Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boompjesgoed
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0345.BPBoompjesgoed-vg01

Toelichting

1 Inleiding
   
1.1 Aanleiding en doel
 
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de beoogde realisatie van appartementen aan Boompjesgoed 217 in Veenendaal. Het plan past niet binnen de kaders van het ter plaatste vigerende bestemmingsplan ‘woongebieden 2018’. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een regeling voor de realisatie van het plan.
 
1.2 Ligging plangebied
 
Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Veenendaal, in het noordelijk deel van de buurt Engelenburg. Het is gelegen in de noordoostelijke hoek van de T-splitsing waar De Palmen Grift op het Boompjesgoed eindigt. Het plangebied omvat het perceel kadastraal bekend als Gemeente Veenendaal, sectie C, perceelnummer 3395. De oppervlakte van het perceel bedraagt 1686 m². Afbeelding 1 en 2 geven een indruk van de ligging van het plangebied.
 
 
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
 
Voor het plangebied geldt bestemmingsplan ‘Woongebieden 2018’ dat is vastgesteld op 20 september 2018. Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als ‘bedrijf’ waarvan een deel als bouwvlak is aangeduid. Binnen het bouwvlak is een maximum bouwhoogte van 4,50 meter toegestaan.
 
 
2 Bestaande situatie
   
2.1 Ruimtelijke structuur
 
Het plangebied is gelegen in de buurt ‘Engelenburg’. Deze buurt is door noord-zuid georiënteerde wegen in drie delen verdeeld. Van west naar oost zijn deze wegen de Kerkewijk, het Boompjesgoed, De Tinneweide en de Groeneveldselaan. Het plangebied is gelegen in de middelste van deze drie delen. Dit middelste stuk van Engelenburg is uit meerdere delen opgebouwd; het noordelijk gelegen hoogbouw deel, een laagbouw deel in het midden en een zuidelijk gelegen strookje met hoogbouw. Het plangebied is gesitueerd in het noordelijke hoogbouw deel van de buurt, op de hoek waar deze met het laagbouw deel samenkomt.
 
  
Dit hoogbouw deel is verkaveld door gebruik te maken van een stempel-verkaveling. De bebouwing is zeven lagen hoog en tussen de volumes is veel groen aanwezig. Langs de wegen zijn parkeerplaatsen gelegen. De originele bebouwing die deel was van de stempel-verkaveling is in 1967 gerealiseerd. In de jaren daaropvolgend is er op meerdere punten bebouwing aan de bestaande structuur toegevoegd. Zo zijn er enkele aanbouwen aan de appartementencomplexen gebouwd en is er een cirkelvormig wijkcentrum gerealiseerd. Het appartementencomplex ten oosten van het plangebied is uitgebreid met zorgappartementen. Deze zorgappartementen bevinden zich in een halve cirkelvormige aanbouw van één bouwlaag. De huidige bebouwing in het plangebied is in 1970 gerealiseerd en deed vroeger dienst als garage. Door de architectonische verschijning en het afwijkend programma is het huidige gebouw een afwijking op de oorspronkelijke stempel structuur.
 
Het plangebied is gelegen op de hoek waar De Palmen Grift middels een T-splitsing op het Boompjesgoed eindigt. Het Boompjesgoed is een belangrijke en beeldbepalende toegangsweg naar het centrum. De verschillende delen van de buurt ‘Engelenburg’ tonen hun “gezicht” naar deze straat. Deze delen zijn onderling divers door onder andere de architectuur, verkavelingsstructuur en de plaatsing van de gebouwen ten opzichte van de straat. Aan de twee uiteindes van het Boompjesgoed staan twee accenten met een hoogte van zo’n 27 meter. De Palmen Grift bevindt zich haaks op het Boompjesgoed. Deze straat vormt de grens tussen twee delen binnen ‘Engelenburg’. Aan de noordzijde van de Palmen Grift ligt het hoogbouw deel waar het plangebied deel van is. Het scheidende karakter van de straat wordt versterkt door de begeleidende bomenrijen en de singel.
  
 
2.2 Functionele structuur
 
De planlocatie wordt ingevuld met een woonfunctie. Hiervoor wordt de bestemming ‘Bedrijf’ zoals nu is vastgesteld in het Bestemmingsplan gewijzigd naar ‘wonen’.
 
3 Beleidskader
   
3.1 Rijksbeleid
   
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.
 
