direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e Melmseweg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel van het plan

Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om woningbouw in het plangebied mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan “1e Melmseweg” is vervat in:

  • de verbeelding, waarop aangegeven de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • de regels, waarin vervat de bestemmingsregeling met regels omtrent het gebruik van de gronden;
  • de toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de beschrijving en verantwoording van de opzet van het plan gegeven worden.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan wordt globaal begrensd door; aan de noordzijde; het fietspad langs Rondweg West; aan de oostzijde; Nieuweweg en de erfgrenzen van de bebouwing langs deze weg; aan de zuidzijde; braak liggend terrein voor de toekomstige uitbreiding van de begraafplaats; en aan de westzijde de begraafplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0001.jpg"

Situering van het plangebied in Veenendaal

1.3 Vigerend plan

Voor de in het plangebied opgenomen gronden vigeert het bestemmingsplan “Woongebied Noord”, gewijzigd vastgesteld door de raad op 13 december 2007.

De gronden hebben in het vigerende plan de volgende bestemmingen:

  • verkeer;
  • verkeer en verblijf;
  • groen;
  • maatschappelijk;
  • wonen;
  • bedrijf.

Daarnaast is er voor een deel van het plangebied sprake van de dubbelbestemming 'molenbeschermingszone' en de aanduiding 'invloedsgebied transportroute gevaarlijke stoffen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0002.png"

Fragment vigerend bestemmingsplan

1.4 Planvorm

Het onderhavige bestemmingsplan is opgezet als een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. Deze planvorm is gekozen omdat op dit moment niet is te voorspellen hoe de ontwikkelingen op het gebied van, en de vraag naar wonen zich in de komende 10 jaar zal ontwikkelen. Per uitwerking kan dan steeds met de actualiteit rekening worden gehouden.

1.5 Huidig gebruik

Binnen het plangebied zijn twee bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen en diverse (bedrijfs)bebouwing aan de Nieuweweg aanwezig.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In het volgende wordt ingegaan op het meest relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied. Het gaat daarbij achtereenvolgens om rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden.

In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van het kabinet. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten het kabinet de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte; de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat, de bereikbaarheid verbeteren en zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Uit de “kaart ambitie Nederland 2040” blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie wordt gestreefd.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Juist bij de doelstellingen die uit de gemeentelijke bevoegdheden voortkomen op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte omdat het een inbreidingslocatie betreft. Daarnaast is bij de opzet van het plan uitgegaan van cultuurhistorische waarden. Aspecten als ruimtelijke diversiteit en functionaliteit en energie zullen bij de uitwerking nadrukkelijk aandacht krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0003.png"

Kaart ambitie Nederland 2040

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. Binnen het plangebied is Barro niet aan de orde en behoeft geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt nader op het aspect 'water' ingegaan.

Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, Besluit externe veiligheid, wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 4 februari 2013 hebben de Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS), hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, vastgesteld.

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

  • 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
  • 2. Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
  • 3. Ruimte voor duurzame energiebronnen.
  • 4. Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
  • 5. Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
  • 6. Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

  • 1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • 3. Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • 4. Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties waaronder het onderhavige plan voor de Melmseweg.

Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Provinciale Staten heeft dit plan op 23 november 2009 vastgesteld en voldoet daarmee aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal.

Van de verschillende kaarten die zijn opgenomen in het Waterplan is wel informatie af te afleiden. Hieruit blijkt dat Veenenddaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang

Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

Het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) beschrijft het provinciale milieubeleid tot en met 2011 en biedt een doorkijk voor de middellange termijn. Onderwerpen die in het PMP centraal staan zijn luchtkwaliteit, hinder (geur, geluid en licht), externe veiligheid, bodem en grondwater. In het plan wordt meer dan voorheen aandacht besteed aan de toekomstbestendigheid, duurzame ontwikkeling, energie, klimaat en nuttige toepassing van afval.

De provincie geeft daarbij aan dat de afgelopen jaren, en naar verwachting ook de komende jaren, het brede milieubeleid een snelle groei zal doormaken in zowel de uitvoering als de ontwikkeling en innovatie. De gemeente Veenendaal heeft het hiervoor genoemde beleidskader naar gemeentelijk niveau vertaald in haar eigen Milieukwaliteitsplan 2012-2016.

2.3 Regionaal beleid

WERV/Regio Foodvalley

Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging. Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.

De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken.

De regionale samenwerking was in eerste instantie vooral gericht op doelen binnen de ruimtelijke en landschappelijke ontwikkeling, zoals de bescherming van het “Binnenveld”, de ordening en sturing van ontwikkelingen langs de A12 en de spoorlijn en de afstemming van noodzakelijke uitbreidingen van woongebieden en bedrijventerreinen. In de WERV wordt inmiddels breder samengewerkt. Zo wordt er samengewerkt op het gebied van sociale zaken, volkshuisvesting en economie

Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

Uitgangspunt is dat de regionale bebouwingsopgave voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk binnen de WERV- gemeenten wordt opgevangen. Dit voorkomt dat de landelijke gebieden verstenen. Bovendien ontwikkelen wonen en werken zich dan zoveel mogelijk in samenhang met elkaar en wordt de groei van de (auto)mobiliteit beperkt.

Momenteel wordt gewerkt aan en met het uitvoeringsprogramma op basis van de strategische agenda.

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.

In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

2.4 Gemeentelijk beleid

Strategische Visie Veenendaal 2025

In december 2006 heeft de gemeenteraad de Strategische Visie 2025 (SVV 2025) vastgesteld. Deze visie beschrijft hoe Veenendaal zich de komende jaren wil ontwikkelen. De SVV 2025 doet, zoals de naam aangeeft, uitspraken op strategisch niveau.

De strategische visie moet antwoord geven op de centrale vraag: 'Welke koers moet Veenendaal varen?'. Dit centrale thema is uitgesplitst in 4 deelthema's:

  • het sociale en culturele profiel van Veenendaal;
  • het stedelijk profiel van Veenendaal;
  • de groei na 2015;
  • profiel in de regio.

Veenendaal moet ruimte krijgen om zich verder te kunnen ontwikkelen, maar wel de veelzijdige, vriendelijke kwaliteitsstad blijven die het is. De Veenendaal zo kenmerkende ondernemingsgeest en jeugdige bevolkingsopbouw worden beschouwd als belangrijke kwaliteiten die ook in de toekomst gekoesterd moeten worden. Verder wordt het werken aan meer herkenbare stadslandschappen als belangrijke opgave beschouwd.

Veenendaal wil een sociale, betrokken samenleving zijn, die voldoende mogelijkheden biedt aan zijn inwoners voor ontplooiing op eigen kracht, maar ook een sociaal vangnet voor mensen die uit de boot dreigen te vallen. Sociale veiligheid staat hoog in het vaandel.

In cultureel opzicht wordt een op de groei en behoeften van de inwoners afgestemd cultuuraanbod nagestreefd. Eerder 'dagelijkse cultuur' dan 'hoogcultuur' en eerder actieve dan passieve cultuur. Cultuur wordt met name ook gezien als een bindmiddel tussen bevolkingsgroepen en als middel voor zelfontplooiing. Kunst wordt gezien als middel om de herkenbaarheid van de omgeving te vergroten.

Qua mate van stedelijkheid kiest Veenendaal ervoor de stad met de menselijke maat te blijven die het is. Een plaats met het karakter van een dorp en de voorzieningen van een regionale centrumstad. Het hoogwaardige winkelcentrum en de groene kwaliteiten van Veenendaal worden gekoesterd. Waar mogelijk wordt de historische identiteit versterkt en zichtbaar gemaakt. Toch is er vooral ook ruimte voor een divers en innovatief ondernemersklimaat, met bedrijven die hun wortels hebben in de samenleving.

Veenendaal heeft een relatief jonge bevolking, mede als gevolg van de opvangtaak die Veenendaal de afgelopen decennia heeft vervuld. Veenendaal wil jonge leefstad blijven en ook voorzien in de haar door de provincie gevraagde regionale opvangtaak. Een dynamische plaats met voldoende mogelijkheden voor wonen, werken en voorzieningen. Dit betekent dat Veenendaal nog ruimte nodig heeft om de nog doorzettende groei op te kunnen vangen en -met de provincie- op zoek moet naar nieuwe locaties voor o.a. woningbouw: deze zijn namelijk rond 2015 uitgeput. De verdere groei mag echter niet ten koste gaan van een belangrijke kwaliteit van Veenendaal: de bereikbare plaats met compacte opbouw.

Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie (vastgesteld door gemeenteraad d.d. 5 november 2009) geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. Het is een ruimtelijke vertaling van de keuzes die gemaakt zijn in de Strategische Visie Veenendaal 2025.

De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. Brandpunten in de stad;
  • 5. Groene stad;
  • 6. Aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. Goed gebruik van beschikbare ruimte;
  • 8. Bereikbare economische gebieden;
  • 9. Een fietsende stad;
  • 10. Goed openbaar vervoer.

Voor iedere ambitie is geformuleerd wat de gemeente wil bereiken en zijn voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden.

De visie is verbeeld in een structuurkaart. Deze geeft de opbouw van de stad weer en de gewenste ontwikkelingen.

De Structuurvisie geeft geen gedetailleerd eindplaatje van hoe Veenendaal er uit zal zien in 2025. Een dergelijk eindbeeld kan niet worden gegeven. Met deze Structuurvisie wordt wel het ruimtelijk en verkeerskundig kader gegeven voor de toekomst.

In de structuurvisie worden een aantal plekken in de stad aangemerkt die door hun functie, ligging en/of uitstraling van belang zijn voor de herkenbaarheid en oriëntatie van en in de stad. (7.3 Punten). Dit zijn: entrees, treinstations, het kernwinkelgebied, de wijkcentra en enkele markante plekken.Het plangebied 1e Melmseweg raakt aan een van de twee stadsentrees bij de A12. Deze toegangen tot de stad en tot de verschillende stadsdelen zijn van groot belang voor de identiteit, herkenbaarheid en oriëntatie. Via deze entrees komt het meeste autoverkeer Veenendaal binnen. Deze locaties zijn dan ook sterk bepalend voor de eerste indruk die men van Veenendaal krijgt.

