direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brouwerspoort 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Veenendaal streeft ernaar om voor haar grondgebied over actuele bestemmingsplannen te beschikken. Voor een groot deel van het centrumgebied geldt inmiddels een actueel bestemmingsplan. In 2013 is namelijk het bestemmingsplan Centrum vastgesteld. Het gebied Brouwerspoort is niet opgenomen in het bestemmingsplan Centrum, omdat enkele delen van de herontwikkeling van Brouwerspoort nog in uitvoering waren op basis van een destijds recent vastgesteld bestemmingsplan. Inmiddels moet het geldende bestemmingsplan voor het gebied Brouwerspoort ook worden geactualiseerd.

Met voorliggend nieuw bestemmingsplan voor Brouwerspoort worden de verouderde planologische regimes vervangen en aangepast aan de actuele situatie. Het gaat daarbij om de actuele situatie met betrekking tot gronden en de bebouwing Dit bestemmingsplan heeft dan ook voornamelijk beheer en conservering als uitgangspunt. Belangrijke uitgangspunten voor deze actualisatie zijn verder uniformiteit met andere actuele bestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan Centrum), helderheid, maar zeker ook flexibiliteit, zodat relatief eenvoudig kan worden ingespeeld op wenselijke ontwikkelingen. Gestreefd is naar het verkrijgen van een helder en toegankelijk bestemmingsplan, zowel voor de burger en ondernemer als voor de toetsende instanties.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het gebied Brouwerspoort en maakt onderdeel uit van het oosten van het centrumgebied van Veenendaal. De globale begrenzing van het plangebied bestaat uit de volgende straten: Hoogstraat, Brouwersstraat, Schrijverspark, Verlaat, nieuwe doorsteek, Raadhuisstraat, Passage, Tuinstraat en een klein uitstapje naar de Hoofdstraat. De ligging en globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in de navolgende figuur. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging en globale begrenzing (zwarte bolletjeslijn) plangebied

1.3 Vigerende plan(nen)

Binnen het plangebied geldt in hoofdzaak het bestemmingsplan Brouwerspoort zoals dat op 13 november 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. Tot dit bestemmingsplan behoort ook het op 7 oktober 2014 vastgestelde wijzigingsplan 'Rik Valkenburgstraat'. Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is opgenomen in de navolgende figuur. Hierop is duidelijk te zien dat de centrumbestemming hoofdzakelijk in het noorden en in het centrale deel van het plangebied is voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan Brouwerspoort.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 zijn de uitgangspunten van de actualisatie beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Algemeen

Veenendaal ligt in het hart van Nederland in de provincie Utrecht en grenst aan de transport-as A12 tussen Nederland en Duitsland. De stad heeft drie NS-stations, waarvan een station buiten het centrum ligt en één buiten de gemeentegrens van Veenendaal. De gemeente bevindt zich op een beperkt grondgebied en is daarom compact bebouwd. Veenendaal heeft ruim 60.000 inwoners en zal naar verwachting de komende jaren groeien tot 70.000 inwoners.

2.1.1 Geschiedenis Veenendaal

Veenendaal is ontstaan als nederzetting van turfgravers. Uitgestrekte veengebieden lagen in de vallei tussen de hoger gelegen Veluwe en de Utrechtse heuvelrug: de Gelderse en Stichtse Venen. Op enkele plaatsen stak een zandrug boven het veen uit. Zo'n zandrug leverde een geschikte woonplek op. Rond 1470 nam de bisschop van Utrecht het initiatief tot het graven van een vaarweg, een grift (de Bisschop Davidgrift), voor de ontwatering en om de te winnen turf te kunnen afvoeren naar de Rijn. Richting de Grift, loodrecht op de hoogtelijnen, werden de sloten (wijken) gegraven.

Bewoning vond plaats langs deze waterlopen. Ook de oorspronkelijke ontsluiting volgde het water. De Grift diende als vaarroute voor de winning van turf. Aan het eind van de 17e eeuw had Veenendaal een lineaire, volledig op de turfwinning geënte structuur (veenkolonie). Op de zandheuvel Klein Veenloo werd in 1566 een kerk gebouwd en een markt aangelegd. Het grondgebied is verdeeld over twee provincies. Er is sprake van een Utrechts (Stichts) Veenendaal en een Gelders Veenendaal.

Nadat de turfwinning haar hoogtepunt is gepasseerd, legt de bevolking zich onder andere toe op de wol-, textiel- en tabaksindustrie. Veenendaal groeit en roept om bestuurlijke zelfstandigheid en wil zich losmaken van de stad Rhenen. In 1795 wordt Veenendaal een zelfstandige gemeente. Dit gaat om het Stichts Veenendaal. Het Gelders Veenendaal wordt pas in 1960 samengevoegd met Stichts Veenendaal.

Aan de Kerkewijk stonden grote fabrieksgebouwen en in de nabijheid van de fabrieken werden arbeiderswoningen gebouwd. Meer zuidelijk langs de Kerkewijk woonde de elite in villa's. De spoorverbinding Amersfoort - Kesteren kwam er in 1886. De wegenstructuur werd tot aan de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel bepaald door de oude, gedeeltelijk gedempte griften en wijken.

Na 1945 groeide de bevolking snel en werden tussen 1950 en 1970 een groot aantal nieuwe woonwijken en -buurten gebouwd: eerst zuidwest en westelijk van het centrum, dan een grote woonwijk in het oosten, Dragonder. Ook komt er een industrieterrein, het Ambacht. In de periode 1960-1980 zijn veel hoogbouwflats in Veenendaal gebouwd. Eind zeventiger jaren is de sprong over de Rondweg-West gemaakt, en is Veenendaal-West ontstaan. Gelijktijdig werden er inbreidingsplannen gerealiseerd op de vrijgekomen fabrieksterreinen. Vanaf 1980 vestigt zich hoogwaardige industrie (de Compagnie en de Faktorij) in het noorden van de stad, langs de snelweg A12. Vanaf 1980 tot heden breidt de woningbouw zich verder uit: eerst werd Veenendaal-West afgemaakt, daarna zijn Petenbos en de Gelderse Blom gebouwd. In 1981 is de in 1945 voor het personenvervoer gesloten spoorlijn Amersfoort – Kesteren heropend als de lijn Rhenen-Utrecht. Met het verder realiseren van de woonwijk Veenendaal-Oost zal de gemeente haar grenzen naderen. Ondertussen zet de inbreiding zich voort, met name in het centrum van Veenendaal. Brouwerspoort is één van de gebieden in het centrum waarbinnen gefaseerd diverse inbreidingsontwikkelingen en herstructurering heeft plaatsgevonden.

2.1.2 Geschiedenis Brouwerspoort

In de periode van de industrialisatie van Nederland na circa 1870 veranderde Veenendaal in een centrum van de wolindustrie. Raadpleging van de website van de Utrechtse stichting voor het Industrieel Erfgoed leert dat in 1878 de gebroeders Hendrik en Jacob van Leeuwen een firma oprichtten, de Stoom Sajet- en Kousenfabriek 'De Hoop', later Hollandia Wol- en Kousenfabrieken genoemd. Het was niet de eerste wolfabriek in Veenendaal. Twee andere bedrijven hadden al honderden medewerkers en anderen zouden nog volgen. In 1893 kochten zij vervolgens een oude bierbrouwerij aan het Verlaat, waarin ze een door stoom aangedreven wolspinnerij begonnen. Uitbreiding na uitbreiding volgde in het gebied dat we nu kennen als Brouwerspoort. In 1929 verrees aan het Verlaat een directiegebouw met de officiële ingang voor bezoekers van de fabriek. Het is een monumentaal gebouw dat inmiddels een nieuwe bestemming heeft gekregen.

Na 1970 verdween deze werkgelegenheid die de wolindustrie bood geleidelijk aan naar lagelonenlanden. Door het verdwijnen van de industriefunctie van het gebied veranderde de oostkant van het centrum van Veenendaal in een verwaarloost gebied met veel achterkant situaties en parkeerterreinen op de grote open ruimtes rond de verlaten fabrieksgebieden. Onder meer de ligging in het centrumgebied en de potentie van Veenendaal als winkelstad boden goede kansen voor herontwikkeling van het gebied.

Het idee voor ontwikkeling van het oostelijk deel van het centrum is in 1989 ontstaan. Nadat bleek dat de eerste plannen niet haalbaar waren is in een open planproces met bewoners, winkeliers, ed. gewerkt aan een nieuw plan. Dit heeft geresulteerd in het zogenaamde Masterplan II. Het project voor de ontwikkeling van het oostelijk deel van het centrum heeft de naam Brouwerspoort meegekregen. In 2001 zijn de uitgangspunten voor dit plan vastgesteld. Voor de herontwikkeling is in 2003 het masterplan II Brouwerspoort tot stand gekomen met een uitgebreide participatie van belanghebbenden en betrokkenen.

Vanaf 2006 is de realisatie gestart met de bouw van Sajet. De ontwikkeling van Brouwerspoort kon pas echt goed gestart worden toen in 2008 het bestemmingsplan Brouwerspoort werd vastgesteld. Veel partijen hebben vervolgens op basis van het vastgestelde masterplan Brouwerspoort en het bestemmingsplan geïnvesteerd in het gehele gebied. Hierbij moet gedacht worden aan ontwikkelaars en beleggers, maar ook aan bewoners, winkeliers, horeca-exploitanten en andere partijen. Uiteraard geldt dit ook voor de gemeente.

