direct naar inhoud van Toelichting bestemmingsplan
Plan: Hart van De Meern Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01

Toelichting bestemmingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De ontwikkeling van een nieuw hart voor De Meern kent een lange geschiedenis. Begin jaren negentig ontstonden de eerste plannen voor een nieuw centrum. In 2006 heeft de gemeente de planvisie Centrumplan De Meern opgesteld, waarin uit werd gegaan van een nieuw winkelcentrum ten noordwesten van de Meernbrug. Het bestaande winkelcentrum op het Mereveldplein zou dan op termijn verdwijnen. Ook de andere gebieden rondom de Meernbrug kregen in het centrumplan De Meern een nieuwe bestemming. Ten behoeve van de realisatie van het Centrumplan heeft de gemeente in het verleden verschillende panden en terreinen verworven en overeenkomsten gesloten. Om meerdere redenen zijn deze plannen niet doorgegaan. Zo hebben de ontwikkelaar van Centrumplan De Meern en de toenmalige eigenaar van winkelcentrum Mereveldplein geen overeenstemming kunnen bereiken over verplaatsing van het huidige winkelcentrum aan het Mereveldplein naar de nieuwe locatie. Ook heeft de Raad van State het daarvoor opgestelde bestemmingsplan vernietigd. Tegelijkertijd diende in 2008 de crisis zich aan, waarna er twijfels ontstonden over de haalbaarheid van het programma.

Op 5 juli 2012 heeft de gemeenteraad besloten om af te zien van een nieuw winkelcentrum. Twee winkelcentra in De Meern zijn niet levensvatbaar. Het winkelcentrum aan het Mereveldplein blijft dus het primaire winkelcentrum voor De Meern. Hiermee is een belangrijke pijler onder het Centrumplan De Meern komen te vervallen. Dit besluit is de aanleiding geweest om gezamenlijk met bewoners, ondernemers en ontwikkelaars na te gaan hoe op een nieuwe manier meer betekenis kan worden gegeven aan het dorpshart, het hart van De Meern.

In het dorpshart is een onderscheid gemaakt tussen het gebied ten noorden en ten zuiden van de Leidsche Rijn: Hart van De Meern Noord en Hart van De Meern Zuid. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op deelgebied 3 en 4 van het Hart van De Meern Noord. Het plangebied heeft ook betrekking op de percelen Zandweg 140-144.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is om een deel van de vernieuwing van het Hart van De Meern Noord te realiseren met een nieuw woongebied met enkele gemengde functies. In dit bestemmingsplan worden de ruimtelijke en functionele uitgangspunten vastgelegd voor zowel de openbare ruimte als de ontwikkellocaties.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich ten noordwesten van de Meernbrug en wordt globaal begrensd door de Zandweg in het zuiden, de Castellumlaan in het oosten, de Oosterlengte in het noorden en het perceel Zandweg 145 en de begraafplaats in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Ter plaatse van de percelen Zandweg 140 A - 144 geldt het bestemmingsplan 'De Meern Zuid (2010)'. Er geldt deels een bestemming Gemengd en deel een bestemming Bedrijf (maximaal categorie 2). In de rest van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''t Weer (1992)'. In het zuidoosten van dit gebied gelden een bedrijfs- en een centrumbestemming. De rest van het gebied kent een uit te werken woonbestemming.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) formuleert het Rijk voor de middellange termijn (2028) drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR zijn nationale belangen geformuleerd. Een aantal van deze nationale belangen is juridisch geborgd via het Barro, dat in december 2011 in werking is getreden.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2012)

De SVIR beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectaren of aantal woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
  • 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing beoogde ontwikkeling
Het voorliggende initiatief betreft een herontwikkeling die geheel binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Utrecht is gelegen. Hierdoor is geen sprake van rijksbelangen die voortvloeien uit de SVIR.
Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is wel relevant.

Eerste trede

De ontwikkeling van een vitaal en levendig dorpshart voorziet in de eerste plaats in een lokale behoefte. De wens tot vernieuwing van het dorpshart dateert van het begin van de jaren negentig. Eerdere plannen zijn om meerdere redenen niet doorgegaan. De wens om het dorpshart te vernieuwen heeft gezamenlijk met bewoners, ondernemers en ontwikkelaars vorm gekregen en heeft geresulteerd in de huidige ontwikkeling. De geplande voorzieningen langs de Castellumlaan voorzien in een lokale behoefte voor de directe omgeving en de buurt.

Kwantitatief

In de provincie Utrecht is sprake van een woningtekort. Dit blijkt uit verschillende beleidsnota's en studies. De provincie Utrecht heeft ABF Research gevraagd een prognose te maken van de ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag 2010-2025 met een doorkijk naar 2040. Dit is gevat in het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011. 60% van het provinciale tekort bevindt zich in het stadsgewest Utrecht. De oorzaak van de groei van het tekort ligt enerzijds in de sterke groei van het aantal huishoudens in het stadsgewest Utrecht en anderzijds in de lagere groei van de woningvoorraad.

Uit de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) blijkt dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien.

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van 40.295 woningen opgenomen voor de periode 2013-2028, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven, wat in overeenstemming is met de vraag naar woningen die blijkt uit de woningmarktmonitor.

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien.

In kwantitatief opzicht is er ruimte voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

Kwalitatief

De kwalitatieve invulling van het bouwprogramma van de gemeente Utrecht wordt bepaald door de inkomensontwikkeling, de woonvoorkeuren en de vraaggestuurde beleidsoptie waarin de woonconsument centraal staat. In de actualisering van de Utrechtse Woonvisie (zie paragraaf 2.3.3 Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 (2010)) is hier op ingegaan. De vraaggestuurde benadering zorgt voor een nieuwbouwpakket dat de doorstroming optimaliseert waardoor huishoudens ook in de voorraad optimaal bediend worden. Het vraaggestuurde nieuwbouwprogramma toont tussen 2010 en 2025 de grootste toename in het Buitencentrum (28.000 woningen) en het Dorpse woonmilieu (17.000). De overige woonmilieus (Centrumstedelijk, Groenstedelijk en Landelijk wonen) zitten op een omvang rond de 8.500 nieuwbouwwoningen. Binnen het huursegment is het programma voor de middeldure huur het omvangrijkste (19.000), gevolgd door het dure huursegment (13.000). In de koop is de omvang van het duurste segment het grootste (19.000), gevolgd door het middeldure segment (14.000).

De beoogde ontwikkeling voorziet met name in grondgebonden woningen. Hiermee wordt goed ingespeeld op de kwalitatieve vraag.