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
  1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, december 2011) worden nationale ruimtelijke belangen juridisch geborgd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met de regels van het Barro, zodat de nationale belangen doorwerken in de beleidsruimte van andere overheden.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De Ladder duurzame verstedelijking werd geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en trad per 1 oktober 2012 in werking als motiveringsvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het instrument is van toepassing op de functies wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. De Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2, 3 en 4 van de Bro. In het kader van dit bestemmingsplan is artikel 3.1.6 lid 2 onderstaand opgenomen:
 
3.1.6 lid 2
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
 
Toetsing plan
Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Veenendaal. In de oorspronkelijke situatie werden de bestaande opstallen en het terrein bedrijfsmatig gebruikt. Door een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing is er sprake van een bestaand stedelijk gebied. Het plan leidt tot een herontwikkeling van het gebied. De huidige bedrijfsbestemming binnen het plangebied wordt beëindigd. Er is sprak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat er meer bebouwing en woningen mogelijk worden gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan gerealiseerd konden worden. Een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is opgenomen in paragraaf 3.3.3. t/m 3.3.5.
 
3.1.3 Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van de in de SVIR opgenomen rijksbelangen, het plan kan daardoor verder decentraal worden afgehandeld. Vanuit het Barro is de ladder voor duurzame verstedelijking van belang. Er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
 
3.2 Provinciaal beleid
   
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050. De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
  1. Stad en land gezond
  2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  3. Duurzame energie
  4. Vitale steden & dorpen
  5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  7. Toekomstbestendige natuur & landbouw
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten. Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
 
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
 
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
 
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid. Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
 
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Het plangebied ligt op basis van de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening binnen de rode contour. Door het realiseren van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan een nieuwe binnenstedelijke ontwikkeling die voorziet in een behoefte. Het plan geeft hiermee invulling aan het provinciaal beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
   
3.3.1 Omgevingsvisie Veenendaal 2030
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
 
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
  1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  2. Er wordt gekozen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  3. Er wordt voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. Ruimtelijke ontwikkelingen worden integraal en in relatie tot de omgeving beoordeeld.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
 
3.3.2 Woonvisie Veenendaal 2014 – 2019
De gemeenteraad heeft de Woonvisie vastgesteld op 28 mei 2015. De centrale visie wonen in Veenendaal is als volgt geformuleerd:
 
“We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod. De gemeente richt zich in de uitvoering vooral op de 3 speerpunten van deze Woonvisie.”
  1. Dynamische woonmilieus;
  2. Huishoudens met een zorgvraag;
  3. Huishoudens met lagere inkomens.
Dit bestemmingsplan sluit aan op speerpunt 1 de Woonvisie. Veenendaal wil wijken aantrekkelijk houden door voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod.
 
3.3.3 Woningmarktanalyse 2018
In de (nieuwe) Nota Grondbeleid is opgenomen dat één keer per twee jaar een woningmarktanalyse wordt uitgevoerd. Na de analyse in 2016 is in 2018 de analyse opnieuw uitgevoerd.
 
Uit de analyse blijkt dat de woningmarkt nog steeds erg goed is (aanbodmarkt, meer vraag dan aanbod) en het beleid rijks-, provinciaal en regionaal niveau stuurt op versnelling van de woningproductie. Als de marktvraag zich voordoet, zijn ontwikkelaars ook in staat om aan de vraag te kunnen voldoen. De voorraad blijft voldoen aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.
 
3.3.4 Milieukwaliteitsplan 2017
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn de hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
  • Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.
 
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
 
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
 
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
  • Integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio Foodvalley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.
 
3.3.5 Energieneutraal Veenendaal 2050
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.
 
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.  
 
3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid
Het beoogde plan is op basis van diverse gemeentelijke beleidsdocumenten passend binnen de omgeving en voorziet in een blijvende vraag naar woningen.
 
4 Planbeschrijving
  
4.1 Bouwplan
Het oorspronkelijke in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bouwplan was beoogd als een 8 verdiepingtellend gebouw. Het parkeren deels op en deels onder het maaiveld.
 
 
Het bestemmingsplan wordt ten opzichte van het ontwerp op een aantal punten gewijzigd vastgesteld.
 
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 74 woningen nabij het centrum van Veenendaal. Het 11 in plaats van 8 verdiepingtellende gebouw wordt gerealiseerd met woningen welke een oppervlakte van circa 50 m² hebben. Gezien de huidige fase is er nog geen gevelbeeld aanwezig. Het massaontwerp is gestoeld op een van binnenuit ontworpen programmering en zal afgestemd worden met bevoegd gezag. Het parkeren is in het nieuwe plan volledig voorzien op het maaiveld aan de oost en zuidzijde van het gebouw. Op basis van de parkeernotitie (bijlage 7) blijkt dat er in totaal 39 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Dit aantal autoparkeerplaatsen is met een aantal van 40 plaatsen binnen het plangebied voorzien. Daarnaast is er binnen het plangebied voldoende ruimte om te voldoen aan de benodigde capaciteit voor het stallen van fietsen, inclusief bijzondere fietsen zoals elektrische fietsen. Voor de toekomstige bewoners van het plan zijn er daarnaast diverse mogelijkheden om te reizen met het openbaar vervoer. Een verdere toelichting op de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen in de commentaarnota in de bijlage van dit bestemmingsplan.
  
