Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lindewijck
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0345.BPLindewijck-oh01

Toelichting

1 Inleiding
   
1.1 Aanleiding en doel
 
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de beoogde realisatie van appartementen aan de
Industrielaan in Veenendaal. Het plan past niet binnen de kaders van het ter plaatste vigerende
bestemmingsplan ‘woongebieden 2018’. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in
een regeling voor de realisatie van het plan.
  
1.2 Ligging plangebied
 
Het plangebied ligt ten noorden van de Industrielaan in Veenendaal en wordt omringd door
de wegen; Het Holle Goed, Vijftien Morgen en Spanjaardsgoed. Afbeelding 1 en 2 geven een
indruk van de ligging van het plangebied. het plangebied
  
 
 
1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)
 
Voor het plangebied geldt bestemmingsplan ‘Woongebieden 2018’ dat is vastgesteld op 20
september 2018. Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als ‘bedrijf’, ‘maatschappelijk’
en ‘groen’. Afbeelding 3 geeft een weergave van de vigerende verbeelding.
 
 
Het plan om appartementen te realiseren is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Om
het plan mogelijk te maken moet het vigerende bestemmingsplan worden herzien.
 
2 Bestaande situatie
   
2.1 Ruimtelijke structuur
 
Het plangebied is centraal gelegen in de kern Veenendaal en is vanwege de nabijheid van
het station en doorgaande wegen goed bereikbaar voor openbaar vervoer, auto’s en fietsers.
De omgeving van het plangebied bestaat uit diverse functies waaronder; woningen, bedrijven
en maatschappelijke voorzieningen. Het gebied ten noordwesten van het plangebied is in
gebruik door een zorggroep. Ten noorden en zuidoosten van het plangebied bevindt zich een
kerk. Aan de overzijde van de Industrielaan zijn de gronden de afgelopen jaren getransformeerd
naar woningbouw. De Industrielaan is een hoofdontsluitingsweg en daarmee een belangrijke
vervoersas voor Veenendaal. In de huidige situatie bevinden zich binnen het plangebied
bedrijfsgebouwen die slechts voor een deel in gebruik zijn, de toekomstbestendigheid
van het plangebied staat hiermee onder druk.
 
2.2 Functionele structuur
 
Door dit bestemmingsplan komen enkele bestemmingen binnen het plangebied te vervallen.
De toegevoegde bestemming 'Wonen' past binnen de karakteristiek van de omgeving. Daarnaast
past de herziening van het bestemmingsplan binnen de transformatie die voor dit gebied
beoogd is.
 
3 Beleidskader
   
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. De SVIR
geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange
termijn tot 2028. Uitgangspunt van de SVIR is: decentraal wat kan, centraal wat moet.
De samenhang tussen nationale en decentrale opgaven en de aanpak hierbij zijn per MIRTregio
samengevat. De gemeente Veenendaal valt onder MIRT-regio Utrecht. Opgave van nationaal
belang in dit gebied is onder andere de bereikbaarheid van de toenemende verstelijking
binnen deze regio.
 
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, december 2011) worden nationale
ruimtelijke belangen juridisch geborgd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening
gehouden te worden met de regels van het Barro zodat de nationale belangen doorwerken
in de beleidsruimte van andere overheden.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De Ladder duurzame verstedelijking werd geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en
Ruimte (SVIR) en trad per 1 oktober 2012 in werking als motiveringsvereiste in het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro). Het instrument is van toepassing op de functies wonen, bedrijventerreinen,
kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht
zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' op
te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie
art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. De Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2, 3 en 4 van de Bro.
In het kader van dit bestemmingsplan is artikel 3.1.6 lid 2 onderstaand opgenomen:
 
“3.1.6 lid 2
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien.”
 
Toetsing plan
Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Veenendaal. In de oorspronkelijke situatie
werden de bestaande opstallen en terreinen bedrijfsmatig gebruikt. Door een bestaand stedenbouwkundig
samenstel van bebouwing is er sprake van een bestaand stedelijk gebied.
Het plan leidt tot een herontwikkeling van het gebied. De huidige bedrijfsbestemming binnen
het plangebied wordt beëindigd. Er is sprak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat er
meer bebouwing en woningen mogelijk worden gemaakt dan er op grond van het vigerende
bestemmingsplan gerealiseerd konden worden. Een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling
is opgenomen in paragraaf 3.3.3. t/m 3.3.5.
 
3.1.3 Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van de in de SVIR opgenomen rijksbelangen, het plan kan daardoor
verder decentraal worden afgehandeld. Vanuit het Barro is de ladder voor duurzame
verstedelijking van belang. Er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand
stedelijk gebied. Een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is opgenomen
in hoofdstuk 3.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028
Provincie Utrecht heeft haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 opgenomen in de Provinciale
Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De herijkte versie van de PRS is vastgesteld d.d. 4 februari
2016. In de structuurvisie zijn doelstellingen van provinciaal belang, het beleid bij de doelstellingen
en op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan het beleid opgenomen. Deels
wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
Op basis van de PRS is het plangebied onder opgenomen onder de Algemene beleidslijn verstedelijking.
Verder maakt het onderdeel uit van het Stedelijk programma Veenendaal.
  