De jaren na vaststelling van het bestemmingsplan Brouwerspoort eind 2008 werden gekenmerkt door de economische crisis, waardoor de ontwikkeling van Brouwerspoort minder snel kon verlopen dan aan het begin van het project werd gedacht. De afgelopen jaren zijn echter veel blokken in Brouwerspoort tot ontwikkeling gekomen. Enkele blokken moeten nog worden ontwikkeld. Zo hebben recentelijk de plannen voor blok 10 (stadsstrand) en blok 18 (het Brouwershof) ook bestuurlijk verder vorm gekregen en zullen deze blokken binnen de planperiode van dit bestemmingsplan tot ontwikkeling worden gebracht. Het plan is dan voor het grootste deel gerealiseerd.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Brouwerspoort is een centrumgebied in ontwikkeling. De kaders voor de ontwikkeling zijn vastgelegd in het masterplan Brouwerspoort. Dit plan wordt in paragraaf 2.2.1 kort beschreven. Om de rol van het gebied Brouwerspoort binnen de karakteristiek van het centrum als geheel te plaatsen, is het van belang om de karakteristiek de bebouwing, openbare ruimte, groen- en waterstructuur en ontsluiting van het centrum als geheel te beschrijven. Dat gebeurt in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.5. Hierbij wordt ingegaan op de rol van Brouwerspoort hierin.

2.2.1 Masterplan Brouwerspoort

De centrale ader en drager in de stedenbouwkundige opzet (zie de navolgende figuur) van het plan vormt de (destijds) nieuwe 'Brouwersgracht', in noord-zuid richting. Het is een slingerende gracht die het Zwaaiplein met het Raadhuis verbindt. De westzijde van de gracht zal specifiek als voetgangersgebied worden ingericht. Een gedeelte van de gracht is tweezijdig bewinkeld en zal onderdeel uit gaan maken van het hoofd winkelcircuit van Veenendaal. De bestaande passage sluit op een vloeiende manier aan op de gracht. In het zuidelijke gedeelte van de gracht bevinden zich voornamelijk dienstverlening, kantoren en banken. Boven de winkels en dienstverlening wordt langs de hele gracht gewoond. Onder de bouwblokken bevinden zich parkeergarages. Het hart van het gebied ligt aan de noordkant. Hier is het 'Cultuurplein' gesitueerd met belangrijke centrumfuncties eromheen (bibliotheek, muziekschool, CWI, theatercafé, daghoreca e.d.). Direct grenzend aan het Cultuurplein is het meer parkachtige Thoomesplein gesitueerd. Op deze plaats is ook de openbare doorsteekgemaakt naar de Hoofdstraat. Met de positionering van het dubbelplein aan de noordkant van het plangebied wordt het evenwicht hersteld in de centrumopbouw van Veenendaal. Met name door de komst van de Corridor was het zwaartepunt naar de zuidzijde verplaatst ten koste van het noordelijk deel van het centrum. Ten zuiden van de Pniëlkerk is door 'Het Huis van Rijkoompje' de doorsteek naar de Hoofdstraat gesitueerd. Dit bestaande monument, dat dichtgetimmerd boven de winkel van Xenos uittorent, zal als een soort stadspoorttoegang bieden tot de pleinen. De doorsteek heeft het karakter van een smal historisch straatje met kleine winkeltjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0003.jpg"

Figuur 3.Masterplan II Brouwerspoort (met indicatieve invulling).

In het masterplan was een aantal ontwikkelingsblokken binnen Brouwerspoort gedefinieerd. Deze ontwikkelingsblokken worden gefaseerd ontwikkeld. Een overzichtskaart met de ontwikkelingen is opgenomen in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0004.jpg"

Figuur 4. Ontwikkelingsblokken (met indicatieve invulling).

Vanwege de gewijzigde marktomstandigheden heeft de gemeenteraad in 2013 drie strategische wijzigingen ten opzichte van het masterplan doorgevoerd om het centrum en Brouwerspoort af te ronden binnen de kernwaarden maar rekening houdend met de nieuwe werkelijkheid. Deze wijzigingen zijn:

  • afronden noordelijk deel: ondersteuning woningbouwprogramma Colorant, realisatie kleiner bouwproject op het Zwaaiplein en aanleg gracht;
  • afronden zuidelijk deel met focus op de woonfunctie ondersteund met gemengde functies op de begane grond en aanleg van de gracht;
  • Kortsluiting centrale deel Brouwerspoort (leggen van de puzzel tussen het noordelijk en zuidelijk deel) door verkorting winkelcircuit en meer focus op andere functies zoals horeca, leisure en wonen. Het korter maken van het winkelcircuit door zolang mogelijk de Corridor/Passage te gebruiken en pas ter hoogte van de toenmalige Bart Smit/Vogele entree een koppeling te maken naar Brouwerspoort en een zo kort mogelijke koppeling te maken tussen dit punt en vervolgens de Bernhard van Kreelpoort en Brouwersgracht noord (zie de navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0005.jpg"

Figuur 5.Scharnierfunctie Thoomesplein binnen het verkorte winkelcircuit.

2.2.2 Bebouwing

Kenmerkend voor het centrum van Veenendaal is de combinatie van woningen en panden uit verschillende bouwperiodes, soms zelfs naast elkaar in één straat. Vooroorlogse arbeiderswoningen en meer landelijke woningen komen met name in het noordelijk en oostelijk deel van het centrum voor. In het westelijk deel van het centrum komen met name eengezinswoningen en lage flats uit de jaren 1980/1990 voor. In het zuidelijke deel van het centrum komen vooral portiek- en galerijflats uit respectievelijk de jaren 1950/1960 en 1970/1980 voor. Rondom de centrum-as (van Sandbrinkstraat tot Schoolstraat) bevindt zich een concentratie van bedrijfs- en kantorenpanden en winkels.

Met name in het gebied tussen de Nieuweweg en de Schoolstraat komen grootschalige bedrijfs- en kantoorgebouwen voor, die weinig overeenkomst kennen wat betreft bouwstijl. Langs de Hoofdstraat en Hoogstraat is de diversiteit in bouwperiodes en bouwstijlen het grootst. Langs deze linten komen zowel oude 19e- en 20e-eeuwse winkelpandjes en gebouwen als recent gebouwde panden voor. Sterke contrasten zijn er ook tussen het theater De Lampegiet en de iets noordelijker gelegen historische Markt met de daaraan gelegen Oude Kerk.

De bebouwing in Brouwerspoort is vanwege de ingezette herstructurering van fabrieksterrein naar centrumgebied over het algemeen van recente datum dan in de rest van het centrumgebied. Een voor het centrum van Veenendaal relatief hoge bebouwingsintensiteit (doorgaans 3 tot 6 bouwlagen) gaat samen met diverse pleinen, waaronder het Kees Stipplein (zie navolgende figuur). De achterkantsituaties die waren ontstaan door de ontwikkeling van het industriegebied zijn grotendeels verdwenen. Enerzijds door de nieuwbouw in Brouwerspoort en anderzijds door nieuwbouw of een andere inrichting van het aangrenzende westelijk centrumgebied.

2.2.3 Openbare ruimte

De openbare ruimte van Veenendaal Centrum wordt veelal bepaald door de voor autoverkeer afgesloten winkelgebieden. Voor het totale centrumgebied is daarnaast een aantal pleinen van belang voor de structuur van de openbare ruimte:

  • Markt: de Markt wordt omringd door enkele -historisch gezien- erg waardevolle gebouwen. Aan de noordzijde van de Markt zijn veelal horecabedrijven gevestigd. De daaraan verbonden terrassen hebben belangrijk bijgedragen aan de levendigheid van het plein. De in 2011 uitgevoerde herinrichting van het kernwinkelgebied heeft ingespeeld op deze horecaontwikkeling;
  • Scheepjeshofplein: het Scheepjeshofplein is aan de noordzijde een belangrijk scharnierpunt in het hoofdwinkelcircuit (zie navolgende kaarten). Het plein werd tot 2011 gedomineerd door het kunstwerk De Krul en een rondom het kunstwerk spontaan ontstane fietsenstalling. Door de herinrichting in 2011 en de verplaatsing van het kunstwerk naar de rotonde op de Zandstraat heeft het plein een belangrijke kwaliteitsimpuls gekregen;
  • Horecaplein: het Horecaplein is met de Markt het centrum van de dag- en nachthoreca in Veenendaal. Het plein is regelmatig het toneel van (kleine) evenementen. De verblijfskwaliteit kan nog verbeterd worden door toevoeging aan en versterking van de bestaande pleinwanden;
  • Kees Stipplein (zie navolgende foto): Het hart van het gebied Brouwerspoort is het cultuurplein van het centrumgebied: een plein met belangrijke centrumfuncties eromheen, zoals de Cultuurfabriek met daarin de bibliotheek en het viseum;
  • Zwaaiplein: het Zwaaiplein vormde een belangrijk historisch concentratiepunt voor de verkeersstromen in het centrum. Door de sterk aanwezige verkeersfunctie werd het plein niet als 'plein' ervaren. Het Zwaaiplein heeft meer potentie. In de uitvoering van het masterplan Brouwerspoort is het Zwaaiplein benut door invulling met bebouwing en is het Zwaaiplein door de nieuwe 'Brouwersgracht' verbonden met het Raadhuis.
  • Thoomesplein: een belangrijk onderdeel van het Thoomesplein is het stadsstrand. Enkele horecagelegenheden hebben zich aan het plein gevestigd. Het plein is minder “formeel' dan het Kees Stipplein. Het is een lommerrijk plein met banken en bomen en uiteraard het stadsstrand. Het plan heeft als scharnierpunt een belangrijke functie in het hoofdwinkelcircuit (zie figuur 5).

Het Kees Stipplein en het Thoomesplein liggen binnen het plangebied Bouwerspoort en vormen zowel op het niveau van het centrum van Veenendaal als geheel als op het niveau van de ontwikkelingslocatie Brouwerspoort structuurbepalende onderdelen van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0006.jpg"

Figuur 6. Straatbeeld Kees Stipplein (bron: Google maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0007.jpg"

Figuur 7. Straatbeeld Thoomesplein, met het stadsstrand op de achtergrond (bron: Google maps).