De stadsentrees gelegen aan de A12 zijn aangegeven met een blauw kader. Deze entrees beslaan een groot gebied, namelijk vanaf de afslagen van de snelweg tot aan het punt dat het woongebied begint, respectievelijk voor west en oost, het Bloemenmonument (A) en het einde van de Lorentzstraat (B).

In de structuurkaart zijn met betrekking tot het plangebied de volgende legenda eenheden van belang;

  • “vlakken hoofdopzet functies”; 'wonen' voor het plangebied. Dit betreft de (toekomstige) woongebieden, inclusief aanwezige commerciële en maatschappelijke voorzieningen, kleine bedrijfjes, et cetera.;
  • “lijnen”; 'hoofdontsluitingsweg' voor de noordelijk gelegen Rondweg West en 'Oud lint / Lintbebouwing' voor de westelijk gelegen Nieuweweg;
  • “punten knopen”: 'entree A12' en 'markante plek' aan de noordzijde van het plangebied en 'stedenbouwkundig accent, max. 45 m hoog' op de noordoostelijke hoek van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0004.png"

Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en versterken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan betreft het stedelijk gebied van Veenendaal en heeft als doel;

  • 1. de samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en de identiteit van de openbare ruimte in zowel de hoofdstructuur als de afzonderlijke wijken vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en niveau.

Onderscheiden worden de hoofdgroenstructuur en het groen binnen de wijken.
Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergroten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt.

Het plangebied grenst aan de Rondweg West die onderdeel uitmaakt van de hoofdstructuur.
Om de herkenbaarheid van de rondweg te vergroten gaat de visie uit van een eenduidige benadering voor de gehele rondweg. Zo wordt ervoor gekozen alle bermen natuurvriendelijk in te richten en te beheren.

Voor wat het groen binnen de wijken betreft wordt voor de verschillende deelgebieden een beschrijving gegeven van het aanwezige groen op wijk/buurtniveau en de gewenste wijze van inrichting en onderhoud.

Milieukwaliteitsplan 2012-2016

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.

Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.

Detailhandelstructuur 'Nu en in de toekomst'

De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.

In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0005.png"

Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan. Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investeringen kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.

Prostitutiebeleid

In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.

Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Beleidsnotitie Bebouwing op woonpercelen en Beroep of bedrijf aan huis.

De gemeente Veenendaal heeft een 'Beleidsnotitie beroep of bedrijf aan huis1' opgesteld.

De beroepsmatige activiteiten aan huis zijn, onder bepaalde voorwaarden, direct mogelijk binnen de woonfunctie. Deze voorwaarden zijn:

  • de hoofdfunctie 'wonen' dient behouden te blijven;
  • de beroepsmatige activiteit zal binnen de aard van een woonomgeving moeten passen;
  • degene die de activiteit uitvoert, is tevens de gebruiker van de woning;
  • de activiteit zal een 'ondergeschikt' karakter moeten hebben; maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing aanwezig op het woonperceel;
  • er geen nadelige verkeersaantrekkende activiteiten plaats vinden;
  • er geen detailhandel plaats vindt.

Voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen kan er vrijstelling verleend worden. Hieraan zijn dezelfde voorwaarden verbonden als die gelden voor beroepsmatige activiteiten aan huis. Een belangrijke toevoeging hierbij is dat er in principe geen vrijstelling wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer (Stb. 1992, 551) of andere milieuwetgeving valt.

In het voorliggende plan zijn de bedrijfsmatige activiteiten aan huis niet direct toegestaan. In het uitwerkingsplan zal echter een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen worden om dit mogelijk te maken. Daarnaast kan voor bepaalde situaties een specifieke regeling, waarbij wel bedrijven (onder bepaalde voorwaarden) toegestaan zijn, opgenomen worden.

Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten. Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen.

Voor de locatie zijn op de kaart de volgende kaarteenheden te onderscheiden:

  • categorie 3, hoge verwachting – onderzoeksplicht bij bodemingrepen vanaf 5000 m² - (vrijstellingsdiepte tot 50 cm – maaiveld);
  • categorie 6, geen verwachting – vrijgesteld van onderzoek -;
  • kansrijke ondergrond van oude woonplaatsen;
  • historische infrastructuur.

In hoofdstuk 4 wordt nader op het aspect archeologische waarden ingegaan.
De historische infrastructuur ligt als structurerend element aan de basis van het plan voor de 1e Melmseweg.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 104 gemeentelijke monumenten van belang.

Welstandsnota 2011

Bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, worden beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de 'Welstandsnota 2011' vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de 'gebiedsgerichte benaderingswijze'.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie

3.1 Het plangebied

Wie Veenendaal vanaf de A12 binnenkomt nadert via een intensief stedelijk gebied met bedrijfsbebouwing de gemeente. Na deze eerste kennismaking komt men in een groene omgeving en maakt men de keuze de Rondweg West of de Grote Beer te volgen. De stedelijkheid die zich bij de binnenkomst presenteerde is op dit kruispunt verdwenen. Alsof een puzzelstuk in de stedenbouwkundige structuur ontbreekt.

De locatie 1e Melmseweg zal aan de bezoeker die bij dit kruispunt aankomt duidelijk kunnen maken dat er in Veenendaal ook gewoond wordt.

Het plangebied wordt gekenmerkt door verschillen in schaal en dynamiek. Aan de randen raakt het gebied aan verschillende sferen; de rust van de groene west- en zuidzijde, de intensief gebruikte Rondweg West en het historische lint Nieuweweg. Door de verdraaiing van de aansluitingen van de Grote Beer en de Rondweg West bij het kruispunt en de discontinuïteit van de Nieuweweg wordt de oriëntatie ter plaatse bemoeilijkt.

Voor de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan voor dit puzzelstuk is het dan ook de uitdaging gebruik te maken van de kenmerkende verschillen en een verduidelijking van de stedenbouwkundige structuur te bewerkstelligen zodat de oriëntatie wordt verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0006.png"Het plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0007.png"

Topografie 1900

de landschappelijke onderlegger

Kleine zandruggen, opduikingen in het veen zijn bepalend geweest voor de eerste wegen waarlangs Veenendaal ontwikkeld is. Het lint de Nieuweweg, aan de oostzijde van het plangebied, is nog steeds een belangrijk structuurelement in het stedelijk gebied van Veenendaal. De belangrijkste karakteristiek van de radiale linten is het doorgaande karakter van het centrum tot in het buitengebied. Bij de aansluiting van de Nieuweweg met de Grote Beer wordt de helderheid van de structuur vertroebeld door een plantsoen dat beplant is met bomen en de schaalsprong van de wegen.

De Nieuweweg is de scheiding tussen twee verkavelingsrichtingen. Ten oosten van de weg is de verkavelingsrichting oost west gericht. Ten westen van de weg is de verkavelingsrichting noord zuid. (zie kaartje topografie 1900)

In het plangebied zijn drie van de oorspronkelijke kavels herkenbaar. Deze lopen in dezelfde noord-zuid richting als de Nieuweweg.

De oostelijke van de drie oorspronkelijke kavels omvat kleinschalige bebouwing die georiënteerd is op de Nieuweweg. De percelen van de woningen aan de Nieuweweg zijn ca.75 m diep. Nieuwbouw zal, vanaf de Nieuweweg gezien, verscholen achter de lintbebouwing liggen.

De noordzijde van het plangebied grenst aan de bovengenoemde Rondweg West, één van de belangrijkste wegen van Veenendaal. De Rondweg West wordt gekenmerkt door een breed profiel en een groen karakter. De brede bermen zijn voorzien van verspreid opgaand groen. Door deze “groene sluier” is de achterliggende bebouwing zichtbaar.

De Rondweg West heeft een zelfstandige beweging ten opzichte van de kavelstructuur.

Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan de begraafplaats.
Opgaande beplanting onttrekt de begraafplaats aan het zicht vanaf het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0009.png"

3.2 Uitgangspunten voor de ontwikkeling

In het besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad ingestemd met de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het gebied nabij de 1e Melmseweg. Deze uitgangspunten zijn gericht op de ontwikkeling van het gebied tot een woongebied.

Vooral wonen in plaats van werken

Als uitgangspunt wordt aangehouden dat de invulling van het plangebied vooral dient te bestaan uit woningen.

Woningbouwprogramma

In het raadsprogramma 2002-2006 wordt voor nieuwbouwwoningen als richtlijn gegeven om een onderverdeling aan te houden van 30% sociale sector en 70% vrije sector. Het streven voor deze locatie is een verhouding sociale sector – vrije sector overeenkomstig het raadsprogramma van 2006: sociale huur minimaal 22,5 %, sociale koop minimaal 7,5 % en vrije sector maximaal 70 %.

De nieuwe bebouwing zal bestaan uit zowel appartementen als eengezinswoningen. Het is mogelijk om een deel van de woningen vorm te geven als woon/werk-eenheid. Hierbij moet worden gedacht aan bebouwing waarbij het accent ligt op de woonfunctie. De functies welke kunnen worden ondergebracht zijn vooral dienstverlenend van aard. Voorkomen moet worden dat veel verkeersbewegingen worden opgeroepen of vrachtverkeer het plangebied in en uit moet.

Geleiding langs de Rondweg West

De Rondweg West is één van de belangrijkste wegen binnen Veenendaal. Het is gewenst om de nieuwe bouwmassa's in maatvoering en schaal aan te laten sluiten op de schaal van Rondweg West. Langs de rondweg is hogere bebouwing mogelijk dan in de rest van het plangebied.

De Rondweg West heeft een breed profiel met een groen karakter. De brede bermen zijn voorzien van verspreid opgaand groen. Hierdoor wordt de achterliggende bebouwing zichtbaar. Een dergelijke uitstraling is ook aan de zijde van de Melmseweg gewenst.

Verkeerskundige uitgangspunten

Het plangebied moet worden ontsloten op de Nieuweweg. Een ontsluiting op de Rondweg West is niet gewenst. De belangrijkste ontsluiting van het plangebied is ter hoogte van de bestaande aansluiting van de 1e Melmseweg op de Nieuweweg tussen de woningen 203 en 207. Daarnaast kan er aan de noordzijde een tweede ontsluiting worden gecreëerd. Vanwege de verkeerskundig complexe situatie kan deze tweede aansluiting alleen een toegang vormen tot het gebied voor langzaam verkeer en hulpdiensten.

Uit verkeerstechnisch oogpunt is het niet wenselijk dat functies worden ondergebracht welke vrachtverkeer of veel autoverkeer oproepen. Dit in verband met de leefbaarheid in het plangebied.