 
De provincie heeft aangegeven dat het de hoofdkeuze is om in te zetten op binnenstedelijke
ontwikkeling en streeft ernaar dat twee derde van het woningbouwprogramma binnen de
actuele rode contouren wordt gerealiseerd. Er wordt gestimuleerd dat overheden en marktpartijen
zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
 
In het Stedelijk programma voor Veenendaal is er naast uitbreiding ook een aantal inbreidingslocaties.
Met binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte van Veenendaal
zelf maar ook die van enkele omliggende kernen opvangen. De provincie geeft aan dat
Veenendaal een rol kan spelen bij de opvang van de woningbouwbehoefte in de regio Foodvalley.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Zoals voorgaand genoemd geeft de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) deels uitvoering
aan het beleid dat is opgenomen in de PRS. Het plangebied valt op basis van de PRV binnen
het stedelijk gebied. De regels die zijn opgenomen in de PRV hebben betrekking op nieuwe
planologische besluiten.
 
In de PRV is aangegeven dat in de toelichting van een ruimtelijk plan voor uitleglocaties en
transformaties, een beschrijving opgenomen dient te worden op welke wijze rekening wordt
gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Omdat bij
besluit van 26 april 2018 is bepaald dat nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 aardgasvrij moeten
zijn, zullen de woningen niet voorzien worden van een gasaansluiting maar voorzien worden
van duurzame energie. Initiatiefnemer is daarnaast voornemens om zonnepanelen op het dak
te plaatsen.
 
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Het plangebied ligt op basis van de PRV en PRS binnen de rode contour. Door het realiseren
van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan een nieuwe binnenstedelijke ontwikkeling
die voorziet in een behoefte. Het plan geeft hiermee invulling aan het provinciaal beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1. Strategische Visie Veenendaal 2040
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld.
Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen
voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik op de regio. Dat betekent dat
de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het
kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met
de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse
gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar
regionale samenwerking.
 
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst
niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren
van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze
kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
 
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –
in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren
van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet
zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling,
functieverandering en voldoende aandacht te blijven houden voor groen.
 
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen.
Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve
bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen
aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve
doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding –
werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste
maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
  1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.
3.3.2 Structuurvisie Veenendaal 2025
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie
geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de
hand van de volgende tien ambities:
  1. Zichtbare en sterke historische identiteit: Het versterken, zichtbaar en beleefbaar maken van de cultuurhistorische elementen en structuren
  2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters: De kracht van Veenendaal is niet zozeer gelegen in de samenhang tussen, maar in de diversiteit van de gebieden.
  3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  4. Brandpunten in de stad;
  5. Groene stad;
  6. Aantrekkelijke woonwijken;
  7. Goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  8. Bereikbare economische gebieden;
  9. Een fietsende stad;
  10. Goed openbaar vervoer.
De visie is ook verbeeld in een structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling
van de stad als geheel. Op de structuurkaart is het plangebied aangewezen als gebied
voor de functie wonen.
 
 
De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen
gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal,
maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden
te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling
met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de
structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
  • Versterken van de identiteit van de verschillende stedelijke zones;
  • Kenmerkende structuren en elementen in de zones herkenbaar maken en versterken;
  • Vormgeving en functies in elk van de verschillende zones op elkaar afstemmen;
  • De onderscheidende kwaliteiten van de zones verder ontwikkelen;
  • Specifieke milieukwaliteitsprofielen hanteren voor de kwaliteit van de leefomgeving in de verschillende gebieden;
  • De karakters van de verschillende zones zichtbaar maken vanaf de doorgaande wegen.
 
3.3.3 Woonvisie Veenendaal 2014 – 2019
De gemeenteraad heeft de Woonvisie vastgesteld op 28 mei 2015. De centrale visie wonen
in Veenendaal is als volgt geformuleerd:
“We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad.
Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar
woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de
doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken
van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht
in vraag en aanbod. De gemeente richt zich in de uitvoering vooral op de 3 speerpunten
van deze Woonvisie.”
  1. Dynamische woonmilieus;
  2. Huishoudens met een zorgvraag
  3. Huishoudens met lagere inkomens
Dit bestemmingsplan sluit aan op speerpunt 1 en 2 van de Woonvisie. Veenendaal wil wijken
aantrekkelijk houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod.
 
3.3.4 Nota Ouderenhuisvesting en Wonen met zorg 2030
Op basis van de jaarlijkse evaluatie van de Woonvisie is de ‘Nota Ouderenhuisvesting en Wonen
met zorg” opgesteld. Deze nota is in april 2016 door het College van B&W vastgesteld.
Door het vaststellen van de Nota is er een antwoord op de vraag welke senior geschikte woningen
er bij toekomstige bouwplannen moeten worden toegevoegd. Er is een verdeling gemaakt
per wijk voor de realisatie van in totaal 600 woningen. De woningen kunnen in alle prijsklassen
zijn, huur of koop.
 
Een voor senioren geschikte wooneenheid bevat minimaal éé slaapkamer en badkamer gelijkvloers.
Voor een appartementencomplex geldt dat een lift voorzien moet zijn om dat deze
woningen bereikbaar moeten zijn zonder trap. Uit de nota blijkt dat er in 2030 circa 600 senior
geschikte woning toegevoegde moeten zijn aan de huidige voorraad om aan de behoefte
te voldoen.
 
