direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ondergrondse hoogspanningsverbinding Veenendaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110 kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:

  • 1. het verzorgen van transportdiensten door het aanleggen en onderhouden van een robuust hoogspanningsnet;
  • 2. het verzorgen van systeemdiensten door het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit 24 uur per dag en 7 dagen per week te handhaven;
  • 3. het faciliteren van een effiënt functionerende, liquide en stabiele elektriciteitsmarkt.

Aanleiding voor het vervangen van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding door een ondergrondse hoogspanningsverbinding is de al langlopende wens van gemeente Veenendaal om de bovengrondse masten met geleiders weg te halen die op dit moment woonwijken, sportvelden en bedrijventerreinen doorkruist en de verbinding ondergronds en daarmee uit het zicht te brengen. Een en ander conform het besluit van de gemeenteraad van gemeente Veenendaal op 17 oktober 2019 om de 150 kV-hoogspanningsverbinding ondergronds te brengen met een voorkeur voor verkabeling tussen de masten 124 en 96.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.1.1 Ligging tracé west ondergronds (gele lijn) en bestaande lijn (geel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.1.2 Ligging tracé oost ondergronds (gele lijn) en bestaande lijn (geel

Doel

De ondergrondse hoogspanningsverbinding kan op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden aangelegd, omdat de regels van de vigerende bestemmingsplannen enkel bovengrondse hoogspanningsverbindingen toelaten en geen ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Daarnaast wordt de ondergrondse verbinding niet aangelegd ter plaatse van de bovenstaande bovengrondse verbinding en de daarvoor geldende bestemming. Hiervoor dient de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding planologisch en juridisch te worden geborgd in een nieuw planologisch kader. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid de
150 kV-hoogspanningsverbinding Veenendaal vanaf de westelijke gemeentegrens (tussen mast 124 en 125) tot mast 96 ondergronds te leggen.
Het bestemmingsplan voorziet naast de aanleg ook in beheer en onderhoud en in bescherming van de verbinding tegen activiteiten in de omgeving. Verder is in het plan een regeling opgenomen die borgt dat de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding op termijn wordt verwijderd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit de zone ter breedte van 8,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van het beoogde tracé van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding door het stedelijk gebied van Veenendaal. Het tracé loopt van west naar oost over Veenendaal vanaf de westelijke gemeentegrens aan de Slaperdijk, in de nabijheid van mast 124 tot mast 97 (sportpark De Groene Velden, v.v. De Merino's) nabij de Rondweg-oost. Het tracé heeft een lengte van ca. 4,8 kilometer

Daarnaast maakt ook de bestaande bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding onderdeel uit van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat dit de mogelijkheid biedt de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' met de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding en de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding hoogspanningsverbinding' uit de betreffende bestemmingsplannen te laten vervallen vanaf het eerste moment dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding in gebruik is genomen. De andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en) blijven onverkort van toepassing.

In paragraaf 1.2 zijn de ondergrondse- en bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding separaat weergegeven. Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van beide tracés gecombineerd weergegeven voor zowel het westelijk- als oostelijk tracé..

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0003.jpg"

Afbeelding 1.2.1 Situering van het westelijk tracé van de ondergrondse 150
kV-hoogspanningsverbinding (overwegend gele lijn) en de bovengrondse 150
kV-hoogspanningsverbinding (blauwe lijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0004.jpg"

Afbeelding 1.2.2: Situering van het oostelijk tracé van de ondergrondse 150
kV-hoogspanningsverbinding (overwegend gele lijn) en de bovengrondse 150
kV-hoogspanningsverbinding (blauwe lijn)

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de gronden van het beoogde tracé gelden de volgende bestemmingsplannen (van oost naar west):

  • Woongebieden 2018
  • Correctieve herziening Woongebieden 2018
  • Het Ambacht
  • Stationskwartier, deelgebied C, Industrielaan
  • Industrielaan 10
  • Industrielaan 2-8
  • Parapluplan 2020

1.4 Planvorm

Er is gekozen voor het opstellen van een paraplubestemmingsplan. Dit betreft een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen, zoals genoemd in paragraaf 1.3. Daarbij wordt de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding door middel van een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' toegevoegd aan de vigerende bestemmingsplannen en wordt de bovengrondse verbinding ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' verwijderd uit de vigerende plannen vanaf het moment dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding in gebruik is genomen. Daarmee vervallen ook de beperkingen die voortvloeien uit deze dubbelbestemming ten behoeve van bestemmingen binnen de aangewezen zone voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht, behalve de bestaande mast 97. Deze krijgt een enkelbestemming voor het opstijgpunt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld van een toelichting.

Voor het grootste deel van het tracé is het bestemmingsplan Woongebieden 2018 (en de correctieve herziening daarvan) van toepassing. In dit bestemmingsplan heeft de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding een dubbelbestemming ('Leiding – Hoogspanningsverbinding') en een gebiedsaanduiding ('veiligheidszone – leiding hoogspanningsverbinding').

Het meest westelijke gedeelte van het ondergrondse tracé en het daar voorziene opstijgpunt liggen in de buurgemeente Utrechtse Heuvelrug. Voor dat deel van het tracé zal gemeente Utrechtse Heuvelrug een afzonderlijke herziening van het bestemmingsplan in procedure brengen.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de verbeelding en de planregels. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald en digitaal en analoog verbeeld door middel van een verbeelding. De dubbelbestemming gaat vergezeld van regels ten aanzien van bouwen, aanleggen en gebruik. Deze regels bepalen de randvoorwaarden waarbinnen de hoogspanningsverbinding kan worden gebouwd, aangelegd en gebruikt. Het bestemmingsplan gaat daarnaast vergezeld van de onderhavige toelichting. Indien er verschillen bestaan tussen de analoge verbeelding en de langs elektronische weg vastgestelde inhoud van het (digitale) plan, dan is het digitale plan juridisch bindend. De toelichting is in feite de (ruimtelijke) onderbouwing van het plan en heeft geen rechtstreeks bindende werking. De toelichting is als volgt opgebouwd:


In hoofdstuk 2 wordt kort ingegaan op het tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan vanuit het oogpunt van milieu en omgeving. Hoofdstuk 5 brengt de juridische regeling in beeld. Vervolgens geven de hoofdstukken 6 en 7 inzicht in de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 PROJECTOMSCHRIJVING

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een verantwoording opgenomen van de locatie van de opstijgpunten en het tracé van de kabelverbinding.