De geplande ontwikkeling is in overeenstemming met trede 1.

Tweede trede

De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Het betreft een herstructurering van een deel van het hart van De Meern. Het plangebied bestaat voor een groot deel uit lege terreinen die al geruime tijd wachten op een nieuwe bestemming. De gemeente heeft voor de ontwikkeling een financiële analyse gemaakt waaruit blijkt dat de ambities voor het noordelijk deel van het dorpshart financieel haalbaar zijn. Het plan is in overeenstemming met de tweede trede.

Derde trede

Trede drie is niet aan de orde omdat de ontwikkeling in het stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Het relevante provinciale en regionale beleid dat van toepassing is op het plangebied zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013- 2028 en de Ontwikkelingsvisie 2015 - 2030 (2009) van NV-Utrecht (samenwerkingsverband tussen Hilversum, Amersfoort en Utrecht en omliggende regio). De bovenvermelde nota's vullen elkaar aan: er wordt gekozen voor een beheerste groei door verdere verdichting van het stedelijke gebied om zo de landschappen te sparen. In de Ontwikkelingsvisie wordt dit al wat verder uitgewerkt op de lange termijn voor het 'Noordvleugel-gebied' (Amersfoort, Hilversum, Utrecht en de omliggende regiogemeenten).

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (2013)

Op 4 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Op 10 maart 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een Eerste partiële herziening PRV 2013 vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële Herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld.

Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De twee belangrijkste beleidsopgaven van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie richten zich op het aantrekkelijk houden van de provincie Utrecht als vestigingsplaats. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer, en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave. Tevens wil de provincie de kwaliteit van het landelijk gebied behouden en versterken. Een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen is zowel in het belang van het landelijk gebied zelf, als van het stedelijk gebied.

Het plangebied ligt binnen de bebouwingcontour voor het stedelijk gebied. In deze paragraaf wordt daarom volstaan met de voor dit bestemmingsplan relevante thema, namelijk verstedelijking.

Beleidslijn verstedelijking

In het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaarvervoersnetwerk.

De provincie geeft aan dat we in de kenniseconomie op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds belangrijkere rol. In de provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke opgave.

Bij de afweging van de verstedelijkingslocaties hanteert de provincie de 'lagenbenadering'. Dit beleid sluit aan bij de duurzame verstedelijkingsladder. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 2.1. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgelegd wanneer deze ladder dient te worden doorlopen, zie ook paragraaf 2.2.2.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De nieuwe regels gelden voor nieuwe ruimtelijke plannen van de gemeenten.

Toetsing beoogde ontwikkeling

De relevante regels uit de PRV 2013 voor dit bestemmingsplan betreffen:

  • a. Cultuurhistorische Hoofdstructuur, artikel 2.10 lid 3: In dit artikel is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie. In paragraaf 5.10 wordt hier nader op ingegaan.
  • b. Wonen, stedelijk gebied, artikel 3.1 lid 3: In dit artikel is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Voor deze beschrijving wordt verwezen naar de paragraaf 2.3.17.
  • c. Wonen, toekomstige woonlocatie, artikel 3.2 lid 2. Dit artikel geeft aan dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw die passen binnen het woningbouwprogramma zoals genoemd in de bijlage Wonen, onder het kopje uitbreidingslocaties, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de woningbouw plaatsvindt in aansluiting op stedelijk gebied;
    • 2. de woningbouw bijdraagt aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone.

In de toelichting van artikel 3.2 lid 2, wordt verwezen naar de “duurzame verstedelijkingsladder”. Conform het Besluit ruimtelijke ordening moet de zogenaamde "duurzame verstedelijkingsladder" eerst worden toegepast voordat het plangebied verder kan worden ontwikkeld. De toetsing aan deze ladder is reeds in paragraaf 2.1.2 aan de orde gekomen. Het plan is niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking en artikel 3.6.1 van het Bro.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)

Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.

  • De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
  • Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
  • De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.

De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief de Binnentuin.

Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is:

  • het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
  • het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
  • het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.

Toetsing beoogde ontwikkeling

De stedelijke opgave voor de binnentuinen van Utrecht ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen een wijk. Voor de Binnentuin is geen omvangrijke programmatische opgave nodig of gewenst. Met de beoogde ontwikkeling vindt een kwaliteitsverbetering plaats door de transformatie van een braakliggend terrein naar een woonfunctie en verblijfsgebied. De schaal en maatvoering van de ontwikkeling is passend voor deze locatie in De Meern. Hierdoor draagt het plan bij aan de kernwaarden van de Binnentuin.

2.3.2 Stedenbouwkundig Programma van Eisen 'Hart van De Meern Noord' (2014)

Op 5 juli 2012 heeft de gemeenteraad besloten af te zien van een nieuw winkelcentrum in het Hart van De Meern. Dit besluit is de aanleiding geweest om gezamenlijk met bewoners, ondernemers en ontwikkelaars te gaan bepalen hoe op een nieuwe manier meer betekenis kan worden gegeven aan het dorpshart. Dit heeft geleid tot het Stedenbouwkundig Programma van Eisen 'Hart van De Meern Noord' (hierna: SPvE).

In de nieuwe situatie bestaat de kern van De Meern uit elkaar aanvullende plekken: het Mereveldplein voor dagelijkse boodschappen en het hart van De Meern voor verblijf en bijzondere bezoeken. Ze zijn met elkaar verbonden door (nieuwe) aantrekkelijke verbindingen.

In het SPvE worden de onderstaande ontwikkelingen genoemd die betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan:

  • Ontwikkeling van de Groenzone begraafplaats / Oosterlengte.
  • Het realiseren van woningen in het deelgebied Castellumlaan- Oosterlengte.

De Zandweg 140-144 maakt geen deel uit van het SPvE. Op dit perceel is echter wel ruimte voor herontwikkeling en dit perceel kan de rest van het plangebied ondersteunen bij de inpassing van het nieuwe programma.

2.3.3 Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 (2010)

De Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019, is op 14 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2015. In deze actualisatie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: Bouwen aan een gezonde toekomst, Werken aan werk en Samen maken we de stad. De woonvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur -, middeninkomens, middeldure vrije sectorhuur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.
2.3.4 Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht" (2004)

In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen.