Parkeren dient zo veel mogelijk plaats te vinden op eigen terrein. Hierbij dienen de gemeentelijke parkeernormen te worden gehanteerd. Ten behoeve van het parkeren voor bezoekers zullen in het openbaar gebied wel parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn.

Het oude lint van de Nieuweweg

De Nieuweweg is een historisch lint. Door de aanleg van de Grote Beer en de Rondweg West is de eigenlijke lintstructuur van de Nieuweweg vervaagd. Nieuwe ontwikkelingen langs de Nieuweweg bieden mogelijkheden de oorspronkelijke bebouwingsstructuur te versterken c.q. te verbeteren.

De kruising van de Nieuweweg en de Grote Beer is een plek welke bijzondere aandacht vraagt. Hier kruist een oud lint één van de belangrijkste wegen van Veenendaal. De Grote Beer behoeft, evenals de Rondweg West, bebouwing van enige omvang. Terwijl langs de Nieuweweg juist kleinschalige bebouwing gewenst is.

Achterzijde Nieuweweg

De percelen van de woningen aan de Nieuweweg (nrs. 207 t/m 229) zijn diep. De diepe percelen zorgen voor een minder sterke relatie tussen het plangebied en de Nieuweweg. Wanneer op de achterste strook van de percelen nieuwe woningen worden gebouwd, met de ontsluiting in het plangebied, kan de relatie tussen de Nieuweweg en het plangebied worden versterkt.

Relatie met de begraafplaats

Het plangebied grenst aan de begraafplaats. Van belang is dat bij de inrichting van het plangebied goed wordt nagedacht over de relatie tussen het woongebied en de begraafplaats, mede gelet op de uitbreiding van de begraafplaats ten zuiden van het plangebied.

Groenvoorzieningen

Langs de Rondweg West is een groene uitstraling gewenst. Het groen langs de Rondweg West dient een openbaar karakter te krijgen. De reeds aanwezige langzaamverkeersroute moet onderdeel uit gaan maken van dit openbaar gebied.

In het plangebied zijn enkele waardevolle bomen aanwezig. Deze bomen dienen behouden te blijven bij de ontwikkeling.

3.3 De ruimtelijke opzet

De randen

Langs de Rondweg West wordt het kenmerkende brede profiel en het groene karakter voortgezet. De brede berm is voorzien van verspreid staande solitaire bomen.

Langs de rondweg zijn bouwmassa's geprojecteerd die in schaal aansluiten op de schaal van de Rondweg West. Bij het kruispunt is dat het stedenbouwkundig accent uit de structuurvisie. Achter deze bebouwing krijgt de bebouwing een kleinere schaal die past bij de Nieuweweg. In de noordoost hoek, in of naast het hoogteaccent is een commerciële ruimte opgenomen. Het karakter van het lint wordt hier in noordelijke richting versterkt en manifest gemaakt.

De meest oostelijke van de drie oorspronkelijke kavels, die langs het historische lint Nieuweweg is gelegen, omvat de bestaande kleinschalige bebouwing die georiënteerd is op de Nieuweweg. De percelen van de woningen aan de Nieuweweg zijn ca.75 m diep. De nieuwbouw zal, vanaf de Nieuweweg gezien, grotendeels verscholen achter de lintbebouwing liggen. Het is goed mogelijk dat in de toekomst op de achterzijde van de percelen aan de Nieuweweg woningen worden gebouwd. Zolang er nog geen sprake is van een nieuwe voorkant situatie worden de achterkanten aan het zicht vanuit het plangebied onttrokken door een haag.

Aan de zuidzijde vormt een camouflerende groenstrook de afscheiding tussen de begraafplaats en de woonbuurt. Een haag van struweel van ca 2 meter hoog en drie meter breed vormt een visuele afscheiding op maaiveldniveau. In deze haag is de rij bestaande zomerlinden en els opgenomen.

Aan de zuidwest-zijde is ook een groep van Gewone walnoot ingepast.

Aan de westzijde wordt eveneens een overgang naar de begraafplaats gevormd door een groenstrook. Op de begraafplaats is langs de overgang naar het plangebied een rij forse bomen aanwezig. De boombeplanting is hier aaneengesloten (als een houtwal, in de richting van de oorspronkelijke kavels in analogie met de houtwal van eik langs de Melmseweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0010.png"

De zuidelijke ontsluiting vanaf de Nieuweweg

De interne structuur

Voor de opzet van het plan wordt uitgegaan van de drie oorspronkelijke kavels die in dezelfde noord zuid richting lopen als de Nieuweweg. De richting komt terug in de nieuwe bebouwingsstructuur waardoor de richting van het landschap zichtbaar en beleefbaar wordt. De ambitie 'Zichtbare en sterke historische identiteit' uit de Structuurvisie heeft zo vorm gekregen in het terug laten komen van de oorspronkelijke verkavelingrichtingen in de opzet van het stedenbouwkundig plan (in groen, wegenloop en bebouwingsstructuur).

Het gebied wordt ontsloten vanaf de Nieuweweg; in het zuidoosten voor verkeer in twee richtingen en in het noordoosten voor langzaam verkeer en hulpdiensten. Voor fietsverkeer is er ook een ontsluiting vanaf het fietspad langs de Rondweg West.

Acht bouwblokken van grondgebonden woningen grenzen aan een groenstrook waarin de bestaande eiken, die nu langs de Melmseweg staan, zijn opgenomen. De koppen van de bouwblokken grenzen op informele wijze aan deze groenzone.

De vier bouwblokken in het midden vormen samen een (autovrij) hofje. In dit hofje, dat het centrale element is in de buurt, is een inrichtingselement voor meervoudig gebruik gesitueerd. Het inrichtingselement fungeert met name als speelaanleiding voor kinderen.

Aan de westzijde van het plangebied geven eengezinswoningen de ruimtelijke begrenzing van het buurtje aan.

Aan de oostzijde is, in verband met de gewenste sociale controle, bebouwing zoveel mogelijk op de verbindingen met de Nieuweweg georiënteerd.

Aan de noordzijde zijn, langs de Rondweg West, appartementen in een hoogte van 4 lagen gelegen op een verdiepte laag met bergingen. Ook het parkeren is ter plaatse deels verdiept en verscholen achter een talud zodat de geparkeerde auto's zoveel mogelijk aan het zicht vanaf de Rondweg West onttrokken worden. Bij het kruispunt staat een hoger bouwblok in 15 lagen (hoogteaccent overeenkomstig de Structuurvisie Veenendaal 2025 maximaal 45 m hoog). Omdat het gewenst is bij binnenkomst van Veenendaal niet alleen bedrijfsactiviteiten te zien is het van belang dat deze bebouwing aan het kruispunt de uitstraling van wonen heeft. Daarom is ook de entree van de appartementen aan deze zijde gesitueerd. Het parkeren bij het hoogteaccent aan het kruispunt wordt zoveel mogelijk aan het oog onttrokken door het te omzoomen met bouwkundige middelen en/of groen.

De hoogbouw draagt bij aan de ambitie 'Heldere routes met duidelijke entrees' (uit de structuurvisie) ter plaatse van de entree Rondweg West. De hoogbouw heeft hier de functie van 'landmark', geeft daardoor oriëntatiemogelijkheden op/langs de routes en kruispunt Rondweg West en Grote Beer en draagt daardoor bij aan de herkenbaarheid en de oriëntatie binnen de stadsstructuur.

In het plangebied zijn enkele waardevolle bomen aanwezig. Naast een es zijn dat drie notenbomen (veergroeiwijze). Naast deze beschermde bomen wordt ook voorgesteld de bestaande eiken langs de Melmseweg in te passen. Daarnaast kunnen ook bomen langs de zuid- en noordgrens van het plangebied gespaard worden.

Het thema 'De groene stad' uit de structuurvisie krijgt invulling door o.m. het groene karakter langs de Rondweg West en de groene setting van de meergezinsbebouwing langs de rondweg. Dit groene beeld wordt mogelijk gemaakt door het dubbel ruimtegebruik. Intensief ruimtegebruik vindt plaats bij de hoogbouw.

Dit is een eerste aanzet om van deze stadsentree aan de A12 door middel van groen, verkeer en architectuur een aansprekende entree te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0011.jpg"

Stedenbouwkundig plan

3.4 De planfacetten

Het wonen

Het voorgaande stedenbouwkundig plan betreft een verkenning.
Dit plan wordt in een volgende stap nader uitgewerkt waarbij gezocht zal worden naar een optimum in de verhouding eengezins- en meergezinswoningen. Ook zal nader onderzocht worden of woningtypes voor bijzondere doelgroepen (bijvoorbeeld starters) nog een plaats kunnen of moeten krijgen in het plan. Optimalisatie gaat dan ook verder dan alleen het woningtype. Alle aspecten en de onderlinge samenhang dienen bij de optimalisatie te worden betrokken: oriëntatie, bezonning, ontsluiting, woningtypologie, differentiatie etc.
Er moet dan ook enige ruimte en flexibiliteit zijn om uiteindelijk een hoogwaardig, kwalitatief plan te kunnen ontwikkelen. Er is dan ook voor een 'uit te werken' woonbestemming gekozen.

Het ontwikkelingsprogramma

Het totaal te ontwikkelen oppervlak is 21.500 m² GBO. (verkoop-/verhuurbaar)
Uitgangspunt daarbij is:

  • sociale huur tussen 21,5% en 22,5%
  • sociale koop tussen 7,0% en 7,5%
  • vrije sector tussen 70% en 71,5%

De percentages zijn ten opzichte van het totaal aantal te ontwikkelen woningen.

Indicatieve verdeling m² GBO:

  • Eengezinswoningen: 11.500 m² GBO; grondgebonden woningen bij een gemiddelde grootte van ca. 130 m² GBO betekent dit ca. 88 woningen.
  • Appartementen;9.500 m² GBO; gestapelde woningen bij een gemiddelde grootte van ca. 100 m² GBO betekent dit ca. 95 woningen.
  • Commerciële ruimte; 500 m² GBO

Bij de nadere uitwerking kunnen de m² GBO tussen de grondgebonden woningen en appartementen uitgewisseld worden. Uitgangspunt is het totaal te ontwikkelen oppervlak van 21.500 m² GBO en niet zozeer het aantal woningen als de verdeling appartementen en eengezinswoningen.