2.2 Bestaande situatie

De huidige hoogspanningslijn loopt dwars door de bebouwde omgeving van Veenendaal. Het doorkruist de woonbuurten: Vogelbuurt, Stationsbuurt, Engelenburg en Groene Velden. Via het bedrijventerrein Nijverkamp verlaat de hoogspanningslijn de gemeente Veenendaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.2.1: Impressie Vogelbuurt

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0006.png"

Afbeelding 2.2.2: Impressie Stationsbuurt

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0007.png"

Afbeelding 2.2.3: Impressie Holle goed

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0008.png"

Afbeelding 2.2.4: Impressie Engelenburg

2.3 Projectomschrijving

2.3.1 Locatie opstijgpunten

Daar waar de bestaande bovengrondse verbinding vanwege de verkabeling over moet gaan in een ondergrondse verbinding, wordt een opstijgpunt gebouwd. In de regel maakt een opstijgpunt onderdeel uit van een mastlocatie. Bij de verkabeling van een deel van een bestaande bovengrondse verbinding wordt het opstijgpunt daarom gebouwd ter plaatse of in de nabijheid van een bestaande mast danwel als onderdeel van een nieuwe mastlocatie.

Bij de verkabeling van de hoogspanningsverbinding in Veenendaal is ervoor gekozen om het opstijgpunt aan de oostzijde van Veenendaal te realiseren in de nabijheid van de bestaande mast op de parkeerplaats van het sportcomplex aan de Wageningselaan (mast 97). Er is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om het opstijgpunt te bouwen ter plaatse van de mast ten oosten van de Ringweg Oost (mast 96) maar vanwege de beschermde status van het gebied (Natura 2000) is dat niet mogelijk gebleken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0009.png"

Afbeelding 2.3.1 indicatieve weergave opstijgpunt.

Bij de verkabeling van de hoogspanningsverbinding in Utrechtse Heuvelrug is ervoor gekozen om het opstijgpunt aan de westzijde te realiseren ter plaatse van de mast ten westen van de Slaperdijk (mast 124). Dit opstijgpunt maakt echter geen deel uit van dit bestemingsplan, omdat dit deel van de ondergrondse verkabeling binnen de gemeentegrens van gemeente Utrechtse Heuvelrug valt.

2.3.2 Onderbouwing tracé

Bij de keuze van een tracé voor een nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding spelen nettechnische uitgangspunten, planologische uitgangspunten en kosten een rol.

2.3.2.1 Nettechnische uitgangspunten

Bij het ontwerpen van een zo optimaal mogelijk tracé tussen de opstijgpunten zoals genoemd in 2.3.1 zijn de volgende nettechnische uitgangspunten gehanteerd.

  • a. Tracélengte

Bij het traceren van een nieuwe hoogspanningsverbinding is uitgangspunt dat het tracé zo kort mogelijk is.

  • b. Interferentie met andere kabels en leidingen

Vanuit het oogpunt van technische haalbaarheid is het uitgangspunt dat het kruisen van of (lange) parallelligging aan andere ondergrondse infrastructuur, zoals gasleidingen, zoveel als mogelijk moet worden beperkt. Op die manier wordt ongewenste onderlinge beïnvloeding voorkomen.

  • c. Open ontgraving

Algemeen uitgangspunt bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen is dat deze worden aangelegd in een open ontgraving op een diepte van circa 1,20 meter onder maaiveld in stedelijk gebied en op een diepte van circa 1,80 meter onder maaiveld in gebieden met een agrarische bestemming. Reden voor dit uitgangspunt is dat het verhelpen van storingen bij deze aanlegwijze relatief eenvoudig is in vergelijking met hoogspanningsverbindingen die door middel van een boring zijn aangelegd.
In het geval van een boring is er sprake van een in- en uittredepunt waartussen kabels in een mantelbuis op grote diepte (tot circa 20 meter onder maaiveld) liggen. Deze aanlegwijze wordt in ieder geval toegepast bij het kruisen van (grote) watergangen, wegen en spoorwegen. Daarnaast wordt deze aanlegwijze gebruikt in stedelijk gebied waar open ontgraving geen (goede) optie is.

2.3.2.2 Planologische uitgangspunten

Bij het ontwerpen van een zo optimaal mogelijk tracé tussen de opstijgpunten zoals genoemd in 2.3.1 zijn in dit gebied de volgende planologische uitgangspunten belangrijk.

  • a. Cultuurhistorie

In principe worden gebieden met een hoge kans op archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden en monumenten zoveel mogelijk vermeden.

  • b. Bodem

Bij het zoeken naar een tracé voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding worden bekende (ernstige) bodemverontreinigingen zoveel mogelijk vermeden.

  • c. Bebouwing

Bij het zoeken naar een tracé voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt zoveel als mogelijk een afstand van 25 meter aangehouden tussen het hart van de verbinding en bebouwing waar langdurig mensen verblijven om zodoende zoveel mogelijk hinder te voorkomen.

  • d. Waterwingebieden

Ondergrondse hoogspanningsverbindingen worden zo mogelijk niet aangelegd in waterwingebieden.

2.3.2.3 Voorkeurstracé

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, zijn in eerste instantie vier verschillende tracés ontworpen; twee aan de westzijde van hoogspanningsstation 't Goeie Spoor en twee aan de oostzijde van dat station.

Op basis van een weging van alle aspecten is gekozen voor het tracé in afbeeldingen 2.3.2 en en 2.3.3. Daarbij is het van belang te vermelden dat vanwege de ligging van het tracé in stedelijk gebied en het zoveel mogelijk voorkomen van hinder is afgeweken van het uitgangspunt 'open ontgraven, tenzij' en is gekozen voor overwegend gestuurde boringen. Gestuurde boringen zijn op de afbeeldingen 1 en 2 weergegeven in 'geel' en open ontgravingen in 'blauw'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0010.png"
Afbeelding 2.3.2 : Tracé, westelijk deel vóór optimalisatie
(goen onderbroken lijn: gemeentegrens indicatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0011.png"

Afbeelding 2.3.3 : Tracé, oostelijk deel vóór optimalisatie.

