direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gelders Benedeneind tussen 5 en 6a
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

De heer E. Braafhart heeft een voornemen om een extra woning te realiseren tussen Gelders Benedeneind 5 en 6a. In 2006 heeft uw college besloten om geen medewerking te verlenen aan een extra woning, maar wel bereid is om te komen tot een maatwerkoplossing. De voorwaarde die gesteld is dat het verzoek voldoen aan de notitie “Nadere uitwerking gebied Grebbeweg en Benedeneind”. Bij brief van 7 september 1999 is de familie Braafhart op de hoogte gesteld over deze notitie en de mogelijkheid om een extra woning te realiseren.

Inmiddels zijn de oorspronkelijke bewoners overleden en de zoon heeft het perceel geërfd en hij wil op dit moment gebruik maken van de eerdere toezeggingen.

Na het doorlopen van de juridische planologische procedure op grond van de Wro kan medewerking worden verleend aan de beoogde realisatie van een extra woning.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Veenendaal aan een doodlopende zijstraat van de Meentdijk op de rand met het buitengebied. Het plangebied bestaat uit één woning en het omliggende perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0001.png"

Afbeelding 1 locatie plangebied

Het perceel Gelders Benedeneind tussen huisnummer 5 en 6a en maakte voorheen deel uit van het kadastrale perceel behorend bij huisnummer 5.

Het plangebied wordt begrenst door:

  • Noordzijde : Meentdijk
  • Oost- en Westzijde : aangrenzende percelen met een woonbestemming
  • Zuidzijde : Bisschop Davidsgrift

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0002.png"

Afbeelding 2 luchtfoto plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

In het plangebied geldt het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied Ede”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ede op 4 juli 1994 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 8 februari 1995.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0003.png"

Afbeelding 3 Uitsnede geldend bestemmingsplan

De van toepassing zijnde bestemming voor het onderhavig perceel is “agrarisch ontginningslandschap het Binnenveld” met de nadere aanduiding “agrarische nevenactiviteit”. De gronden met de voorliggende bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarische doeleinden en ondergeschikt daaraan bestemd voor wonen, met dien verstande dat het aantal woningen is beperkt tot het op de plankaart aangegeven aantal. Dit houdt in dat er binnen deze bestemming geen woningen mogen worden toegevoegd.

Het verzoek voor het bouwen van een extra woning op het perceel is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom moet het vigerende bestemmingsplan worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

1.4 Voorontwerp bestemmingsplan Gelders Benedeneind - Veenderij Zuid

Het perceel is gelegen in een gebied waar een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is. In februari/maart 2013 heeft het bestemmingsplan Gelders Benedeneind – Veenderij zuid ter inzage gelegen. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Het bestemmingsplan betreft het actualiseren van het bestaande planologisch regime. De nieuw te bouwen woning is daarom niet opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Gelders Benedeneind – Veenderij zuid.

De regels voor Wonen in het bestemmingsplan Tussen Gelders Benedeneind 5 en 6a komen overeen met de regels voor Wonen uit het ontwerp bestemmingsplan Gelders Benedeneind – Veenderij zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0004.png"

Afbeelding 4 Uitsnede voorontwerp bestemmingsplan Gelders Benedenend - Veenderij zuid

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 7 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het perceel tussen Gelders Benedeneind 5 en 6a maakte voorheen kadastraal deel uit van het perceel Gelders Benedeneind 5. In 2005 stonden er nog meerdere voormalige agrarische bijgebouwen op het perceel en op de locatie waar de nieuwe woning moet komen stond een noodwoning.

Nu er in 2006/2007 de agrarische bedrijfsgebouwen en de voormalige noodwoning zijn gesloopt is ruimte ontstaan om een extra woning te realiseren. Hiermee wordt aangesloten bij de notitie “Nadere uitwerking gebied Grebbeweg en Benedeneind”. De woning op het perceel Gelders Benedeneind 5 kan in stand blijven en er mag een nieuwe woning worden toegevoegd. Voor beiden geldt dat het oppervlak aan bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen

In onderstaande afbeelding is de luchtfoto uit 2005 en 2013 weergegeven. Hier uit blijkt dat er voldoende bebouwing gesloopt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0005.png"

Afbeelding 5 luchtfoto plangebied 2005/2013

2.2 Functionele structuur

De locatie is gelegen in de bestaande lintbebouwing van Gelders Benedeneind, waar voorheen de agrarische functie de boventoon voerde. Op de voorgestane locatie is de woonfunctie goed mogelijk, omdat deze de bestaande woonfunctie in het plangebied versterkt.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0006.png"

Afbeelding 6 Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

Op 5 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten. In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

  • 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • 2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
  • 3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
  • 4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
  • 5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
  • 6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling;
2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties.Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime Inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0007.png"

Afbeelding 7 Rode contour (stedelijk gebied)Veenendaal

Het plangebied is gelegen binen de rode contouren van Veenendaal (Streekplan provincie Utrecht 2005-2015).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 WERV/Regio Foodvalley

Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging.