3.3.5 Woningmarktanalyse 2018
In de (nieuwe) Nota Grondbeleid is opgenomen dat éé keer per twee jaar een woningmarktanalyse
wordt uitgevoerd. Na de analyse in 2016 is in 2018 de analyse opnieuw uitgevoerd.
 
Uit de analyse blijkt dat de woningmarkt nog steeds erg goed is (aanbodmarkt, meer vraag
dan aanbod) en het beleid rijks-, provinciaal en regionaal niveau stuurt op versnelling van de
woningproductie. Als de marktvraag zich voordoet, zijn ontwikkelaars ook in staat om aan de
vraag te kunnen voldoen. De voorraad blijft voldoen aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.
 
3.3.6 Archeologie-/monumentenbeleid
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische
Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien
zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen
rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
 
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van
Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld
door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het
hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces.
De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen.
In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden
ingegaan.
 
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïplementeerd.
Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke
monumenten van belang.
 
3.3.7 Milieukwaliteitsplan 2017
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten
leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan
zijn de hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
  • Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.
 
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een
duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's
integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische
ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen
en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
 
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te
benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal
milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit.
Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid,
duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
 
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
  • Integrale en gecoödineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëen van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.
 
3.3.8 Energieneutraal Veenendaal 2035
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische
isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente
  • Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.
 
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.  
 
3.3.7 Omgevingsvisie Veenendaal 2030
De Omgevingsvisie 2030 is het, integrale strategische beleidsdocument voor de fysieke leefomgeving.
Het geeft de Veense visie weer op thema’s als: bouwen en wonen; groen, natuur
en water; mobiliteit en infrastructuur; milieu; economie en recreatie; cultuur en cultuurhistorie;
openbare orde en veiligheid; volksgezondheid, welzijn en duurzaamheid.
 
In de Omgevingsvisie zijn voor diverse thema’s doelstellingen geformuleerd. Het thema ‘bouwen
en wonen’ is voor onderhavig plan het relevantst. Onder dit thema bestaande opgaven
uit:
  1. Omschakeling naar duurzame energie en circulair bouwen;
  2. Realiseren van meer groen;
  3. Het woningaanbod in Veenendaal sluit aan bij de inwonersbehoefte;
  4. Langer zelfstandig wonen in de eigen woning of wijk;
  5. Ruimte bieden aan cultuur en voldoende voorzieningen;
  6. Verdichten en transformatie binnen de gemeentegrenzen;
  7. Behouden en versterken van ruimtelijke karakteristieken, cultuurhistorie en archeologie.
De onderhavige ontwikkeling draagt, behoudens punt 5, op alle punten bij aan de gestelde
opgaven. Het plan is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie.
 
3.3.10 Conclusie gemeentelijk beleid
Het beoogde plan is op basis van diverse gemeentelijke beleidsdocumenten passend binnen
de omgeving en voorziet in een blijvende vraag naar woningen.
 
4 Planbeschrijving
  
Het plan voorziet in de realisatie van (zorg)woningen. De zorgwoningen zijn bedoeld voor bewoners
met een geïndiceerde zorgbehoefte en bevinden zich binnen het L-vormige gebouw.
Op de begane grond en aan de achterzijde van de bebouwing wordt voorzien in het parkeren.
De parkeervoorzieningen aan de achterzijde van het pand zijn reeds grotendeels aanwezig.
Het parkeren op het binnenterrein vindt plaats op het maaiveld, het terrein is deels voorzien
van een tuindak waar terrassen/ en tuinen zijn beoogd. De bebouwing varieert in bouwhoogte
en heeft een maximale hoogte van 30 meter.
 
 
5 Milieu- en omgevingsaspecten
  
5.1 Bodem
 
5.1.1 Algemeen
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De
fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem.
Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische
vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan.
Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen
centraal staan.
 
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van
de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente
bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid
van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.
 
5.1.2 Onderzoek
Voor het plan is een verkennend asbest- en bodemonderzoek en een nader bodemonderzoek
uitgevoerd (bijlage 1). Uit het verkennend onderzoek blijkt dat er geen asbestverdachte materialen
zijn aangetroffen. In zowel de grove al in de fijne fractie van de bodem is over de
gehele locatie geen asbest aangetroffen. Binnen een deel van het plangebied is een sterk
verhoogde minerale olie aangetroffen in de bovengrond.
 
Op basis van het nader onderzoek bodem kan het volgende worden geconcludeerd:
  • In de afperkende boringen zijn geen sterk verhoogde gehalten minerale aangetoond. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat circa 6,5 m³ grond sterk verontreinigd is met minerale olie. De vrijkomende grond dient afgevoerd te worden naar een reiniger/ erkende verwerker;
  • Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. De bodem hoeft niet met spoed te worden gesaneerd;
  • Indien er grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden in of nabij de verontreinigde spot dient er een plan ingediend te worden bij het bevoegd gezag. Aan de hand van het plan kan de verontreinig verwijderd worden.
 