2.2.4 Groen- en waterstructuur

De groenstructuren in het centrum bestaan voor een belangrijk deel uit begeleidend groen langs de radialen en de centrumring. Op enkele plekken zoals in de bocht van de Kleine Beer en in de Beatrixstraat nabij de kerk bevinden zich kleine groenzones die voornamelijk dienen als speeltuintjes. Het centrum beschikt over één grotere groenzone, namelijk het park in het gebied Duivenweide. Deze groenzone is afgesloten voor snelverkeer, maar vormt wel een belangrijke toegangspoort tot het centrum voor fietsers vanuit de omliggende wijken Molenbrug en Franse Gat. De groenzone heeft enkele opvallende hoogteverschillen, waardoor een vloeiende aansluiting is ontstaan tussen de hoger gelegen bebouwing aan de Achterkerkstraat en de Markt en de lager gelegen flats langs de Duivenwal. De Grift is tot slot bepalend geweest voor de loop van het zuidelijke deel van de centrumring.

Ook het water is een belangrijk structurerend element in de noord-zuid richting. Met de introductie van de gracht wordt het Zwaaiplein met het Raadhuis verbonden. Het water ontspringt voor een deel als ondergrondse bron ter hoogte van het Zwaaiplein en stroomt voor een deel via duikers en een overloop naar de Grift. Met de realisering van deze Brouwersgracht is een historisch karakteristiek element uit de tijd van de wolindustrie teruggekeerd in het centrum.

In het plangebied is, met uitzondering van het perceel op de hoek van de Wolweg met de Prins Clauslaan (Centrumring), geen sprake van grootschalige groengebieden. De Brouwersgracht wordt momenteel voor een groot deel aan één zijde begeleid door een structuur van bomen. Op de pleinen is sprake van enkele solitaire bomen. De belangrijkste waterstructuur wordt gevormd door de nieuwe Brouwersgracht.

2.2.5 Ontsluiting

Een van de meest kenmerkende elementen van de ruimtelijke structuur van het centrum van Veenendaal is de centrumring. Deze ring vormt een duidelijke scheiding tussen het centrum van Veenendaal en de omliggende wijken. Binnen de centrumring bestaat echter wat minder duidelijkheid. Het centrum bestaat uit een grote diversiteit aan bouwstijlen en structuren. De stratenstructuur van het centrum volgt voor een groot deel de vroegere waterlopen. Veel van deze straten komen samen in een concentratiepunt, het Zwaaiplein. Het stratenpatroon van het centrum heeft hierdoor de vorm van een ster, waarbij de uitlopers van de ster of radialen op verschillende plekken aansluiten op de centrumring. De radialen zijn op te delen in vier groepen:

  • 1. Kerkewijk en Zandstraat hebben een breed profiel en vormen belangrijke doorgaande routes voor auto en fiets van buiten naar het centrum;
  • 2. De Nieuweweg en Prins Bernhardlaan zijn smaller, maar hebben een belangrijke verkeersfunctie voor fiets en auto;
  • 3. Het Verlaat heeft mede een woonfunctie;
  • 4. Hoofdstraat en Hoogstraat hebben een functie als winkelgebied, de Hoofdstraat is ook autovrij.

Binnen Brouwerspoort speelt de Wolweg speelt een belangrijke rol bij de totale verkeersontsluiting. De Wolweg sluit aan op de centrumring van Veenendaal en ontsluit diverse woonblokken en openbare parkeergarages. Naast de bereikbaarheid per auto is de Wolweg ook van belang voor het expeditieverkeer en het openbaar vervoer.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het plangebied valt binnen een radarverstoringsgebied (Herwijnen), waarvoor regels gelden in verband met de maximale bouwhoogte van bouwwerken (114 m), met een verbijzondering voor windturbines (90 m). De maximale bouwhoogte zoals toegelaten in dit bestemmingsplan ligt ruimschoots onder de grens voor beperking van de bouwhoogte in verband met het radarverstoringsgebied. Het plan raakt verder geen ander nationaal belang en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het voorgaande is algemeen bekend onder de noemer 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing

Het plangebied maakt onderdeel van het stedelijk gebied van Veenendaal en is ook als zodanig ingericht. De directe bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan zijn grotendeels beheergericht van aard. Er is hierbij geen sprake van een relevante toename van het ruimtebeslag. Binnen het plangebied is sprake van een menging van functies, die passen binnen het karakter van een centrumgebied. Het plangebied is als zodanig bestemd en zal ook in dit plan hoofdzakelijk een centrumbestemming krijgen. Hierbij is geen sprake van functiewijziging van zodanige aard dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Op grond van het voorgaande is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die moet worden getoetst aan de ladder. Een nadere toetsing aan de ladder kan gezien het voorgaande verder achterwege blijven.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Toetsing

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een waterparagraaf worden opgenomen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, de Erfgoedwet, de Wet natuurbescherming, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016)

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015. Nadien is de structuurvisie partieel herzien.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Gezien de ligging in het centrum van Veenendaal is uitsluitend de binnenstedelijke opgave beschreven.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol.

Toetsing

De juridisch bindende provinciale belangen zijn vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (Herijking 2016). Hieraan is in de volgende paragraaf getoetst.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (Herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2013 - 2028 (Herijking 2016) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen, zoals opgenomen in de structuurvisie.

Toetsing  

Verstedelijking

Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour. Het plangebied valt in zijn geheel binnen de rode contour.

Wonen en werken

Detailhandel

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de aanduiding 'Bestaand winkelgebied'. Hier staat dit bestemmingsplan detailhandel toe, hetgeen in overeenstemming is met de verordening.

De overige gronden in het plangebied zijn voorzien van de aanduiding 'Detailhandel buiten bestaand winkelgebied'. Hier staat dit bestemmingsplan géén detailhandel toe.

In artikel 4.4 lid 2 staat dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Detailhandel buiten bestaand winkelgebied', enkele onbesproken uitzonderingen daar gelaten, geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in nieuwvestiging of uitbreiding van detailhandel dan wel het wijzigen van brancheringsregels voor detailhandel. Dit wordt gerespecteerd in dit bestemmingsplan. Detailhandel is uitsluitend toegestaan binnen de bestemming Centrum, die binnen het 'Bestaand winkelgebied' ligt. Het blok ten noorden van het raadhuis ligt buiten het bestaand winkelgebied. De bestemming Centrum laat hier dan geen detailhandel toe.

Kantoren

In de op 12 december 2016 vastgestelde herijking van de PRS en PRV is het provinciale beleid ten aanzien van kantoren aangescherpt. Op grond van dit herijkte beleid mogen in een ruimtelijk besluit geen bestemmingen worden opgenomen ten behoeve van nieuwvestiging van zelfstandige kantoren. Onder nieuwvestiging van kantoren wordt verstaan: de toevoeging of uitbreiding van een kantoor of de transformatie van een gebouw naar een kantoor ten opzichte van het vigerende planologische regime door middel van een ruimtelijk besluit.

Dit bestemmingsplan staat binnen de bestemming Centrum geen kantoren toe, met uitzondering van het bestaande kantoor in de Tricotage (specifiek aangeduid met de functie 'kantoor'). Volgens de bestemming Maatschappelijk zijn, net als in het geldende bestemmingsplan, kantoren toegestaan. Ter plaatse zijn ook enkele kantoren aanwezig, maar er is geen sprake van volledige benutting van de gebruiks- en bouwmogelijkheden ten behoeve van kantoren. Het overnemen van de onbenutte gebruiks- en bouwregels leidt echter niet tot strijd met de verordening, omdat geen sprake is van nieuwvestiging van kantoren in de zin van de verordening. Op grond van de andere bestemmingen in het plan zijn verder geen kantoren toegestaan.

Cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied maakt voor een groot deel onderdeel uit van de 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' met de functie 'Militair erfgoed'. Het betreft hier de Grebbelinie. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Het plangebied heeft, net als het grootste deel van de bebouwde kom van Veenendaal, echter geen status in het provinciale beeldkwaliteitplan Grebbelinie.

Dit bestemmingsplan neemt de geldende bestemmingen en daarbij behorende bouwmogelijkheden over. Er is geen sprake van nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur.

Bodem en water

Het plangebied ligt binnen het besluit-subvlak 'Overstroombaar gebied'. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat verder een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het over stromingsrisico is omgegaan.

In de volgende paragraaf is ingegaan op de ligging binnen het overstroombaar gebied.

Aangezien dit bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard is en slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, geldt dat de Provinciale Ruimtelijke Verordening geen beperkingen oplegt aan voorliggend bestemmingsplan. Het provinciaal belang is niet in het geding.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Toetsing

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Het beleid in het BWM is dan ook vooral van belang bij de uitvoering van het sectorale beleid van de gemeente Veenendaal en niet primair voor dit conserverende plan.

Voor de gemeente Veenendaal betekent de ligging in overstroombaar gebied dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Een deel van het plangebied ligt binnen een infiltratiegebied. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O's hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie hiervoor de navolgende figuur), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0008.jpg"

Figuur 8. Projecten Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley

De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen 'Economie en Werkgelegenheid' en 'Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit' uitgewerkt in werkprogramma's. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de Triple Helix-stuurgroep.

Toetsing

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley bevat geen concrete toetsingskaders voor di conserverende bestemmingsplan.

3.3.2 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • a. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • b. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • c. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • d. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • e. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • f. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

Toetsing

Voor het conserverende bestemmingsplan biedt het Waterbeheerprogramma geen concrete toetsingskaders.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema's. Juist binnen deze thema's liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Toetsing

Het centrum van Veenendaal heeft ook in 2040 een regionale aantrekkingskracht. Inwoners, dagjesmensen en ondernemers komen er graag – om elkaar te ontmoeten, te winkelen of voor leisure. Technologie wordt ingezet om van het centrum een echte beleving te maken. Winkelen wordt steeds meer vrijetijdsbesteding en Veenendaalse ondernemers houden rekening met trends zoals het toenemende belang van persoonlijke binding en de mogelijkheid om je eigen producten te fabriceren. Ruimte wordt multifunctioneel gebruikt: naast de winkels, cultuur en een goed horeca-aanbod is er ruimte voor startende ondernemers, zzp'ers en kunstenaars. Bovendien krijgen Veenendalers de ruimte om activiteiten en evenementen voor elkaar te organiseren.

