direct naar inhoud van 2.1 Rijksbeleid
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte/ 2005

In de Nota Ruimte zijn verschillende beleidsvelden integraal benaderd. Voor het bestemmingsplan is relevant:

  • Anticiperen op en meebewegen met water;
  • Investeren in de kwaliteit van de natuur;
  • Landschap ontwikkelen met kwaliteit.

Veenendaal is, in WERV-verband (Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal), onderscheiden als een economisch kerngebied met nauwe relaties naar de KAN-regio (Knooppunt Arnhem-Nijmegen). Daarnaast ligt het in een omvangrijk reconstructiegebied voor de landbouw. De ecologische hoofdstructuur zoals in het Rijksbeleid is weergegeven omgeeft Veenendaal globaal aan drie kanten.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De doelstellingen van de Nota Ruimte dienen als leidraad bij het opstellen van de beheer- en toekomstvisie.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • Nota Ruimte
  • de Structuurvisie Randstad 2040
  • Nota Mobiliteit
  • de MobiliteitsAanpak
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland teversterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Dit plan past in de uitgangspunten van deze Structuurvisie.

Natura 2000 gebieden

Europees kader en verplichtingen: Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen (Göteberg, 2003). Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de (gebiedsgerichte) onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze Europese richtlijnen bepalen dat lidstaten bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Daartoe is een ecologisch netwerk van speciale beschermingszones “Natura 2000” opgericht. In Nederland zijn ruim 160 gebieden aangemeld als Natura 2000-gebied. Een deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden (c.q. de voormalige Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) is in Nederland opgenomen in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 2005. Deze wet bepaalt wat er wél en niet mag in en rond de Natura 2000 - gebieden. Activiteiten met (mogelijk) negatieve gevolgen voor de natuurwaarden c.q. de instandhoudingsdoelstelling van een Natura - 2000 gebied (zoals bouwactiviteiten in of nabij een beschermd gebied), mogen bijvoorbeeld niet plaatsvinden zonder vergunning. Er wordt (door de provincie en/of het rijk) alleen een vergunning verleend indien:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats niet verslechterd en er geen soorten worden verstoord (met dien verstande dat het gaat om soorten en habitats waarvoor het gebied is aangewezen);
  • indien bovenstaande wel het geval is, alleen dan wanneer er geen alternatieve oplossing is, er een groot openbaar belang in het geding is en er compensatie plaats vindt.

Het Binnenveld

In het zuiden van de Gelderse Vallei, tussen de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe, ligt het Natura 2000-gebied Binnenveld. Dit Natura 2000-gebied bestaat uit twee deelgebieden, de Bennekomse Meent (Gelderland) en de Hel/Blauwe Hel (Utrecht).

Het gebied Binnenveld wordt doorsneden door het kanaal de Grift dat tevens de bestuurlijke grens vormt tussen de provincies Utrecht en Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0002.png"

Het Binnenveld is een gebied met ongekende ecologische waarden en potenties. Kenmerkend voor het gebied zijn restanten van kwelgevoelige vegetaties en bijzondere leefgebieden die tot de jaren veertig van de vorige eeuw nog grootschalig voorkwamen. Na die tijd is de omvang van het gebied ingrijpend afgenomen, en kreeg de omgeving een meer intensief agrarisch karakter. Desondanks herbergt de Bennekomse Meent het grootste oppervlak aan blauwgrasland in Nederland en is de Hel/Blauwe Hel één van de weinige gebieden in Nederland waar trilveen in het beekdal voorkomt.

Natuurdoelen

Voor dit gebied zijn de volgende instandhoudingsdoelen geformuleerd:

  • uitbreiding van het oppervlak en behoud van de kwaliteit van blauwgraslanden;
  • uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit van overgangs- en trilvenen (trilvenen);
  • uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit van kalkmoerassen

Stand van zaken

Voor het Natura 2000 gebied Binnenveld wordt op dit moment een beheerplan opgesteld. Het Natura 2000 gebied Binnenveld is nog niet definitief aangewezen, omdat de financiering van de maatregelen nog niet duidelijk is. Dit heeft onder meer te maken met de decentralisatie van taken in het natuurakkoord en de herijking van de EHS en de afstemming van Natura 2000 doelen en de Kaderrichtlijn water.

Gevolgen voor visie en planopzet

Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet helder zijn dat eventueel mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen significant nadelige effecten op de Natura 2000 gebieden hebben.

Natuurbeschermingswet

Naast de Hel en de Blauwe hel die als beschermd natuurmonument zijn aangewezen heeft ook het Meeuwenkampje deze beschermde status.