Het perceel Zandweg 144 valt deels in de aanduiding 'Behoud'. De zone langs de Castellumlaan is aangeduid met 'stimulans'. De met 'stimulans' aangeduide gebieden vragen - in het geval van nieuwe ontwikkelingen - vanwege hun bijzondere of markante karakter in het kader van welstand om extra aandacht voor versterking en stimulering van het beeld. Het gebied waar de woningen zijn gepland in het deelgebied Castellumlaan- Oosterlengte zijn aangeduid met het beleidsniveau 'Open'. Het beleidsniveau 'Open' betekent dat er sprake is van een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld, er ruimte voor vernieuwing is en bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.

2.3.5 Economische Agenda Utrecht 2012 - 2018

De Economische Agenda Utrecht 2012-2018 geeft de hoofdlijnen weer van het economische beleid voor de komende jaren, de ambitie voor de economie van Utrecht en de instrumenten die kunnen worden ingezet om dit te bereiken. Onder invloed van verschillende trends en ontwikkelingen ziet de Utrechtse economie er in 2018 anders uit dan nu. Om goed te kunnen inspelen op deze ontwikkelingen is het van belang de juiste randvoorwaarden hiervoor te bieden. De ambitie van Utrecht voor 2018 is een levendige, gastvrije, diverse, innovatieve en creatieve economie. Met vooral een nationale uitstraling, maar op specifieke clusters ook met internationale allure. Als stad van Kennis en Cultuur richt Utrecht zich vooral op die sectoren en ontwikkelingen die dit profiel verder versterken. Mensen wonen, werken, leren en verblijven graag in de stad en kunnen kiezen uit verschillende woonmilieus, werkmilieus en vrijetijdsbestedingen.

Om in te kunnen spelen op de (structurele) ontwikkelingen die de komende jaren op de stad af komen, zijn acht economische speerpunten voor de stad geformuleerd. Voor het bestemmingsplangebied is het speerpunt 'Werken in de wijk' vooral van belang. Het vestigingsklimaat in een wijk moet ruimte bieden aan bedrijven die hun verzorgingsgebied in de wijk zelf hebben en aan startende ondernemers en doorstarters die groeien en de potentie hebben de wijk te overstijgen. Dit is een diversiteit aan bedrijven, zoals detailhandel, horeca, persoonlijke dienstverlening, kleinschalige (creatieve) ondernemers en ZZP-ers. In bestemmingsplannen kunnen meer mogelijkheden worden geboden voor dubbelfuncties van wonen en werken, horeca (vooral restaurants) in de wijk, kleinschalige bedrijfspanden, bedrijfsverzamelgebouwen en flexibele werk- en vergaderconcepten.

In het plangebied worden mogelijkheden geboden voor functies in de plinten aan de Zandweg en Castellumlaan om het Hart van De Meern levendigheid te geven en voor het uitoefenen van beroep aan huis. Hiermee past het bestemmingsplan binnen het economische beleid.

2.3.6 Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)

In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.

Binnen het plangebied en aan de zuidzijde van het plangebied vindt reeds functiemenging plaats. Dit wordt in voorliggend bestemmingsplan enigzins uitgebreid om het beoogde plein bij de Castellumlaan van levendige functies te voorzien.

2.3.7 Ambitiedocument Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar, 2012

Met het Ambitiedocument 'Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar' (vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2012) is uitgewerkt hoe binnen de stad met de groeiende verkeersstromen om zal worden gaan. Het beschrijft de nieuwe vertrekpunten voor de mobiliteit in de stad. Daarbij wordt ingezet op openbaar vervoer, fiets, schoner vervoer en meer kwaliteit in de openbare ruimte. Voor de toekomstige inrichtingsplannen van de stad, is dit kader leidend.

De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:

  • de gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid;
  • kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen;
  • levendige centra op knooppunten;
  • de plaats bepaalt de mobiliteitskeuze;
  • RSS en HOV (tram) als basis Ov-systeem;
  • de fiets als primair vervoermiddel in de stad;
  • de stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen fietsstraat over de Zandweg en de HOV baan over de Rijksstraatweg zijn in het Ambitiedocument 'Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar' opgenomen.

2.3.8 Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)

De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten;
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's. Bijvoorbeeld door verkeerslichten met elkaar te laten 'praten', persoonlijke reisinformatie en informatie over vrije parkeerplaatsen voor auto's en fiets;
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.

De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.

Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.

Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.

In paragraaf 4.2 wordt op de verkeersaspecten ingegaan.

2.3.9 Nota Stallen en Parkeren (2013), Nota Parkeernormen Fiets en Auto

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: op één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Toetsing beoogde ontwikkeling

In paragraaf 4.2 wordt op parkeren nader ingegaan.

2.3.10 Ontwikkelingskader Detailhandel (2012)

Vanwege de dynamische ontwikkelingen in de detailhandel is in 2012 een nieuw beleidskader opgesteld. Eén van de ambities uit het gemeentelijke detailhandelsbeleid is behoud van de zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur in Utrecht. Een andere belangrijke ambitie is ruimtelijke concentratie vanwege de voordelen voor zowel bedrijven als consumenten. Mede op basis van het nieuwe beleid is in de zomer van 2012 besloten dat het Mereveldplein het primaire winkelcentrum blijft van De Meern en af te zien van een nieuw winkelcentrum in het hart van De Meern. Dit betekent dat in het plangebied geen (nieuwe) winkelfuncties worden opgenomen.

Internetwinkel in of bij woningen:

De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier een administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Die soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.

2.3.11 Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012

Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012 geeft aan op welke plekken de horecasector zich de komende jaren kan ontwikkelen. In het ontwikkelingskader zijn voor deelgebieden in de stad specifieke profielen gedefinieerd. Voor een aantal profielen is het aantal mogelijkheden echter tot een maximum beperkt. Voor andere profielen geldt in principe geen maximum, maar zal per aanvraag worden bekeken of er al voldoende horeca in de wijk aanwezig is. Daarnaast geeft het herziene ontwikkelingskader mogelijkheden voor nieuwe terrassen en uitbreiding van bestaande terrassen.

Nieuwe horeca dient iets toe te voegen aan een gebied en er dient aandacht te zijn voor de leefbaarheid. Nieuwe horeca wordt in beginsel niet mogelijk gemaakt in actualiseringsplannen maar wordt in een concreet geval mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, de zogenaamde kruimelgevallenregeling.

Voor het plangebied is het profiel 11: 'Leidsche Rijn en Vleuten- De Meern' van toepassing. Er wordt uitgegaan van de volgende ontwikkelingsrichting:

  • ontwikkeling van een uitgaansgebied met een regionale functie, met een gecombineerde functie voor dag, avond en nacht.