De bodem ter plaatse van de bestaande parkeerplaats ten noordoosten van de beoogde
bebouwing is in eigendom van de gemeente en niet nader onderzocht. Ter plaatse vinden
met uitzondering van een te slopen gebouw geen wijzigingen plaats en wordt de bestemming
‘verkeer’ opgenomen. De eerder aanwezige ondergrondse tanks zijn, tegelijkertijd met de uitvoering
van het nader onderzoek, reeds gesaneerd.
 
De Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft de onderzoeken reeds beoordeeld en aangegeven
dat alle verdachte deellocaties zijn onderzocht. De ODRU stelt dat de onderzoeksresultaten
geen aanleiding geven tot aanvullend onderzoek of sanering en dat de milieuhygienische
kwaliteit voldoende is vastgelegd. Er zijn mogelijk (sanerende) maatregelen nodig om
de risico’s weg te nemen en om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied geschikt te
maken voor het gebruik ‘Wonen’. De initiatiefnemer is in bezit van een raming voor de saneringskosten,
potentiëe (sanerende) maatregelen.
 
5.1.3 Conclusie
Met inachtneming van eventuele saneringswerkzaamheden vormt het aspect bodem geen
belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is
voldoende vastgelegd en de bodem kan geschikt worden gemaakt voor de geplande functie.
 
5.2 Waterhuishouding
 
5.2.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/
watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21
eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de
watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te
betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen
van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop
in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan
voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding
staat bij de watertoets voorop. Vervolgens komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in
beeld.
 
5.2.2 Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken
voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
 
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van
stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen
tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het
stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
 
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun
perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en
verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen.
Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier
terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en
schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de
gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van
de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig
te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
 
5.2.3 Waterparagraaf
Oppervlaktewater
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of Awatergangen),
waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
 
Verharding
Het plangebied is gelegen aan de Industrielaan en is in de huidige situatie grotendeels verhard.
 
Binnen het plangebied wordt ervoor gekozen om ten opzichte van de huidige situatie het aantal
vierkante meters verharding niet toe te laten nemen. Dit door het realiseren van onverhard
gebied binnen het plangebied. Onder ander door een opgetilde groene binnentuin en
groene daken. Omdat met de ontwikkeling het aantal vierkante meters verharding aanzienlijk
afneemt, is er geen aanvullende waterberging nodig.
 
Hemelwaterafvoer en riolering
Bij nieuwbouwplannen zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met de laatste
inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding, dit betekent dat er waar mogelijk:
  • afgekoppeld zal wordt;
  • een gescheiden rioolstelsel voor regenwater en (afval)water zal worden aangelegd. 
 
Voor de ontwikkeling binnen het plangebied geldt dat een gescheiden stelstel aangelegd
dient te worden, welke kan worden aangesloten op het bestaande (verbeterd) gescheiden
stelsel. Hiermee wordt voldaan aan het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
 
Grondwater
Het waterschap adviseert om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen
om grondwateroverlast te voorkomen.
 
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van het vigerende
bestemmingsplan (artikel 23.1) geldt:
 
23.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende
werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren binnen de gronden
als bedoeld in 23.1.1:
  1. het maken en/of het buitengebruik stellen van boorputten;
  2. het realiseren van ondergrondse bouwwerken;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals damwanden, diepwanden of schermen, alsmede het verwijderen van deze voorwerpen;
  4. het realiseren van funderingswerken, zoals het aanbrengen van palen in de grond.
De werken en werkzaamheden als bovenstaand genoemd zijn slechts toelaatbaar, indien
door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te
verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van het grondwater ontstaat of kan ontstaan.
 
Boringsvrije zone Veenendaal
Uit de PMV van de provincie Utrecht blijkt dat het plangebied is gelegen in een boringsvrije
zone. Boringsvrije zones hebben een ondergrond met een aaneengesloten slecht-doordringbare
kleilaag, hieronder bevinden zich de filters van de winning. Deze gebieden zijn minder
kwetsbaar voor verontreinigingen en aantastingen dan grondwaterbeschermingsgebieden.
Voor boringsvrijezone Veenendaal geldt op basis van de PMV een verbod om buiten een inrichting
een boorput op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben met een boordiepte
van 30 meter of meer onder maaiveld.
 
Digitale watertoets
Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. De beoordeling
is als volgt:
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of Awatergangen),
waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door
het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
 
Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 2 van deze rapportage.
 
5.2.4 Conclusie
Met de ontwikkeling neemt het aantal vierkante meters verharding af waardoor er geen aanvullende
waterberging nodig is. Het plan is in lijn met het gemeentelijk Riolerings- en Waterplan.
Het waterschap heeft op basis van het plan een positief advies uitgebracht. Het aspect water
vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.3 Externe veiligheid
 
5.3.1 Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met
gevaarlijke stoffen en is onderverdeeld in:
  • Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein;
  • Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen);
  • Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) legt veiligheidsnormen op aan transprot van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
 
Ten aanzien van risico’s wordt onderscheid gemaakt in het Plaatsgebonden risico en het
groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten
een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd
op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon
voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of
bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie
grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000
personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van
een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof,
gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het
groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp
en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en
resteffecten
  
5.3.2 Onderzoek
De risico’s ten aanzien van externe veiligheid zijn geïventariseerd op basis van de Signaleringskaart
externe veiligheid. Hieruit blijkt dat er zich op basis van het Bevi, Bevb en Bevt geen
risicobronnen bevinden in de omgeving van het plangebied. Het plaatsgebonden- en groepsrisico
vormt om die reden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
 
5.3.3 Conclusie
In de (directe) omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante risicobronnen. Het
aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.4 Archeologie
 
5.4.1 Algemeen
Het Verdrag van Malta (Valleta) heeft bepaald dat overheden verplicht zijn om bij ruimtelijke
ingrepen het archeologisch erfgoed te beschermen. In Nederland is deze archeologische bescherming
opgenomen in de Erfgoedwet.
 
