Plan: | Het Zand |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPHETZAND-0601 |
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Het Streekplan Utrecht is begeleid met een m.e.r. voor woningbouwlocaties voor de eerste tien jaar. Niet alle bouwlocaties in Leidsche Rijn Utrecht vallen echter binnen de betreffende aangegeven bouwlocaties van het Streekplan.
Het intergemeentelijk Structuurplan (ISP) van het voormalige Regionaal Beraad Utrecht (RBU, 10 gemeenten) vormt het kader voor Leidsche Rijn Utrecht. Dit ISP is begeleid door een m.e.r., dat echter geen wettelijke procedure heeft doorlopen, omdat in de tussentijd het RBU is opgeheven en vervangen door het Beraad Regio Utrecht (BRU), 26 gemeenten.
Het BRU heeft op 25 juni 1997 het Regionaal Structuurplan ´een RSP voor de tien´ (verder: RSP) vastgesteld. Het RSP is op 18 mei 1999 goedgekeurd door gedeputeerde staten en bij de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State per 29 maart 2001 onherroepelijk geworden. Het RSP biedt het ruimtelijk kader voor onder meer Leidsche Rijn Utrecht.
Omdat bij rechterlijke toetsing bleek dat de formulering van de zg. Concrete Beleidsbeslissingen niet correct waren geformuleerd kon dat RSP niet fungeren als het mer-plichtige besluit voor Leidsche Rijn. Daarom is dat RSP herzien v.w.b. de locatie Leidsche Rijn. De titel daarvan luidt "Eerste partiële herziening Regionaal Structuurplan (reparatie concrete beleidsbeslissingen Westflank, Leidsche Rijn)". In het kader van die RSP-herziening is het eerdere MER-rapport geactualiseerd en heeft de titel "Actualisatie MER Regionaal Structuurplan "een RSP voor de tien" t.b.v. partiële herziening 2001 onderdeel Leidsche Rijn".
Vaststelling van de betreffende partiële herziening van het RSP door het Algemeen Bestuur van de BRU heeft plaatsgevonden op 31-1-2002. Goedkeuring door Gedeputeerde Staten bij besluit van 26-2-2002. Onherroepelijk geworden na uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak op 22-1-2003 met het zaaknummer 200202081/1. Het voorgaande betekent dat daarmee het mer-plichtige besluit is genomen voor de locatie Leidsche Rijn. Op het bestemmingsplan rust derhalve geen mer-plicht.
Met dit bestemmingsplan worden beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden hierdoor met dit bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voorstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er behoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.