 
4.2 Ruimtelijke kaders
Door de ligging van het plangebied in de hoek van het hoogbouw deel van ‘Engelenburg’ kan de ontwikkeling als aanvulling worden gezien op de bestaande structuur van deze buurt. De bestaande flat ten noorden van het plangebied heeft langs het Boompjesgoed een lengte van ruim 50 meter.
 
De stempelbebouwing heeft een bouwhoogte van zo’n 34 meter. Zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van het Boompjesgoed staat hoge bebouwing, met een hoogte van zo’n 27 meter. Als beeldbepalende locatie. tussen deze twee volumes, wordt op het te ontwikkelen perceel een bouwhoogte van 34 meter toegestaan. Door de realisatie van het gebouw aan de noordzijde van het plangebied zijn bestaande zichtlijnen gewaarborgd (zie de lijnen in de hiervoor weergeven afbeeldingen).
 
 
5 Milieu- en omgevingsaspecten
  
5.1 Bodem
  
5.1.1 Algemeen
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
 
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.
 
5.1.2 Onderzoek
Bodemonderzoek
Voor het plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1). In het onderzoek is het gebied opgedeeld in meerdere gebieden. Op basis van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • Tijdens het veldwerk is in de ondergrond ter plaatse van deellocatie G zintuiglijke verontreiniging met olieproducten waargenomen.
  • Ter plaatse van boring G01 (nabij ontluchtingspunt) is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. Indicatief getoetst aan het Besluit Bodem Kwaliteit (BBK) valt de grond in klasse Niet Toepasbaar. De bovengrond is derhalve niet zonder meer geschikt voor de functie Wonen, bij herinrichting/ gebruikswijziging dient hier rekening mee te worden gehouden.
  • In het grondwater onttrokken uit peilbuis G02 zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. Nader onderzoek van het grondwater is derhalve niet benodigd.
  • De hypothese “Deellocatie D kan op basis van het vooronderzoek als verdacht worden beschouwd” wordt verworpen.
  • De hypothese “Deellocatie E kan op basis van het vooronderzoek als verdacht worden beschouwd” wordt verworpen.
  • De hypothese “Deellocatie F kan op basis van het vooronderzoek als verdacht worden beschouwd” wordt verworpen.
  • De hypothese “Deellocatie G kan op basis van het vooronderzoek als verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen aangezien maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. ▪ Voor deellocatie H is geen hypothese.
 
Boringsvrije zone
Het plangebied ligt op de rand van de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron  van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.
 
5.1.3 Conclusie
Met inachtneming van verdere afstemming met de Omgevingsdienst Regio Utrecht ten aanzien van de toetsing aan het Besluit Bodem Kwaliteit vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
  
5.2 Waterhuishouding
  
5.2.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21ste eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Vervolgens komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
 
5.2.2 Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
 
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
 
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
 
5.2.3 Waterparagraaf
Oppervlaktewater
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
 
Verharding
Het plangebied is gelegen aan het Boompjesgoed en is in de huidige situatie grotendeels verhard. Binnen het plangebied wordt ervoor gekozen om ten opzichte van de huidige situatie het aantal vierkante meters verharding niet toe te laten nemen. Dit door het realiseren van onverhard gebied binnen het plangebied. Omdat met de ontwikkeling het aantal vierkante meters verharding aanzienlijk afneemt, is er geen aanvullende waterberging nodig.
 
Hemelwaterafvoer en riolering
Bij nieuwbouwplannen zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding, dit betekent dat er waar mogelijk:
  • afgekoppeld zal wordt;
  • een gescheiden rioolstelsel voor regenwater en (afval)water zal worden aangelegd.
 
Voor de ontwikkeling binnen het plangebied geldt dat een gescheiden stelstel aangelegd dient te worden, welke kan worden aangesloten op het bestaande (verbeterd) gescheiden stelsel. Hiermee wordt voldaan aan het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
 
Grondwater
Het waterschap adviseert om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen om grondwateroverlast te voorkomen.
 
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van het vigerende bestemmingsplan (artikel 23.1) geldt:
 
23.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren binnen de gronden als bedoeld in 23.1.1:
  1. het maken en/of het buitengebruik stellen van boorputten;
  2. het realiseren van ondergrondse bouwwerken;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals damwanden, diepwanden of schermen, alsmede het verwijderen van deze voorwerpen;
  4. het realiseren van funderingswerken, zoals het aanbrengen van palen in de grond.
De werken en werkzaamheden als bovenstaand genoemd zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van het grondwater ontstaat of kan ontstaan.
 
