direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening Veenderij, Eiland B
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.PHDeEilandB-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Partiële herziening Veenderij, Eiland B" met identificatiecode NL.IMRO.0345.PHDeEilandB-vg01 van de gemeente Veenendaal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtergevel:

een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw;

1.7 additionele voorzieningen:

voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie;

1.8 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf aan huis:

het door bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.12 beroep aan huis:

het door bewoners beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 (bouw)perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.19 (bouw)perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 dakoverstek:

het deel van het dakvlak dat uitsteekt boven de gevel;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, reclame-, advocaten-, makelaars-, notaris-, werkbemiddlings-, reis-, advies- en ingenieursbureaus, kappers, medische praktijken en voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie;

1.26 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geluidbeperkende voorziening:

een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;

1.29 geschakelde woning:

een woning die door middel van ondergeschikte bouwdelen, zoals garages of bergingen, verbonden is met andere woningen;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en op het perceel naar aard en omvang het belangrijkst is;

1.31 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.32 infrastructuur:

voorzieningen ten behoeve van verkeer en waterhuishouding zoals stuwen, bruggen, tunnels, duikers, aanlegsteigers, vlonders, kadewanden, keermuren, lichtmasten, beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, stallingsruimten, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties en afvalcontainers, alsmede parkeervoorzieningen, en een geluidbeperkende voorziening;

1.33 kamerbewoning:

bewoning in de vorm van niet zelfstandige wooneenheden in een woning in de vorm van één of meerdere kamers;

1.34 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig andere voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
  • c. één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.35 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.36 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;

1.37 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.38 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen beneden peil;

1.39 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.40 onderlaag:

de onderste laag van een woongebouw, voor tenminste 1,5 m hoogte gelegen boven het peil, waarin uitsluitend zijn ondergebracht niet voor bewoning bestemde ruimten, ten dienste van de bewoners van de bovengelegen woningen;

1.41 openbare ruimte:

de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;

1.42 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.43 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en waarvan de steunconstructie uit ten hoogste één wand bestaat;

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.45 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een bedrijf voor prostitutie zoals een bordeel;

1.46 twee-onder-een-kapwoning

een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.47 trap(constructie):

bouwkundige constructie die het overbruggen van hoogteverschillen mogelijk maakt;

1.48 vlonder:

vloerconstructie, waarvan de bovenzijde veelal van hout is vervaardigd en die op enige afstand boven het maaiveld of wateroppervlak ligt, eventueel voorzien van leuningen of borstweringen;

1.49 voorgevel:

de naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel, erkers en luifels niet meegerekend;

1.50 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn waarop de voorgevel(s) van een woning is/zijn geplaatst;

1.51 vrijstaande woning:

een niet-aaneengebouwde woning;

1.52 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor huisvesting in een zelfstandige woning van maximaal 1 huishouden;

1.53 zelfstandige woning:

een woning met eigen toegang, eigen keuken en toilet;

1.54 zijgevel:

een gevel van een (hoofd)gebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel;

1.55 zorgwoningen

woningen die gekoppeld zijn aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.6 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.13 het buitenwerks meten van maten:

voor het buitenwerks meten van maten geldt dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven, zoals bij dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen;

2.14 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. infrastructuur;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. additionele voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde, met uitzondering van vlonders, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van beeldende kunst mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de maatvoering van reclame-uitingen dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 6 meter bedragen.

3.2.3 Vlonders

In afwijking van het bepaalde in 3.2.2 dienen vlonders aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a. er mag ten hoogste 1 vlonder per bouwperceel worden gerealiseerd, met dien verstande dat bij hoekkavels ten hoogste 1 vlonder per perceelgrens mag worden gerealiseerd, welke eventueel mogen worden gecombineerd tot één hoekvlonder;
  • b. de breedte gemeten langs de waterlijn bedraagt maximaal 5,0 meter, met dien verstande dat bij hoekkavels de totale breedte van twee vlonders tezamen, dan wel de breedte van de hoekvlonder, niet meer bedraagt dan 10,0 meter;
  • c. de diepte gemeten dwars op de waterlijn bedraagt binnen de in 3.1 bedoelde gronden maximaal 0,5 meter, waarbij deze diepte van de vlonder in samenhang met het bepaalde in 4.2.6, onder c wordt gemeten en deze maximaal 2,5 meter bedraagt;
  • d. de vlonder is vrijdragend, hetgeen betekent dat de draagconstructie geen contact maakt met het oppervlaktewater.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen;
  • b. een beroep aan huis of bedrijf aan huis met inachtneming van het bepaalde in 4.4 onder d (specifieke gebruiksregels);
  • c. parkeer- en stallingsvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. additionele voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan ten behoeve van de omschrijving in 4.1 en tevens voldoen aan de voorwaarden in 10.1 ten behoeve van parkeren.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw moet in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, indien op de verbeelding de gevellijn is aangeduid geldt deze als de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en/of b mag het hoofdgebouw worden gerealiseerd op een afstand van maximaal 1 meter van de naar de weg gekeerde bouwgrens met de aanduiding gevellijn;
  • d. het type woning welke mag worden gebouwd betreft uitsluitend het type zoals aangeduid op de verbeelding;
  • e. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 12 meter;
  • f. de maximale diepte van de hoofdgebouwen voor aaneengebouwde woningen bedraagt 11 meter en voor vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen 12 meter.