Een beperkende randvoorwaarde daarbij is een juiste en kloppende balans tussen het aantal woningen en het parkeren.

De bouwhoogte voor de grondgebonden woningen is in het bestemmingsplan bepaald tot een maximum van 10 m1. Hiervan kan worden afgeweken ten behoeve van de realisatie van stedenbouwkundige hoogteaccenten. De hoogte kan dan maximaal 12 m1 bedragen. In de paragraaf beeldkwaliteit bij het stedenbouwkundig plan d.d. 10-10-2012 zijn daar voorbeelden van gegeven.

De bouwhoogte van de lagere appartementenblokken is bepaald op 15 m1. Ook hier kan ten behoeve van de realisatie van een architectonisch stedenbouwkundige accentuering van worden afgeweken. (tot een maximum van 18 m1). Deze zorgvuldig vormgegeven accentuering dient uiteraard te passen binnen de Wet geluidhinder en de parkeerbalans.

Verkeer

Om tot een optimale ontsluiting van het plangebied te komen is bekeken hoeveel verkeersbewegingen er gaan over de Nieuweweg in de huidige situatie en in de situatie dat de locaties Bochaneterrein en de 1e Melmseweg zijn gerealiseerd.

Daarnaast is onderzocht of ontsluiting van de locatie Melmseweg mogelijk is via een nieuwe aansluiting op de Rondweg West.

Huidige situatie Nieuweweg

In 1997 is de intensiteit op de Nieuweweg nabij de Grote Beer gemeten. In 2002, 2004 en 2005 is op dezelfde plaats de intensiteit gemeten. Per dag reden respectievelijk 7.615, 6.149 en 6.441 motorvoertuigen over de Nieuweweg. Door het plaatsen van de verkeerslichten, in 2002 op het kruispunt Grote Beer/Nieuweweg, is de intensiteit op de Nieuweweg gedaald.

Toekomstige situatie

Door het gaan rijden van Randstadrail en het openstellen van de tweede fase van de Rondweg Oost (tussen de Wageningselaan en de Lorentzstraat) beide in december 2006 wijzigen de verkeersstromen. Het verkeersmodel voorspelt een toename tot circa 9.500 motorvoertuigen per etmaal op de Nieuweweg in 2015.

In de toekomst spelen nog een aantal ontwikkelingen die de verkeersdrukte beïnvloeden.

Aannames:

  • autobedrijf Bochane bestaat in 2015 niet meer (is al een feit);
  • autosloopbedrijf Pater bestaat in 2015 niet meer;
  • Rondweg Oost wordt op de A12 aangesloten;
  • Pakhuisviaduct en Stationsstraat worden geknipt;
  • woningbouwlocatie Veenendaal-oost wordt gerealiseerd;
  • de grond in bedrijventerreinen De Klomp-oost en de Batterijen worden volledig uitgegeven;
  • Brouwerspoort wordt volgens de plannen uitgevoerd;
  • de capaciteit van Rijksweg A12 wordt tussen Driebergen en Ede verhoogd.
  • Door bovenstaande plannen zal de intensiteit toenemen tot ongeveer 9.700 motorvoertuigen per werkdag.

Als op de Melmseweg 150 woningen en op het terrein van Bochane 45 woningen gerealiseerd worden, betekend dit een extra verkeersproductie van ongeveer 1.100 motorvoertuigen per etmaal. Dit verkeer zal zich verdelen. Aanname is dat 60% van dit verkeer van de Grote Beer komt of er naar toegaat en 40% van en naar het centrum. Dit betekent een verkeersbelasting op de Nieuweweg nabij de Grote Beer van ongeveer 10.000 tot 10.500 motorvoertuigen per werkdag.

Tussen de Nieuweweg en de Rondweg West mag geen sluiproute ontstaan. Dit is voor de nieuwbouwwijk ongewenst en bovendien ontbreekt de ruimte voor een brede ontsluitingsweg. De woonwijk wordt dus of op de Nieuweweg of op de Rondweg West ontsloten.

Ontsluiting op Nieuweweg

Op de Nieuweweg worden in 2015 ongeveer 1.130 motorvoertuigen in het spitsuur verwacht. De ontsluiting op de Nieuweweg kan zonder aanvullende maatregelen. De wachttijd is 15 seconden. Dit is nog acceptabel. De intensiteiten op de Nieuweweg zouden tot 750 motorvoertuigen in het spitsuur kunnen groeien. Dit is in situaties dat de verkeersafwikkeling goed is. In de huidige situatie is de verkeersafwikkeling niet goed: er staan soms grote wachtrijen op de Nieuweweg. Wellicht is door andere afstelling van de verkeerslichten (Grote Beer/Nieuweweg) nog wat winst te behalen.

Ontsluiting op Rondweg West?

Op de Rondweg West worden in 2015 ongeveer 23.000 motorvoertuigen per werkdag verwacht. Dit betekent dat in het spitsuur hier dan ruim 1.800 voertuigen rijden. Als er voor de 1e Melmseweg met 150 woningen gerekend wordt, dan is de conclusie dat er voor het kruispunt Rondweg West/aansluiting Melmseweg aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Tot een spitsintensiteit van ongeveer 650 motorvoertuigen per richting (1.300 in totaal op de Rondweg West) is acceptabel (gemiddelde wachttijd is dan al 20 seconden). Deze intensiteit is lager dan op de Nieuweweg en dat heeft te maken met het feit dat aangenomen is dat 60% van de A12 komt of er naar toe gaat.

Met een verkeerslicht kan het verkeer van en naar de Melmseweg geregeld worden. Echter: het deel van de Rondweg West waar over gesproken wordt, is erg druk. Binnen Beter Bereikbaar Vallei zijn een aantal afspraken gemaakt om te bezien in hoeverre de doorstroming op de Rondweg West verbeterd kan worden. Daartoe worden alle verkeerslichten vanaf de Munnikenweg tot en met de Dijkstraat vervangen en van nieuwe software voorzien. Daarna wordt geïnventariseerd welke maatregelen tussen De Schans en de A12 genomen kunnen worden om de verkeersafwikkeling te verbeteren. Het realiseren van de aansluiting Melmseweg betekent voor alle maatregelen een verslechtering van de doorstroming op de Rondweg West. Dit komt omdat de intensiteit zo laag is van het verkeer van en naar de Melmseweg. De ingreep is dan onevenredig zwaar.

Bij ontsluiting op de Rondweg West ontstaat bovendien het verschijnsel dat een kleine woonwijk geheel geïsoleerd wordt. De woonwijk heeft geen relatie met de omgeving. Voor al het autoverkeer is persé de Rondweg West nodig. De Rondweg West is veel meer een hoofdverbinding dan de Nieuweweg. Verkeer dat daar niet thuis hoort, moet je daar ook afhalen.

Conclusie: voor de ontsluiting van de Melmseweg op de Rondweg West is een verkeersregelinstallatie (vri) nodig. Deze vri zal de doorstroming op de Rondweg West enorm verslechteren. Dit is verkeerstechnisch een slechte zaak. Bovendien wordt de woonwijk geheel geïsoleerd.

Daarom is er voor het plangebied 1e Melmseweg gekozen voor een ontsluiting op de Nieuweweg waarbij er sprake is van één ingang voor langzaam verkeer en hulpdiensten en één gecombineerde in- en uitgang.

Bij eventuele calamiteiten kunnen beide wegen gebruikt worden om het gebied te ontruimen.

Verkeersaspecten

Voor het aspect 'verkeer' zijn bij de uitwerking de volgende zaken van belang:

Het sluipverkeer vanaf de Rondweg West wordt onmogelijk gemaakt (uitwerking i.o.m. Gemeente Veenendaal; de afsluitmaatregel bij het noordelijke fietspad zal in het inrichtingsplan worden gedetailleerd).

De ontsluitingen van de nieuwe woonbuurt zullen nader gedetailleerd worden in de fase van het inrichtingsplan. Voor de ontsluiting aan de Nieuweweg is de eerste keus een auto-ontsluiting aan de zuidoostzijde van het plangebied. Het profiel van deze ontsluiting moet nog nader ingemeten worden en vervolgens moet worden bezien of één ontsluiting voor de auto volstaat (capaciteit in relatie tot maatvoering, een of twee richtingen enz.) en past of dat de noordelijke ontsluiting ook nog nodig is.

Verkeersremmende maatregelen: het is van groot belang dat de zuidoostelijke ontsluiting veilig wordt vormgegeven, zeker gelet op de vele functies die het moet vervullen (auto / langzaamverkeer / uitritten / garageboxen / tuinontsluitingen) en de beperkt beschikbare breedte.

De 30km-poorten zullen conform het Veenendaals model ontworpen worden. Over het algemeen is dit het 30km-bord omsloten met een deugdelijk portaal. De constructie zal hierbij afgestemd worden op de lokale verkeerssituatie en beschikbare ruimte.

Parkeren 

De gemeente Veenendaal hanteert als eis 1,8 parkeerplaats per woning.

Voor wat parkeervoorzieningen op eigen terrein betreft geldt het volgende:

Opstelstrook   0,5 pp  
Garage zonder oprit   0,7 pp  
Carport   0,7 pp  
Garage met oprit   0,8 pp  
Garage met dubbele oprit   1,0 pp  
Stallingsgarage in wooncomplex   0,8 pp  

Bij een aantal van 183 woningen, als indicatie, is de parkeervraag: 183 woningen x 1,8 pp/won = 329,4 pp

In het hieronder afgebeelde kaartje is de parkeerbalans aangegeven.

Voor de commerciële ruimte zijn, in afwachting van de definitieve invulling, vooralsnog 10 parkeerplaatsen opgenomen binnen deelgebied B.

Uit de tabel volgt dat er 11 parkeerplaatsen 'teveel' getekend zijn. Dit is te beschouwen als een marge voor de uitwerking.

DEELGEBIED   WONINGEN   VRAAG   OPENBAAR
TOEGANKELIJK
getekend  
TOEGEWEZEN  
A   48   86,4   85 (=-1)    
B   54   108
(+10 t.b.v. com.ruimte)  
56 (=+2)   54 + 10
stallingsgarage  
C   20   36   41 (=+5)    
D   20   36   41 (=+5)    
E   20   36   36    
F   21   37,8   38    
totaal   183   350   298   64  

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0012.jpg"

Groen

Rondweg West

In overeenstemming met het groenstructuurplan wordt de overgang van de Rondweg West naar het woongebied natuurvriendelijk ingericht. De bomen worden hier, ten zuiden van het fietspad, als solitairen in een losse setting geplaatst.