De vestiging van horeca in een voorzieningenstrip zoals gepland langs de Castellumlaan sluit aan bij het horecaprofiel. Voor de woonbuurt achter het lint wordt niet voorzien in de vestiging van nieuwe horeca.

2.3.12 Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006/2007)

Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.

De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het plangebied ligt buiten de hoofdgroenstructuur van de Zandweg die is aangemerkt als een belangrijke groene, ecologische en recreatieve verbinding.

2.3.13 Nota Bomenbeleid 2009

De Nota Bomenbeleid (2009) sluit aan op het Groenstructuurplan en is opgesteld omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur, middels twee beleidsdoelstellingen:

  • waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen;
  • de bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg voor beheer en onderhoud.

In het kader van het SPvE is een bomeninventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 5. De boomstructuur langs de Castellumlaan is aangeduid als een landschappelijke lijn die onderdeel is van de stedelijke boomstructuur.

2.3.14 Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019

De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.

Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 2014.01, uitgave december 2014, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

Toetsing beoogde ontwikkeling

In de watertoets bij paragraaf 5.9 wordt nader op het aspect water nader ingegaan.

2.3.15 Geluidnota Utrecht (2014)

Het geluidbeleid behelst het beheersen van geluidhinder bij toekomstige ontwikkelingen in Utrecht. Bestaande knlpunten zullen worden onderzocht en aangepakt in het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai. De Geluidnota heeft alleen betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Voor geluidhinder van bijvoorbeeld brommers, luchtvaart en buren is in deze nota geen specifiek beleid opgesteld.

De nota is een direct gevolg van de wijziging van de Wet geluidhinder en is tevens een voortvloeisel van de doelstellingen uit het Milieubeleidsplan 2003-2008. In de nota zijn de gemeentelijke bevoegdheden conform de Wet geluidhinder uitgewerkt. Daarbij is een aantal beleidsregels van het vigerend (o.a. provinciaal) beleid overgenomen en is een aantal beleidsregels versoepeld en vereenvoudigd.

Toetsing beoogde ontwikkeling

In het kader van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is ook rekening gehouden met de uitgangspunten uit de Geluidnota Utrecht. In paragraaf 5.2 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.16 Nota externe veiligheid (2007)

De Nota externe veiligheid gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen bedrijven of in transportroutes naar locaties waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. De gemeente wil met die normen terughoudend omgaan.

Toetsing beoogde ontwikkeling

In paragraaf 5.4 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.17 Duurzaamheidsbeleid

De gemeente heeft in haar beleid vergaande duurzaamheidsdoelen voor People en Planet vastgelegd. Dat zijn onder andere de Millenniumdoelen, Duurzaam Inkopen, Utrechtse energie, Utrecht CO2-neutraal in 2030, Waterplan, FSC Convenant. Ook in het huidige collegeprogramma 2014-2018 : ”… Utrecht wil zuinig omgaan met energie en grondstoffen, zoveel mogelijk kringlopen sluiten en energie duurzaam opwekken…”. In de door het college overgenomen motie 'Utrecht Koploper' 2015/M47 staat aangegeven dat de gemeente energie-neutrale woningbouw wil waar dat -privaatrechtelijk- vastgelegd kan worden.

De gemeente heeft in deze plannen met zichzelf en bouwende partijen ambities vastgesteld voor duurzaam bouwen, energie materiaalgebruik et cetera, in projectplannen moeten deze ambities worden uitgewerkt. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. Energie neutraal is daarbij te vertalen 'met een EPC = 0'; dat wil zeggen 'Het gebouw-gebonden energieverbruik is op jaarbasis gemiddeld NUL'.

De milieubelasting door bouwen, wonen en werken is te groot. De overheid streeft er naar deze milieubelasting in 2030 met 95% verminderen ten opzichte van 1990 en moedigt andere partijen aan hieraan bij te dragen.

De herontwikkeling van deze locatie is een uitgelezen kans om deze doelen te verzilveren op een niveau dat trendsettend is in de stad en daarbuiten.

De Wet ruimtelijke ordening, en daarmee het bestemmingsplan, biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid voor en de gemeente Utrecht streeft naar een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging van comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Het bestemmingsplan schenkt aandacht aan de sociale en economische component. Aan flora en fauna, water en milieu-hygiënische thema's lucht, geluid, externe veiligheid en bodem. Duurzaam bouwen completeert dit door zicht te richten op de ontbrekende thema's in het bijzonder ruimtegebruik, grondstoffengebruik, gezondheid en het integrale resultaat, zowel 'hier en nu' als 'daar en later'.

Conclusie
Duurzaamheid is belangrijk voor de stad en haar inwoners en elk bouwinitiatief moet daaraan een bijdrage leveren.

2.3.18 Milieubeleidsplan

De gemeente heeft in haar Milieubeleidsplan voor verschillende milieuaspecten randvoorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het merendeel van deze milieuaspecten met randvoorwaarden worden behandeld in hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan.

2.3.19 Volksgezondheid

Sinds 2010 weegt de gemeente gezondheidsaspecten mee in besluiten omtrent de fysieke leefomgeving. Ook in het huidige collegeakkoord 2014-2018: "…Het bieden van aantrekkelijke ruimte voor sport en bewegen in de openbare ruimte is een aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen…".

Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) en de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven, als om een gebouw waarin we wonen en werken, die een goede kwaliteit biedt (binnenmilieu) en geen ongezonde situaties kent.

Kortom, enerzijds een aantrekkelijke en gezonde plek waar we graag willen wonen en waar we graag vertoeven, samen te vatten onder de noemer 'belevingskwaliteit'. Anderzijds gebouwen die voldoen aan meer dan gemiddelde standaarden van het binnenmilieu. Samen te vatten in 'ons welbevinden'.

Een gezonde en aantrekkelijke omgeving is te kenmerken als:

  • Ruimte waarin bewegen wordt gestimuleerd
  • Belevingskwaliteit door aanwezigheid van voldoende groen en water van voldoende kwaliteit
  • Geluidskwaliteit in de vorm van stilte en rust
  • Een goede luchtkwaliteit
  • ruimte waar mensen zich prettig en sociaal veilig voelen
  • een leefomgeving die een gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende kant heeft
  • een gezonde leefomgeving die toekomstbestendig en daardoor duurzaam is.

Conclusie
Het bestemmingsplan biedt een kader om de genoemde volksgezondheidsaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. Volksgezondheid heeft een sterke relatie met belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte.