In de regels van het bestemmingsplan is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling
voor de omgang met verwachte archeologische opgenomen. Bij het opstellen van
deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het gaat
hier om het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente
Veenendaal", nr. V564, definitief 25 februari 2010, dat is opgesteld door Vestiga BV
Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
 
In dit rapport zijn de archeologiebehandelingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd.
Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke
en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische
uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart
zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele
ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen
zullen worden aangetroffen.
 
In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van de archeologische
waarden gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan. In de
regels voor bodemverstorende activiteiten worden dan voorschriften voor de omgevingsvergunning
opgenomen. In dat kader kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd
een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren
terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld.
Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een
financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel
van:
  • technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde gehoudenwaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
 
5.4.2 Onderzoek
Binnen het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2018’ geen dubbelbestemming
archeologie opgenomen. Om die reden zijn er binnen het plangebied geen
gronden die bestemd zijn voor behoud, bescherming en onderzoek naar in de grond aanwezige
of verwachte archeologische waarden. Op basis van de gemeentelijke beleidskaart blijkt
dat ter plaatse waar bodemingrepen zijn gepland het plangebied ligt binnen categorie 5:
lage verwachting, alleen onderzoekplicht bij MER-plichtig project. Dit project is niet MER-plichtig.
 
 
5.4.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.5 Cultuurhistorie
  
5.5.1 Algemeen
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van
bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
5.5.2 Onderzoek
Op basis van de cultuurhistorische kaarten die geraadpleegd kunnen worden via “Veenendaal
op Kaart” blijkt dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle panden
zijn.
 
5.5.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.6 Ecologie
  
5.6.1 Algemeen
Volgens nationale- en internationale regelgeving is het verplicht om voorafgaand aan ruimtelijke
plannen onderzoek te doen naar de effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en
Natuurnetwerk Nederland (NNN)), en het eventuele voorkomen van beschermde flora en
fauna. Tevens is het volgens nationale regelgeving in sommige gevallen verplicht om melding
te doen van het kappen van houtopstanden.
 
Bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden is in Nederland vanaf 1 januari
2017 geregeld via de Wet natuurbescherming (Wnb). Het beleid rond NNN is vastgelegd
in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
 
5.6.2 Onderzoek
Soortenbescherming
Uit ecologisch onderzoek (bijlage 3 en 4) blijkt dat binnen het plangebied drie vaste verblijfplaatsen
van Gewone dwergvleermuizen zijn aangetroffen. Het betreft paarplaatsen die jaarrond
in gebruik zijn. Voor de beoogde ontwikkeling zijn mitigerende maatregelen getroffen en
is reeds een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming ontvangen.
 
Gebiedsbescherming
Gezien de kleinschalige aard van de voorgenomen plannen en de relatief grote afstand tot
het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (circa 2 kilometer) is het uit te sluiten dat negatieve
effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen.
 
Uit de voor het plan uitgevoerde AERIUS-berekeningen volgt dat er geen natuurgebieden zijn
met rekenresultaten hoger dan 0,05 mol/ha/jaar (aanlegfase) en 0,00 mol/ha/jaar (gebruiksfase).
Op basis van de vuistregel is er geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.
De vuistregel is een redeneerlijn die op Rijksniveau is vastgesteld en bepaalt dat er geen
vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk is wanneer de stikstofdepositie kleiner dan of
gelijk is aan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal twee jaar op een overbelast stikstofgevoelig
habitat. Significante gevolgen kunnen dan op voorhand worden uitgesloten.
 
5.6.3 Conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling zijn mitigerende maatregelen getroffen en is ten aanzien van
de soortenbescherming reeds een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming ontvangen.
Voor de gebiedsbescherming is geen ontheffingen nodig. Het aspect ecologie vormt
hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.7 Bedrijven en milieuzonering
 
5.7.1 Algemeen
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke)
milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van
een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering
zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid
van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van
elkaar gescheiden worden.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen te worden gerealiseerd:
  • Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. 
 
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan
de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur,
stof, geluid en veiligheid.
 
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering
drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige
woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden
voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer.
Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ betreft een gebied waar eveneens weinig verstoringen
zijn. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging
nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met éé stap verlaagd
worden.
 
5.7.2 Onderzoek
Voor het aspect bedrijven en milieuzonering is een separaat onderzoek uitgevoerd dat als bijlage
deel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hierna volgt een samenvatting van dit onderzoek.
 