In het plan wordt het bloemmozaiek aan de Rondweg West gehandhaafd.

Overgang begraafplaats

In het plan wordt voorzien in een strook van 3 meter ten behoeve van heesters langs het hek van de begraafplaats. Deze heesters moeten 1,5 tot 3 meter hoog worden. Deze beplanting van heesters moet bij de uitwerking afgestemd worden respectievelijk een aanvulling zijn op de houtwal.

Te handhaven bomen

De beschermde bomen, de Es aan de Melmseweg nr. 4 en de Walnoot aan de Melmseweg nr. 3 zijn ingepast in het stedenbouwkundig plan.

Daarnaast zijn ook de bomen op de overgang naar de begraafplaats aan de zuidzijde van het plangebied en de eiken langs de Melmseweg ingepast.

Inpassing groenstructuren in relatie tot onderzoek Flora en Fauna

Om zoveel mogelijk verstoring te voorkomen zijn de belangrijke groenstructuren in het ontwerp ingepast. Dit zijn met name de zuidelijke houtwal en de houtwal langs de Melmseweg.

De te handhaven eiken (houtwal) langs de 1e Melmseweg, langs de huisnummers 3 tot en met 9, vormen een belangrijk onderdeel van een vliegroute van vleermuizen (Gewone dwergvleermuis, Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis).

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Geluidhinder

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

De belangrijkste onderwerpen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:

  • Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterreinen waar zich "grote lawaaimakers" kunnen vestigen;
  • Wegverkeerslawaai:
  • Bouwen van woningen langs wegen (niet voor 30 km/u-wegen);
  • Aanleg/ wijzigen van wegen (niet voor hoofdwegen en 30 km/u-wegen);
  • Spoorweglawaai:
  • Buwen van woningen langs spoorwegen;
  • Aanleg / wijzigen van secundaire spoorwegen (niet het hoofdspoorwegnet).

In het onderhavige plan zijn de onderwerpen industrie- en spoorweg lawaai niet aan de orde. Wegverkeerslawaai daarentegen wel.

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt geprojecteerd in de zone langs een weg dan is de Wgh van toepassing. Op basis van artikel 77 Wgh moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden, zodat aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan (in eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde. Kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde. Dit wordt de hogere waarde procedure genoemd. Bij vaststelling van het uitwerkingssplan moet de voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen (artikel 76 Wgh).

Het Besluit ruimtelijke ordening legt in artikel 3.3.1 een directe relatie met de Wgh. In artikel 3.3.1, lid 1 Bro is bepaald dat het bestemmingsplan van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de zone van een weg of spoorweg, de ligging en afmetingen aangeeft.

Bij een wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheid hoeft de precieze ligging van geluidsgevoelige bestemmingen nog niet bekend te zijn. De verplichting uit artikel 3.3.1, lid 1 Bro geldt daarom niet voor deze delen van het bestemmingsplan, wel moet worden aangegeven wat de hoogste toelaatbare geluidsbelasting is, welke bij de uitwerking dan wel de wijziging van het bestemmingsplan in acht moet worden genomen.

Zoals hiervoor al is aangegeven kan op basis van de Wgh een hogere toelaatbare waarde (per woning) worden vastgesteld dan de voorkeursgrenswaarde. Het bevoegd gezag mag hogere waarden slechts verlenen indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg, ondoeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (artikel 110a, lid 5 Wgh).

Wanneer een bepaalde stedenbouwkundige oplossing gewenst is en daarmee niet kan worden voldaan aan de maximale grenswaarden dan kan een zogenaamde dove gevel een oplossing zijn. Deze hoeft immers niet te worden getoetst aan de grenswaarden. De dove gevel moet, zo blijkt uit jurisprudentie, worden vastgelegd in de bouwregels van het bestemmingsplan. Dit vormt dan de basis bij toetsing van de omgevingsvergunning activiteit bouwen aan het bestemmingsplan. De dove gevel kan ook als onderdeel van de gebruiksregels worden vastgelegd. Hierbij wordt het gebruik "wonen" alleen toegestaan als de gevel als dove gevel volgens de Wgh wordt uitgevoerd. Hiermee kan ook na het verlenen van de omgevingsvergunning activiteit bouwen gegarandeerd worden dat bewoners niet zelf de gevel veranderen.

De keuze voor een dove gevel moet wel worden gemotiveerd.

Bij het vaststellen van hogere waarden hanteert de gemeente de beleidsregel hogere waarden. Hierin worden eisen, inspanningsverplichtingen en voorwaarden benoemd waaraan een plan moet voldoen, voordat de gemeente hogere waarden kan verlenen. Als niet aan een inspanningsverplichting kan worden voldaan, moet dit worden gemotiveerd.

Uit een akoestisch onderzoek voor een toekomstige invulling (zie Bijlage 1), blijkt dat bij enkele bouwvlakken de voorkeurswaarde wordt overschreden, soms ook de maximale ontheffingswaarde. Dit betekent dat bij de verdere invulling extra aandacht aan het aspect geluid moet worden geschonken om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid. Bij het toepassen van de uitwerkingsbevoegdheid moet daarom nader akoestisch onderzoek worden gedaan waaruit kan blijken welke maatregelen getroffen moeten worden.

30 km-zone

Een geluidsgevoelige bestemming (die wordt genoemd in Wgh) die gerealiseerd wordt langs een 30 km-weg of in een woonerf wordt niet beoordeeld in het kader van de Wgh. Dit betekent niet dat bij het opstellen van het bestemmingsplan geen akoestische beschouwing gegeven hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, vertaald naar een aanvaardbaar akoestisch klimaat, is in bepaalde situaties toch onderzoek noodzakelijk. In voorkomende gevallen kan, volgens het geldende gemeentelijk beleid, een 30 km-weg met een relatief hoge verkeersdrukte aan (vracht)wagens in combinatie met bijvoorbeeld een klinkerbestrating toch voor een hoge geluidbelasting zorgen. De geluidbelasting van de 30 km-weg moet dan wel degelijk een rol spelen in de ruimtelijke afweging. Er zal beoordeeld moeten worden of bij de nieuw te realiseren bestemming er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van betrokken worden. De gemeente zal een 30 km-weg daarom beoordelen als zijnde een weg met een geluidszone en de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen meenemen in de toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid.

In de ruimtelijke afweging zal naast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook andere niet akoestische argumenten een rol spelen. Zo zal in de situatie dat er sprake is van een inbreidingslocatie een hogere geluidbelasting sneller acceptabel zijn.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Langs de Nieuweweg zijn twee bedrijven aanwezig waarvan de zonering een overlap heeft met het plangebied. Het bedrijf, 'LPG Specialist R. den Braber', is gevestigd aan de Nieuweweg 221 en 223. Op Nieuweweg 225 is het bedrijf W. van Os Motoren gevestigd.

De bedrijven vallen in milieucategorie 2 met een afstand van 30 meter vanaf de perceelgrens voor het aspect geluid bij een rustige woonwijk. In het onderhavige geval is er sprake van een gemengd gebied (functiemenging van wonen en bedrijven in de omgeving) en kan er een afstandsstap terug worden gedaan. Dit komt neer op een afstand van 10 meter vanaf de perceelgrens. Deze afstand valt in het stedenbouwkundig plan buiten de geprojecteerde woonbebouwing.

De bedrijven in de omgeving van het plangebied, noordelijk van Rondweg West en aan de oostzijde van de Nieuweweg, vormen door de afstand geen probleem.

Zonering milieuhinder

Activiteitenbesluit

Bij het bepalen van de van de afstand tussen (bedrijfsmatige) activiteiten en gevoelige bestemmingen spelen niet alleen de richtafstanden uit het groene boekje een rol, maar ook de afstanden die in het Activiteitenbesluit worden genoemd. Voor geluid gelden op een afstand van 50 meter of dichterbij wanneer binnen een afstand van 50 meter gevoelige objecten zijn gelegen bepaalde geluidsvoorschriften.

In overleg met de afdeling Veiligheid & Handhaving, team Veiligheid en Vergunningen is op basis van de beschikbare bedrijfsgegevens bepaald, dat er bij beide bedrijven geen bronnen aanwezig zijn die leiden tot een overschrijding van de normen op de gevels van de voorgenomen ontwikkeling 1e Melmseweg. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van deze bedrijven wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Op basis van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen planontwikkeling niet leidt tot inperking van de feitelijke geluidsruimte van beide bedrijven en dat de feitelijke geluidsbelasting van beide bedrijven niet leidt tot overschrijding van de geluidsvoorschriften ter plaatse van de voorgenomen planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.1eMelmseweg-oh01_0013.jpg"

Zonering milieuhinder

4.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de 'Wet luchtkwaliteit' en het verlenen van derogatie door de EU was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Het onderhavige project is dan ook gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'.

Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd.

Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

De wetgeving voor risicovolle bedrijven, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is niet van toepassing is op het onderhavige plangebied.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

De gemeente Veenendaal heeft van de wettelijke mogelijkheden gebruik gemaakt door een route aan te wijzen die mag worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen Veenendaal. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen is in de gemeente Veenendaal niet toegestaan. Voorheen was de aangewezen route vanaf de A12 de Grote Beer-Lorentzstraat-Oostelijke Rondweg. Op 7 november 2008 is de aansluiting van de Rondweg Oost op de A12 in gebruik genomen. Deze aansluiting gaf de mogelijkheid het transport van gevaarlijke stoffen in Veenendaal te optimaliseren door uitsluitend de Rondweg Oost als route gevaarlijke stoffen aan te wijzen. (definitieve beschikking d.d. 06-04-2009)

4.5 Leidingen en nutsvoorzieningen

In het plangebied is geen ondergrondse infrastructuur aanwezig die een belemmering zou kunnen vormen voor de gewenste ontwikkeling.

In het noordoostelijk deel van het plangebied staat een transformatorgebouwtje. In overleg met de beheerder zal nog moeten worden bezien of de voorziening gehandhaafd dient te worden en hoe het alsdan ingepast kan worden.