Dit bestemmingsplan biedt een planologisch kader voor de verdere ontwikkeling van een aantrekkelijk centrum. De mogelijkheden binnen de bestemming Centrum scheppen de kaders voor de gewenste menging van functies, waarbij ten opzichte van het geldende bestemmingsplan ook ruimte wordt geboden voor leisure.

3.4.2 Centrumvisie 2030 en masterplan II Brouwerspoort

Hoe ziet het centrum van Veenendaal er uit in 2030? Veenendaal heeft nu al een bruisend centrum en een krachtige positie in de regio. Het gemeentebestuur wil dat in de toekomst graag ook zo houden en, waar dat kan, verbeteren. Daarom heeft de gemeente een centrumvisie gemaakt: een beeld van het centrum zoals het er in 2030 uit zou kunnen zien. Op 3 februari 2005 heeft de Raad deze visie vastgesteld. De gemeente bepaalt niet alleen hoe het centrum van Veenendaal zich ontwikkelt. Particulieren en projectontwikkelaars vervullen hierin een belangrijke rol, maar de gemeente kan wel een grote invloed uitoefenen op de toekomstige ontwikkeling.

In de Centrumvisie 2030 wordt voor de ontwikkelingen in Brouwerspoort specifiek verwezen naar het masterplan II Brouwerspoort waarin net als in de centrumvisie de samenhang in de ontwikkeling van het gehele centrumgebied is gezocht en gevonden. Het Masterplan Brouwerspoort vormt een van de belangrijkste kaders voor de ontwikkeling van Brouwerspoort. Het masterplan is nog steeds actueel en slechts op onderdelen bijgesteld. In hoofdstuk 2 is het masterplan kort toegelicht en integraal verwerkt in de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek.

Toetsing

In de centrumvisie 2030 wordt voor de ontwikkeling van Brouwerspoort vooral verwezen naar het masterplan II Brouwerspoort. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het masterplan en de ambities uit de Centrumvisie 2030 mogelijk. Er wordt een planologisch kader geboden voor de ontwikkeling van een aantrekkelijk centrum, waarbij naast de winkelfunctie op strategische plekke ook ruimte is voor daghoreca en tevens voor leisure. De toegestane bedrijfsactiviteiten bieden ruimte voor de ontwikkeling van aan de centrumgebied verwante bedrijvigheid.

3.4.3 Detailhandelsstructuur 'Nu en in de toekomst'

De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.

In de detailhandelsstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0009.jpg"

Figuur 9. Gewenste detailhandelsstructuur Veenendaal, niet op de aangegeven schaal weergegeven (bron: detailhandelsstructuur Veenendaal).

Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.

De gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen.

Toetsing

Het plangebied maakt onderdeel uit van het kernwinkelgebied van de detailhandelsstructuur in Veenendaal (zie hiervoor de navolgende figuur). Het aanbod van detailhandel in het kernwinkelgebied van het centrum wordt zoveel mogelijk geconcentreerd binnen de 'dubbele acht' (Hoofdstraat, de Passage/Corridor, Scheepjeshof en in Brouwerspoort). Concentratie van het winkelaanbod in de 'dubbele acht' zorgt voor een aaneengesloten winkelfront en een heldere routing. Hierdoor ontstaat een sterk en aantrekkelijk centrum. Binnen de 'dubbele acht' wordt de verdere ontwikkeling van winkels gestimuleerd. Buiten het kernwinkelgebied wordt in het centrum in principe geen nieuwe detailhandel of substantiële uitbreiding van detailhandel toegestaan. Het kernwinkelgebied krijgt zodoende de kansen om in te toekomst een sterk en gevarieerd winkelaanbod te kunnen bieden.

De locaties waar in het geldende bestemmingsplan Brouwerspoort uit 2008 detailhandel werd toegestaan (hoofzakelijk op maaiveld), komen overeen met het kernwinkelgebied van de detailhandelsstructuur van Veenendaal. Dit planologisch aanbod is nog steeds actueel en vormt ook de basis voor dit nieuwe bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan is de detailhandelsstructuur dan ook goed vertaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0010.jpg"

Figuur 10. Kernwinkelgebied, winkelstraten en aanloopstraten Centrum Veenendaal, niet op de aangegeven schaal weergegeven (bron: detailhandelsstructuur Veenendaal).

3.4.4 Programma Economie

Op het thema economie is een stevige visie ontwikkeld waarin 3 hoofddoelen zijn benoemd, namelijk:

  • iedereen aan het werk;
  • ruim baan voor ondernemen;
  • we zijn de Beste Binnenstad van Nederland.

Deze hoofddoelen zetten de stippen op de horizon voor 2025. Het zijn idealen die steeds als baken dienen bij alle keuzes die gemeente Veenendaal maakt en acties die worden ondernomen. De hoofddoelen bepalen de koers. Daarnaast bepalen de subdoelen de tussenstations die ons uiteindelijk naar het eindpunt brengen. Voor de subdoelen zijn streefwaarden benoemd, waarbij niet alle waarden hetzelfde ambitieniveau hebben. Binnen het programma economie legt gemeente Veenendaal de lat op de volgende onderdelen wat hoger:

ICT profilering

Na de teloorgang van de industrie hebben we een beweging gemaakt naar diversiteit in sectoren. Dit gaf ons in die periode kracht, omdat we niet langer afhankelijk waren van één sector. Het risico van die eenzijdige afhankelijkheid bleek te groot toen velen hun baan en inkomstenbron verloren na vertrek van grote ondernemingen. Het sterke ondernemerschap heeft veel Veenendalers weer op de been geholpen en uiteindelijk vonden we een economische kracht in diversiteit.

We staan nu echter weer op een keerpunt. De diversiteit breekt ons nu op, omdat het voor veel ondernemers niet helder is wat Veenendaal te bieden heeft. Het ontbreekt aan een economisch profiel met bijbehorende faciliteiten, afzetmarkt en arbeidskapitaal. Een profielkeuze biedt dus grotere kansen om bedrijvigheid aan te trekken en gericht en duurzaam vorm en inhoud te geven aan het ondernemersklimaat.

De keuze voor een ICT-profiel biedt een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley. ICT levert bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.

Door in deze periode eerst stevig in te zetten op profilering leggen we een belangrijke voedingsbodem om ook op de overige doelen op het gebied van werkgelegenheid en ondernemen duurzaam effecten te gaan bereiken.

Beste Binnenstad

Om Veenendaal op de kaart te zetten, zodat we interessant worden voor ondernemers, hoger opgeleid arbeidspotentieel en de regio moeten we onze sterke kanten beter tonen. Veenendaal leidt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is een goede Veenendaalse eigenschap, maar het helpt ons niet verder als dat leidt tot onwetendheid over onze sterke punten bij de buitenwereld. Een van die punten is ons winkelcentrum. Op dit moment investeren we fors in onze binnenstad, zowel op het gebied van wonen als cultuur en winkelcentrum. Dat mag gezien worden. Meedoen aan een landelijke competitie biedt kansen om de ogen van Nederland op ons gericht te krijgen en om onze eigen focus op vooruitgang scherp te houden.

Betere facilitering ondernemers

Als we willen dat de samenleving eigen verantwoordelijkheid neemt, moeten we die samenleving daar ook de ruimte toe bieden. Dat begint met een heldere en transparante communicatie over wat rechten, plichten en mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor onze houding naar ondernemers. We willen belemmeringen uit de weg ruimen zodat de samenleving de handschoen op kan pakken en verantwoordelijkheid kan tonen.

Toetsing

Het programma Economie biedt geen concrete toetsingskaders voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan sluit aan op het beleid voor detailhandel en horeca waarbinnen de kaders worden geschept voor een verdere benutting van de potentie van de binnenstad.

3.4.5 Horecanota: "Veenendaal bruist"

In de Horecanota (30 mei 2013) staat de volgende ambitie:

De gemeente Veenendaal is een bruisende jonge leefstad, waar het prettig wonen, werken en ontspannen is. Daarbij is een gevarieerd en goed functionerend voorzieningenaanbod nodig. In de dagelijkse praktijk vormt de horeca voor veel mensen een sociale ontmoetingsplaats. Daarbij vervult de horeca een ondersteunende rol voor winkelen en een initiërende rol voor diverse evenementen. Horeca is dus van belang voor het economisch en sociaal functioneren van de gemeente.

Er zit echter ook een keerzijde aan horeca en alcoholgebruik. De exploitatie van horecabedrijven en de bijbehorende terrassen kan ook een bron zijn van overlast voor de omgeving. Daarnaast is overmatig alcoholgebruik door jongeren steeds vaker in het nieuws door een toename van het aantal jongeren dat in het ziekenhuis belandt wegens een alcoholvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat jongeren die te jong, te vaak en teveel drinken blijvende hersenschade oplopen. Veenendaal wil het beste van alle werelden: een florerende, kwalitatief goede horeca, een leefbare omgeving en inwoners die verantwoord omgaan met alcoholische consumpties. Een dergelijke ambitie vraagt om een helder, uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar horecabeleid, waarbij de verantwoordelijke samenleving het uitgangspunt is.

Met deze Horecanota wil gemeente Veenendaal de kaders voor de ontwikkeling van de horeca in Veenendaal vaststellen. De gemeente wil hiermee een bijdrage leveren aan het bereiken van een goede balans tussen horeca, als belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie in de gemeente enerzijds en het bewaken van de woon- en leefsituatie, de openbare orde en gezondheid, anderzijds.