Boringsvrije zone Veenendaal
Uit de PMV van de provincie Utrecht blijkt dat het plangebied is gelegen in een boringsvrije zone. Boringsvrije zones hebben een ondergrond met een aaneengesloten slecht-doordringbare kleilaag, hieronder bevinden zich de filters van de winning. Deze gebieden zijn minder kwetsbaar voor verontreinigingen en aantastingen dan grondwaterbeschermingsgebieden. Voor boringsvrijezone Veenendaal geldt op basis van de PMV een verbod om buiten een inrichting een boorput op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben met een boordiepte van 30 meter of meer onder maaiveld.
 
Digitale watertoets
Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. De beoordeling is als volgt:
 
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
 
Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 2 van deze rapportage.
 
5.2.4 Conclusie
Met de ontwikkeling neemt het aantal vierkante meters verharding af waardoor er geen aanvullende waterberging nodig is. Het plan is in lijn met het gemeentelijk Riolerings- en Waterplan. Het waterschap heeft op basis van het plan een positief advies uitgebracht. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.3 Externe veiligheid
  
5.3.1 Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen en is onderverdeeld in:
  • Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein;
  • Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen);
  • Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) legt veiligheidsnormen op aan transport van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
 
Ten aanzien van risico’s wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten
 
5.3.2 Onderzoek
De risico’s ten aanzien van externe veiligheid zijn geïnventariseerd op basis van de Signaleringskaart externe veiligheid. Hieruit blijkt dat er zich op basis van het Bevi, Bevb en Bevt geen risicobronnen bevinden in de relevante omgeving van het plangebied. Het plaatsgebonden- en groepsrisico vormt om die reden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
 
5.3.3 Conclusie
In de relevante omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante risicobronnen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.4 Archeologie
  
5.4.1 Algemeen
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de vorige regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
 
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
 
Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Op basis van onderzoek in heel de gemeente Veenendaal is in 2011 archeologisch beleid vastgesteld met bijbehorend kaartmateriaal. In 2018 is deze kaart geactualiseerd. De archeologische waarden van de geactualiseerde kaart zijn opgenomen in het Parapluplan 2020.
 
5.4.2 Onderzoek
Omdat het plan gepaard gaat met bodemingrepen, is de archeologische beleidskaart geraadpleegd. Op basis daarvan blijkt dat er een lage verwachting is en er alleen archeologisch onderzoek nodig is bij MER-plichtige projecten. Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in een MER-plichtig project.
 
 
5.4.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.5 Cultuurhistorie
  
5.5.1 Algemeen
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. In 2018 is een inventarisatie en analyse gemaakt van het cultureel erfgoed in de gemeente Veenendaal. Dit heeft zijn weerslag gekregen in de Cultuurhistorische waardenkaart. Hierin zijn ook naoorlogse uitbreidingswijken beschreven.
 
5.5.2 Onderzoek
Het Boompjesgoed/ Engelenburg Noord is als stedenbouwkundig ensemble als volgt beschreven: Grootschalige “hoogbouwwijk” aan de oostrand van het centrumgebied van Veenendaal, gelegen aan de binnenring in de dubbele rondwegstructuur. Het complex bestaat uit enkele binnen een ruime groenstructuur geplaatste zevenlaags galerijflats (zes woonlagen boven onderbouw met bergingen), in functionalistische trant. Groenstructuur met wandelpaden, boomgroepen en solitairen. Aan de noordzijde ligt het Omleidingskanaal, dat als singel in de aanleg lijkt te zijn geïntegreerd. Markant voorbeeld van de grootschalige wijken, die in de jaren rond 1965-1970 rond de kern van Veenendaal werden aangelegd. De hoogbouw panden hebben een lage cultuurhistorische waarde. Het pand waar het in dit plangebied om gaat is niet meegenomen in de inventarisatie en heeft geen cultuurhistorische betekenis.
 
5.5.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.6 Ecologie
  
5.6.1 Algemeen
Volgens nationale- en internationale regelgeving is het verplicht om voorafgaand aan ruimtelijke plannen onderzoek te doen naar de effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)), en het eventuele voorkomen van beschermde flora en fauna. Tevens is het volgens nationale regelgeving in sommige gevallen verplicht om melding te doen van het kappen van houtopstanden.
 
Bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden is in Nederland vanaf 1  januari 2017 geregeld via de Wet natuurbescherming (Wnb). Het beleid rond NNN is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
 
5.6.2 Onderzoek
Soortenbescherming
Uit ecologisch onderzoek (bijlage 3) blijkt dat de ontwikkeling binnen het plangebied geen effecten heeft op diverse soortgroepen. De bebouwing binnen het gebied is ongeschikt voor soorten. Voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden zijn vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen. Wel wordt als voorwaard gesteld geen verstorende werkzaamheden uit te voeren tijdens het broedseizoen.
 