2.4 Tracébeschrijving

2.4.1 Inleiding

Na de keuze van het voorkeurstracé is een aantal wijzigingen doorgevoerd. Die wijzigingen hadden ten doel om (1) de strook grond die nodig is voor aanleg en beheer van de verbindingen zo veel mogelijk buiten particuliere gronden te leggen. Dit heeft geleid tot aanpassingen bij het Ruisseveen en de aansluiting vanuit het oosten op hoogspanningsstation 't Goeie Spoor.

2.4.2 Techniek

De 150kV-verbinding zal bestaan uit een ondergrondse kabelverbinding van twee circuits. In het bestemmingsplan is daarvoor de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen met een breedte van 17 meter. Onderdeel van deze strook is het kabelbed (2 circuits, 6 kabels) en aan weerszijden een beschermingszone van 5 meter. Hierbij is uitgegaan van een aanleg in gestuurde boringen.


Daar waar de verbinding in open ontgraving ligt, is de configuratie als weergegeven in afbeelding 2.4.1


afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0012.png"

Afbeelding 2.4.1: Liggingsconfiguratie in open ontgraving

2.4.3 Beschrijving (van west naar oost)

Op afbeeldingen 2.4.2 en 2.4.3 is het tracé (in 'blauw') weergegeven zoals dat in het bestemmingsplan is opgenomen. Daarnaast is in 'paars' aangegeven waar in de realisatiefase de mantelbuizen zullen liggen voorafgaand aan het intrekken ervan in het boorgat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0013.png"

Afbeelding 2.4.2: Westelijk deel van de kabelverbinding (blauw: kabelverbinding, paars: uitlegstroken tijdens de realisatie, goen onderbroken lijn: indicatieve gemeentegrens)

Vanuit het westen bezien start de kabelverbinding bij het nieuw te bouwen opstijgpunt ten westen van de Slaperdijk in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De kabelverbinding wordt vanaf het opstijgpunt kort in een open ontgraving gelegd.Vervolgens ligt de verbinding in een lange boring onder de Slaperdijk door tot de hondenuitlaatplaats aan het Ruisseveen in gemeente Veenendaal. Vanaf hier ligt de verbinding in een boring die het Ruisseveen volgt tot het Valleikanaal waarna een boring volgt onder het Valleikanaal tot net ten noorden van de voetbalvelden van voetbalvereniging GVVV. Hierna ligt de verbinding parallel aan het Valleikanaal in een boring tot onder Rondweg West en vervolgens onder het Valleikanaal door langs de noordkant van het waterwingebied van Vitens.Daarna buigt de kabelverbinding in zuidelijke richting af in een open ontgraving waarna de verbinding aansluit op het hoogspanningsstation 't Goeie Spoor.


afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0014.png"

Afbeelding 2.4.3: Oostelijk deel van de kabelverbinding (blauw: kabelverbinding, paars: uitlegstroken tijdens de realisatie)


Het oostelijke deel van de kabelverbinding verlaat het hoogspanningsstation 't Goeie Spoor aan de zuidzijde waarvandaan de verbinding in een gestuurde boring parallel ligt aan de Kastanjelaan tot aan de Stationssingel waarna een boring volgt tot aan de Kerkewijk. Hierna volgt een aantal gestuurde boringen die de Industrielaan en de Wageningselaan volgen tot aan de parkeerplaats van het sportcomplex van Voetbalvereniging De Merino's aan de Wageningselaan. Daar ligt de verbinding kort in een open ontgraving tot aan het opstijgpunt dat op het huidige parkeerterrein zal worden gerealiseerd.

2.5 Hoogspanningsstation 't Goeie Spoor

Als onderdeel van de verkabeling vinden er ook wijzigingen op plaats op het Hoogspanningsstation 't Goeie Spoor. De nieuwe kabelverbindingen worden anders aangesloten bdan de bestaande bovengrondse verbinding. Deze aanpassingen zijn passend binnen het geldende bestemmingplan. Dit deel van het project vormt om die reden geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0015.png"

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Voorzorgsbeleid

Sinds 2005 adviseert de Rijksoverheid om, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waar het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger is dan 0,4 microtesla. Het is een advies aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Het advies heeft betrekking op de vaststelling van nieuwe streek- en bestemmingsplannen, plannen voor nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen en op wijzigingen in bestaande plannen of aan bestaande hoogspanningslijnen. Het advies richt zich op de volgende verblijfplaatsen van kinderen: woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Het advies geldt alleen voor bovengrondse lijnen, dus niet voor ondergrondse kabels en andere onderdelen van het elektriciteitsnetwerk zoals opstijgpunten en hoogspanningsstations. Gezien het voorgaande is het huidige voorzorgsbeleid niet van toepassing op de ondergrondse hoogspanningsverbinding die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

In 2018 heeft de gezondheidsraad de overheid geadviseerd het huidige voorzorgsbeleid ook van toepassing te verklaren op ondergrondse kabels en andere onderdelen van het elektriciteitsnetwerk. Op basis van dat advies is herziening van het landelijk voorzorgsbeleid in voorbereiding. Vooruitlopend hierop is bij de voorbereiding van de hier aan de orde zijnde ondergrondse hoogspanningsverbinding het huidige voorzorgsbeleid voor bovengrondse verbindingen toegepast. Berekeningen leiden tot de conclusie dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding niet leidt tot een jaargemiddelde magneetveldsterkte ter plaatse van woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen van meer dan 0.4 microtesla. Verwezen wordt naar paragraaf 4.7 van deze toelichting.

3.1.2 Programma verkabeling en verplaatsing

Door het Rijk is in samenspraak met gemeenten, provincies en netbeheerders beleid ontwikkeld ten aanzien van wonen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen. Het beleid heeft tot doel omwonenden te ontlasten van bestaande hoogspanningsverbindingen, indien dit gewenst wordt geacht. Onderdeel van dit beleid is dat binnen bevolkingskernen hoogspanningslijnen op initiatief van gemeenten of provincies kunnen worden verplaatst of ondergronds worden gebracht.

De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) geeft invulling aan dit beleid. Het wijst hoogspanningslijnen aan die door of op de grens van bevolkingskernen lopen, over of nabij woningen in de bevolkingskern. Een van de aangewezen hoogspanningslijnen is die voor Veenendaal.