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.

De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . In deze Structuurvisie WERV hebben de bedrijventerreinen een industrieel imago, maar zijn zij in staat tot facilitering van alle soorten bedrijvigheid. Verder zetten de WERV gemeenten in op uitbreiding van de bedrijventerreinen met dien verstande dat men er van uit gaat dat een hoog groeitempo van de Nederlandse economie plaatsvindt, waarbij het belangrijk is om naar diferentiatie te streven. Thematisering en segmentering komen de herkenbaarheid en aantrekkingskracht van bedrijfslocaties ten goede. de kwaliteit wordt erdoor verhoogd en milieuproblemen worden voorkomen.

Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel. Momenteel wordt gewerkt aan en met het uitvoeringsprogramma op basis van de strategische agenda.

3.3.2 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.

In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2025

De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:

  • 1. ruimbaan voor ondernemen;
  • 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
  • 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
  • 4. De bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
  • 5. herkenbare stadslandschappen;
  • 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.

De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:

  • sociaal en cultureel profiel;
  • stedelijk profiel;
  • groei na 2015;
  • profiel in de regio.

Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.

3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke oonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Enkele delen van de stad is verder ingezoomd en wordt een inventarisatie en analyse gegeven. De planlocatie valt binnen de functie 'Wonen' en is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie Veenendaal 2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0008.png"

Afbeelding 8 uitsnede kaart structuurvisie

3.4.3 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

3.4.4 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.5 Nadere uitwerking gebied Grebbeweg en Benedeneind

De “Nadere uitwerking gebied Grebbeweg en Benedeneind“ vormt een stedenbouwkundig toetsingskader voor onder andere woningbouwverzoeken in het gebied rond de Grebbeweg en het (Gelders) Benedeneind. Binnen deze uitwerking zijn eveneens beeldkwalitatieve eisen geformuleerd. Voorliggend bouwplan past binnen de gestelde voorwaarden van deze nadere uitwerking“.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0009.png"

Afbeelding 9 Nadere uitwerking Grebbeweg en Benedeneind

3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2012-2016

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.

Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.

3.4.7 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leebaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
3.4.8 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenedaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeolgische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelnkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 104 gemeentelijke monumenten van belang.

3.4.9 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.

Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de-1 middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.

Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag daarom pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Een bodemonderzoek in het kader van een omgevingsvergunning mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden (conform NEN5740). Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

4.1.1.1 Bodemonderzoeken

In het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken bekend:

  • 6. Verkennend bodemonderzoek Veenendaal-Oost; Geofox Lexmond; rapportnr 20070362/CDRO; datum 30-3-2007:
    • a. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan van heel Veenendaal-Oost en de percelen van het huidige plangebied vallen binnen deze onderzoekscontouren;
    • b. Ter plaatse van het huidige plangebied zijn er maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen met zware metalen, PAK en minerale olie.
    • c. Met betrekking tot het Besluit bodemkwaliteit wordt in het rapport gesteld dat de algemene bodemkwaliteit, met de aangetoonde lichte verontreinigingen, als 'Achtergrondwaarde' zijn aan te merken.
  • 7. Verkennend bodemonderzoek Gelders Benedeneind 5 te Veenendaal; Milieutechniek Rouwmaat Groenlo b.v.; rapportnr MT.13272; datum 24-9-2013:
    • a. Het bodemonderzoek is alleen uitgevoerd ter plaatse van de geplande nieuwbouw, dus niet de gehele percelen van het plangebied;
    • b. Er zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen (bovengrond met PAK, ondergrond met kobalt, grondwater met barium);
    • c. Ter plaatse van een ingestorte varkensschuur is puin achtergebleven. Dit puin is alleen visueel onderzocht en hierbij zijn geen asbestverdachte aangetroffen. Het is bekend dat de dakbedekking van dakpannen was. Formeel moet hier nog op asbest worden onderzocht en indien aanwezig, dan moet ook de bovengrond op asbest worden onderzocht.
4.1.1.2 Dempingen/ophogingen

Het is bij de gemeente bekend dat de locatie zich binnen een gebied bevindt waar een niet gespecificeerde ophooglaag aanwezig is. Waarschijnlijk is hier sprake van ophoging met baggerspecie vanuit het Valleikanaal.