Voor het beoordelen van de milieuhinder is uitgegaan van een zogenaamd “gemengd gebied”.
Dit vanwege de ligging van het plangebied aan de drukke doorgaande weg, Industrielaan.
Daarnaast is er sprake van een menging van functies (wonen en werken) in de gebieden
rondom het plangebied.
 
Omdat het plan uitsluitend milieugevoelige bestemming mogelijk maakt is uitwaartse zonering
niet aan de orde. Uit de inwaartse milieuzonering blijkt dat de milieubelastende bestemmingen
in de omgeving geen hinder geven aan de milieugevoelige bestemmingen binnen het plan.
De maatgevende richtafstand bedraagt op basis van de werkelijke activiteiten én planologisch
mogelijke activiteiten 10 meter. De afstand ten opzichte van de gevels in het plan bedraagt
meer dan 10 meter.
 
5.7.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van
dit bestemmingsplan.
 
5.8 Geluid
 
5.8.1 Algemeen
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde
wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen
(woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
 
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen
waaraan in principe voldaan moet worden:
  • wegverkeer 48 dB
  • spoorwegverkeer 55 dB
  • industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A) 
 
5.8.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek Wet geluidhinder uitgevoerd dat als
bijlage onderdeel uitmaakt van deze toelichting. De conclusie van het onderzoek is hieronder
integraal weergegeven.
 
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege de Industrielaan ten hoogste 58 dB
bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voor een gedeelte van de appartementen
overschreden. Voor deze appartementen dient een hogere grenswaarde te worden
aangevraagd. In totaal gaat het om 68 hogere waarden. Een geluidluwe gevel is geborgd
door de in dit bestemmingsplan opgenomen specifieke gebruiksregels.
 
De overige gezoneerde wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
De geluidbelasting vanwege de niet gezoneerde weg Het Holle Goed bedraagt ten hoogste
50dB. Hiervoor hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. Om aan het geluidbeleid
van de gemeente Veenendaal te kunnen voldoen wordt ter plaatse van het balkon een balkonscherm
geplaatst. Hiermee wordt ter plaatse van het balkon een geluidluwe buitenruimte
en een geluidluwe gevel gerealiseerd. De hoogte van het balkonscherm varieert van 1,2 tot
1,6 meter.
 
Voor het bepalen van de te realiseren gevelgeluidwering dient uitgegaan te worden van de
cumulatieve geluidbelasting zonder aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit betekent dat de
(karakteristieke) gevelgeluidwering van de geluidbelaste gevels van de appartementen ten
63 –33 = 30 dB dient te bedragen. Daarbij dient uitgegaan te worden van het geluidspectrum
van wegverkeer.
  
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
 
5.8.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt met inachtneming van het verkrijgen van hogere grenswaarden geen
belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.9 Luchtkwaliteit
 
5.9.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Niet In Betekenende
Mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) in werking getreden. Hierin
zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip
'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. 
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties)
opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit
uitgevoerd worden.
 
5.9.2 Onderzoek
Binnen het plangebied worden 167 nieuwe woningen gerealiseerd. Met 167 nieuw te realiseren
woningen valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties
(de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Met andere woorden, de realisatie
van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht
niet in betekenende mate.
 
In de navolgende tabel is een overzicht van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties
weergegeven van de componenten stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), fijne fractie fijn stof
(PM2,5) en elementair koolstof. Dit geeft een goed beeld van de luchtkwaliteit ter plaatse, die
hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de lokale wegen. Deze concentraties zijn bepaald met
behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
 
  
Stikstofdioxide (NO2)
Een concentratie tot 10 microgram per kuub voor stikstofdioxide wordt door de landelijke GGD
bestempeld als zijnde milieugezondheidskwaliteit goed (GES-klasse 1). Boven de 20 microgram
wordt de kwaliteit als matig bestempeld (GES-klasse 4) en boven de 30 microgram onvoldoende
(GES-klasse 6). De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar, met 40 μg/m3
aanzienlijk boven. De WHO hanteert een advieswaarde van 40 μg/m3 (jaarnorm), hetgeen
overeenkomt met de wettelijke norm.
 
Uit de tabel blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de berekende
concentraties ruim lager zijn dan de grenswaarde van 40 μg/m³ Er is geen sprake van een
“overschrijdingssituatie” en de grenswaarden voor stikstofdioxide dreigen niet te worden
overschreden. Hiermee vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor
de beoogde ontwikkeling. In zowel in de huidige als in de toekomstige situatie wordt voldaan
aan de WHO advieswaarde van 40 μg/m³ De toekomstige concentratie ligt net boven de
door de landelijke GGD bestempelde milieugezondheidskwaliteit goed.
 
Fijnstof (PM10)
Fijnstof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast veroorzaakt
door milieufactoren. Daarnaast is van fijnstof bekend dat er ook significant schadelijke effecten
zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub.
De WHO hanteert daarom een advieswaarde van 20 μg/m3 (jaarnorm). Een concentratie van
boven de 20 μg/m3 (jaarnorm) voor fijnstof wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde
milieugezondheidskwaliteit onvoldoende (GES-klasse 6) en boven de 30 μg/m3 als zijnde zeer
onvoldoende (GES-klasse 8). De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar dus aanzienlijk
boven.
 