In de wet VET is geregeld dat gemeenten of provincies 20% van de totale kosten van de verkabeling voor hun rekening moeten nemen. De overige 80% worden door de netbeheerder bekostigd. Ook is er een maximale decentrale bijdrage per te verkabelen kilometer vastgelegd. Aangezien ook de Veenendaalse hoogspanningslijn behoort tot de aangewezen tracés, is met deze regeling de al lang gewenste verkabeling tot een reële mogelijkheid geworden. Deze mogelijkheid heeft geleid tot een besluit (17 oktober 2019) van de raad van Veenendaal om tot verkabeling over te gaan

3.1.3 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

In de NOVI wordt het hoogspanningsnet vooral aangehaald in het licht van de energietransitie. Verder is aangegeven dat hoogspanningsverbindingen van 110kV en hoger behoren tot het landelijk hoogspanningsnet. Het in ontwikkeling zijnde Programma Energiehoofdstructuur zal naar verwachting meer richting geven aan het belang en de ontwikkeling van het landelijk hoogspanningsnet.

3.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen, Project mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, Natuurnetwerk Nederland, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

3.1.5 Toetsing Rijksbeleid

Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding voldoet aan het geldende Rijksbeleid. De Wet voortgang energietransitie heeft ervoor gezorgd dat dit in het geval van de gemeente Veenendaal financieel mogelijk werd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening (IOV) provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Een klein deel van de voorgenomen ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is gelegen in een waterwingebied. Het is conform de IOV verboden in een waterwingebied een constructie aan te brengen of andere werkzaamheden op of in de bodem uit te voeren (art. 3.14, eerste lid onder c en e van de IOV).
De aanleg en het onderhoud van kabels en het onderhoud van leidingen is echter vrijgesteld van dit verbod (artikel 3.15, onder j van de IOV). Dit betekent dat het is toegestaan de hoogspanningskabel door het waterwingebied aan te leggen.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet verslechteren. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0016.png"

Afbeelding 3.2.4.1: Natuurnetwerk Nederland (bron: Interim Omgevingsverordening,
provincie Utrecht)

3.2.5 Toetsing provinciaal beleid

De beoogde ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid. Het betreft een ondergrondse ontwikkeling die volledig gelegen is binnen de rode contouren (contour waarbinnen stedelijke ontwikkeling mogen worden gerealiseerd). De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van provinciale omgevingsvisie, met name binnen het onderdeel duurzaam en gezond. Ook sluit het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding aan bij het provinciaal Bodem-, Water,- en Milieuplan. Het past binnnen de doelstelling van een gezonde leefomgeving die een bijdrage levert aan economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding vindt niet plaats binnen gebieden die zijn gelegen binnen het natuurnetwerk Nederland.

Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding past binnen de kaders van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt. Dit is in lijn met de trend 'werken volgt wonen'. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.3.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

3.3.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.3.4 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.
3.3.5 Toetsing gemeentelijk beleid

Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid. Het sluit aan bij GDV (Gezond, Duurzaam, Veilig) principes uit de omgevingsvisie. Ook past deze ontwikkeling binnen het overige gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

Dit bestemmingsplan betreft grotendeels een zogenoemd paraplubestemmingsplan dat de aanleg en het beheer en onderhoud van de ondergrondse hoogspanningsverbinding mogelijk maakt en deze beschermt tegen activiteiten in de nabijheid ervan. De huidige bestemmingen worden niet gewijzigd met uitzondering van de bestemmingen ter plaatse van de opstijgpunten. De milieuaspecten in het kader van de verkabeling van de hoogspanningsverbinding zijn onderzocht. De daarop betrekking hebbende onderzoeksrapporten zijn aan deze toelichting als bijlagen toegevoegd en de essentie ervan is in dit hoofdstuk per aspect aangegeven.

4.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

4.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

4.1.2 Toetsing verkabelingsproject

Voor toekomstige 150 kV kabelverbinding te Veenendaal heeft Arcadis een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Regio Utrecht en akkoord bevonden.

Het bodemonderzoek bestaat uit:

  • Een verkennend milieukundig bodemonderzoek conform de NEN 5740:2009+A1:2016 (Bodem-Landbodem-Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond).
  • Een verkennend onderzoek asbest conform de NEN5707+C2 (Bodem-Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond).

Het volledige bodemonderzoek is terug te vinden in Bijlage 2.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat sprake is van enkele vermoedelijke gevallen van ernstige bodemverontreiniging en van enkele nog niet voldoende onderzochte verdachte deellocaties. De bodemverontreiniging of potentiële bodemverontreiniging levert bij de voorgenomen werkzaamheden mogelijk gezondheidsrisico's. Aanvullend onderzoek en maatregelen (dan wel sanerende maatregelen) zijn nodig om deze risico's weg te nemen.

Het bodemonderzoek bevat aanbevelingen over welke vervolgonderzoeken en/of vervolgacties (zoals sanerende maatregelen) noodzakelijk zijn om de werkzaamheden mogelijk te maken.

De bodem kan geschikt worden gemaakt voor de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied. Het is wel nodig dat bij de toekomstige procedure-fasen (omgevingsvergunning) voorafgaand aan de geplande grondwerkzaamheden het aanvullend bodemonderzoek en de werkwijzer omgaan met (mogelijk) verontreinigde grond ter beoordeling aan te leveren.

De vervolgonderzoeken moeten ter beoordeling aan het bevoegd gezag worden voorgelegd, evenals de in de aanbevelingen genoemde werkwijzer (slootdempingen). De werkzaamheden kunnen pas worden uitgevoerd na akkoord, eventueel met bodemvoorschriften. Daar waar de bodemverontreiniging onder het bevoegd gezag van de Wet bodembescherming (Wbb) valt, is afstemming en akkoord nodig van het bevoegd gezag onder de Wbb, de RUD Utrecht. Dit staat de uitvoerbaarheid van ontwikkeling niet in de weg.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling, mits de aanbevelingen uit het onderzoek worden uitgevoerd.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Wettelijk kader

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) gaat er vanuit dat water geen gewone Water (2000) handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater. (beleidskader Waterschap Vallei en Veluwe)

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van waterschap Vallei en Veluwe, dat onderdeel uitmaakt van het stroomgebied van de Rijn. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens ‘een hoger doel’ niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

4.2.2 Toetsing verkabelingsproject

Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Het verhard oppervlak neemt beperkt toe.