2.4 Conclusie

De beoogde invulling van het hart van De Meern Noord is in overeenstemming met de verschillende beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Historische ontwikkeling

De Leidsche Rijn is van oudsher de levensader van De Meern, de oorspronkelijke trekvaart tussen Leiden en Utrecht. Later is deze uitgebreid met een weg en na de verbreding van de Leidsche Rijn heeft De Meern zich als handelsplaats ontwikkeld. Langs de Zandweg en Rijksstraatweg, op het kruispunt met de Meerndijk werd handel gedreven, vestigde zich bedrijvigheid en ontmoetten de inwoners van De Meern elkaar in de kerk, het Vereenigingsgebouw, de dorpswinkels en de cafés. De Meernbrug was het centrale punt in het dorp. Deze plek was zowel het economische als het sociale dorpshart. De Zandweg, Rijksstraatweg en Meerndijk waren daarmee van groot belang voor het welvaren van het dorp.

Geleidelijk nam de handelsbetekenis van De Meern af. Na de Tweede Wereldoorlog breidde het dorp zich fors uit en werden er veel woningen gebouwd aan weerszijden van de Meerndijk. Winkelcentrum Mereveldplein was onderdeel van de uitbreiding. De openbare ruimte en bebouwing zijn ingrijpend veranderd en de Castellumlaan is in deze tijd aangelegd. Met de bouw van het winkelcentrum nam de economische betekenis van het dorpshart rondom de Meernbrug af. Grote en kleine ondernemingen zijn verdwenen. De samenhang, levendigheid en fysieke binding met de Leidsche Rijn zijn gaandeweg uit het dorpshart verdwenen en een aantal lege plekken in dit gebied wacht al geruime tijd op een nieuwe bestemming.
Met de recente nieuwbouw van Leidsche Rijn is een andere situatie ontstaan. Vleuten en De Meern hebben nu een bijzondere positie als historische kernen tussen de nieuwe wijken van Leidsche Rijn.

3.1.1 Cultuurhistorie

Het dorpje De Meern is ontstaan op de plaats waar de Oude Rijn en een in de middeleeuwen verdwenen klein riviertje, dat de Oude Rijn en de Hollandse IJssel met elkaar verbond, samenvloeiden. Dat riviertje heette de Mare of Marne, en daarvan stamt de plaatsnaam De Meern. Ook van de Oude Rijn is weinig overgebleven. Ooit liepen verschillende Rijn-armen door het gebied van De Meern en Vleuten. Dichtbij De Meern liep een tak in noord-zuid-richting en op de linkeroever daarvan bouwden de Romeinen een castellum. De Leidsche Rijn is een vrijwel recht kanaal dat in oost-west-richting dwars door De Meern loopt.

De Meern is voortgekomen uit een uit de middeleeuwen daterende boerderijenstrook aan beide zijden van de Leidsche Rijn. Deze boerderijen stonden op de ontginningsbasis (de tegenwoordige Rijksstraatweg) van de polders Oudenrijn en Veldhuizen. Rond de Meernbrug en de daar vóór 1480 gestichte kapel (op de plaats van de huidige protestantse Marekerk) ontstond een kleine concentratie van bebouwing, ongeveer ter plaatse van het huidige Hart van De Meern.

De ontwikkeling van De Meern is vooral bepaald door de loop van de Leidsche Rijn, maar ook door het riviertje de Mare of Marne, dat bij de kapel uitmondde in de Oude Rijn. Bij de kapel begon ook de Meerndijk. Deze in de 13e eeuw aangelegde dijk had de functie het lager gelegen land aan de westzijde van deze dijk te beschermen tegen overstromingen.

Rond 1665 werd de Leidsche Rijn verbreed, ten dienste van de trekvaartverbinding tussen Utrecht en Leiden. Dit was een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van het dorpje De Meern: de trekschuiten, die dagelijks passeerden, bevorderden de handel. De Meerndijk was in die tijd al van belang voor het wegverkeer. Er was op deze dijk een weg aangelegd die Utrecht en Montfoort met elkaar verbond.

De lintbebouwing bestaande uit boerderijen, woonhuizen en bijgebouwen is tot op heden goed herkenbaar. De historische (polder)verkaveling en bebouwing is zeer karakteristiek en draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.

3.1.2 Historische bebouwing en monumenten

De historische bebouwing aan beide oevers van de Leidsche Rijn heeft een hoge beeldbepalende en cultuurhistorische waarde. Dat geldt zowel voor de woonhuizen als de boerderijen die vaak geen agrarische functie meer hebben maar zijn verbouwd tot woonhuizen. De protestantse Marekerk aan Zandweg 126 ligt in het hart van de historische dorpskern en heeft een markante ligging vlakbij de Meernbrug. De Marekerk is een gemeentelijk monument.

De Meernbrug – ook al is het geen oude brug meer - is een zeer oude historische verkeersverbinding die tot op de dag van vandaag zijn functie nog heeft en beide oevers van de Rijn met elkaar verbindt.

3.2 Ruimtelijke en functionele situatie

De toren van de Marekerk is goed zichtbaar vanuit de omgeving. Zij markeert zo op een vanzelfsprekende manier de kruising van de Leidsche Rijn met de Meerndijk/Castellumlaan en daarmee ook het hart van De Meern. Langs de Zandweg is vaak nog kleinschalige authentieke bebouwing aanwezig. De bouwhoogte is niet hoger dan 2 bouwlagen met een kap. Aan de westzijde van de Castellumlaan grenst het plangebied aan 2 blokjes met rijwoningen van 2 bouwlagen met een kap. Aan de noordzijde staan aan de Oosterlengte ook rijtjeswoningen. Deze hebben een maximale hoogte van 3 bouwlagen. Tussen de bebouwing aan de Zandweg en Castellumlaan enerzijds en het kerkhof en Oosterlengte anderzijds bevindt zich geen bebouwing maar zijn een groenstrook, parkeerplaatsen en speelvoorzieningen aangelegd.

3.2.1 Functionele structuur

Functies Centrumgebied

Langs de Zandweg, Meerndijk en Castellumlaan bevinden zich naast de woonfunctie ook nog andere functies. Het gaat daarbij onder andere om detailhandel, een afhaalzaak, een bouwbedrijf / aannemer, kantoren, dienstverlening, een apotheek, fietsenwinkel en een verenigingsgebouw van de hervormde kerk. De detailhandel ten noorden van de Leidsche Rijn is beperkt en voorziet niet in het aanbod voor de dagelijkse boodschappen. Hiervoor zijn de bewoners van de wijk aangewezen op het ten zuiden van de Leidsche Rijn gelegen winkelcentrum Mereveldplein. Aan de Castellumlaan bevindt zich een restaurant met terras en woonfunctie op de verdieping. Daarachter is een sportschool aanwezig. Op grond van het geldende bestemmingsplan 't Weer zijn hier ook detailhandel, horeca en dienstverlening toegestaan.