Bij de evaluatie van de Horecanota in 2016 is geconstateerd dat deze ambitie ongewijzigd is. Op basis van de actuele trends en ontwikkelingen is het niet nodig om de kaders en de doelen uit de Horecanota te herijken. De gemeente blijft onverminderd inzetten op een goede balans tussen economie, volksgezondheid en leefbaarheid. Verantwoordelijk ondernemerschap is een randvoorwaarde voor een bruisend horecaklimaat in Veenendaal. De gemeente kan kaders scheppen, maar de ondernemers zullen het uiteindelijk zelf moeten doen. De gemeente blijft evenwel oog houden voor ontwikkelingen in de markt waaraan in faciliterende zin een bijdrage kan worden geleverd. Op dit moment is er geen aanleiding voor het opstellen van een nieuw activiteitenplan.

Toetsing

Het plangebied ligt voor een deel binnen het in de Horecanota aangewezen kernwinkelgebied waarbinnen een rol is voor lichte ondersteunende horeca (zie hiervoor de navolgende figuur). De pleinen zijn hierin erg belangrijk, omdat hier een belangrijke ontmoetingsfunctie vanuit gaat en het publiek hiermee uitgedaagd wordt om verder te kijken. Hier zijn concepten gewenst die overdag en 's avonds geopend zijn. Op het Kees Stipplein bestaan ook mogelijkheden voor een grand-café dat past bij de cultuurfunctie. In de toegangsstraten van het centrum, waaronder het Verlaat, bestaan eveneens kansen voor lichte horeca en restaurantfuncties. Dit vanuit het perspectief dat de focus voor detailhandel op het kernwinkelgebied ligt en dat er bij vrijkomende functies mogelijkheden zijn om er horeca te vestigen. Bij de evaluatie is geconstateerd dat horeca in Brouwerspoort in ontwikkeling is, doordat aan de pleinen al diverse horecaondernemers zijn gevestigd.

In het geldende bestemmingsplan Brouwerspoort uit 2008 werden rond de pleinen al mogelijkheden geboden voor lichte horeca, met uitzondering van het gebied rond het Thoomesplein en het stadsstrand. Voor dit gebied geldt echter dezelfde potentie voor lichte horeca vanwege het karakter van het plein als verblijfsgebied en de aanloop richting het kernwinkelgebied. In dit nieuwe bestemmingsvlak is daarom voor enkele bestemmingsvlakken ook lichte horeca (t/m categorie 3 en categorie 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0011.jpg"

Figuur 11. Uitgaansgebied (geel) en kernwinkelgebied met toegangsstraten (bron: Horecanota).

3.4.6 Gemeentelijk Riolerings - en Waterplan Veenendaal 2017-2020 (GRWP)

Op 21 februari 2017 heeft de gemeenteraad het GRWP vastgesteld. Het plan beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De gemeente zorgt ervoor dat de goede werking van de riolering behouden blijft. Daarnaast worden verbeteringen aangebracht om de systemen duurzamer en klimaatbestendig te maken. Werkzaamheden worden zoveel mogelijk gecombineerd met onderhoud aan wegen en straten en (her)inrichting van de openbare ruimte. Dat bespaart kosten en overlast.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

Toetsing

Het GRWP geeft geen concreet ruimtelijk toetsingskader voor dit conserverende bestemmingsplan. Bij de ontwikkeling van Brouwerspoort zijn reeds keuzes gemaakt voor riolering en waterhuishouding.

3.4.7 Prostitutiebeleid

In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd. In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het Prostitutiebeleid Veenendaal (14 september 2000) ruimtelijk vertaald.

Toetsing

In het prostitutiebeleid is bepaald dat de vestiging van een seksinrichting in strijd is met de beleidsuitgangspunten voor het centrumgebied en dermate afwijkt van de bestaande en nagestreefde structuur daarvan, dat deze daarin zullen worden geweerd. In dit bestemmingsplan is daarom een algemeen gebruiksverbod voor seksinrichtingen opgenomen.

3.4.8 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen.

Voor het centrum van Veenendaal zijn nadien op 1 september 2012 de Parkeervisie 2013-2020 en de Nota parkeernormen centrum Veenendaal 2012 vastgesteld. Hiermee is maatwerk vastgesteld voor de specifieke situatie van het centrumgebied.

Veenendaal wil de vraag naar parkeergelegenheid in het centrum faciliteren, maar wel op zodanige wijze dat de kwaliteit van de openbare ruimte blijft behouden. Centraal hierbij staat dat de veroorzaker van de parkeervraag verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen bij nieuw- en verbouw. Om heldere uitkomsten voor het parkeervraagstuk te genereren aan de voorkant van het planproces zijn de genoemde beleidskaders nodig. Zo weten initiatiefnemers en bouwers waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen en weten omwonenden en overige belanghebbenden waar ze aan toe zijn.

Voor de parkeernormen geldt dat gemeente Veenendaal werkt met minimumeisen. Dit zijn de minimaal te realiseren hoeveelheid parkeerplaatsen. Wanneer een initiatiefnemer meer parkeerplaatsen wenst te realiseren is maatwerk mogelijk, maar minder mag niet (tenzij er redenen zijn voor de gemeente Veenendaal om gemotiveerd hiervan af te wijken).

Toepassingsbereik

De parkeernormen voor zowel auto's als fietsen gelden voor nieuwe aanvragen. Bij verbouw en functiewijziging wordt rekening gehouden met de normatieve parkeerbehoefte van de bestaande situatie. Uitgangspunt is dat de normatieve behoefte van het laatste legale gebruik van de bestaande situatie wordt afgetrokken van de berekende normatieve parkeerbehoefte van de nieuwe situatie. Als een gebouw of terrein meer dan vijf jaar ongebruikt of 'tijdelijk' gebruikt is gebleven, wordt de parkeerbehoefte van de bestaande situatie geacht nihil te zijn.

Overgangsregeling

Ruimtelijke activiteiten, waarvoor een vergunning is aangevraagd voordat de beleidsregels in werking zijn getreden (per 17 oktober 2012), worden getoetst aan het toetsingskader dat op het moment van ontvangst van de aanvraag gold. Voor zover parkeernormen reeds vastliggen in bestemmingsplannen, stedenbouwkundige masterplannen of andere door de raad vastgestelde regelingen, blijven deze van kracht.

Toetsing

In dit bestemmingsplan is een algemene voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan regels gestelde worden in verband met de parkeerbehoefte.

Tevens zijn gebruiksregels opgenomen in verband met de behoefte aan voorzieningen voor het laden of lossen. De bepalingen die hierover zijn opgenomen in de bouwverordening vervallen per 1 juli 2018 en moeten aangezien sprake is van ruimtelijke relevante (ruimtebehoefte) in het bestemmingsplan worden geregeld.

3.4.9 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten. Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. Een geactualiseerd archeologieonderzoek en -beleid zal zeer binnenkort in een zogenaamd paraplubestemmingsplan voor archeologie worden verwerkt.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van gemeentelijke monumenten van belang.

Toetsing

In dit bestemmingsplan zijn geen dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. In een nog op te stellen paraplubestemmingsplan voor archeologie zal mogelijk voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen kunnen worden.

In paragraaf 5.4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Actualisering

De actualisering van geldende bestemmingsplannen vindt plaats in de wetenschap dat de huidige Wet ruimtelijke ordening en het begrip bestemmingsplan binnen enkele jaren tot het verleden behoren. De Omgevingswet komt er aan en zal omstreeks 2021 in werking treden. Deze wet betekent een ingrijpende en structurele verandering van het omgevingsrecht. Veel wetten en regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving vervallen en worden vervangen door één integrale wet, de Omgevingswet. Omgevingsplannen gaan bestemmingsplannen vervangen. Een omgevingsplan zal niet slechts regels gaan bevatten over bouwen en functies, maar over nagenoeg alle zaken die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. De datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet is nog onzeker.

4.1.1 Vooruitlopen

Vooruitlopen op de Omgevingswet en het bestemmingsplan als een omgevingsplan vormgeven en vaststellen is een te overwegen optie. De Crisis- en herstelwet kent een zogenoemd experimenteerartikel op grond waarvan onder andere bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte kunnen worden vastgesteld. Voorwaarde is dat deze experimenten bijdragen aan:

(1) innovatieve of maatschappelijke ontwikkelingen;

(2) het bestrijden van de economische crisis; en

(3) duurzaamheidsdoelstellingen.

Dit betekent dat deze planvorm met name is bedoeld voor gebiedsontwikkelingsplannen en niet voor beheersplannen zoals nu hier aan de orde. Dit neemt niet weg dat in de ruimtelijke opzet en regels van het actualiseringsplan kan en moet worden gedacht in de zin van de bedoeling van de Omgevingswet. Dit betekent:

  • minder gedetailleerde regelgeving;
  • meer uniforme regelgeving;
  • meer ruimte voor de dynamiek in de leefomgeving;
  • meer verantwoordelijkheid bij de inwoners en initiatiefnemers.
  • geen toelatingsplanologie, maar uitnodigingsplanologie

Door de regelgeving in dit conserverende bestemmingsplan hierop af te stemmen, zal, na de inwerkingtreding van deze Omgevingswet, dit bestemmingsplan eenvoudiger zijn in te passen in een Omgevingsplan.

In overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal een termijn worden vastgesteld waarbinnen na het van kracht worden van de Omgevingswet de dan ontstane omgevingsplannen (de huidige bestemmingsplannen) moet worden omgevormd tot het omgevingsplan zoals dat in de wet bedoeld is. Het gaat dan vooral om het integreren van die regelingen die niet in de oorspronkelijke bestemmingsplannen zijn geregeld, maar die wel tot de fysieke leefomgeving behoren.