Uit de digitale watertoets, zie Bijlage 3 en Bijlage 4, blijkt dat het plangebied gelegen is binnen leggerwatergangen met beschermingszones, waterkeringen met beschermingszones en riooltransportleidingen.

Arcadis heeft een notitie watertoets opgesteld om de aspecten rond water in kaart te brengen. Dit is terug te vinden in Bijlage 5. Uit de beschrijving van de toekomstige situatie voor het aspect water blijkt dat er geen specifiek nadelige beïnvloeding te verwachten is voor de deelaspecten.

Waterkeringen en oppervlaktewater

  • De ontgravingen en de ligging van de geboorde leiding passen binnen de regels van de keur voor de bescherming van oppervlaktewaterlichamen en van regionale waterkeringen.
  • De leiding kruist de regionale kering van de Slaperdijk met bijbehorende beschermingszones op een diepte die niet groter is dan 9 m. Bij de uitvoering van de gestuurde boring wordt gezorgd dat voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van kruising van kabels en leidingen bij waterkeringen.
  • De geboorde leiding ligt nabij het oppervlaktewaterlichaam het Valleikanaal. De leiding ligt ruim onder de bodem van het Valleikanaal, en voldoet daarmee aan de eis uit de Keur dat dit minimaal 1,0 m onder de vaste bodem blijft. Ook worden de ontgravingen uitgevoerd op voldoende afstand van de insteek (ten minste 1,0 m vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam).

Grondwater

  • Voor de bemaling van de ontgravingen wordt grondwater onttrokken. De effecten van deze onttrekking zijn in het bemalingsadvies in beeld gebracht.

Hemelwater

  • Het project zal alleen bij de aanlegfase de afstroming van hemelwater in het gebied beïnvloeden vanwege de plaatsing van rijplaten op de werklocaties. De afstroming van hemelwater wordt niet significant beïnvloed.

Afvalwater

  • De leiding ligt door stedelijk gebied waarin ook rioleringsleidingen en afvalwatertransportleidingen voorkomen. Met de detaillering van het ontwerp wordt gezorgd dat er voldoende horizontale en verticale afstand aangehouden wordt om conflicten met deze leidingen te voorkomen. Er kan niet uitgesloten worden dat voor sommige conflicten een beperkte verlegging van leidingen nodig is.

Natuur en waterkwaliteit

  • De kenmerken van het grondwater geven aan dat lozing op de riolering, op grondwater of op oppervlaktewater waarschijnlijk vergunbaar is.
  • Omdat het Valleikanaal een KRW-oppervlaktewaterlichaam is wordt bij voorkeur niet rechtstreeks geloosd op dit oppervlaktewater.

Waterwingebied 

Zoals reeds eerder genoemd in paragraaf 3.2.2 loopt een deel van de ondergrondse hoogspanningskabel door een waterwingebied. Voor de ondergrondse kabel is ook een veilgheidszone opgenomen (8,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningskabel). Binnen deze zone zijn enkele activiteiten (bijv. boren) niet toegestaan of onder strenge voorwaarden. Dit leidt niet tot een beperking van de activiteiten die Vitens ter plaatse uitvoert of wil gaan uitvoeren. Er geldt immers al een veilgheidszone voor de bestaande bovengrondse hoogspanningsleiding (50 meter aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningskabel) waar deze activiteiten ook niet of niet zondermeer zijn toegestaan. In de nieuwe planologische situatie zal de veiligheidszone smaller worden ten opzichte van het geldende planologische regime.

Met het waterschap en met de gemeente zijn nadere afspraken nodig voor de bescherming van:

  • Kabels en leidingen (specifiek voor de aanwezige riolering, persleidingen en duikers die mogelijk geraakt worden).
  • Taluds, grondkerende constructies, beschoeiingen en damwanden (zorgen dat de functies gehandhaafd worden zonder dat het risico op stabiliteit en lekkage groter wordt).
  • Lozing van bronneringswater (nadere uitwerking van hoeveelheden en te verwachten waterkwaliteit) en afstemming op gewenste, haalbare en vergunbare ontvangstsystemen (retourbemaling, riolering, overige wateren of primaire wateren), nader toegelicht in het bemalingsadvies en geohydrologisch onderzoek.

Daarnaast zijn in overleg met het waterschap de primaire belangen ten aanzien van het thema 'Water' opgenomen in een memo 'standpunt Waterschap Vallei en Veluwe HS-Kabel onder Valleikanaal Veenendaal' in beeld gebracht. Deze memo is als Bijlage 7 toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.

4.2.3 Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van waterhuishouding.

4.2.4 Boringsvrije zone

Een groot deel van het tracé ligt binnen de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in artikelen 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. In dit specifieke geval zal de ondergrondse hoogspanningsverbinding niet dieper worden geboord dan 15 meter. Daarnaast zijn onder voorwaarden vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Verder geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan gemaakt.

Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling ten aanzien van de boringsvrije zone.

4.3 Archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

4.3.2 Toetsing verkabelingsproject

Arcadis heeft in opdracht van Tennet een bureauonderzoek Archeologie voor het gehele plangebied opgesteld, zie Bijlage 6,Het rapport van Arcadis is beoordeeld door de Omgevingsdienst Regio Utrecht. Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De conclusies zijn helder en goed onderbouwd. Het rapport is akkoord.

Het uitgevoerde vooronderzoek heeft de (middel)hoge archeologische verwachting voor delen van het plangebied bevestigd. Nader archeologisch onderzoek is nodig om de archeologische verwachting nader te specificeren en daarmee het bestemmingsplan te wijzigen of verwijderen. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie wordt behouden in dit bestemmingsplan.