4.1.1.3 Bodemkwaliteitskaart

Voor de gemeente Veenendaal geldt de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer, die in 2012 zijn vastgesteld voor deze gemeente. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse landbouw/natuur (Achtergrondwaarde). Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse landbouw/natuur (Achtergrondwaarde). Algemeen geldt dat voor het toepassen van grond binnen het plangebied de aan te brengen grond minimaal moet voldoen aan de vastgestelde bodemkwaliteitsklassen van de ontvangende grond.

4.1.1.4 Conclusie

Uit de bodemonderzoeken die bij de gemeente Veenendaal bekend zijn blijkt, dat er in de grond het grondwater maximaal lichte verontreinigingen aanwezig zijn. Deze lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning.

Het puin op de locatie (afkomstig van een ingestorte schuur) is echter niet voldoende onderzocht op het voorkomen van asbest. Dit moet worden onderzocht conform NEN5897. Wanneer er asbest wordt aangetoond, moet ook de bovengrond ter plaatse van het puin worden onderzocht op asbest, conform de NEN5707. Wanneer op basis van het bouwdossier van de gemeente kan worden aangetoond dat er geen asbest is gebruikt, is asbestonderzoek niet nodig.

Een eventuele asbestverontreiniging zal moeten worden gesaneerd, maar dit zal de haalbaarheid van het project niet in gevaar brengen.

4.1.2 Geluid

Het plangebied is gelegen in de zone van de Dragonderweg. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De afstand van het bouwplan tot de Dragonderweg is voldoende groot. Bovendien is er reeds afschermende bebouwing tussen de beoogde locatie en de Dragonderweg aanwezig. Zodoende wordt het niet noodzakelijk geacht een akoestisch onderzoek uit te voeren. Verder ligt de beoogde locatie niet binnen een geluidzone van een spoorweg.

4.1.3 luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 1 vrijstaande woning betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.1.4 Bedrijven & milieuzonering

De nieuw te bouw woning ligt niet binnen de invloedssfeer van milieubelastende activitietien, zoals die worden gedefinieerd in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.

Dit aspect vorm derhalve geen belemmering.

4.1.5 Externe veligheid

Het plangebied is niet gelegen binnen het aandachtsgebied van de Route Gevaarlijke Stoffen, het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) of het Vuurwerkbesluit.

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.1.6 Verkeer

Ontsluiting

De huidige verkeersstructuur is zodanig dat deze toereikend zou moeten zijn voor de woonfunctie. Het ligt niet in de verwachting dat de functiewijziging naar wonen meer verkeersbewegingen tot gevolg heeft dan het geval is bij de bestaande situatie. De huidige verkeersstructuur is dus ook bij een woonfunctie toereikend.

Parkeren
De parkeernorm voor dit type woning bedraagt 1,8 per woning. In het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen mogelijk waardoor vanuit het parkeerbeleid geen bezwaren bestaan tegen de realisatie van voorliggend plan.

4.2 Waterhuishouding

Het uitvoeren van een watertoets en opnemen van een waterparagraaf in ruimtelijke plannen is ingegeven vanuit het “Waterbeleid voor de 21e eeuw” (WB21) en het daaruit voortvloeiende Nationaal Bestuursakkoord Water, getekend op 2 juli 2003. De Watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'.

Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft bepaald dat geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1.500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied. In het plangebied was reeds bebouwing aanwezig (bijgebouw), waardoor de netto verharding met minder dan 0,15 ha (1.500 m²) toeneemt. Volgens het beleid van het waterschap blijkt dat daarom geen compensatie noodzakelijk is.

Gescheiden afvoer regenwater is gewenst, maar het is niet mogelijk om op openbaar terrein voor een gescheiden afvoer te zorgen. Er ligt namelijk een gemengd stelsel. Vanuit de woning dient het hemelwater wel gescheiden aangeleverd te worden op de perceelsgrens, vooruitlopend op eventuele toekomstige ontwikkelingen.

Het aspect Water vormt derhalve geen belemmering voor de geplande herontwikkeling.

4.3 Archeologie & cultuurhistorie

In en om het plangebied bevindt zich geen rijks- of gemeentemonument en het ligt ook niet binnen de invloedsfeer van een molenbiotoop.