4.1.2 Nieuwe kaders

In grote lijnen kan worden uitgegaan van de vorige kaders. Het gebied Brouwerspoort is de afgelopen jaren in ontwikkeling gebracht. Er moeten nog enkele blokken worden ontwikkeld. Voor de actualisatie van het bestemmingsplan uit 2008 is het van belang te constateren dat de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan Brouwerspoort 2008 nog steeds actueel zijn. Dat wil zeggen, er bestaat beleidsmatig geen aanleiding om de visie voor het gebied gewijzigd vast te leggen in dit nieuwe bestemmingsplan. Op detailniveau is sprake van enkele wijzigingen vanuit het beleid, maar dit leidt niet tot wezenlijk andere uitgangspunten voor het plan (zie paragraaf 4.2.1).

4.1.2.1 Conserverend bestemmen

In deze actualisatie is het uitgangspunt dat de bestemmingsplannen conserverend worden opgesteld, mits beleid en/of ontwikkelingen aanleiding geven andere keuzes te maken. Conserverend bestemmen houdt in dat als uitgangspunt de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan en/of verleende omgevingsvergunningen/bouwvergunningen worden bestemd. Op locaties waar de bestaande rechten en de feitelijke situatie van elkaar verschillen wordt een afweging gemaakt of het wenselijk is en juridisch-planologisch mogelijk om de feitelijke situatie te bestemmen (en eventueel bestaande rechten weg te bestemmen). Indien dit niet mogelijk is, zal zo mogelijk handhavend worden opgetreden tegen de feitelijke situatie. Alle eventuele onherroepelijke partiële bestemmingsplanherzieningen en wijzigingsplannen worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

4.1.2.2 Nieuwe ontwikkelingen

De actualisatiecyclus is een op zichzelf staande opgave waarbij het streven is om tijdig over geactualiseerde bestemmingsplannen te beschikken. De ervaring is dat het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen binnen een plangebied kan leiden tot vertraging. Enerzijds wordt dit veroorzaakt doordat de benodigde onderzoeken, zoals luchtkwaliteit, flora en fauna, geluid etc. uitgevoerd moeten zijn. Anderzijds vraagt overleg c.q participatie met belanghebbenden relatief veel tijd. Het is belangrijk om vooraf te bepalen of ontwikkelingen, wanneer deze wenselijk zijn, worden meegenomen in een conserverend bestemmingsplan.

Voor het meenemen van ontwikkelingen binnen de actualisatieslag worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Ontwikkelingen die voldoende concreet zijn en zich aan het einde van de ontwerpfase bevinden worden met het nieuw op te stellen bestemmingsplan juridisch – planologisch mogelijk gemaakt. Daarvoor dient er een concreet bouwplan, officieel te zijn ingediend, het bouwplan moet voldoende inzicht geven in wat, waar en hoe de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Ook moet de haalbaarheid zijn aangetoond door middel van de noodzakelijke onderzoeken.
  • 2. Voor planlocaties waarvoor geldt dat de bouwplannen momenteel in de maak zijn, maar waarvan nog onvoldoende bekend is wat waar wordt gerealiseerd kan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen. Hierbij geldt wel dat de verwachting is dat de planvorming gedurende het bestemmingsplanproces concreet wordt. De op te nemen wijzigingsbevoegdheid dient objectief te zijn begrensd en biedt daardoor rechtszekerheid.
  • 3. Plannen die onvoldoende concreet zijn worden niet meegenomen in het bestemmingsplan; hiervoor dient te zijner tijd een aparte procedure te worden gevolgd. Voor deze locaties geldt dat in het bestemmingsplan de huidige situatie wordt bestemd en eventueel in de toelichting aandacht wordt gevraagd voor de komende mogelijke ontwikkeling. Hierdoor worden belanghebbenden niet of minder verrast door een eventuele separate procedure, die na het conserverende bestemmingsplan volgt.

4.2 Belangrijkste wijzigingen

4.2.1 Beleidsmatige wijzigen

Nieuw beleid dat sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Brouwerspoort in 2008 is vastgesteld, wordt meegenomen en doorvertaald in het te actualiseren bestemmingsplan. Dit betreft o.a. het beleid op het gebied van archeologie, detailhandel, horeca en parkeren (zie paragraaf 3.4 voor een nadere beschrijving van dit beleid).

Vertaling van het beleid leidt niet tot een wezenlijk andere invulling van de gebruiks- en bouwregels. Zo hanteert het recente horecabeleid bijvoorbeeld andere indeling in categorieën van horeca, maar leidt dat bij een vertaling daarvan in dit bestemmingsplan niet tot andere vormen van horeca dan die reeds in het geldende bestemmingsplan waren toegestaan. Wel zijn overeenkomstig het bestemmingsplan Centrum ook (lichte) horecafuncties toegestaan op (een aantal) lokaties waar ook detailhandel is toegestaan. Hotelaccomodaties zijn in die gevallen ook op de eventuele verdiepingen toegestaan. Een ander voorbeeld is het parkeerbeleid. Daaraan werd volgens het geldende bestemmingsplan via de bouwverordening invulling gegeven bij aanvragen om omgevingsvergunning. In dit nieuwe bestemmingsplan is niet meer de bouwverordening van toepassing voor het parkeren, maar zijn parkeerregels opgenomen die overigens zijn gebaseerd op hetzelfde parkeerbeleid. Het detailhandelsbeleid heeft geen gevolgen voor de geldende planregels. Het archeologiebeleid heeft dat wel, omdat dubbelbestemmingen moeten worden opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische resten in de ondergrond. Tenslotte is het vanuit het gemeentelijk beleid wenselijk om in het centrum ruimte te bieden voor leisure (zie hiervoor de beschrijving van het gemeentelijk beleid (Strategische visie 2040 en Centrumvisie 2030/masterplan II Brouwerspoort).

Landelijke regelgeving voor het opstellen van ruimtelijke plannen heeft tenslotte ook gezorgd voor een aanpassing van het bestemmingsplan. Tevens is aansluiting gezocht bij de systematiek die de gemeente hanteert in de conserverende bestemmingsplannen voor onder andere de woongebieden en het westelijk deel van het centrumgebied.

4.2.2 Overige belangrijkste wijzigingen

Naast voornoemde beleidsmatige wijzigingen zijn op perceelsniveau ook enkele wijzigingen te beschrijven. Sommige wijzigingen hebben betrekking op een andere invulling van de mogelijkheden uit het bestemmingsplan Brouwerspoort uit 2008. Het gaat bijvoorbeeld om twee bestemmingsvlakken met de bestemming Gemengd die om verschillende redenen een andere bestemming krijgen.

Sommige wijzigingen hebben betrekking op nieuwe ontwikkelingen die op grond van het bestemmingsplan Brouwerspoort uit 2008 niet zijn toegestaan, bijvoorbeeld het toevoegen van horeca rond het Thoomesplein.

De navolgende kaart toont een overzicht van de globale locatie van de diverse wijzigingslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0012.jpg"

Figuur 12. Overzichtskaart met overige belangrijkste wijzigingen. De nummers verwijzen naar het laatste nummer van de navolgende subparagrafen, waarin de wijzigingen zijn toegelicht. Wijziging 1 is bijvoorbeeld nader toegelicht in subparagraaf 4.2.2.1.

4.2.2.1

Locatie 1: Toevoegen horeca t/m categorie 3 in het gebied Thoomesplein/stadsstrand. Hier is sprake van een ruimtelijk relevante wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. In paragraaf 3.4.5 is deze wijziging nader onderbouwd vanuit het beleid. Samenvattend wordt gesteld dat de ondersteunende horecafunctie de verblijfsfunctie van het Thoomesplein en het stadsstrand versterkt en past wat betreft de reeds toegestane functies in het functiemengingsgebied ter plaatse. De aanduidingsvlakken voor horeca rond het Thoomesplein zijn op de navolgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0013.jpg"

Figuur 13. Locaties met nieuwe horeca aan het Thoomesplein. De vlakken zijn globaal aangeduid met een rode kleur. De nieuwe vlakken zijn aangegeven met a t/m c. De overige rode vlakken hadden reeds in het bestemmingsplan Brouwerspoort uit 2008 een horecafunctie die in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen.

4.2.2.2

Locatie 2: nieuwbouw en stadsstrand. Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad de kaders voor de ontwikkeling van deze locatie vastgesteld en daarbij een voorkeursmodel gekozen. Het voorkeursmodel is in de navolgende figuur weergegeven. Samenvattend heeft dit voor het bestemmingsplan de volgende gevolgen:

  • ten zuiden van het stadsstrand rust in het bestemmingsplan Brouwerspoort uit 2008 op de gronden een bouwmogelijkheid bij de bestemming Centrum. Er zijn concrete plannen om deze bouwmogelijkheid binnen de planperiode te benutten, waarbij het stadsstrand blijft behouden. De bouwhoogte binnen het bouwvlak wordt beperkt verlaagd;
  • het stadsstrand blijft behouden. De bestemming Centrum van het stadsstrand wordt de bestemming Verkeer. De geldende bouwmogelijkheid voor gebouwen ter plaatse komt daarmee te vervallen. Deze ontwikkeling was reeds mogelijk in het geldende bestemmingsplan. Wel is in de noordoosthoek van het stadsstrand een klein bouwvlak opgenomen om een gewenst accent te kunnen plaatsen. De aard hiervan of eventuele functie is nog niet bekend. De bestemming in dit plan is de bestemming Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0014.jpg"

Figuur 14. Impressie situatie stadsstrand en nieuwbouwlocatie (Bron: raadsbesluit Kaderstelling bouwproject 10 / Stadsstrand in Brouwerspoort)

4.2.2.3

Locatie 3: Voor het gebouw Tricotage is een omgevingsvergunning verleend waarbij is afgeweken van het bestemmingsplan teneinde een kantoor in de 2e bouwlaag van het gebouw toe te staan. Hier is sprake van bestaande rechten. De omgevingsvergunning is vertaald met de aanduiding 'kantoor' op de verbeelding en in de planregels. Op deze 2e bouwlaag is geen detailhandel meer mogelijk.