Het natuurgebied Meeuwenkampje ligt aan weerszijden van de spoorlijn Utrecht – Arnhem in de gemeente Veenendaal en Renswoude. Het Meeuwenkampje wordt gezien als één van de belangrijkste natuurparels in de Gelderse Valei. Het terrein is al in 1988 aangewezen als beschermd natuurmonument. Door de venige bodem is het gebied altijd gebruikt als hooiland, waardoor er nu bijzondere en waardevolle planten van de zogenaamde schraalgraslanden groeien.

Doelsoorten:

  • Plantengemeenschappen: Schraalgrasland met o.a. Spaanse ruiter, Klokjesgentiaan, Vlozegge, Blonde zegge, Vetblad, Moeraskartelblad, Grote muggenorchis, Gevlekte orchis, Ronde zonnedauw, Dopheide
  • Vlinders: Gentiaanblauwtje, Vuurvlinder, Oranjetip, Icarusblauwtje, Geel dikkopje
  • Vogels: Broedbiotoop voor Grutto, Watersnip, Bosrietzanger, Grote karekiet, Kleine karekiet, Spotvogel, Tuinfluiter, Braamsluiper, Kneu, Geelgors. Fourageergebied en pleisterplaats voor doortrekkende vogels.
  • Reptielen: Hazelworm

Flora- en Faunawet/ 2000

De Flora- en Faunawet is sinds 1 april 2002 in werking. De Flora- en Faunawet is een raamwet: in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De uitwerking is geregeld in aparte besluiten en regelingen. De wet richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient een ieder zò te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden.

In het buitengebied wordt o.a. regelmatig een (oude) schuur verbouwd of gesloopt. Dit kan consequenties hebben voor aanwezige flora en fauna.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Bij (grootschalige) functieveranderingen moet onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen van de wijziging voor de aanwezige natuurwaarden (natuurtoets) in het kader van de Flora- en Faunawet.

Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug/ 2005

Het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is een gebied waarin het behoud en ontwikkeling van waardevolle natuur centraal staat. In Nationale Parken worden mogelijkheden geboden voor natuurgerichte recreatie, voorlichting en educatie en wetenschappelijk onderzoek.

Een zeer klein deel van het plangebied is gelegen in het Nationaal Park, wat verder doorloopt in de gemeenten Rhenen en Utrechtse Heuvelrug.

Beheer- en inrichtingsplan Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug

Het beleid van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is erop gericht een aaneengesloten natuurgebied met zijn gradiënten in stand te houden en dit ook voor gebruikers beleefbaar en herkenbaar te houden. Voor Veenendaal zijn met name de doelstellingen op het gebied van recreatie van belang. Men wil toe naar een meer actieve benadering van recreanten, waardoor bezoekersstromen meer gestroomlijnd kunnen worden. Daarnaast wil het Nationaal Park terreinen voor verblijfsrecreatie stimuleren om tot kwaliteitsverbetering of verplaatsing over te gaan en wil men inzetten op betere openbaar vervoer verbindingen naar de natuur, als alternatief voor de auto. Kleinschalige nachtverblijven kunnen in het gebied rond de Dijkstraat en rond de Middelbuurtseweg mogelijk gemaakt worden. In de gemeente Veenendaal zijn op dit moment geen grootschalige dagrecreatieve dan wel verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig. De wens is dat zo te houden.

Binnen het Nationaal Park is een macrozonering aangebracht, waarbij zowel is gelet op belangrijke natuurlijke structuren als op goede mogelijkheden voor recreatief medegebruik. De aanwezigheid van een intensief gebruik van de natuur in de nabijheid van het stedelijk gebied wordt als een gegeven geaccepteerd. De macrozonering houdt scheiding in van een rustig gedeelte, de ecologische kernzone en een drukkere integratiezone. Het meest zuidelijk deel van het deelgebied omgeving Dijkstraat behoort tot de integratiezone. De integratiezones zijn bedoeld om te komen tot een optimale integratie van natuur- en recreatiefuncties. De zones zijn van belang als uitloopgebied van de bebouwde kernen en zijn de routegebonden recreatievormen geconcentreerd. Omdat er op deze plaats weinig ruimte is tussen de kernzone en de integratiezone, is hier ook sprake van een geleidingszone. Hier zijn extra inspanningen nodig om de drukte zoveel mogelijk af te leiden, bijvoorbeeld door het stroomlijnen van van paden en routes.