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om het bekende en nog niet bekende bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is, dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden moeten blijven en niet aangetast mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.GldBeneind5en6a-oh01_0010.png"

Op basis van bovenstaande geldt voor het plangebied geen archeologische verwachting. Er is een Archeologische maatregelenkaart vastgesteld, hierin is Veenendaal-oost vrijgesteld van de verplichting tot nader onderzoek.

4.4 Groen, natuur en landschap

4.4.1 Groenstructuurplan

In het Groenstructuurplan Veenendaal met de ondertitel 'wonen in het groen' wordt het Gelders Benedeneind aangemerkt als een gebied bij de Bisschop Davidsgrift met het nog
meest oorspronkelijk karakter. Dit komt door het samenspel van de deels oude bebouwing, het water en restanten van de beplanting. Bij de ontwikkeling van de wijk dient het Benedeneind niet betrokken te worden als ontsluiting van de wijk. Dit past niet bij het kleinschalige karakter. Wel kan dit lint als een groene en langzaam verkeer route voor de wijk dienen. De landschappelijke beplanting dient plaatselijk te worden aangevuld, wellicht ook in overleg met en op grond van particulieren aan de zuidzijde van het Benedeneind.

4.4.2 Natuur, ecologie & landschap
4.4.2.1 Wettelijk kader

Bij de bescherming van de natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van gebieden en van soorten.

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 of via bestemmingsplannen van de gemeenten. De Natuurbeschermingswet bepaalt wat er wel en niet mag in en in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Activiteiten die (mogelijk) negatieve gevolgen hebben voor natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning.

Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt bijna alle van nature in Nederland voorkomende planten en dieren.

De wet verbiedt handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen). Voor veel soorten gelden echter vrijstellingen. Indien er in een bepaalde situatie geen vrijstelling geldt kan er een ontheffing worden aangevraagd. In de regel worden ontheffingen verleend onder bepaalde voorwaarden.

4.4.2.2 Huidige situatie

Situatie Gebiedsbescherming

Het plangebied aan het Gelders Benedeneind ligt ten oosten van de bebouwde kom van Veenendaal. Het terrein is momenteel onbebouwd en ligt in een rij van gelijkvormige percelen waarop veelal één huis per perceel is gesitueerd. De huizen staan hier relatief dicht op elkaar voor een buitengebied. Het gebied heeft ter plekke meer het woonkarakter van een dorp dan van een echt buitengebied.

Grenzend aan het plangebied loopt een brede watergang die is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ter plekke vormt de EHS hier een natte verbindingszone. Op circa 117 meter afstand ligt het Natura 2000 gebied Binnenveld. Het Binnenveld is een blauwgraslandreservaat in het zuidelijk deel van de Gelderse vallei. De meent wordt gevoed door basenrijk kwelwater (afkomstig van de Veluwe) dat ervoor zorgt dat in het gebied gebufferde, schrale bodems aanwezig zijn. Het terrein heeft een venige bodem waarin plaatselijk zandopduikingen optreden. Op deze zandopduikingen, waar basenrijk water via de capillaire werking een sterke opstijging kan vertonen, wordt blauwgrasland aangetroffen.

Situatie soortbescherming

Het perceel vormt door het gevoerde beheer en zijn ligging geen ideaal biotoop voor een grote diversiteit aan soorten. De meeste soorten zullen hooguit op het perceel voorkomen als passanten of gebruiken het terrein als foerageergebied. Toch kunnen er mogelijk enkele soorten worden verwacht die strikter zijn beschermd. Het betreft Bunzing en/of rugstreeppad. Beide soorten kunnen mogelijk dekking en een rustplaats vinden in de restanten van een oude schuur die op het perceel aanwezig is.

4.4.2.3 Effecten

Effecten op Gebiedsbescherming

Het perceel is gelegen in een rij met percelen waarop veelal woonhuizen zijn gesitueerd met veel buitenruimte. Het plan voor dit perceel is om ook hierop een huis te bouwen. In het eindresultaat past het perceel prima in de omgeving die nu al zodanig is ingericht.

Aangezien het huis niet direct aan de waterkant is gesitueerd wordt er geen specifiek nadelig effect verwacht op de werking van de natte verbindingszone die langs de zuidkant van het perceel loopt. Het perceel zal er terplekke niet anders uitzien dan de aangrenzende percelen.

Ten aanzien van het nabijgelegen Natura 2000 gebied worden geen negatieve effecten verwacht omdat het perceel een zelfde bestemming krijgt als naastliggende percelen. Het karakter van de omgeving veranderd niet door een enkele woning toe te voegen in de al bestaande rij met woningen.