Gebiedsbescherming
De werkzaamheden hebben een beperkte uitstraling, nadelige effecten op beschermde natuurgebieden zijn daardoor niet te verwachten. Als bij de werkzaamheden het grondwaterpeil (tijdelijk) wordt verlaagd moeten hiervan de effecten op de waterstromen naar het Binnenveld/ de (Blauwe) Hel in kaart worden gebracht.
 
Gebiedsbescherming – AERIUS berekening
 
5.6.3 Conclusie
In het kader van soort- en gebiedsbescherming is er geen ontheffing nodig. Het aspect ecologie vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.7 Bedrijven en milieuzonering
  
5.7.1 Algemeen
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van elkaar gescheiden worden.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen te worden gerealiseerd:
  • Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur, stof, geluid en veiligheid.
 
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ betreft een gebied waar eveneens weinig verstoringen zijn. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap verlaagd worden.
 
5.7.2 Onderzoek
Voor het beoordelen van de milieuhinder is uitgegaan van een zogenaamd “gemengd gebied”. Dit vanwege de ligging van het plangebied aan de drukke doorgaande weg, Boompjesgoed. Daarnaast is er sprake van een menging van functies (wonen, maatschappelijk en gemengd) in de gebieden rondom het plangebied.
 
 
Omdat het plan uitsluitend milieugevoelige bestemming mogelijk maakt, is uitwaartse zonering niet aan de orde. Uit de inwaartse milieuzonering blijkt dat de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder geven aan de milieugevoelige bestemmingen binnen het plan. De maatgevende richtafstand bedraagt op basis van de werkelijke activiteiten én planologisch mogelijke activiteiten 10 meter. De afstand ten opzichte van de gevels in het plan bedraagt meer dan 10 meter.
 
5.7.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.8 Geluid
  
5.8.1 Algemeen
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
 
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen waaraan in principe voldaan moet worden:
  • wegverkeer: 48 dB
  • spoorwegverkeer : 55 dB
  • industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen: 50 dB(A)
 
5.8.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek Wet geluidhinder uitgevoerd dat als bijlage 5 onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal:
  • 60 dB ten gevolge van de Boompjesgoed. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB uit de Wet geluidhinder. Wel is de geluidbelasting bij de nieuwe woningen op de eerste vier bouwlagen aan de westgevel, hoger dan de inspanningsverplichting voor de maximale ontheffingswaarde van 58 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid. Het gaat hier om 16 van de 74 nieuwe woningen. Bij alle overige woningen zal de geluidbelasting maximaal 58 dB bedragen;
  • 44 dB ten gevolge van de Raadhuisstraat. Dit is lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder;
  • 50 dB ten gevolge van het verkeer op de Boompjesgoed (ventweg; 30 km/uur-weg). De geluidbelasting ten gevolge van deze 30 km/uur-weg zal hoger zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van deze 30 km/uur-weg aanvaardbaar is. De voorkeurswaarde van 48 dB wordt alleen op de eerste en tweede verdieping, bij zes woningen aan de oostzijde overschreden.
  • 45 dB ten gevolge van het verkeer op de overige 30 km/uur-wegen (De Palmen Grift en De Sterke Arm). De geluidbelasting ten gevolge van deze 30 km/uur-wegen, zal niet hoger zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van deze 30 km/uur-wegen aanvaardbaar is.
  
Om gezamenlijke geluidluwe buitenruimten te realiseren worden de volgende maatregelen getroffen:
  • Op de begane grond aan de noordzijde van het gebouw wordt een scherm met een minimale hoogte van 1,8 meter gerealiseerd.
  • Op de verdiepingen wordt per verdieping aan de zuidzijde van het gebouw een geluidluwe buitenruimte gerealiseerd, door minimaal 50% van de zuidzijde van de buitenruimte (circa 3 meter) te voorzien van een verdiepingshoog (glazen) scherm. Ook wordt onder de balkons weerbestendige geluidsabsorptie geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels (eis gemeentelijk geluidbeleid).
 
Bij meerdere woningen wordt (zonder aanvullende maatregelen) niet voldaan aan de inspanningsverplichtingen uit het gemeentelijke geluidbeleid, ten aanzien van de geluidluwe zijde en een maximale geluidbelasting van 58 dB.
 
Door de reeds in het ontwerp meegenomen geluidreducerende maatregelen (onder andere gebouwpositie, gezamenlijke geluidluwe buitenruimten en de plaatselijke geluidschermen ter plaatse van de woon- en slaapkamers aan de west- en oostgevel), zijn er gezien de situatie en de berekende waarden binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de woningen verder te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde).
 