Om de bezoekersstromen te geleiden worden er groene entrees ontwikkeld aan de randen van het park. Deze dienen voor overstap van auto op ander 'groen vervoer' (bijvoorbeeld fietsenverhuur), parkeren en voor de start van paden. Er is een 'Poort Kwintelooijen' nabij Veenendaal gelokaliseerd, verknoopt met openbaar vervoer. Hier is ook een infocentrum voorzien. Daarnaast is er sprake van een 'Groene Entree Prattenburg', die vooral is bedoeld voor opvang van bezoekers uit Veenendaal.

Deze entrees liggen niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In de beheer- en ontwikkelingsvisie moet met de bescherming van het Nationaal Park rekening worden gehouden;

Agenda Vitaal Platteland/ 2004

De Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang:

  • Agrarische bedrijven staan voor de opgave om in periode van afnemende inkomsten en toenemende eisen (milieu, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit) een duurzame bedrijfsvoering te ontwikkelen. Verbreding van de landbouw kan hierbij de mogelijkheid bieden voor agrariërs om hun bedrijfsvoering voort te zetten.
  • De overheid geeft daarvoor de ruimte aan ondernemerschap op het platteland, door onder andere vermindering van regelgeving, kennis, het starten van een ondernemersprogramma, de inzet van plattelandsmiddelen en ruimtelijk beleid. Bestaande vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) biedt ruimte aan nieuwe (niet-agrarische) activiteiten.
  • Groene diensten zullen voor een deel van de ondernemers op het platteland een bijdrage kunnen leveren aan een nieuw ontwikkelingsperspectief. Het bieden van voldoende recreatiemogelijkheden in en nabij de stad, een toegankelijk platteland en ruimte voor ondernemers in de toerisme- en recreatiesector wordt bevorderd.
  • Er is een Investeringsfonds Landelijk Gebied (ILG). Dit wordt vergelijkbaar met het al langer bestaande Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing. Subsidiestromen worden hierin gebundeld en meer gericht ingezet voor de nodige vernieuwing van het platteland.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het plan worden op die plaatsen waar dat gewenst en gewild is, mogelijkheden geboden voor het ontwikkelen van niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • In de kwetsbare gebieden moet daarbij ook een mogelijkheid worden geboden voor verdieping van de bedrijfsvoering (agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw, e.d.).

Herziene Monumentenwet 1988

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Vijftien jaar na het ondertekenen van het Verdrag van Malta is de verankering van dit Europese verdrag in de Nederlandse wetgeving een feit. Inmiddels is deze wet opgenomen in de herziene Monumentenwet 1988.

Dit betekent dat gemeenten de primaire verantwoordelijkheid hebben, om te zorgen dat archeologie beleidsmatig een goede plaats krijgt in de uitvoering van hun RO-beleid en dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd volgens de geldende kwaliteitsnorm.

Verder kunnen de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) derde generatie van belang zijn.

De AMK geeft de terreinen van archeologische waarde weer zoals die op het moment van verschijnen bekend waren. Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten gelegen.

De IKAW geeft voor heel Nederland de kans weer op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in drie categorieën: een hoge, middelhoge en lage trefkans. Uitgangspunt bij de vervaardiging van de IKAW is dat er een verband bestaat tussen het landschap, de bodemgesteldheid en activiteiten van mensen in het verleden.

In Veenendaal is de hoge trefkans op een paar plekken te vinden langs de Wageningselaan. De middelhoge trefkans is met name te vinden op de uitlopers van de Heuvelrug, in de deelgebieden ten zuiden van de Dijkstraat en de Middelbuurtseweg en omgeving.

De gemeente heeft een onderzoek verricht en een eigen archeologiebeleid vastgesteld waarin de landelijke kaarten zijn verfijnd. Zie verder onder Lokaal beleid.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Gebieden met een hoge- en middelhoge archeologische verwachtingswaarde moeten in het bestemmingsplan worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningsplicht en rapportageplicht voor bouwen. Om te voorkomen dat door de koppeling van de bescherming van archeologische waarden met het bestemmingsplan ook de hele kleine ruimtelijke ingrepen aan een afweging ten aanzien van archeologie onderhevig zijn, is artikel 41a aan de Monumentenwet toegevoegd. Dit artikel regelt dat bij ingrepen onder de 100 m² geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd. Omdat de grens van 100 m² in het buitengebied aan de lage kant is, maar in een binnenstad te hoog kan zijn, is in het artikel ook opgenomen dat de gemeenteraad een afwijkende oppervlakte kan vaststellen.