De capaciteit van de huidige trafo is 630 KVA. In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (d.d. maart 2009) is in de richtafstandenlijst (Lijst 2, opslagen en installaties nr. 26) als grootste afstand 10 meter opgenomen voor transformatoren < 1MVA. Deze afstand geldt t.o.v. een rustige woonwijk. Hier is echter sprake van een gemengd gebied waarvoor geld dat er geen rekening met een bepaalde afstand hoeft te worden gehouden.

4.6 Watertoets

In algemene zin wordt de inhoud van de waterparagraaf door de provincie getoetst op de volgende onderdelen:

  • 1. beschrijving huidige en toekomstige watersysteem binnen het plangebied en in het aangrenzende gebied.
  • 2. motivering van de locatiekeuze en de inrichting van het plangebied in relatie tot de waterhuishouding.
  • 3. beschrijving toekomstige waterketen.
  • 4. beschrijving maatregelen ter bevordering van gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde.
  • 5. bespreking wateradvies van waterbeheerder.
  • 6. motivering van eventuele afwijkingen van dit advies.
  • 7. commentaar van waterbeheerder op evt. afwijkingen en mitigerende en/of compenserende maatregelen.
  • 8. financiering, kostentoedeling, reserveringen.

De noodzakelijke invulling van de bovenstaande onderdelen is afhankelijk van de inhoud en grootte van het betreffende plan.

Binnen het plangebied zal geen open water gerealiseerd worden om de volgende twee redenen;

  • 1. vanwege de nabije ligging van de begraafplaats (vervuiling van het grondwater);
  • 2. vanwege de hoge grondwaterstand in het nabije plan Gelderse Blom.

Afgesproken is om het hemelwater te bergen in en af te voeren via een hemelwaterriool. De dimensionering van de riolering zal hierop afgestemd worden.

4.7 Bodemaspecten

Bij het opstellen of de uitwerking van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

In het plangebied is een groot aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Al deze fasen bodemonderzoek hebben uiteindelijk geresulteerd in een saneringsplan (Ingenieursbureau Land, d.d. 17 maart 2006, rapportnr. R03-75423-APA, zie Bijlage 2). Het saneringsplan is 3 juli 2006 beschikt door de provincie Utrecht (beschikkingnummer: 2006WEM002729i). Voor het deelgebied “Nieuweweg 229” is een plan van aanpak geschreven. Omdat op deze locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is de gemeente Veenendaal bevoegd gezag voor sanering. Gemeente Veenendaal heeft zich akkoord verklaard met het plan van aanpak (rapportage van Ingenieursbureau Land, R01-75422-AHO, 5 mei 2006, zie Bijlage 3) voor sanering van Nieuweweg 229. Dit is schriftelijk bevestigd in een brief d.d. 15 mei 2006 met kenmerk 2006\SOB32729.

De provinciale beschikking heeft betrekking op de grondverontreinigingen én de olieverontreiniging in het grondwater. Naar de aard en omvang van de verontreinigingen met zware metalen in het grondwater wordt separaat aanvullend onderzoek uitgevoerd door de gemeente Veenendaal. Dit aanvullend onderzoek zal niet specifiek betrekking hebben op de ontwikkelingslocatie, maar op het noordelijk deel van Veenendaal in het algemeen. Belangrijker voor de bepaling of de verontreiniging met zware metalen in het grondwater zijn bron heeft op het te ontwikkelen terrein is de door de saneerder uit te voeren monitoring (paragraaf 5.5 van de beschikking). Pas na deze onderzoeken zal duidelijk zijn of de verhogingen met metalen in het grondwater behoren tot één of meerdere gevallen danwel verhoogde achtergrondconcentraties betreffen. Indien uit onderzoek blijkt dat de grondwaterverontreiniging een bron heeft op de ontwikkelingslocatie, dan bestaat de mogelijkheid dat een aanvullend saneringsplan dient te worden opgesteld.

Conclusie

De verrichte bodemonderzoeken voldoen naar het oordeel van de provincie aan de daartoe bij of krachtens de Wbb gestelde eisen. Omdat de gemiddelde concentratie gemeten in grond in minimaal
25 m³ hoger is dan de interventiewaarde is er sprake van 3 gevallen van ernstige bodemverontreiniging:

Geval 1: asbest en zink

Geval 2: minerale olie

Geval 3: koper

De volgende conclusies worden getrokken (citaat):

“Conclusie geval 1

Uit de uitgevoerde standaard risicobeoordeling blijkt dat de aangetroffen verontreiniging met metalen geen onacceptabele risico's voor de mens, het ecosysteem of van verspreiding oplevert.

Volledigheidshalve verwijzen wij naar de risicobeoordeling, vastgelegd in het saneringsplan van 17 maart 2006 door Ingenieursbureau Land.

Voor de bepaling van de risico's voor asbest hebben wij gebruik gemaakt van het Milieuhygienisch Saneringscriterium Bodem van het ministerie van VROM. De aangetoonde concentraties asbest (zowel hechtgebonden als niet-hechtgebonden) overschrijden de MTR-waarde (Maximaal toelaatbaar risico) over het algemeen niet. Bij één sleuf is een groot stuk asbest aangetroffen, waardoor in deze sleuf een zeer hoog asbestgehalte is berekend. Deze sleuf is echter niet representatief voor het asbestgehalte in geval 1.

Omdat er geen sprake is van onacceptabele risico's stellen wij geen saneringstijdstip vast.

Conclusie geval 2 (oliespot)

Uit de expertbeoordeling blijkt dat er geen sprake is van risico's voor mens, plant of dier, dan wel risico van verspreiding van de verontreiniging.

Conclusie geval 3 (onder 1e Melmseweg)

Uit de uitgevoerde standaard risicobeoordeling blijkt dat de aangetroffen verontreiniging geen onacceptabele risico's voor de mens, het ecosysteem of van verspreiding oplevert. Volledigheidshalve verwijzen wij naar de risicobeoordeling, vastgelegd in het saneringsplan van 17 maart 2006 door Ingenieursbureau Land. Omdat er geen sprake is van onacceptabel risico stellen wij geen saneringstijdstip vast.”

Voor gedetailleerd informatie over de uitvoering van de sanering en de verschillende relevante deellocaties wordt verwezen naar het saneringsplan en het plan van aanpak, zoals hierboven beschreven.

4.8 Duurzaamheid

Voor een duurzame leefomgeving hoort bij elke ontwikkeling in het plangebied de thema's energie, intensief ruimtegebruik, ruimte voor natuur en water, duurzame bedrijvigheid, duurzaam bouwen, parkmanagement en mobiliteitsmanagement aan de orde te komen.

4.8.1 Energie

Bij nieuwe ontwikkelingen streeft de gemeente ernaar dat 20% van de benodigde energie binnen het project zelf wordt opgewekt. Aangezien het gebied niet valt in een grondwaterbeschermingsgebied zijn er goede mogelijkheden voor open en gesloten bodemenergiesystemen. In de gebieden waar sprake is van een hoge concentratie aan zware metalen, kan het nodig zijn om tijdens de aanleg van het systeem en de periodieke doorspoeling extra maatregelen te nemen. Dit gaat in overleg met de provincie en het Waterschap.

Anno 2013 zijn er geen bedrijven en/of particulieren in het plangebied die gebruik maken van een open bodemenergiesysteem. Open bodemenergiesystemen zijn te vinden in het landelijk register (www.lgronline.nl).

Er is niet bekend of er gesloten bodemenergiesystemen aanwezig zijn. Op termijn zullen nieuwe gesloten bodemenergiesystemen ook in dit register worden geregistreerd.

Voor open bodemenergiesystemen wordt een vergunning door de provincie verleend op basis van de Waterwet. Hierbij wordt ook gekeken of er interferentie optreedt met al bestaande systemen. Vanaf 1 juli 2013 moeten gesloten bodemenergiesystemen worden gemeld bij de gemeente op basis van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen.

Grootschalige opwekking van windenergie lijkt binnen het plangebied geen optie vanwege de benodigde afstanden. Hiervoor is in het bestemmingsplan dan ook geen ruimte voor gereserveerd.

Naast bodemenergie zijn zonnepanelen, zonneboilers en biomassaketels ook een goed alternatief om energie duurzaam op te wekken in het plangebied.

4.8.2 Duurzaam bouwen

De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijn stof of energiewinning
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer
  • Toepassen van duurzaam hout
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting

4.9 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

Het plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de Ecologische Hoofdstructuur of ander natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Om inzicht te krijgen in de aanwezige natuurwaarden in het plangebied in relatie tot de Flora- en Faunawet is er door De Groene Ruimte BV, bureau voor ecologisch onderzoek en beheerplanning, voor het plangebied een Quickscan uitgevoerd (projectnummer: 05534 d.d. 16 augustus 2005, zie Bijlage 4).

In de rapportage zijn, per soortgroep, de aangetroffen en de verwachte beschermde soorten aangegeven. Ook is aangegeven welke van deze soorten door de ingreep ter plaatse mogelijk zullen worden verstoord en voor welke soorten derhalve een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet vereist is. Bij de toetsing is uitgegaan van de Algemene Maatregel van Bestuur, welke op 23 februari 2005 van kracht is geworden.