Bij de plaatselijke geluidschermen aan de westgevel wordt maatwerk geleverd, door rekening te houden met de maatgevende geluidbelastingen per periode, in plaats van één etmaalwaarde. Dit betekent dat plaatselijke geluidschermen ter plaatse van de maatgevende:
  • woonkamers nodig zijn met een minimale reductie van 11 dB;
  • slaapkamers nodig zijn met een minimale reductie van 13 dB.
 
De hiervoor genoemde minimale reducties gelden minimaal voor de maatgevende eerste vier bouwlagen. Daar waar op de verdiepingen de geluidbelasting bijvoorbeeld 1, 2 of 3 dB lager is, geldt dit ook voor de benodigde geluidreductie van de plaatselijke geluidschermen. Bij de zes woningen op de eerste en tweede verdieping aan de oostgevel kunnen, zoals hiervoor beschreven, plaatselijke geluidschermen
toegepast worden om een geluidluwe gevel te realiseren. Om hier geluidluwe gevels te realiseren, is een geluidreductie van 2 dB nodig. De plaatselijke geluidschermen hebben een minimale geluidreductie van 4 dB. Oftewel, bij toepassing van plaatselijke geluidschermen ter plaatse van de woonkamer en één slaapkamer op de eerste en tweede verdieping aan de oostgevel,
zullen alle nieuwe woningen aan de oostgevel beschikken over een geluidluwe gevel.
 
Na de toepassing van alle in het ontwerp opgenomen maatregelen, wordt voldaan aan alle voorwaarden, die de gemeente Veenendaal stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw, uitgezonderd de inspanningsverplichting van maximaal 58 dB. Gezien de situatie is het niet mogelijk om aan deze inspanningsverplichting van maximaal 58 dB te voldoen.
 
Voor alle nieuwe woningen geldt dat er nog geluidwerende voorzieningen in de gevels aangebracht worden, zodat voldaan wordt aan het Bouwbesluit en er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Om deze woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente Veenendaal hogere waarden, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster van ten hoogste 60 dB. Deze hoogste geluidbelasting treedt alleen op aan de westgevel.
 
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
 
5.8.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt met inachtneming van het verkrijgen van hogere grenswaarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.9 Luchtkwaliteit
  
5.9.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Niet In Betekenende Mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) in werking getreden. Hierin zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
 
5.9.2 Onderzoek
Binnen het plangebied worden 74 nieuwe woningen gerealiseerd. Met 74 woningen valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Met andere woorden, de realisatie van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate.
 
In de navolgende tabel is een overzicht van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties weergegeven van de componenten stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), fijne fractie fijn stof (PM2,5) en elementair koolstof. Dit geeft een goed beeld van de luchtkwaliteit ter plaatse, die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de lokale wegen. Deze concentraties zijn bepaald met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
 
 
Stikstofdioxide (NO2)
Een concentratie tot 10 microgram per kuub voor stikstofdioxide wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde milieugezondheidskwaliteit goed (GES-klasse 1). Boven de 20 microgram wordt de kwaliteit als matig bestempeld (GES-klasse 4) en boven de 30 microgram onvoldoende (GES-klasse 6). De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar, met 40 μg/m3 aanzienlijk boven. De WHO hanteert een advieswaarde van 40 μg/m3 (jaarnorm), hetgeen overeenkomt met de wettelijke norm.
 
Uit de tabel blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de berekende concentraties ruim lager zijn dan de grenswaarde van 40 µg/m³. Er is geen sprake van een “overschrijdingssituatie” en de grenswaarden voor stikstofdioxide dreigen niet te worden overschreden. Hiermee vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In zowel in de huidige als in de toekomstige situatie wordt voldaan aan de WHO advieswaarde van 40 µg/m³. De toekomstige concentratie ligt net boven de door de landelijke GGD bestempelde milieugezondheidskwaliteit goed.
 
Fijnstof (PM10)
Fijnstof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast veroorzaakt door milieufactoren. Daarnaast is van fijnstof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De WHO hanteert daarom een advieswaarde van 20 μg/m3 (jaarnorm). Een concentratie van boven de 20 μg/m3 (jaarnorm) voor fijnstof wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde milieugezondheidskwaliteit onvoldoende (GES-klasse 6) en boven de 30 μg/m3 als zijnde zeer onvoldoende (GES-klasse 8). De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar dus aanzienlijk boven.
 
Uit de tabel blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de berekende concentraties ruim lager zijn dan de grenswaarde van 40 µg/m³. Er is geen sprake van een “overschrijdingssituatie” en de grenswaarden voor stikstofdioxide dreigen niet te worden overschreden. Hiermee vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De huidige concentratie ligt net boven de WHO advieswaarde en de toekomstige concentratie ligt lager dan de WHO advieswaarde. De toekomstige concentratie is op basis van de door de landelijke GGD bestempelde milieugezondheidskwaliteit voldoende.
 