Het uitgevoerde vooronderzoek heeft de (middel)hoge archeologische verwachting voor delen van het plangebied bevestigd (zie afbeelding 4.3.2.1 ). Vervolgonderzoek is noodzakelijk. Daarmee blijft de dubbelbestemming archeologie voorlopig behouden. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen archeologische waarden in de bodem namelijk aantasten. Op basis van een booronderzoek kan de archeologische verwachtingswaarde mogelijk naar beneden bijgesteld kunnen worden of beter gespecificeerd. Mogelijk zijn er dan minder (of geen) delen met een dubbelbestemming over. Een booronderzoek is echter geen verplichting voor het opstellen van het (ontwerp)bestemmingsplan. Wanneer wel wordt gekozen voor het uitvoeren van een booronderzoek dan is dit alleen nodig binnen de delen met een dubbelbestemming én daar waar sprake is van open ontgraving en/of waar geen sprake is van graven in een oude kabels- en leidingensleuf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.OndergrondseHV-vg01_0017.png"

Afbeelding 4.3.2.1: overzichtskaart gestuurde boring i.r.t. archeologische verwachtingen

4.3.3 Conclusie

Het aspect archeologie is van invloed op de uitvoering van het plan. In delen van het plangebied moet een vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Dat vervolgonderzoek is geborgd via de regels ten aanzien van archeologie in de vigerende bestemmingsplannen.

4.4 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart Conventionele Explosieven plaatsgevonden.

4.4.1 Toetsing verkabelingsproject

Uit de CE bodembelastingkaart komt naar voren dat het plangebied geen deel uitmaakt van een op CE verdacht gebied.

4.4.2 Conclusie

Het aspect conventionele explosieven zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van het realiseren van het plan.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

4.5.2 Toetsing verkabelingsproject

Arcadis heeft in opdracht van TenneT een QuickScan Wet natuurbescherming opgesteld om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in beeld te brengen. De quickscan is terug te vinden in Bijlage 8.

Uit de quickscan volgt dat beschermde soorten in het kader van de Wnb binnen het plangebied voor kunnen komen en effecten hierop niet op voorhand zijn uit te sluiten. Alle vervolgstappen, zoals terug te vinden zijn in de quickscan, zijn noodzakelijk om uiteindelijke overtreding van de wettelijke verbodsbepalingen te voorkomen.

De geplande werkzaamheden (de tijdelijke open ontgravingen) kunnen tijdens het broedseizoen leiden mogelijk tot verstoring van nestplaatsen van broedvogels. Daarnaast kan, indien geen mitigerende maatregelen genomen worden, er overtreding optreden met betrekking tot de ringslang. Voor deze soortgroepen moeten de noodzakelijk mitigerende maatregelen worden nageleefd. Verder zijn ook de nadere maatregelen noodzakelijk om tegemoet te komen aan de zorgplicht.

Bij naleven van deze maatregelen wordt overtreding met betrekking tot algemene broedvogels en ringslang voorkomen. Wat betreft de soortgerichte onderzoeken, zal er onderzoek plaats moeten vinden voor de soort(groep)en vleermuizen en grondgebonden zoogdieren (boommarter/steenmarter). Indien blijkt dat deze soorten aanwezig zijn in het plangebied, is het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Vervolgonderzoek

Wanneer een (ruimtelijke) ontwikkeling plaatsvindt die mogelijk een negatief effect heeft op beschermde soorten of het leefgebied van deze beschermde soorten, is het uitvoeren van een veldonderzoek meestal noodzakelijk. Dit omdat vaak specifieke kennis ontbreekt over beschermde soorten die voorkomen op de locatie van de ontwikkeling.
Algemene kennis van verspreiding of areaal is meestal wel bekend, maar die is niet gedetailleerd genoeg om te kunnen stellen of ook daadwerkelijk sprake is van verstoring of aantasting. Ondanks dat je er vanuit zou kunnen gaan dat de soorten aanwezig zijn, is het wettelijk noodzakelijk om inzicht te hebben in de omvang van een verstoring in verband met de omvang van maatregelen en compensatie. Gericht veldonderzoek biedt daarvoor een uitkomst.

Indien voor een ontwikkeling ook een bestemmingsplan gewijzigd moet worden, komt het vaak voor dat planprocedure en veldonderzoek niet goed op elkaar afgestemd kunnen worden. Veldonderzoeken zijn vaak seizoensgebonden en vereisen specifieke doorlooptijden om voldoende validatie te hebben. Het komt vaak voor dat nog gedurende de looptijd van het veldonderzoek, de bestemmingsplanprocedure gestart wordt. Omdat de Wet natuurbescherming (soortbescherming) gaat over verbodsbepalingen, gelden die regels strikt formeel pas op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van aantasting. In de planprocedure is het wenselijk dat al inzicht is in of hiervan sprake kan zijn, om te voorkomen dat de procedures niet kloppen of volledig zijn. In het geval dat het onderzoek nog niet is afgerond, moet inzichtelijk gemaakt zijn dat de aanwezige beschermde soorten de uitvoerbaarheid van het plan niet belemmeren.

Voor dit bestemmingsplan Veenendaal geldt dat bij het nog lopende veldonderzoek vleermuizen en marterachtigen zijn aangetroffen. De uit te voeren werkzaamheden leiden echter niet tot een zodanige ingreep in het leefgebied van deze vleermuizen en marters dat sprake is van een dusdanige aantasting waardoor een ontheffing onmogelijk is.

Van de bomen in de parken die geschikt zijn als foerageer- en leefgebied van de genoemde soorten, wordt hooguit een enkel exemplaar gekapt. Zelfs wanneer deze ene boom gebruikt wordt door de aangetroffen vleermuizen als foerageergebied of als bijvoorbeeld balts- of paarverblijf, blijven ruim voldoende alternatieven over waardoor de functionaliteit van het leefgebied niet wordt aangetast.
De impact is klein en lokaal en vergelijkbaar met veel andere activiteiten in Nederland, waar in het verleden ook ontheffingen voor verleend zijn (onder voorwaarden van mitigatie).

4.5.3 Conclusie

In de quickscan is soortbescherming voldoende behandeld en er is geen reden om de getrokken conclusies uit de quickscan te bestrijden. Ten aanzien van de soortbescherming kan nog niet worden overgegaan tot vergunningverlening. Niettemin kan ook voor deze ontwikkeling gesteld worden dat, ondanks de aanwezigheid van enkele beschermde soorten, de ontwikkeling - onder vergelijkbare mitigerende voorwaarden - uitvoerbaar en realistisch is. De voorwaarden zullen betrekking hebben op moment van uitvoeren (seizoen), werktijd (overdag) en mogelijk aanvullende voorwaarden van alternatieve verblijfplaatsen et cetera. Door daar tijdig een invulling aan te geven en de uitvoering in te passen in de tijd, is ontheffing mogelijk.