Conclusies

In de rapportage worden de volgende conclusies getrokken:

  • Het plangebied herbergt alleen algemene soorten.
  • Bij de voorgenomen ontwikkeling van het terrein wordt naar verwachting een deel van de waargenomen en verwachte beschermde soorten door de voor de ontwikkeling benodigde ingrepen verstoord. Met uitzondering van de vogels en vleermuizen, staan de soorten allemaal op de lijst in tabel 1 van de AMvB, zijnde “Algemene soorten”. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd bij ingrepen, die zijn te kwalificeren als “bestendig ruimtelijke ontwikkeling”. Omdat er sprake is van een bestendig ruimtelijke ontwikkeling geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel I voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en Faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld.
  • Voor de vogelsoorten met uitzondering van vogels met een vaste verblijfplaats (roofvogels, uilen, huismus) geldt dat als de geplande werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen (maart tot en met juli) de ingrepen naar verwachting geen (blijvend) schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige vogels; in dat geval wordt voor deze vogelsoorten een ontheffing niet nodig geacht.
  • Een groot aantal huismussen en kauwen gebruikt het volkstuinencomplex vrij intensief als foerageergebied. Omdat in de omgeving nog voldoende geschikt foerageergebied voor deze soorten aanwezig is, onder andere in de vorm van volkstuinen, is er geen negatief effect op de gunstige staat van instant houding te verwachten.
  • Indien de boom waar een nest is gevonden moet worden verwijderd, dient nader gekeken te worden of dit daadwerkelijke een roofvogelnest is en of dit nog bewoond is. Als dit het geval is, zal er verstoring plaatsvinden en is een ontheffing vereist.
  • Indien er in de te slopen gebouwen uilen verblijven is een ontheffing vereist. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid eenduidig vast te stellen.
  • Huismussen gebruiken hun nestplaatsen vrijwel het gehele jaar. Alleen in de nazomer verlaten ze hun nestplaatsen voor een korte periode. Indien er in de te slopen gebouwen nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn is een ontheffing vereist. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid eenduidig vast te stellen.
  • Indien vleermuizen in de te slopen gebouwen verblijven is een ontheffing vereist. Als ze het terrein als leefgebied gebruiken zal bij de ontwikkeling van het gebied zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met het gebruik van het gebied door de vleermuizen. Wanneer de voor de ontwikkeling benodigde ingrepen onvermijdelijk leiden tot verstoring van vleermuizen, dan is eveneens een ontheffing vereist.
  • Los van de beschermingsstatus van planten en diersoorten dient bij elk ingrijpen voldaan te worden aan de “algehele zorgplicht”. Dit houdt onder andere in dat er steeds gehandeld dient te worden op een zodanige wijze dat verstoring van soorten en individuen tot een minimum wordt beperkt. Onnodige verstoring (zowel als gevolg van handelen als van nalaten van handelen) stuit op wettelijk verbod.
  • In zijn algemeenheid dienen de verstorende werkzaamheden zo beperkt mogelijk te zijn (algemene zorgplicht). In elk geval dient de verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied. Ook de materialenopslag, bouwketen enzovoort dienen binnen de begrenzing van het plangebied een plaats te krijgen. De effecten van deze “nevenactiviteiten” vallen uitdrukkelijk ook onder de Flora- en Faunawet.
  • Ook dient vanuit de zorgplicht de periode van uitvoering zo gekozen te worden dat dieren zo min mogelijk worden verstoord (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen). Eventueel worden dieren weggevangen of op een onschadelijke wijze verdreven. Om dieren zo veel mogelijk kans te geven om te “vluchten” dient, in een rustig tempo, vanuit een vaste richting te worden gewerkt. Dit geldt in het bijzonder indien sloten gedempt moeten worden.

aanbevelingen

In de rapportage worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Er dient nader onderzocht of er vleermuizen, huismussen of uilen in de te slopen gebouwen verblijven. Hiernaast dient onderzocht te worden of groenstructuren een essentiële rol spelen voor vleermuizen.
  • Bij de planvorming dient zoveel mogelijk verstoring voorkomen te worden door belangrijke groenstructuren in te passen in het ontwerp. Dit geldt in het bijzonder voor bomen met mogelijk roofvogelnesten en groenstructuren die door vleermuizen gebruikt worden.
  • Bij het plannen van de ingrepen ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied dient verstoring zoveel mogelijk voorkomen te worden. Dit kan worden bewerkstelligd door een ecologisch werkplan waarin aangegeven wordt welke werkzaamheden op welk moment uitgevoerd kunnen worden en welke methoden er toegepast mogen worden.

Aanvullend onderzoek

Om voldoende uitsluitsel te krijgen op de vraag in hoeverre vogels (broedgevallen) en vleermuizen verstoord zouden worden door de herinrichting heeft De Groene Ruimte een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5)

Conclusies

  • Bij de voorgenomen ontwikkeling van het terrein wordt naar verwachting een deel van de waargenomen en verwachte beschermde soorten door de voor de ontwikkeling benodigde ingrepen verstoord. Met uitzondering van de vogels en vleermuizen, staan de soorten allemaal op de lijst in tabel 1 van de AMvB, zijnde “Algemene soorten”. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd bij ingrepen, die zijn te kwalificeren als “bestendig ruimtelijke ontwikkeling”. Omdat er sprake is van een bestendig ruimtelijke ontwikkeling geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel I voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en Faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld.
  • Het deel van de 1e Melmseweg langs de huisnummers 3 tot en met 9, met daaraan een houtwal, vormt een belangrijk onderdeel van een vliegroute van enkele tientallen vleermuizen van drie soorten (gewone dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis).
  • Voor deze drie soorten wordt een ontheffing nodig geacht.
  • Er zijn in totaal zes soorten vleermuizen in of net buiten het plangebied waargenomen; de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis gebruiken de vliegroute van de andere vleermuizen niet en worden naar verwachting niet verstoord door de ingreep.
  • Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied aangetroffen.
  • Voor de vogelsoorten, met uitzondering van vogels met een vaste verblijfplaats (bijvoorbeeld ekster, roofvogels, uilen), geldt dat als de geplande werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen (maart tot en met juli) de ingrepen naar verwachting geen (blijvend) schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige vogels; in dat geval wordt voor deze vogelsoorten een ontheffing niet nodig geacht.
  • Voor de verstoring van drie eksternesten in het plangebied is een ontheffing nodig omdat deze nesten vrijwel het gehele jaar door de eksters in gebruik zijn.

Aanbevelingen

  • Bij de planvorming inzake de herinrichting dient zoveel mogelijk verstoring voorkomen te worden door belangrijke groenstructuren in te passen in het ontwerp. Dit geldt in het bijzonder voor de houtwal langs de 1e Melmseweg. In verband met de ecologische rijkdom op de begraafplaats dient rond deze begraafplaats zoveel mogelijk groen te worden behouden of aangelegd.
  • De ingrepen ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied moeten zodanig gepland worden dat verstoring zoveel mogelijk voorkomen wordt.
  • Los van de beschermingsstatus van planten- en diersoorten dient bij elk ingrijpen voldaan te worden aan de “algemene zorgplicht”. Dit houdt onder andere in, dat er steeds gehandeld dient te worden op een zodanige wijze, dat verstoring van soorten en individuen tot een minimum wordt beperkt. Onnodige verstoring (zowel als gevolg van handelen als het nalaten van handelen) stuit dus altijd op een wettelijk verbod.
  • In zijn algemeenheid dienen de verstorende werkzaamheden zo beperkt mogelijk te zijn (algemene zorgplicht). In elk geval dient verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied. Ook de materialenopslag, bouwketen, enzovoort, dienen binnen de begrenzing van het plangebied een plaats te krijgen of buiten het plangebied geen verstoring te veroorzaken; de effecten van deze “nevenactiviteiten” vallen uitdrukkelijk ook onder de Flora- en faunawet.
  • Ook dient vanuit de zorgplicht, de periode van uitvoering zo gekozen te worden, dat dieren zo min mogelijk worden verstoord (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen). Eventueel worden dieren weggevangen of op een onschadelijke manier verdreven. Voor het wegvangen of verdrijven van beschermde soorten is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist. Om dieren zo veel mogelijk de kans te geven om te “vluchten” dient, in een rustig tempo, vanuit een vaste richting te worden gewerkt.

4.10 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor een eerste indicatie wordt gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK).

Nader archeologisch onderzoek is nodig, indien er bodemingrepen plaatsvinden in ongeroerde grond op plaatsen met een (middel)hoge verwachtingswaarde volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden of op plaatsen met een vastgestelde archeologische waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart.

Verwachting archeologische waarden

In het gebied liggen geen terreinen met een vastgestelde archeologische waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart.

Uit het plangebied of directe omgeving zijn geen archeologische vondsten bekend volgens Archis, de landelijke database van vondsten en vindplaatsen.

Het gebied ligt geheel in een zone met een lage archeologische verwachting volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

Op basis van de bestaande informatie wordt geconcludeerd dat er geen bekende archeologische waarden in het plangebied zijn.

De verwachtingswaarde op de IKAW heeft vooral betrekking op vindplaatsen ouder dan de Late Middeleeuwen. Voor uitspraken over een verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en jonger dient aanvullend (historisch) onderzoek te worden uitgevoerd. Op historische kaarten is in het gebied bebouwing te zien die mogelijk verband houdt met het buurtschap De Melm. Mogelijk bevinden zich in het plangebied dan ook sporen van historische bebouwing.

In het plangebied bevindt zich een bijzonder landschappelijk/geomorfologisch fenomeen. Het betreft een lage stuwwal al dan niet bedekt met dekzand (geomorfologische kaart blad 32 Amersfoort, code 4k8). Omdat het, zover bekend, het enige fenomeen van dit type in Utrecht is, is de archeologische betekenis op voorhand moeilijk te bepalen.

Besloten is dan ook om aanvullend onderzoek te doen zodat kan worden vastgesteld in hoeverre nog sporen van archeologische relicten in het plangebied verwacht mogen worden:

Inventariserend veldonderzoek: karterend booronderzoek 1e Melmseweg te Veenendaal

Synthegra bv heeft in opdracht van De Veense Poort Vastgoed bv een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. (kenmerk HLE/UIT/SAD/S083253 d.d. 03-10-2008, zie Bijlage 6)

De diepte van de toekomstige bodemverstoring bedraagt 3 m in het meest noordoostelijke deel van het plangebied, 1,5 m ter plaatse van de appartementengebouwen die in het noordelijk deel van het plangebied zijn gepland (aan de Rondweg West) en 0,8 à 1,0 m in de rest van het plangebied. Door de graafwerkzaamheden, die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is vanwege de regelgeving van de overheid voorafgaand aan deze werkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Synthegra heeft in juni 2007 een bureauonderzoek uitgevoerd voor deze locatie. Op basis hiervan is aan het plangebied een middelhoge verwachting voor bewoningssporen uit het laat-paleolithicum tot en met mesolithicum en een hoge verwachting voor nederzettingterreinen uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd toegekend. Besloten werd om het plangebied te onderzoeken door middel van een karterend booronderzoek om deze verwachting te toetsen, de intactheid van de bodem te bepalen en eventuele archeologische vindplaatsen te lokaliseren en te begrenzen.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1, de leidraad voor inventariserend veldonderzoek (karterende fase) en de richtlijnen van de provincie Utrecht. Het bevoegd gezag, de gemeente Veenendaal, zal de resultaten van het onderzoek toetsen en een selectiebesluit nemen.