Groen, openbare ruimte, recreatie en water

De Meern kenmerkt zich door een groen beeld. Kenmerkend zijn de plantsoenen met gras en bomen. De verschillende buurten hebben karakteristieke laanbeplanting. De Rijksstraatweg en de Meerndijk hebben brede profielen met bermen en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0002.png"

3.3 Bereikbaarheid en parkeren

In de explosieve groei van het dorp en de vestiging van grootschaliger bedrijven rondom de Meernbrug vanaf de jaren 1950-1960 is er weinig aandacht geweest voor de binding met de Leidsche Rijn. Grote privéterreinen maakten routes richting het water voor voetganger en fietser onmogelijk.

3.3.1 Auto

Het plangebied is voor autoverkeer via de Meerndijk aangesloten op de A12 (Utrecht-Den Haag). De Meerndijk sluit in noordelijke richting aan op de Castellumlaan. Beide wegen vormen een belangrijke ontsluiting voor het centrum van De Meern. De Rijksstraatweg aan de zuidzijde van de watergang Leidsche Rijn, loopt van west naar oost langs het plangebied. Aan de noordzijde van dit water loopt de Zandweg, die parallel aan de Rijksstraatweg loopt. De Rijksstraatweg is deels ingericht als HOV-baan. De Meerndijk heeft een snelheidsregime van 30 km/h gekregen. Het is de ambitie de inrichting van de weg te laten aansluiten bij het dorpse karakter. Er is een voorlopig ontwerp gemaakt voor de herinrichting van de Meerndijk tussen de Van Zuylenstraat en de Rijksstraatweg. Alle overige wegen, waaronder de Rijksstraatweg, de parallelweg en Castellumlaan, zijn ook al gecategoriseerd als erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/h.

De Zandweg is beperkt toegankelijk voor autoverkeer. Er is vanaf de Meernbrug in westelijke richting eenrichtingverkeer mogelijk richting Regenboogbrug/Meridiaan (wijk ‘t Weer). Verkeer vanuit de wijk 't Weer in oostelijke richting kan in één richting via de Rijksstraatweg, parallel aan de de HOV-baan.

De straat Meridiaan is de enige toegang tot de wijk aan de zuidkant. Via de Burg. Middelweerdbaan aan de noordzijde zijn er meerdere toegangen. Parkeren in het dorpshart vindt vaak plaats langs straten en wegen. Bijvoorbeeld langs de Leidsche Rijn, rondom de Marekerk, aan de Castellumlaan en langs de winkels aan de Meerndijk.

3.3.2 Openbaar vervoer

In 2010 is de HOV busbaan over de Rijksstraatweg aangelegd (station Vleuten-Utrecht Centraal). Aan de oostzijde van de Meernbrug zijn haltes in beide richtingen. Via de Meerndijk is er een busverbinding richting Montfoort.

3.3.3 Fiets

Zowel de Zandweg en Rijksstraatweg als de Meerndijk-Castellumlaan zijn belangrijke fietsroutes. De Zandweg is een belangrijke hoofdfietsroute, ook voor recreatief fietsverkeer. De Zandweg is als fietsstraat ingericht. Deze verbindt Veldhuizen en Vleuterweide via de binnenstad met De Uithof. De Meerndijk is de toegang tot de polder Rijnenburg, ten zuiden van de dorpskern. De Castellumlaan is de toegang tot het Maximapark ten noorden van De Meern.

Veel fietsers van en naar de winkels en scholen in het zuidoostelijk deel van De Meern maken gebruik van de Meernbrug en Meerndijk. Op het noordelijk deel van de Meerndijk is een vrijliggend fietspad. Tussen de wijk ‘t Weer en de Castellumlaan is met asfalt een tijdelijk fietspad aangelegd.

3.4 Openbare ruimte

3.4.1 Groen en bomen

Langs de Leidsche Rijn staan aan beide kanten grote bomen. In de berm langs de Zandweg wordt geparkeerd en er zijn enkele zitplekken. De Marekerk staat prominent met de voordeur aan de Leidsche Rijn. Aan de kant van de Castellumlaan wordt de kerk afgeschermd door bossages en staan er enkele bomen. Dit groen is beperkt toegankelijk.

Tussen de Castellumlaan en Oosterlengte ligt een in onbruik geraakt terrein. Open ruimte, verharding, bomen, groen en water bepalen het beeld. De begraafplaats wordt omzoomd door water en heeft een boomrijke omranding. De groen-/speelzone langs Oosterlengte bestaat uit gras en bomen.

3.4.2 Bomen

Alle bomen binnen het plangebied zijn geïnventariseerd. De boomsoort, omvang en conditie zijn in beeld gebracht. In het SPvE is een overzicht van alle bomen opgenomen (zie bijlage 3 bij het SPvE).

3.4.3 Water

De Leidsche Rijn en het water bij de begraafplaats zijn bestaande waterlopen. De Leidsche Rijn heeft naast een waterhuishoudkundige functie ook een landschappelijke en recreatieve functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0003.png"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

De opgave is om opnieuw betekenis te geven aan het historische hart van De Meern en een levendig en vitaal dorpshart te laten ontstaan. Er is gekozen voor het koesteren van de nog aanwezige historische kwaliteiten en daarop voort te bouwen bij nieuwe ontwikkelingen. Belangrijke dragers zijn de Leidsche Rijn en het nieuwe plein rond de Marekerk.

Dit is terug te brengen tot de volgende opgaven:

  • Het dorpshart aan de Leidsche Rijn maken tot dé ontmoetingsplek van De Meern voor iedereen;
  • Het terugbrengen van de menselijke maat in bebouwing en openbare ruimte;
  • De omliggende wijken beter verbinden met het dorpshart en de Leidsche Rijn en het maken van nieuwe verbindingen naar de Leidsche Rijn en het plein;
  • Het koesteren en benutten van de bestaande karakteristieken van de plek;
  • Behoud en versterken van het bestaande groen.

4.1.1 Programma

Het programma in het noordwestkwadrant vloeit voort uit het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Hart van de Meern Noord dat is vastgesteld in september 2014. In het SPvE is opgenomen dat langs de Zandweg en de Castellumlaan grenzend aan het plein uitgegaan wordt van kleinschalige en gemengde functies. Naast bestaande functies is er ruimte voor horeca, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening. Daarboven zijn woningen mogelijk.