4.2.2.4

Locatie 4: De bestemming Gemengd wordt de bestemming Centrum, omdat het blok onderdeel uitmaakt van het centrumgebied Brouwerspoort en voor het eenduidige beeld dan ook een centrumbestemming heeft gekregen. De geldende gebruiks- en bouwregels zijn op hoofdlijnen overgenomen. De wijzigingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan zijn van ondergeschikt belang.

4.2.2.5

Locatie 5: De bestemming Gemengd wordt de bestemming Wonen, omdat voor deze locatie inmiddels het plan Brouwershof is ontwikkeld (zie de navolgende figuur voor een impressie hiervan). De bestemming Gemengd zal niet meer worden ontwikkeld in deze planperiode.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0015.jpg"

Figuur 15. Impressie plattegrond Brouwershof, met woningen aan de randen en parkeren op het binnenterrein (Bron: www.brouwershof.nl)

4.2.2.6

Locatie 6: Aanpassing noordelijke plangrens bestemmingsvlak Groen. Het bestemmingsvlak Groen wordt verkleind in verband met de nieuwe ontsluiting van Brouwershof.

4.2.2.7

Locatie 7: Nieuwe ontwikkeling (Poortgebouw). In het Poortgebouw zijn op de begane grond commerciële ruimten voorzien. Op de verdiepingen zijn appartementen beoogd. Op de verdiepingen is ook een hotel toegestaan. De toegestane bouwhoogte bedraagt maximaal 23 m. De navolgende afbeelding toont een impressie van de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0016.jpg"

Figuur 16. Impressie Poortgebouw (wit met mintgroen gekleurde bouwdeel) (Bron: Mies architectuur, februari 2019)

4.3 Conclusie

Het voorgaande heeft geleid tot de conclusie dat het verstandig is nu al te gaan werken vanuit de gedachte van de Omgevingswet. De 'verbouwing' van bestemmingsplannen naar een omgevingsplan zal in zijn algemeenheid een ingrijpende operatie zijn. Door nu bestemmingsplannen al zoveel als mogelijk in te richten als omgevingsplan en opeenvolgende bestemmingsplannen in die zin te uniformeren, kan na invoering van de Omgevingswet veel tijd en energie bespaard worden.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het bestemmingsplan beschreven. Voor ieder aspect is ofwel een onderzoek ofwel toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in deze paragraaf niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.

Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebiedsspecifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio.

5.1.2 Toetsing

Voor de gemeente Veenendaal geldt de Nota bodembeheer en bijbehorende Regionale bodemkwaliteitskaart, vastgesteld in 2012. Meerdere bodemonderzoeken, die representatief worden geacht voor de zone met oude bebouwing, zijn meegenomen in het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. Het betreft ook enkele onderzoeken die in het kader van de ontwikkeling van Brouwerspoort zijn uitgevoerd.

De te verwachten bodemkwaliteit in de bovengrond (tot 0,5 meter diepte) valt volgens de bodemkwaliteitskaart in het gehele plangebied onder de klasse Wonen. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze ook voldoen aan de klasse Wonen of achtergrondwaarde (AW2000).

Naast de bodemkwaliteitskaart zijn er in het plangebied op diverse locaties bodemonderzoeken bekend, waarbij op meerdere locaties ook verontreinigingen in grond of grondwater zijn vastgesteld. Locaties waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een geval van ernstige bodemverontreiniging worden Wbb-locaties genoemd. De provincie Utrecht is in dergelijke gevallen bevoegd gezag. De meeste Wbb-locaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht/gesaneerd. Voor een enkele locatie geldt dat nog sprake is van een saneringsactiviteit of een nog uit te voeren onderzoek.

In opdracht van de provincie Utrecht zijn in 2004 door Register/DHV verschillende inventarisaties gemaakt naar locaties die mogelijk verdacht kunnen zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Het gaat hierbij om verdachte deellocaties zoals voormalige bedrijfsactiviteiten, gedempte sloten en ondergrondse tanks (ook bij particulieren). De kaarten van deze inventarisaties zijn op het Geoloket (www.odru.nl) terug te vinden.

5.1.3 Boringsvrije zone

Het plangebied ligt gedeeltelijk in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in artikel 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod moge!ijk.Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt.

5.1.4 Conclusie

Vanwege de wettelijke plicht om onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging bij een eventuele (her)ontwikkeling binnen het plangebied, is het aspect voor dit kader voldoende in kaart gebracht en is er geen reden om te verwachten dat de haalbaarheid van het bestemmingsplan in gevaar komt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Water huishouding

5.2.1 Algemeen

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

5.2.2 Toetsing

Dit conserverende bestemmingsplan bevat geen nieuwe ruimtelijke ingrepen die van belang zijn voor de watertoets.

In het plangebied komen volgens de Legger wateren Gelderse Vallei geen watergangen of waterkeringen voor waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi en het Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing

Voor de toetsing is de risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede van de kaart is in de navolgende figuur opgenomen. De bevindingen zijn hieronder samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBrPo2019-vg01_0017.jpg"

Figuur 17. Uitsnede risicokaart. De globale ligging van het plangebied is met een paarse cirkel aangegeven (bron: www.risicokaart.nl).

5.3.2.1 Bevi-inrichtingen

In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig en ook niet planologisch toegestaan.

Binnen de begrenzing van het plangebied liggen geen plaatsgebonden risicocontouren van Bevi-inrichtingen gelegen buiten de grenzen van het plangebied. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van deze Bevi-inrichtingen.

5.3.2.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Veenendaal een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Deze route over de Rondweg-Oost, gelegen op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Bekend is dat over de Rondweg-Oost meer dan incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt echter ruim buiten het te hanteren invloedsgebied van 200 m. Er bestaat geen aanleiding voor een verder onderzoek.

5.3.2.3 Buisleidingen

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 1 kilometer ligt en tracé van de hogedruk aardgastransportleiding W-523. Dit betreft een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze gasleiding. Er bestaat geen aanleiding voor een verder onderzoek.

5.3.3 Conclusie

Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Er wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en er bestaat gezien de tussenliggende afstand geen noodzaak voor het uitvoeren van een verantwoording van het groepsrisico.

5.4 Archeologie

5.4.1 Algemeen

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg 'het Verdrag van Malta' (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad.

5.4.2 Toetsing

De gronden in het plangebied zijn grotendeels recent ontwikkeld in welk verband de archeologische belangen zijn afgewogen. Er zijn geen dubbelbestemmingen in het plan opgenomen. Onderzoek wordt niet nodig geacht, omdat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen.

In een nog op te stellen paraplubestemmingsplan voor archeologie zal mogelijk voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen kunnen worden.

5.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies daar zijn verbonden en op welke wijze deze waarden zijn geborgd in het bestemmingsplan.

5.5.2 Toetsing

De gemeente heeft (nog) geen cultuurhistorische waardenkaart, die als basis kan dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er is wel een Cultuurhistorische kenmerkenkaart, die is vastgesteld als signaleringskaart. Momenteel is de gemeente Veenendaal bezig met het vertalen van de cultuurhistorische kenmerkenkaart in een cultuurhistorische waardenkaart. Hiermee worden de kenmerken vertaald in waarden met onder andere een beschrijving van de waarden, en een specificering van gewenste effecten. Dit is onderdeel van de erfgoedvisie waaraan de gemeente Veenendaal werkt.

De cultuurhistorische kenmerkenkaart en bijbehorende beschrijving dient als input voor de paragraaf 'cultuurhistorie' in de toelichting. Kenmerken waar aandacht aan moet worden besteed zijn: Oude woonplaatsen, oude wegenstructuur, voormalige waterlopen, molenbiotopen, zichtlijnen vanaf de Heuvelrug en militaire structuren van de Grebbelinie.

Bij de ontwikkeling van Brouwerspoort is afgewogen op welke wijze de cultuurhistorische waarden konden worden beschermd en versterkt. Van groot cultuurhistorisch belang daarbij was (en is) de oude Hollandia-Wol fabriek gelegen in de hoek Brouwersstraat en Verlaat. Op de gronden van de oude fabriek is een (gemeentelijke) monument aanwezig. Delen van de oude fabriek zijn vanuit cultuurhistorisch perspectief van belang; deze hebben de status van gemeentelijk monument en hebben inmiddels een andere invulling geregen. Ook de villa aan de Hoofdstraat 74-76 (het Huis van Rijkoompje) is een gemeentelijk monument. Ook het herstel van de Brouwersgracht heeft bijgedragen aan versterking van de cultuurhistorische waarde in het gebied Brouwerspoort. De aanwezige monumenten genieten bescherming op basis van de Erfgoedwet. Voor het bestemmingsplan bestaat geen aanleiding voor een nadere regeling ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

Momenteel is de gemeente Veenendaal beleid aan het formuleren omtrent Niet-gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE). Na afronding van dit Vooronderzoek zullen de uitkomsten betrokken worden bij dit bestemmingsplan en zo het aspect Explosieven als thema op te nemen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen randvoorwaarden geeft voor het bestemmingsplan.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Hinderaspecten VNG-brochure

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'1 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden aanbevolen voor de hinderaspecten geluid, stof geur en gevaar. De richtafstanden zijn opgenomen voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verkleind.