Conclusies

De ondergrond van het plangebied bestaat uit gestuwde afzettingen, die bestaan uit grindhoudend grof zand, waarin plaatselijke leemlagen zijn aangetroffen. De bovengrond in het plangebied varieert sterk en vertoont duidelijke tekenen van menselijke handelen. Uit de boorprofielen is gebleken dat in ieder geval de noordoostelijke helft van het plangebied, maar waarschijnlijk het hele plangebied, bedekte is geweest met veen, dat vanaf de middeleeuwen is afgegraven. Bij het afgraven van het veen is de bodem in vrijwel het hele plangebied vergraven tot in de C-horizont. Slechts in enkele, verspreid liggende boringen is mogelijk een (deels) intact profiel aangetroffen van een podzolbodem, die al voor de veenbedekking aanwezig was.

In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarnaast is de bodem in vrijwel het hele plangebied vergraven tot in de C-horizont. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen archeologische vindplaatsen binnen het plangebied aanwezig zijn.

Binnen het plangebied worden geen archeologische resten verwacht. De voorgenomen ontwikkeling van het gebied vormt daarom geen bedreiging voor archeologische waarden binnen het plangebied.

Aanbevelingen

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt er voor het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. (selectie-advies).

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg11 een meldingsplicht bij het bevoegd gezag

4.11 Molenbeschermingszone

Aan de Nieuweweg 107 staat de 8-kantige stellingmolen 'De Vriendschap'

Molens worden in toenemende mate in hun voortbestaan bedreigd als gevolg van aantasting van de molenomgeving door bebouwing of begroeiing. Deze obstakels belemmeren de windvang van molens. Zonder voldoende wind kan de molen niet draaien. De omgeving van de molen vraagt dus om onderhoud en aandacht. Het gaat vaak om bedreigingen als stads- en dorpsuitbreidingen, inbreidingen, verhogingen in bebouwing, parkaanleg en laanbeplanting en hoge beplantingen.

Elke nieuwe ontwikkeling kan een bedreiging vormen voor de molen. Daarom dient bij het opstellen van plannen (en bij bouwactiviteiten) rekening te worden gehouden met de molenomgeving. Een deel van de molenbeschermingszone van de molen valt over een deel van het plangebied.

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de plankaart als molenbiotoop aangeduide gronden dat binnen de straal van 400 m¹, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen. Voor de bebouwing zal dat geen probleem opleveren. De kortste afstand van het middelpunt van de molen tot het bouwvlak is 347,5 meter. Met een geschatte hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van 6 meter komt de maximale hoogte op de kortste afstand van de molen uit op: 6 + 347,5/30 =6 + 11,58 = 17,58 meter. De bebouwing bestaat hier uit grondgebonden woningen met een maximale hoogte van 10 m.

Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden vrijstelling verlenen voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Alvorens te beslissen over het verlenen van vrijstelling wordt vooraf een terzake deskundig schriftelijk advies gevraagd.

4.12 Beschermde bomen

Binnen het plangebied hebben een Gewone Es en een meerstammige Walnoot een beschermde status.

Door visuele waarneming werd de conditie, vitaliteit en structurele opbouw van de bomen beoordeeld (boomcontrole volgens de VTA-methode). Hierbij is gelet op de mechanische opbouw van de stamvoet, stam en kroon, de diktegroei en knopzetting en eventuele aantastingen en verzwakkingsymptomen.

Fraxinus excelsior (Gewone Es)

Omtrek stam: 222 cm, Groeiplaats: solitair, Score: 2.2 slechte conditie, Plantjaar: 1945

De es heeft een slechte blad- en scheutgroei. In de kroon zit veel takbreuk en dood hout. De conditie van de boom is slecht. De groeiplaats en stamvoet zijn goed.

Gezien de conditie van de boom wordt verplanten afgeraden.

De es is in het stedenbouwkundig plan ingepast.

Juglans regia (Walnoot)

Meerdere stammen

Omtrek stam: 80 tot 100 cm, Groeiplaats: groep, Score: 5.4 matige conditie, Plantjaar: 1960

De bomen zijn nog in redelijke conditie. Doordat de bomen zeer diep wortelen zijn ze moeilijk te verplanten. De Walnoot is in het stedenbouwkundig plan ingepast.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen vorm voor het bestemmingsplan. Ook worden de achterliggende gedachten bij de juridische regeling aangegeven.

Het plangebied zal herontwikkeld worden waarbij overwegend woningen gebouwd worden. De beoogde ontwikkeling van het plangebied past niet binnen de vigerende bestemmingsregeling. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

5.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).

De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Digitalisering

De SVBP is een landelijke standaard en vanaf 1 januari 2010 verplicht geworden. De basis werd gelegd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. In de Wro is de verplichting opgenomen dat voor het maken, beschikbaar stellen en gebruiken van digitale plannen de RO standaarden en regels van toepassing zijn. De standaarden zijn wettelijk verankerd door middel van een Ministeriële regeling als uitvoeringsregeling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De inwerkingtreding van de digitale paragraaf van de Wro (Ministeriële regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening) geldt vanaf 1 januari 2010. Dit betekent dat nieuwe bestemmingsplannen die na 1 januari 2010 in procedure worden gebracht, digitaal beschikbaar moeten worden gesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, is de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo) geworden. De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Ditzelfde geldt voor de term 'bijbehorende bouwwerken' die de aan- en uitbouwen en bijgebouwen vervangt.
Ook zijn geen procedureregels voor een ontheffing meer opgenomen omdat de afwijking meeloopt met de procedure voor de omgevingsvergunning.

5.2 Opbouw planregels

De juridische regeling bestaat uit 4 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk, de inleidende regels, geeft de definities van de begrippen die voor het begrip en de uitleg van het plan van belang zijn. Tevens is de wijze van meten aangegeven.

Het tweede hoofdstuk, de bestemmingsregels, gaat in op de bestemmingen, het gebruik van gronden en bouwwerken en de bouwregels.

Het derde hoofdstuk gaat in op algemene regels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn.

Het laatste hoofdstuk, de overgangs- en slotregels, heeft betrekking op het overgangsrecht- en de slotbepaling.

5.3 De planvorm

Het bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridisch kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Deze ontwikkeling is gericht op de transformatie van het gebied naar een woongebied. De juridische planvorm is daarop deels toegespitst in de vorm van gedetailleerde bestemmingen, waarbij de ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen kan worden uitgevoerd. Dit betreft de verkeersontsluiting en de groene randen. Voor het grootste deel is er echter sprake van een globaal plan met de uit te werken bestemmingen 'Wonen' en 'Gemengd'. Door de aanduidingen ontstaat voldoende rechtszekerheid voor de omwonenden en andere gebruikers van het omliggende gebied. Zo zijn binnen de uit te werken bestemmingen het bouwvlak (de grenzen voor de hoofdgebouwen) de maximale bouwhoogtes en een molenbiotoop aangegeven.

Met behulp van de verbeelding (ofwel plankaart) en het bijbehorende renvooi is direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de planregels is aangegeven waarvoor deze gronden mogen worden gebruikt en wat er op deze gronden mag worden gebouwd.

5.4 Bestemmingsregeling

Binnen het plangebied wordt nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt met overwegend een woonfunctie. Een aantal regelingen behoeft daarbij nadere toelichting.

Groen

Langs de Rondweg West en de zuidgrens van het plangebied is een groenbestemming opgenomen om een groene overgang te bewerkstelligen.

Verkeer

De bestemming Verkeer is toegekend aan de wegen, voet- en fietspaden binnen het plangebied. Deze hebben tevens een verblijfsfunctie. Binnen de bestemming zijn gebruiksvormen als parkeervoorzieningen en groenpartijen toegestaan. Vooralsnog is de bestemming beperkt tot de ontsluiting van het plangebied op de Nieuweweg.

Gemengd – Uit te werken

Deze bestemming maakt het wonen in combinatie met dienstverlening mogelijk. Voor dit bestemmingsvlak dient het college van burgemeester en wethouders een uitwerkingsplan op te stellen. Zolang het uitwerkingsplan er niet is geldt een voorlopig bouwverbod voor dit gedeelte van het bestemmingsplan. De regels die het dagelijks bestuur bij het opstellen van het uitwerkingsplan in acht dient te nemen zijn opgenomen in de uitwerkingsregels.

Wonen – Uit te werken

In het bestemmingsplan is een bestemmingsvlak opgenomen met de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Voor dit bestemmingsvlak dient het college van burgemeester en wethouders een (of meerdere) uitwerkingsplan(nen) op te stellen. Zolang het uitwerkingsplan er niet is geldt een voorlopig bouwverbod voor dit gedeelte van het bestemmingsplan. De regels die het dagelijks bestuur bij het opstellen van het uitwerkingsplan in acht dient te nemen zijn opgenomen in de uitwerkingsregels.

Molenbeschermingszone

Het beleid is erop gericht om binnen de op de plankaart aangeduide 'vrijwaringszone - molenbiotoop', het belang van de molen aan de Nieuweweg 107 veilig te stellen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Met de ontwikkelaar is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zal worden gedragen door de initiatiefnemer. Daarmee is de financieel-economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 11 april t/m 22 mei 2013 (zes weken) voor inspraak ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid bestond voor een ieder hiertegen inspraakreacties in te dienen. 

Op 17 april 2013 is een informatieavond georganiseerd in de raadszaal van het gemeentehuis. Tijdens deze bijeenkomst is een toelichting op het stedenbouwkundig plan, het voorontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende procedure. Ook werd er ruimte geboden voor individuele vragen en opmerkingen.

In de publicatie van de inspraak is de inhoud van het plan beknopt aangeduid.

Gedurende de inspraaktermijn zijn 11 schriftelijke reacties ontvangen, inclusief 1 reactie van een vooroverleginstantie. In een commentaarnota zijn de reacties samengevat en becommentarieerd.

De reacties hebben tot enkele wijzigingen van het plan geleid. Ook zijn er nog ambtelijke wijzigingen in het plan opgenomen. Deze zijn in dit plan verwerkt. De commentaarnota is als Bijlage 7 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

7.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan “1e Melmseweg” heeft met ingang van donderdag 24 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Daarbij werd de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen in te dienen.

Binnen de gestelde termijn zijn 11 schriftelijke zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in een commentaarnota Zienswijzen.

De commentaarnota is als Bijlage 8 aan dit bestemmingsplan gevoegd.