Uit de tabel blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de berekende
concentraties ruim lager zijn dan de grenswaarde van 40 μg/m³ Er is geen sprake van een
“overschrijdingssituatie” en de grenswaarden voor stikstofdioxide dreigen niet te worden overschreden.
Hiermee vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor de beoogde
ontwikkeling. De huidige concentratie ligt net boven de WHO advieswaarde en de
toekomstige concentratie ligt lager dan de WHO advieswaarde. De toekomstige concentratie
is op basis van de door de landelijke GGD bestempelde milieugezondheidskwaliteit voldoende.
 
Fijner stof (PM2,5)
Fijner stof (PM2,5) is een belangrijke schadelijke component van fijnstof. De WHO hanteert
daarom een advieswaarde van 10 μg/m3 (jaarnorm). Een concentratie van boven de
10 μg/m3 (jaarnorm)voor fijner stof wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde
milieugezondheidskwaliteit onvoldoende (GES-klasse 6) en boven de 14 microgram als zijnde zeer
onvoldoende (GES-klasse 8). De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar, met 25 microgram
per kuub, aanzienlijk boven.
 
Uit de tabel blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de berekende
concentraties ruim lager zijn dan de grenswaarde van 25 μg/m³ Er is geen sprake van een
“overschrijdingssituatie” en de grenswaarden voor stikstofdioxide dreigen niet te worden overschreden.
Hiermee vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor de beoogde
ontwikkeling. De huidige- en toekomstige concentraties liggen op de grens van de
WHO advieswaarde. De concentratie zal in de toekomstige situatie lager worden vanwege
lagere emissiefactoren voor vervoersmiddelen, die voor toekomstige jaren worden gehanteerd.
 
Elementair koolstof (roet)
Elementair koolstof is een maat voor de massa van roetdeeltjes in fijnstof en is daardoor een
goede indicator voor te verwachten geuroverlast. Er gelden geen formele grenswaarden voor
elementair koolstof. Roet is een verzamelnaam voor zwarte deeltjes in de lucht, die ontstaan
bij onvolledige verbranding. De belangrijkste bronnen voor roet zijn het wegverkeer (met name
uitstoot van roetdeeltjes uit dieselmotoren), industriële bronnen en huishoudens (open haarden
en kachels). In steden draagt het verkeer voor circa 50% bij aan de heersende roetconcentraties.
 
5.9.3 Conclusie
Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging en alle achtergrond-
concentraties liggen lager dan de wettelijk grenswaarden. De toekomstige concentraties NO2
en PM10 liggen lager dan de door de WHO gehanteerde advieswaarden. Voor de concentratie
PM2,5 geldt dat deze op de grens ligt van de WHO advieswaarde. Deze concentratie zal in
de toekomstige situatie lager worden vanwege lagere emissiefactoren voor vervoersmiddelen,
die voor toekomstige jaren worden gehanteerd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering
voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.10 Verkeer en parkeren
 
5.10.1 Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van eventuele hinder door de verkeersaantrekkende werking is een berekening
uitgevoerd ten opzichte van de referentiesituatie. De berekening is uitgevoerd op basis
van de CROW publicatie 381.
 
 
Uit de resultaten van de CROW rekentool (zie bijlage 2) blijkt dat er per gemiddelde weekdag
in de huidige situatie een verkeersgeneratie van 231 motorvoertuigbewegingen is. Voor de
toekomstige situatie is de verkeersgeneratie berekend op 668 motorvoertuigbewegingen per
etmaal. Er is sprake van een toename van 437 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze
toename wordt opgevangen in het heersende verkeersbeeld, is niet in betekende mate en
leidt niet tot onevenredige milieuhinderhinder. De ontwikkeling binnen het plangebied is passend
gezien de transformatie van verschillende projecten aan de Industrielaan.
 
5.10.2 Parkeren
In het plan wordt uitgegaan van de realisatie van 167 woningen. Het aantal parkeerplaatsen
dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernota. Het parkeren vindt plaats op het reeds
aanwezig omliggende terrein en in de stallingsgarage (op maaiveld). In totaal zijn hiermee 227
parkeerplaatsen aanwezig en wordt er voldaan aan de parkeernom. Naast autoparkeerplaatsen
worden er 167 plaatsen gerealiseerd voor het fietsparkeren.
 
 
5.10.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit
bestemmingsplan.
 
5.11 M.e.r.-beoordeling
 
5.11.1 Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang
een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Er is sprake van een m.e.r.-plicht
of m.e.r.-beoordelingsplicht wanneer het te realiseren project wordt genoemd in onderdeel C
of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.:
  • Activiteiten waarvoor de m.e.r.-plicht geldt (bijlage, onderdeel C).
  • Activiteiten waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt (bijlage, onderdeel D).
 
5.11.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling valt onder de volgende categorie van het Besluit m.e.r.:
 
 
De genoemde drempelwaarde bij deze activiteit bedraagt 2.000 of meer. De toename in woningen
van de voorgenomen activiteit blijft met een aantal van 167 onder de drempelwaarde
zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van
een m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Door de initiatiefnemer is
een aanmeldingsnotitie opgesteld die wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Voordat
het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd dient het bevoegd gezag een besluit
te nemen.
 