De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

5.6.2 Toetsing

Het plangebied wordt als centrumgebied gekenmerkt door een sterke menging van functies, die van oudsher aanwezig is. Voor de milieuzonering in verband met hinderproducerende functies is gebruik gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in gebieden met functiemenging ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen en andere gevoelige functies mogelijk. In het plangebied kenmerkt de functiemenging zich niet alleen van de afzonderlijke panden, maar ook binnen de panden zelf. Daarom is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de VNG-brochure gebruikt voor de toegelaten bedrijven in de bestemming Centrum. In deze bedrijvenlijst worden drie categorieën van bedrijven gehanteerd. Hieronder is aangegeven welke categorieën van bedrijven het betreft:

  • a. Categorie A: bedrijven die zodanig weinig belastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woningen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Het gaat om activiteiten in milieucategorie 1;
  • b. Categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Het gaat om activiteiten te plaatsen in:
    - milieucategorie 1 voor het aspect gevaar;
    - maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
    - maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
  • c. Categorie C: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Bovendien dienen eisen te worden gesteld aan de mate van verkeershinder en bereikbaarheid. Het gaat om activiteiten als bedoeld onder B, echter met een grotere aantrekkende werking voor het verkeer en een grotere parkeerbehoefte.

Lijst van bedrijfsactiviteiten - bedrijven

Binnen de bestemming Centrum zijn bedrijven in milieucategorie A en B en bedrijven die niet vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving toegestaan. Deze categorie van bedrijven is vergelijkbaar met de bedrijven in milieucategorie 1 en 2 die o grond van het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan.

Binnen het bestemmingsvlak aan de Adriaan P. de Kleuverstraat zijn geen bedrijven toegestaan, omdat die functie ook is uitgezonderd in het geldende bestemmingsplan.

Lijst van bedrijfsactiviteiten – leisurefuncties

Leisurefuncties in milieucategorie A en B zijn binnen elk bestemmingsvlak Centrum toegestaan. Het gaat om op het publiek gerichte functies die samen met de aanwezige centrumfuncties een meerwaarde kunnen hebben voor de centrumfunctie van Veenendaal.

Terrassen in de openbare ruimte

De maatvoering van terrassen binnen de bestemming Verkeer dient te voldoen aan het terrassenbeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning.

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bedrijven door het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

5.7.2 Toetsing

Aangezien het hier om een bestemmingsplan gaat dat conserverend van aard is, is het niet noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar (verblijfsplaatsen van) te verwachten beschermde soorten. Omdat binnen het plangebied geen deel in de NNN ligt en het bestemmingsplan conserverend van aard is hoeft er voor de NNN geen nadere toetsing te worden uitgevoerd. Het plangebied grenst verder niet aan in het zuidoostelijk deel aan Natura 2000-gebied. Aangezien het nieuwe plan conserverend van aard is, is het niet nodig om onderzoek te doen naar de effecten op dit gebied.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.8 Geluid

5.8.1 Algemeen

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit artikel 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie bij vaststelling van ruimtelijke plannen binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing
5.8.2.1 Industrielawaai en railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidscontour van een gezoneerd industrieterrein of binnen de onderzoekszone van een spoorweg. Deze geluidsaspecten zijn derhalve niet verder behandeld.

5.8.2.2 Wegverkeerslawaai

De meeste wegen in het plangebied hebben een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur of zijn deels afgesloten voor het autoverkeer. In het plangebied komen ook wegen voor met een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur. Ook in de directe omgeving van het plangebied komen wegen met een dergelijk snelheidsregime voor (ring om het centrum). Wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of hoger hebben op basis van de Wet geluidhinder een onderzoekszone. Dit is relevant wanneer nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden toegestaan in een bestemmingsplan. In dit conserverende bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Daarom is een akoestisch onderzoek niet uitgevoerd.

5.8.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 . Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging worden niet langer individueel getoetst aan de Europese grenswaarden, omdat deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

5.9.2 Toetsing

Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 50 m van een provinciale weg en meer dan 300 m vanaf een rijksweg als bedoeld in het “Besluit gevoelige bestemmingen”.

Volgens het Milieukwaliteitsplan 2017-2019 van de gemeente Veenendaal is het wegverkeer de belangrijkste bron voor de uitstoot van schadelijke stoffen. Er zijn geen industriële activiteiten die een aantoonbare negatieve invloed hebben. Van de emissies door het wegverkeer zijn stikstofdioxide, fijnstof, zwaveldioxide, koolmonoxide en benzeen stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid.

In Veenendaal zijn geen overschrijdingen voor fijnstof en stikstofdioxide (de signaalstoffen). Op de Rondweg-oost is wel sprake van hogere concentraties dan in de rest van Veenendaal. De geluidwallen en -schermen langs de Rondweg-oost zorgen ervoor dat de blootstelling in het achterliggende woongebied minimaal is.

Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, kan verder worden gesteld dat een specifieke toetsing aan de grenswaarden niet aan de orde is.

5.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.10 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast. In de toelichting wordt onder andere de juridisch bindende regeling van de verbeelding en planregels onderbouwd. In de navolgende paragrafen wordt gedetailleerder ingegaan op de rol van de verbeelding, de regels en de toelichting.

6.1.2 Verbeelding

De verbeelding is gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).

De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

6.1.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

6.1.4 Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
    - Anti-dubbeltelregel;
    - Algemene bouwregels;
    - Algemene aanduidingsregels;
    - Algemene afwijkingsregels;
    - Algemene wijzigingsregels;
    - Overige regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

6.3.1 Centrum - C

Gebruiksmogelijkheden  

De voor 'Centrum - C' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor

  • a. op de begane grond en op de eerste verdieping waar dit specifiek is aangeduid ('specifieke vorm van centrum - niet-woonfuncties op eerste verdieping'):
      • bedrijven in milieucategorie A en B van de lijst van bedrijfsactiviteiten - bedrijven (echter niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf uitgesloten');
      • detailhandel. Detailhandel is echter in het geheel niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten'. Tevens is detailhandel niet toegestaan op de eerste verdieping ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - detailhandel eerste verdieping uitgesloten'.
      • dienstverlening;
      • horecabedrijven in horeca categorie 1 t/m 3 en categorie 6, uitsluitend waar dit op de verbeelding is aangeduid; categorie 6 (hotelaccomodatie) is ook op de verdiepingen toegestaan.
      • leisurefuncties, uitsluitend waar detailhandel en dienstverlening zijn toegestaan;
      • wonen, uitsluitend waar aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - wonen begane grond';
  • b. op de begane grond en alle verdiepingen: maatschappelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • c. uitsluitend op de verdiepingen: wonen (bovenwoningen), met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten'. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
  • d. uitsluitend op de eerste verdieping kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor'.

Ten behoeve van een eventuele ruimte op de verdieping voor dienstverlening en /of horeca en/of leisurefuncties is een afwijkingsbevoegdheid in de planregels opgenomen. Toepassing van deze bevoegdheid is aan voorwaarden verbonden.

Op enkele locaties zijn ook woningen op de begane grond toegestaan ter verkleining van de kans van leegstand vanwege onnodig beperkte functiemogelijkheden, waardoor de gewenste dynamiek onbedoeld beperkt wordt.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen bouwhoogten zijn van toepassing op de gebouwen. Voor sommige delen van een bouwvlak is een hogere toegestane bouwhoogte opgenomen. Dit betreft de locaties met bebouwingsaccenten uit het masterplan voor Brouwerspoort.

6.3.2 Groen - G

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

Afwijken

Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om beperkte aanpassingen doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.

6.3.3 Maatschappelijk - M

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Maatschappelijk - M' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, maatschappelijke dienstverlening, kantoren en dienstverlening, met daarbij behorende horecavoorzieningen, welke direct en ondergeschikt een verband met de maatschappelijke voorzieningen hebben, zoals een kantine. Daarnaast zijn er horecabedrijven in horeca categorie 1 t/m 3 en categorie 6 toegestaan. Wonen is uitsluitend toegestaan waar dit is aangeduid.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen maatvoeringseisen in verband met de goothoogte en/of bouwhoogte zijn van toepassing op gebouwen.

6.3.4 Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn onder andere bestemd voor voorzieningen ten behoeve van wegverkeer en infrastructuur. Daarnaast zijn deze gronden onder andere bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, (speel)pleinen, standplaatsen en terrassen. Bij de toegestane additionele voorzieningen kan worden gedacht aan bankjes, prullenbakken, pleinen.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. De toegestane bouwhoogte hangt af van de functie van het bouwwerk en bedraagt maximaal 10 m.

6.3.5 Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding [aeg] mogen alleen aaneengesloten woningen worden gebouwd;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd.

Bouwmogelijkheden

In de bouwregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • gebied voor de voorgevel.

Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:

  • 1. de erker- en luifelregeling;
  • 2. het geval dat er in de bestaande situatie bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel gesitueerd zijn, deze mogen worden gehandhaafd.

Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:

  • 1. in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 200 m2: 25% van dat bouwperceel;
  • 2. in geval van een bouwperceel groter dan 200 m2: 50m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 200 m2, tot een maximum van in totaal 120m2.

Daarnaast is er een regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.

Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid. Voor aaneengebouwde woningen geldt de standaardmaat van 6 meter (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte). Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte).

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard is, hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Er wordt uitgegaan van het overnemen van reeds bestaande bouwrechten uit de geldende bestemmingsplannen.

Verder komen de kosten voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor rekening van de gemeente. Dit wordt gefinancierd uit de daarvoor gereserveerde algemene middelen.

Voor de lopende ontwikkelingen binnen Brouwerspoort zijn separaat anterieure overeenkomsten en/of koopovereenkomsten gesloten met de ontwikkelende partijen. Hierin zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten voor de planexploitatie.

Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Burgerparticipatie

Tijdens de ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan zal een informatiebijeenkomst over het ontwerpbestemmingsplan worden gehouden. De resultaten hiervan zullen in deze paragraaf of in een separate bijlage worden beschreven.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbesluit met het daarbij behorende ontwerpbestemmingsplan wordt na publicatie gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kunnen door een ieder zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In de publicatie wordt aangegeven op welke wijze dat kan worden gedaan. In deze paragraaf of in een separate bijlage wordt een verslag van de ontvangen zienswijzen en de reactie daarop opgenomen.