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden, met uitzondering van 4.2.4, de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat in het geval 4.2.2 onder c van toepassing is op het hoofdgebouw, de bijbehorende bouwwerken dezelfde afwijking van de op de verbeelding aangegeven gevellijn mogen hebben;
  • b. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan:
    • 1. in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 200 m2: 25% van dat bouwperceel;
    • 2. in geval van een bouwperceel groter dan 200 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 200 m2, tot een maximum van in totaal 120m2.
    • 3. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken gelegen binnen de in 4.2.2 aangegeven maximale begrenzing van het hoofdgebouw blijft hierin buiten beschouwing;
  • c. de maximum goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag respectievelijk 3,3 meter en 5 meter bedragen;
  • d. voor de aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 0,3 meter boven de aansluitende verdiepingsvloer;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 1” één aangebouwd bijbehorend bouwwerk in de vorm van een garage met een hellend dak worden gebouwd met een bouwhoogte van 1,5 meter boven de aansluitende verdiepingsvloer.

4.2.4 Erkers en luifels/veranda's

Voor het bouwen van erkers en luifels/veranda's aan woningen gelden de volgende regels:

  • a. erkers en luifels/veranda's mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 0,3 meter boven de aansluitende verdiepingsvloer;
  • c. de maximum breedte van erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 3,75 meter;
  • d. de maximum breedte van luifels/veranda's aan de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 meter;
  • e. de maximum diepte van erkers aan de voorgevel bedraagt 1 meter;
  • f. de maximum diepte van luifels/veranda's aan de voorgevel bedraagt 1,5 meter;

4.2.5 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde, met uitzondering van vlonders, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de voorgevel maximaal 1 meter bedragen, voor de achter- en zijgevel(s) mag de hoogte maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de maatvoering van reclame-uitingen ten behoeve van een beroep aan huis of bedrijf aan huis dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

4.2.6 Vlonders

In afwijking van het bepaalde in 4.2.5 dienen vlonders aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a. er mag ten hoogste 1 vlonder per bouwperceel worden gerealiseerd, met dien verstande dat bij hoekkavels ten hoogste 1 vlonder per perceelgrens mag worden gerealiseerd, welke eventueel mogen worden gecombineerd tot één hoekvlonder;
  • b. de breedte gemeten langs de waterlijn bedraagt maximaal 5,0 meter, met dien verstande dat bij hoekkavels de totale breedte van twee vlonders tezamen, dan wel de breedte van de hoekvlonder, niet meer bedraagt dan 10,0 meter;
  • c. de diepte gemeten dwars op de waterlijn bedraagt binnen de in 4.1 bedoelde gronden maximaal 2,5 meter, waarbij deze diepte van de vlonder in samenhang met het bepaalde in 3.2.3, onder c wordt gemeten en deze maximaal 2,5 meter bedraagt;
  • d. de vlonder is vrijdragend, hetgeen betekent dat de draagconstructie geen contact maakt met het oppervlaktewater.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn conform het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien aan de verschijningsvorm van hoofdgebouwen ter voorkoming van de aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied zoals vastgelegd in de bij deze regels behorende bijlage “Beeldkwaliteitplan”. De nadere eisen kunnen betrekking hebben op:

  • a. de goot- en/of bouwhoogte;
  • b. de dakvorm;
  • c. de oriëntatie van het hoofdgebouw;
  • d. de afwisseling van de onder a, b en c genoemde aspecten.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. bewoning van of het aanbieden van logies van een vrijstaande bijbehorend bouwwerk;
  • b. het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden, waaronder kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. een beroep aan huis of bedrijf aan huis, indien:
    • 1. meer dan 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel ten behoeve van deze activiteit wordt gebruikt;
    • 2. als gevolg van de activiteit afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de directe omgeving;
    • 3. de activiteiten vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving;
    • 4. sprake is van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 5. onvoldoende parkeerruimte op het perceel aanwezig is voor zowel het gebruik van het perceel ten behoeve van de reguliere bewoners als het beroep aan huis of bedrijf aan huis of niet voldoende aannemelijk kan worden gemaakt dat de parkeercapaciteit in de directe omgeving voldoende is om de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de aanwezigheid van het beroep aan huis of bedrijf aan huis op te vangen;

4.5 Afwijking van de gebruiksregels
4.5.1 Toestaan van kamerbewoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 4.4 onder b voor het bewonen van een woning door meerdere huishoudens ten behoeve van kamerbewoning, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan het beleid voor kamerverhuur zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Vormen van verboden gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (voor menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Maatvoering

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  • c. de regels van het plan ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

8.2 Geen onevenredige afbreuk

De in 8.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregel

9.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere wettelijke regeling, indien deze wordt gewijzigd.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, met inachtneming van het de voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende parkeernormenbeleid, indien:

  • a. bij de aanvraag aangetoond wordt dat het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij op eigen terrein en/of onmiddellijke omgeving bij de ontwikkeling in voldoende parkeergelegenheid voor zowel bewoners als bezoekers wordt voorzien en deze in stand gehouden wordt;
  • b. of aangetoond wordt dat het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. of er op een andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.1.2 Vergroten inhoud

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels van de Partiële herziening Veenderij, Eiland B".