4.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

4.6.1 Toetsing verkabelingsproject

De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding', als bedoeld in categorie D 24.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De benodigde grondwateronttrekking wordt terecht niet aangemerkt als 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatige aanvullen van grondwater', als bedoeld in categorie D 15.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling (ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding van circa 4,8 km buiten een gevoelig gebied zoals bedoeld in kolom 2 van categorie D 24.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.) valt onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 bij de categorie D 24.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Om die reden kan worden volstaan met een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling.

Er is een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling uitgevoerd en verwerkt in een separate aanmeldingsnotitie, zie Bijlage 9. Hierbij is rekening gehouden met de beoordelingscriteria van bijlage III van de EU m.e.r.-richtlijn. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten en dat er daarom geen MER nodig is.

4.6.2 Conclusie

Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een separaat besluit waarin het beslist of de potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken van de plaatsvan het plan, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.7 Magneetvelden

Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden, zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd en in bestaande situaties nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT. Op voor publiek toegankelijke plaatsen worden deze normen nergens overschreden.

De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.

Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid richt zich op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk.

Momenteel wordt door de minister verkend of dat een verbreding van het voorzorgsbeleid naar andere bronnen in het elektriciteitsnetwerk wenselijk is. Het is nog onduidelijk wanneer de resultaten van deze verkenning bekend zijn.

4.7.1 Toetsing verkabelingsproject

In het kader van bovenstaande heeft TenneT de magneetvelden voor de ondergrondse
150 kV-hoogspanningsverbinding Veendaal onderzocht. Daarbij wordt de magneetveldsterkte als gevolg van de kabelverbinding berekend op 1 meter boven maaiveld. Uit de berekeningen blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de aanbeveling voor de magneetveldsterkte van maximaal 100 microTesla uit de Europese Richtlijn 1999/519/EC.

Conclusie is dan ook dat wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau voor wat betreft magneetvelden.

Om inzicht te krijgen in de ligging van de contour van 0,4 microTesla heeft TenneT onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden als gevolg van de nieuwe hoogspanningsverbinding (zie Bijlage 10). Berekeningen leiden tot de conclusie dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding niet leidt tot een jaargemiddelde magneetveldsterkte ter plaatse van woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen van meer dan 0.4 microtesla.

4.7.2 Conclusie

Het aspect magneetvelden vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Bomeninventarisatie

Arcadis heeft in opdracht van TenneT een bomeninventarisatie opgesteld .Uit de inventarisatie is gebleken dat ter plaatse van het tracé ca.1.300 bomen aanwezig zijn. Ter plaatse van de geplande open ontgravingen en de in- en uittredepunten staan 96 bomen. Het is noodzakelijk dat deze bomen zullen moeten worden geruimd om de aanleg van de kabel mogelijk te maken. De inventarisatie is terug te vinden in Bijlage 11.

4.8.1 Aanbevelingen

Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Veenendaal is het niet zondermeer toegestaan dat bomen verwijderd mogen worden zonder kapvergunning. Onderdeel hiervan is het aanleveren van een compensatieplan. Compensatie kan op verschillende manieren plaatsvinden. Een mogelijkheid is het verplanten van bomen. Wij overwegen hiervoor onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijkheden om bomen te verplanten. De mogelijkheid voor herplant hangt af van meerdere factoren. Genoemd worden de boomkenmerken (soort boom, ouderdom, conditie, etc.) en de nieuwe standplaats (situering, bodemomstandigheden, grondwaterstanden etc.) en economische randvoorwaarden. Overigens maakt het verwijderen van de bomen geen onderdeel uit van deze bestemmingsplanprocedure. Hiervoor moet een afzonderlijke vergunningsprocedure voor worden doorlopen.

4.9 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de opzet van het bestemmingsplan. Daarna komen de bestemmingen en bijbehorende planregels aan de orde.

Het voorliggende bestemmingsplan herziet de geldende bestemmingsplannen Woongebieden 2018, Correctieve herziening Woongebieden 2018, Het Ambacht, Stationskwartier, deelgebied C, Industrielaan 10, Industrielaan 2-8 Buitengebied en Parapluplan Archeologie gedeeltelijk door de toevoeging van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en bijbehorende planregels. Daarnaast wordt het opstijgpunt geregeld via een enkelbestemming die het vigerende bestemmingsplan ter plaatse vervangt. De dubbelbestemming ligt over de basisbestemmingen, zoals die in de geldende bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Die basisbestemmingen blijven daar ongewijzigd. Dit is geregeld in artikel 2 "Van toepassing verklaring". Het karakter van de dubbelbestemming brengt wel mee dat een dubbelbestemming voorrang heeft boven de basisbestemming. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot bijzondere of extra regels of noodzaakt tot een nadere afweging van belangen.

Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Beluit ruimtelijke ordening(Bro), zoals die gelden per 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de RO Standaarden 2012 waarvan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) deel uitmaakt. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindendestandaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

5.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Bedrijf - Nutsvoorziening
Leiding-Hoogspanningsverbinding ondergronds
Leiding-Hoogspanningsverbinding bovengronds  
Artikel 2
Artikel 3
Artikel 4  

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;

5.3 Bestemmingen

Bedrijf – Nutsvoorziening

In Artikel 2 zijn de planregels van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen.

Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. De gronden zijn bestemd voor een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbinding, groenvoorzieningen en water en infrastructuur (wegen, paden, verhardingen en hekwerken). Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Leiding - Hoogspanning ondergronds

In Artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' opgenomen.

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de ondergrondse 150kV- verbinding. Voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse 150kV-verbinding moet gebruik kunnen (blijven) gemaakt van een strook grond rondom de verbinding. Deze strook, de belaste strook, is vastgesteld op basis van het benodigd ruimtebeslag voor de aanleg en instandhouding. Daarbij wordt eveneens rekening gehouden met veiligheidseisen. De breedte van de strook varieert afhankelijk van de precieze uitvoering van de verbinding.