Op het achterliggende terrein, tussen de Zandweg en de Oosterlengte wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Eéngezinswoningen liggen voor de hand maar ook appartementen zijn in beperkte mate en kleinschalige opzet mogelijk.

De bedrijfslocatie Zandweg 144, waar nu een aannemer gevestigd is, wordt ook betrokken bij de planvorming. Hier worden in totaal 6 à 7 woningen mogelijk gemaakt. Herontwikkeling van dit terrein sluit aan bij de vernieuwing van het Hart van De Meern en schept mogelijkheden voor een nieuwe route richting de Zandweg en Leidsche Rijn. Tevens komt met herontwikkeling een potentiële hindercirkel te vervallen.

In het pand Castellumlaan 4 is momenteel een sportschool gevestigd, die wordt ingepast.

Het beoogde programma bestaat uit circa 80 voornamelijk grondgebonden woningen. Daarnaast wordt langs de rand van het toekomstige plein de uitbreiding van maximaal 600 m² voorzieningen in de vorm van horeca, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening mogelijk gemaakt.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het plangebied is te onderscheiden in vijf ruimtelijke eenheden te weten: de rand van het plein, de Zandweg, de Castellumlaan het woongebied tussen Zandweg en Oosterlengte en de groenzone. De uitgangspunten voor de groenzone worden toegelicht in paragraaf 4.2.2.

Rand van het plein
De bebouwing rond het plein is essentieel voor het functioneren van het plein als Hart van De Meern. Omdat het plein vraagt om een duidelijke begrenzing, is er een verplichte gevellijn opgenomen. De maximale bouwhoogte bedraagt twee lagen met kap. De bebouwing zal zich uitnodigend en open naar de omgeving presenteren waardoor een levendig plein ontstaat. De bebouwing biedt op de begane grond ruimte aan gemengde dorpsfuncties. Uitgangspunten voor de beeldkwaliteit zijn: verschillende pandbreedtes, wisselende goot- en bouwhoogte, diversiteit in kapvorm en kaprichtingen en afwisseling in materiaalgebruik.

De overgang van bebouwing langs de Zandweg naar de bebouwing langs het plein vraagt bijzondere aandacht. De gevels moeten uitnodigend zijn en ‘blinde’ (zij)gevels zijn niet gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0004.png"

Afbeelding: Principes bebouwing rand van het plein

Zandweg
Aan de Zandweg wordt ingezet op behoud van bestaande kleinschalige en gevarieerde bebouwing. De huidige bouw- en goothoogte is hier overgenomen. Bij vernieuwing of vervanging is het bestaande volume het uitgangspunt.

Castellumlaan
De opzet van woningen met voortuin aan de Castellumlaan aan de noordzijde van het plangebied wordt in het plangebied voortgezet. Daarmee wordt een ruimtelijke overgang naar het plein gecreëerd. Aan de Castellumlaan bedraagt de maximale bouwhoogte twee lagen met verplichte kap. De woningen zullen op dezelfde afstand van de weg staan als de bestaande twee-onder-één-kapwoningen ten noorden van het plangebied en, met uitzondering van het bezoekersparkeren, wordt het parkeren op eigen terrein opgelost.

Gebied tussen Zandweg en Oosterlengte
Deze nieuwe woonbuurt (met totaal maximaal 60 woningen) gaat de overgang vormen tussen het kleinschalige en individuele karakter van de lintbebouwing en het meer planmatige van de wijk 't Weer. Op het terrein Zandweg 144 kunnen 6 tot 7 woningen worden gerealiseerd. De zevende woning is afhankelijk van de aansluiting op het aangrenzende ontwikkelgebied en de ontsluiting.

De ruimtelijke opzet is zodanig dat er aantrekkelijke openbare verbindingen ontstaan met de omliggende woongebieden en groenzones. In de buurt zal de spits van Marekerk een oriëntatiepunt zijn. De bouwhoogte is vergelijkbaar met die van de wijk 't Weer en bedraagt maximaal twee bouwlagen met verplichte kap en incidenteel vier bouwlagen. De bebouwing presenteert zich 'open' naar de omgeving. Achterkanten van percelen of panden grenzend aan de openbare ruimte zijn niet gewenst.

Het deelgebied Castellumlaan-Oosterlengte wordt in nauwe samenhang met de aangrenzende groenzone uitgewerkt.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Om het Hart van De Meern levendig en leefbaar te maken is het belangrijk dat er aantrekkelijke en veilige routes komen voor fietsers en voetgangers. De Zandweg is inmiddels getransformeerd tot fietsstraat. De Meerndijk wordt ook heringericht en daarbij autoluwer en fietsvriendelijker gemaakt. Er komt een nieuwe verbinding vanuit de nieuwe woonbuurt, via het groen langs de begraafplaats naar de Leidsche Rijn. Alle straten in het gebied worden ingericht als 30km/uur-gebied en de toegang tot het woongebied ligt aan de Castellumlaan. Een beperkt aantal woningen wordt ontsloten op de Zandweg en Oosterlengte.

Binnen het plangebied worden in totaal maximaal 80 woningen en maximaal 600 m² voorzieningen mogelijk gemaakt. Op basis van het autobezit worden hiervoor kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het gebied is te categoriseren als zeer sterk stedelijk, gelegen in de rest bebouwde kom. Voor de woningen wordt de categorie 'koop, tussen/hoek' aangehouden. De verkeersgeneratie van één woning bedraagt gemiddeld 6,4 mvt/etmaal, voor de woningen is dit in totaal 512 mvt/etmaal.

Voor de voorzieningen wordt gedacht aan horeca, dienstverlening (= kantoor) en maatschappelijke, met name (para)medische voorzieningen. Als uitgegaan wordt van 300 m² horeca (parkeernorm 12 per 100 m²= 36 parkeerplaatsen) en elke parkeerplaats 2 keer gebruikt wordt, levert dat een verkeersgeneratie op van 2 x 36 = 72 mvt/etmaal. Als uitgegaan wordt van 300 m² gezondheidscentrum met 6 behandelkamers (12,3 mvt per behandelkamer) levert dat een verkeersgeneratie op van 6 x 12,3 mvt = 74 mvt/etmaal.

In totaal levert het programma een verkeersgeneratie op van circa 512 + 74 + 72 = 658 mvt/etmaal.