Fijner stof (PM2,5)
Fijner stof (PM2,5) is een belangrijke schadelijke component van fijnstof. De WHO hanteert daarom een advieswaarde van 10 μg/m3 (jaarnorm). Een concentratie van boven de 10 μg/m3 (jaarnorm)voor fijner stof wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde milieugezondheidskwaliteit onvoldoende (GES-klasse 6) en boven de 14 microgram als zijnde zeer onvoldoende (GES-klasse 8). De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar, met 25 microgram per kuub, aanzienlijk boven.
 
Uit de tabel blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de berekende concentraties ruim lager zijn dan de grenswaarde van 25 µg/m³. Er is geen sprake van een “overschrijdingssituatie” en de grenswaarden voor stikstofdioxide dreigen niet te worden overschreden. Hiermee vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De huidige- en toekomstige concentraties liggen op de grens van de WHO advieswaarde. De concentratie zal in de toekomstige situatie lager worden vanwege lagere emissiefactoren voor vervoersmiddelen, die voor toekomstige jaren worden gehanteerd.
 
Elementair koolstof (roet)
Elementair koolstof is een maat voor de massa van roetdeeltjes in fijnstof en is daardoor een goede indicator voor te verwachten geuroverlast. Er gelden geen formele grenswaarden voor elementair koolstof. Roet is een verzamelnaam voor zwarte deeltjes in de lucht, die ontstaan bij onvolledige verbranding. De belangrijkste bronnen voor roet zijn het wegverkeer (met name uitstoot van roetdeeltjes uit dieselmotoren), industriële bronnen en huishoudens (open haarden en kachels). In steden draagt het verkeer voor circa 50% bij aan de heersende roetconcentraties.
  
5.9.3 Conclusie
Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging en alle achtergrondconcentraties liggen lager dan de wettelijk grenswaarden. De toekomstige concentraties NO2 en PM10 liggen lager dan de door de WHO gehanteerde advieswaarden. Voor de concentratie PM2,5 geldt dat deze op de grens ligt van de WHO advieswaarde. Deze concentratie zal in de toekomstige situatie lager worden vanwege lagere emissiefactoren voor vervoersmiddelen, die voor toekomstige jaren worden gehanteerd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.10 Verkeer en parkeren
  
5.10.1 Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van eventuele hinder door de verkeersaantrekkende werking is een berekening uitgevoerd ten opzichte van de referentiesituatie. De berekening is uitgevoerd op basis van de CROW publicatie 381.
  
 
Uit de resultaten van de CROW rekentool (zie bijlage 6) blijkt dat er per gemiddelde weekdag in de huidige situatie een verkeersgeneratie van 56 motorvoertuigbewegingen is. Voor de toekomstige situatie is de verkeersgeneratie berekend op 444 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Op basis van kengetallen is er sprake van een toename van 388 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De toename wordt opgevangen in het heersende verkeersbeeld van de Boompjesgoed. Deze weg betreft een weg van ten minste 6.100  voertuigen per etmaal op een weekdag. De extra bewegingen van het plan zij eveneens niet in betekende mate en leiden niet tot onevenredige milieuhinderhinder. De ontwikkeling binnen het plangebied is passend gezien de woonbebouwing in de omgeving van het plangebied.
 
 
5.10.2 Parkeren
In het plan wordt uitgegaan van de realisatie van 74 woningen. Het parkeren is voorzien aan de oost- en zuidzijde van het gebouw. Met een voorzien aantal van 40 parkeerplaatsen en voldoende ruimte voor de fietsplekken wordt er voldaan aan de benodigde parkeerbehoefte (zie bijlage 7).
 
5.10.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
5.11 M.e.r.-beoordeling
  
5.11.1 Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Er is sprake van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht wanneer het te realiseren project wordt genoemd in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.:
  • Activiteiten waarvoor de m.e.r.-plicht geldt (bijlage, onderdeel C).
  • Activiteiten waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt (bijlage, onderdeel D).
 
5.11.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling valt onder de volgende categorie van het Besluit m.e.r.:
 
 
De genoemde drempelwaarde bij deze activiteit bedraagt 2.000 of meer. De toename in woningen van de voorgenomen activiteit blijft met een aantal van 74 onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Door de initiatiefnemer is een aanmeldingsnotitie opgesteld die wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd dient het bevoegd gezag een besluit te nemen.
  
5.11.3 Conclusie
Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een separaat besluit waarin het beslist of de potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken van de plaats van het plan, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
 
6 Juridische planopzet
   
6.1 Inleiding
 
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
 
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
 
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
 
De verbeelding
Op de verbeelding is de bestemming ‘wonen’ opgenomen. Verder is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied’ opgenomen.
 