Binnen de strook die voor de leiding op de verbeelding is vastgelegd, geldt dat geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Na afwijking kunnen wel bouwwerken worden toegestaan, die binnen de basisbestemmingen zijn toegelaten. Voor diverse werkzaamheden in de dubbelbestemming voorziet het bestemmingsplan in een zogenaamd aanlegvergunningstelsel (omgevingsvergunning voor uitvoeren van werken of werkzaamheden). Bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden zijn aan een vergunningplicht gekoppeld om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen gronden minder geschikt worden voor de verwezenlijking van de daarin opgenomen bestemmingen, maar ook om reeds verwezenlijkte bestemmingen te handhaven en te beschermen. De vergunningplicht dient ervoor om het ongestoorde functioneren van de verbinding te kunnen garanderen alsmede de veiligheid van gebruikers van gronden die in de nabijheid van de verbinding zijn gelegen.

Echter de dubbelbestemming mag niet onevenredig beperkend zijn voor het normale grondgebruik dat plaatsvindt op en in de gronden waarbinnen de dubbelbestemming van toepassing is. Daarom is een minimale diepte opgenomen voor de werken/werkzaamheden die betrekking hebben op het wijzigen van het maaiveldniveau, het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het indrijven van voorwerpen. Hierdoor blijft het normale grondgebruik in ieder geval mogelijk.

Leiding - Hoogspanning bovengronds

In Artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' opgenomen.

Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' komen de dubbelbestemming, de veiligheidszone en de hartlijn voor de bovengrondse hoogspanningsverbindingen zoals opgenomen in de vigerende plannen te vervallen zodra de ondergrondse hoogspanningsverbinding in gebruik is genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en wijzigingen van het plan en tevens algemene procedurebepalingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Bro, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

De kosten van de aanleg en instandhouding van de voorgenomen ontwikkeling en het risico komen voor 80 % voor rekening van TenneT. Het overige deel komt voor rekening van gemeente Veenendaal, waarbij een subsidie is verstrekt door Provincie Utrecht. Dit project is ter uitvoering van de Wet voortgang energietransitie per 1 juli 2018 en de per 1 januari 2019 in werking getreden Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'Verplaatsen en Verkabelen hoogspanningsverbindingen'. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor het transport van elektriciteit (zie ook artikel 20d lid 1 en lid 2, Elektriciteitswet 1998). Voor dit project is dat het geval.
De gemeente heeft voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst afgesloten met TenneT (realisatieovereenkomst). In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op grond van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door TenneT. Datzelfde geldt voor de schade (en de daaruit voortvloeiende kosten) aan de openbare voorzieningen, die ontstaan door de werken voor de aanleg en instandhouding.
Voor bouwplannen die genoemd zijn in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang gelezen met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een exploitatieplan te worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan maakt echter geen aangewezen bouwplan mogelijk zoals genoemd in artikel 6.12 lid 1 Wro, zodat een exploitatieplan op grond van de Wro achterwege kan blijven.

6.3 Beschikbaarheid gronden

Belemmeringenwet privaatrecht
TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding, inclusief beschermingszone, door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten zoals als hier aan de orde zijn.


Zakelijk recht
Voor de aanleg en instandhouding van de 150 kV hoogspanningsverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit TenneT een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de andere zakelijk gerechtigden (zoals erfpachters en opstalhouders) en persoonlijk gerechtigden (zoals huurders en pachters). In dit geval is de eigenaar van de gronden in hoofdzaak de gemeente Veenendaal, omdat de ondergrondse verbinding hoofdzakelijk zal worden aangelegd in openbare gemeentelijke gronden. In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht. De schade wordt onderscheiden in vier hoofdcomponenten:

  • vermogensschade op het moment van afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomst;
  • inkomensschade;
  • bijkomende schade op het moment van afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomst; én
  • schade die op het moment van afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomst onvoorzienbaar en/of onbepaalbaar is (toekomstschade).

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.

7.1 Participatie

Voor het verkabelingstraject is op diverse manieren geparticipeerd. Via een speciale projectwebsite (tennet.eu/veenendaal) worden inwoners op de hoogte gehouden (trede 1 – informeren). De website toont de planning, nieuwsberichten met de stand van zaken en een zogeheten Projectatlas waarop de route van de ondergrondse kabels te vinden is (het tracé). Op de atlas kan men inzoomen op hun eigen woning, direct vragen stellen, maar ook eerder gestelde vragen met antwoorden teruglezen.

Er zijn daarnaast diverse bewonersavonden georganiseerd. Op 20-11-2019 werd het beoogde tracé getoond. Men kon hier vragen over stellen en/of aandachtspunten delen (trede 2 – inventariseren). Op basis hiervan is het tracé verder geoptimaliseerd. Vervolgens is er op 16-12-2020 een digitale bewonersavond georganiseerd voor bewoners aan de Kastanjelaan om hen te informeren over de wijzigingen in het tracé naar aanleiding van hun feedback in 2019 (trede 1 – informeren). De bewoners aan het Ruisseveen hebben op 08-01-2021 een brief ontvangen, waarin is aangegeven dat ook hun wens om de kabels verder van de huizen af te leggen gehonoreerd kan worden (trede 1 – informeren). Vervolgens is op 21-04-2021 een digitale bewonersavond georganiseerd voor alle omwonenden van het tracé en andere betrokkenen/belanghebbenden/geïnteresseerden om het definitieve tracé te tonen en te ontdekken of er nog aandachtspunten waren (trede 2 - inventariseren). Op basis hiervan zijn nadere gesprekken met enkele bewoners gevoerd en is nog een en ander verder uitgezocht. Verdere aanpassingen aan het tracé bleken niet mogelijk. Op 21-02-2022 is dan ook een digitale bewonersavond georganiseerd over het ontwerp bestemmingsplan dat op dat moment ter inzage lag (trede 1 – informeren).

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (art. 3.1.1. Bro) gedeeld met de volgende vooroverlegpartners:

  • Provincie Utrecht
  • Waterschap Vallei en Veluwe

7.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan Ondergrondse hoogspanningsverbinding Veenendaal heeft met ingang van 3 februari 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking in het Gemeenteblad en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl).

Tijdens de hierboven genoemde periode zijn 2 1 zienswijzen ingediend. Daarbij is de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als digitaal de zienswijzen in te dienen. De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in de Bijlage 1 Commentaarnota april 2022