Effecten op Soortbescherming

Binnen het plangebied zijn nog restanten van een voormalige schuur te vinden. De puinstapel kan als schuilplaats voor de bunzing (Mustela putorius) dienen. De bunzing staat op de tabel 1 van de Flora- en Faunwet. Voor het ruimen van de stapel dient de algemene zorgplicht uit de Flora- en fauna in acht te worden genomen.

De puinstapel is eveneens in potentie geschikt als overwinteringplek voor de rugstreeppad. Om te voorkomen dat er een effect op de rugstreeppad optreedt moet de puinstapel of voor medio oktober, of na maart worden opgeruimd. Een andere mogelijkheid is om een amfibieënscherm rondom de puinstapel te plaatsen. Het amfibieënscherm dient in september - voor de trek naar de overwinteringplekken - te worden geplaatst. Bij vorst kan het amfibieënscherm weer worden weggehaald.

Als bovenstaande maatregelen worden gevolgd staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4.2.4 Conclusie

Het plangebied heeft slechts zeer beperkte natuurwaarden. Aangezien de inrichting van het gebied na uitvoering van het plan niet zal afwijken van de directe omgeving van het gebied zijn er ten aanzien van gebiedsbescherming geen beperkingen te verwachten. De Provincie is bevoegd gezag voor gebiedsbescherming, zowel voor de EHS als voor het Natura 2000 gebied.

Door het nemen van enkele eenvoudige maatregelen kan worden voorkomen dat de Flora- en faunawet wordt overtreden.

De uitvoer van het plan wordt dus niet belemmerd door wettelijke bepalingen rondom het aspect natuur.

4.5 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

4.6 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Wonen   W  


In paragraaf 5.3 Bestemmingen wordt de bestemming Wonen nader toegeligt. Verder wordt aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen: (facultatief)

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.

5.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding [bg] zijn alleen bijgebouwen zoals, garageboxen toegestaan.

Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding [aeg] mogen alleen aaneengesloten woningen worden gebouwd;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding [tae] mogen twee-aan-een woningen worden gebouwd;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding [vrij] mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;

Verder zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende woningtypen en/of voorzieningen zijn toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [ond] dient te worden voorzien in een onderdoorgang;
  • 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-at] mogen alleen aaneengebouwde en twee-aan-een woningen worden gebouwd;
  • 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-avt] mogen alleen aaneengebouwde, vrijstaande of twee-aan-een woningen worden gebouwd;
  • 4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-tv] mogen alleen vrijstaande of twee aan-een woningen worden gebouwd.

Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:

  • het bouwvlak;
  • het erf en;
  • tuin.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:

  • 1. de erkerregeling;
  • 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.

Binnen het op de plankaart aangegeven differentiatievlak “bedrijfsdoeleinden” is een oppervlakte aan (bij)gebouwen toegestaan tot maximaal 300 m².

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Overeenkomst

De gemeente Veenendaal en de heer E. Braafhart sluiten een anterieure overeenkomst met betrekking tot de financiele afhandeling van het plan. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt aangaande de realisering van de woningen, aanleg van openbare voorzieningen, uitvoering van de natuurontwikkeling en de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan. Indien sprake is van tegemoetkoming in schade komt dit voor rekening van de initiatiefnemer. Ook andere financiële risico's die samenhangen met de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

In het kader van maatschappelijk uitvoerbaarheid heeft zowel het voorontwerp als ontwerp bestemmingslan voor een ieder ter inzage gelegen.

7.1 Inspraak (voorontwerp)

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 16 januari 2014 (zes weken) voor inspraak ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid bestond voor een ieder hiertegen inspraakreacties in te dienen. Er is niet gekozen voor een informatiebijeenkomst, omdat het slechts gaat om 1 woning. De direct omwonenden zijn per brief geïnformeerd over de procedure.

Van de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen is geen gebruik gemaakt.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerpbestemmingsplan “Tussen Gelders Benedeneind 5 en 6a” ook worden toegezonden aan diverse rijks- , provinciale-, gemeentelijke- en private instanties.

Zowel de provincie Utrecht als het waterschap Vallei en Veluwe hebben positief gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan en hebben geen bezwaar tegen de beoogde ontwikkeling.

7.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerp bestemmingsplan "Gelders Benedeneind tussen 5 en 6a" heeft met onderliggende stukken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht met ingang vanaf 24 april 2013 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook vanuit de diverse overheidsinstanties zijn geen zienswijzen ontvangen.