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is voor het plangebied aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan.
  
6.2 De indeling van de planregels
 
Inleidende regels (hoofdstuk 1)
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
 
Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Binnen dit plan komt uitsluitend de bestemming wonen voor. Indien bestemming specifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
 
Algemene regels (hoofdstuk 3)
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Verwezenlijking in de naaste toekomst;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels. 
 
6.3 Bestemmingen
 
Wonen
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifiekere gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, etc.
 
Binnen de bestemming is bepaald dat ten minste 30% van de woningen een sociale huurwoning dient te zijn. Daarnaast is het benodigd aantal parkeerplaatsen en de landschappelijke inpassing geborgd middels een voorwaardelijke verplichting. In de bestemming wonen is hiervoor verwezen naar artikel 10 van de regels.
 
Bouwmogelijkheden
Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn balkons en noodtrappenhuizen, welke ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan. De op de verbeelding opgenomen bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
 
Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.
 
Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.
 
Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.
 
7 Financieel economische uitvoerbaarheid
 
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Veenendaal verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
 
De kosten worden verhaald door middel van een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, is tevens een planschadeovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd. Middels de afgesloten overeenkomst is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.
  
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.
  
8.1 Burgerparticipatie
 
Om uitvoering geven aan de uitgangspunten voor participatie in het raadsprogramma Veenendaal 2018-2022 heeft de gemeenteraad op 17 oktober 2019 de visie op participatie vastgesteld. Een inbreidingslocatie, zoals aan het Boompjesgoed, vraagt om participatie met de omgeving. De ontwikkelaar heeft samen met de gemeente dit traject opgepakt. Hieronder wordt conform de stappen uit het ‘Veens Stappenplan Participatie’, zoals beschreven in de visie op participatie, toegelicht hoe het participatieproces is vormgegeven.
 
Doel participatie
Het vergroten van het draagvlak om een appartementencomplex met 74 woningen te realiseren.
 
Doelgroep
Het participatietraject is gericht op de direct omwonenden van het perceel. Het gaat dan om de volgende adressen: Dillewijnen 2 t/m 14, Poortjesgoed 4 t/m 8, De Palmen Grift 1 t/m 145i, Boompjesgoed 145 t/m 215 en Hollandia 1 t/m 165. Daarnaast zijn Veenvesters, Zederis en Woonzorg Nederland ook uitgenodigd voor het participatietraject.
 
Organisatie participatietraject
Het participatietraject is uitgevoerd door de ontwikkelaar in samenspraak met de gemeente. De verschillende bijeenkomsten zijn georganiseerd door de ontwikkelaar, waarbij de gemeente ook aanwezig was. De ontwikkelaar heeft zelf de uitnodigingen opgesteld (in samenspraak met de gemeente) en heeft deze huis aan huis bezorgd. In de commentaarnota is het gehele participatietraject uiteengezet. Het aantal bijeenkomsten, overleggen op kantoor en/of planlocatie staan daarin beschreven.
 
Keuze participatievorm op maat
Er zijn verschillende manieren om de omgeving te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. De keuze van de participatievorm is gebaseerd op de SIR participatietrap, zoals genoemd in de Participatievisie.
Voor de participatie binnen dit ruimtelijke project is gekozen voor een combinatie van trede 1 (informeren) en trede 2 (inventariseren). Voor een volledige overzicht van het doorlopen participatietraject wordt verwezen naar bijgevoegde commentaarnota.
 
Uitkomst participatie
Naar aanleiding van de wensen en opmerkingen van omwonenden heeft de ontwikkelaar het bouwplan aangepast en is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Met het plan in z’n huidige vorm is een balans gevonden tussen draagvlak, doelmatig gebruik van de ruimte en stedenbouwkundige kwaliteit. Dankzij het participatietraject is het draagvlak om een appartementencomplex te realiseren op deze locatie vergroot en daarmee het doel van de participatie bereikt.
 
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
 
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpplan aan verschillende instellingen toegezonden. Er is gevraagd om een reactie op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. De provincie Utrecht heeft daar gebruik van gemaakt en  aangegeven dat zij zich kunnen vinden in het plan.
 
8.3 Ontwerp ter inzage legging
 
Het ontwerpbestemmingsplan “Boompjesgoed” heeft met ingang van 9 december 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via het Gemeenteblad en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). De direct omwonenden zijn ook per brief geïnformeerd over de procedure met de uitnodiging voor een informatiebijeenkomst op 20 december 2021.
 
Gedurende bovengenoemde termijn zijn 4 schriftelijke zienswijzen ontvangen, die ontvankelijk zijn. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het bouwvlak is gewijzigd en de bouwhoogte is verhoogd van 27 naar 34 meter. Een volledige weergave van de beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de commentaarnota behorende bij dit bestemmingsplan.