5.11.3 Conclusie
Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een separaat besluit waarin
het beslist of de potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken van de plaats
van het plan, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit geen significant nadelige
milieugevolgen tot gevolg heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk
maken.
 
6 Juridische planopzet
   
6.1 Inleiding
 
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken)
in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
 
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis
van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
 
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig
afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit
te geven.
 
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen ‘Maatschappelijk’ en ‘verkeer’. Verder zijn de gebiedsaanduidingen
‘milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied’ en ‘veiligheidszone –leiding hoogspanningsverbinding’ opgenomen.
 
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid.
Qua systematiek is voor het plangebied aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan.
 
6.2 De indeling van de planregels
 
Inleidende regels (hoofdstuk 1)
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
 
Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor: wonen, groen en verkeer. Indien
bestemming specifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen.
Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
 
Algemene regels (hoofdstuk 3)
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Verwezenlijking in de naaste toekomst;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels. 
6.3 Bestemmingen
   
Wonen
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag gewoond worden. Daarnaast is het direct
toegestaan beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw
tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden
worden in specifiekere gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Onder
de bestemming wonen worden ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’ tevens zorgwoningen
mogelijk gemaakt.
 
Bouwmogelijkheden
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding
aangegeven bouwvlak of aanduiding gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn balkons
en noodtrappenhuizen, welke ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan. De op de verbeelding
opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen. Bouwwerken,
geen gebouw zijnde zijn in hoofdzaak niet toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van op de verbeelding
opgenomen aanduidingen en erf- en terreinafscheidingen in het kader van de veiligheidsfunctie
zijn toegestaan. Ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding –nutsvoorziening’
is een nutsvoorziening toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
- berging is een berging toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
–tuindak’ is een tuindak toegestaan met daaronder parkeren op maaiveld. Op
het tuindak zijn terrassen/tuinen toegestaan. De realisatie van het tuindak is middels een voorwaardelijke
verplichting in de regels geborgd. Een galerij ten behoeve van de aangrenzende
bestemming wonen is toegestaan ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding –galerij’.
 
Groen
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, balkons ten behoeve
van de bestemming wonen, watervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voetpaden, beeldende
kunst, en speelvoorzieningen.
 
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken
gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde
de gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 5 meter gebouwd
worden. Binnen de bestemming zijn balkons ten behoeve van de bestemming wonen toegestaan.
 
Verkeer
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn
deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen,
water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut en infrastructuur
ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Binnen de bestemming zijn balkons ten
behoeve van de bestemming wonen toegestaan.
 
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan.
Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn
 
Leiding – Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)
Het ministerie van VROM heeft in 2005 een advies met betrekking tot bestemmingsplannen in
de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen opgesteld teneinde te voorkomen dat in de
nabijheid van hoogspanningslijnen nieuwe situaties ontstaan waardoor kinderen langdurig verblijven
in het gebied waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld groter is dan 0,4 ìT. Dit
advies is aangevuld in 2008, en hierin is opgenomen dat onder een gevoelige bestemming
wordt begrepen woningen, scholen, creches en kinderopvangplaatsen. Deze functies zijn in
dit bestemmingsplan derhalve uitgesloten in een zone van 50 m langs de hoogspanningslijn,
welke is aangeduid als 'veiligheidszone - leiding - hoogspanningsverbinding'.
 
Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-
grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht
aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.
 
Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water
plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied
is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende
functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.
 
Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied”
met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde
regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel
instemt.
 
7 Financieel economische uitvoerbaarheid
 
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal
worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad
van Veenendaal verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke
kosten te verhalen.
 
De kosten worden verhaald door middel van een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure
overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied
gelegen, is tevens een planschadeovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken
gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd. Middels
de afgesloten overeenkomst is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële
haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.
 
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6
lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het
eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van
provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de
behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie
gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het
plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan
ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn
is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking
als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan
ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening
is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening
wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.
 
8.1 Burgerparticipatie
 
Voorafgaand aan de procedure voor de bestemmingsplanherziening heeft burgerparticipatie
plaatsgevonden. In verband met de COVID-19 pandemie is ervoor gekozen om de eerste bijeenkomst
digitaal te organiseren en de tweede bijeenkomst fysiek. Bij de tweede bijeenkomst
is ontwikkelaar teruggekomen op de in de eerste bijeenkomst gestelde vragen. De opkomst bij
de beide bijeenkomsten bedroeg tussen de 5-10 personen. De gemeente Veenendaal is bij
de beide participatiemomenten aanwezig geweest. Door ontwikkelaar zijn separate overleggen
gevoerd met overige stakeholders. Het participatiegebied en uitnodigingsgebied is in samenspraak
met de gemeente afgestemd. Sugesties die tijdens de avonden zijn gegeven, zijn
waar mogelijk verwerkt.
 
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
 
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg
worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en
diensten van provincie en Rijk. Er waren geen opmerkingen.
 
8.3 Ontwerp ter inzage legging
 
Het ontwerpbestemmingsplan "Lindewijck" heeft van donderdag 18 februari 2021 tot en met
woensdag 31 maart 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor
een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven
op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via de Rijnpost, de Staatscourant en op de landelijke
voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Hiervan is geen gebruik gemaakt.