Het plangebied wordt ontsloten op de Castellumlaan. De verkeersgeneratie is hier dusdanig laag, dat dit goed afgewikkeld kan worden op het bestaande wegennet. Daarnaast hebben op de locatie diverse functies gezeten, waaronder een aannemersbedrijf, waardoor de netto toename lager is.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

De groene terreinen langs de begraafplaats en Oosterlengte blijven groen, worden circa 23 meter breed en krijgen een parkachtige uitstraling met betekenis voor de buurt.
De parkzone vormt een overgangsgebied naar de begraafplaats en de wijk 't Weer. De rand langs de begraafplaats is voor rustig gebruik en het gebied langs Oosterlengte is voor meer actief gebruik. Het aanbod aan speelvoorzieningen wordt uitgebreid. Langs de rand van de zone mag er geparkeerd worden, mits er voldoende royale verbindingen worden gemaakt tussen het woongebied en de groenzone.
Ter compensatie voor het dempen van de sloot ten noorden van het Schmiemanterrein wordt de watergang aan de oostzijde van de begraafplaats verbreed. In het hele plangebied worden bomen van goede kwaliteit zoveel mogelijk behouden of verplant. Wanneer dit niet mogelijk is, worden de bomen binnen het plangebied gecompenseerd.

De bestaande parkeerplaatsen langs Oosterlengte worden bij de herinrichting van het groen betrokken en passend bij het parkachtige karakter ingepast. Het huidig aantal parkeerplaatsen (26) wordt teruggebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0005.png"

Afbeelding : Mogelijke toekomstige situatie groenzone begraafplaats

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0006.png"

Afbeelding: Mogelijke toekomstige situatie groenzone Oosterlengte

4.2.3 Parkeren

In de Nota Stallen en Parkeren 2013 is het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. In de Nota Parkeernormen Fiets en Auto, die als bijlage 1 behoort bij de Nota Stallen en Parkeren 2013, zijn bandbreedtes (minimum en maximum) voor autoparkeren en parkeernormen voor fietsparkeren opgenomen op grond van de ABC-indeling van 'Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar'. De locatie ligt in zone C1 (suburbaan).

Voor de nieuwe ontwikkelingen dient te worden voldaan aan de actuele gemeentelijke parkeernormen. Het parkeren voor het nieuwe programma wordt binnen het plangebied opgelost. Parkeren van bewoners wordt zo veel mogelijk op eigen terrein opgelost, voor bezoekers wordt het parkeren in het nieuwe openbaar gebied gerealiseerd. Dit gebeurt informeel en kan op straat en langs de groenzone ingepast worden. Ook wordt rekening gehouden met het compenseren van parkeerplaatsen die verdwijnen om zo de verblijfskwaliteit van het plein en de Zandweg te vergroten.

Vanwege de ruime opzet van het nieuwe woonbuurtje is in het plangebied voldoende ruimte om het autoparkeren op te lossen.

Fiets

De gemeente Utrecht hanteert tevens normen voor fietsparkeren. Voor de functie 'wonen' is in de 'Nota Stallen en Parkeren' geen specifieke norm opgenomen maar zal per ontwikkeling bepaald worden hoeveel fietsparkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit is afhankelijk van de specifieke locatie, de functie en de doelgroep. Daarnaast gelden de volgende eisen:

  • 1. Een woonfunctie heeft als nevenfunctie een niet gemeenschappelijke afsluitbare bergruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 5 m² bij een breedte van ten minste 1,8 m en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 m.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bij een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m² de bergruimte gemeenschappelijk zijn indien de vloeroppervlakte van de bergruimte ten minste 1,5 m² per woonfunctie bedraagt.
  • 3. Een bergruimte als bedoeld in dit artikel is vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar via het aansluitende terrein of een gemeenschappelijke verkeersruimte.

In het plangebied is voldoende ruimte om het fietsparkeren op te lossen.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Milieu-effectrapportage en Strategische Milieu Beoordeling

Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voorstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.

Conclusie
Het Besluit m.e.r vormt geen belemmering voor het plan.

5.2 Geluidhinder

Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plansituatie
De wegen binnen en rondom het plangebied hebben alle een wettelijke maximum snelheid van 30 km/uur. Voor deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht worden hoe hoog de geluidsbelasting daadwerkelijk is. Voor dit bestemmingsplan zijn de Castellumlaan en de Zandweg/Rijksstraatweg de belangrijkste geluidbronnen. Uit berekening blijkt dat deze respectievelijk maximaal 52 en 54 dB bedraagt. Belangrijk is dat voor nieuwe woningen langs deze wegen zoveel mogelijk verblijfsruimten en de buitenruimte aan de geluidluwe zijde zijn gelegen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidzone van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen beperkingen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.3 Milieuhinderlijke bedrijvigheid

In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

Plansituatie
In het Hart van De Meern Noord wordt bewust functiemenging nagestreefd om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Bestaande bedrijven, zoals een sportschool en enkele horeca aan de Castellumlaan, passen in een dergelijk gebied. Zij kunnen goed functioneren in een woonomgeving zonder een acceptabel woon- en leefklimaat te belemmeren.

Conclusie
Van milieuhinder voor de geplande ontwikkeling is derhalve geen sprake.

5.4 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag van en het transport van gevaarlijke stoffen leiden tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
De relevante transportassen (zogenaamde Basisnet-transportassen) liggen allen op zeer grote afstand (meer dan een kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig. Lokaal transport ten behoeve van bevoorrading van bedrijven vindt niet plaats. Dit transport wordt eventueel mogelijk gemaakt door middel van ontheffingen. Voor 2015 zijn geen (voor het plangebied relevante) ontheffingen aangevraagd of verleend. Nadere beschouwing is niet nodig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Nadere beschouwing is niet nodig.

Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden / ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met (netto) niet meer dan 1.500 woningen (bij minimaal 1 ontsluitingsweg).

Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied worden in totaal maximaal 80 woningen en maximaal 600 m2 voorzieningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt daarom niet binnen een categorie die is vrijgesteld van toetsing. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is maximaal 658 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.2.1 Verkeer). In artikel 5 van het Besluit NIBM is een anticumulatiebepaling opgenomen. In dit verband dient de bijdrage van een relevante planontwikkeling in de directe nabijheid meegenomen te worden bij de bepaling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit. De verkeersgeneratie van de nabijgelegen ontwikkeling Rhenomare bedraagt maximaal 288 mvt/etmaal. De cumulatieve verkeersgeneratie van beide planontwikkelingen samen bedraagt maximaal 946 mvt/etmaal.

Uit de NIBM-tool berekening (zie onderstaande afbeelding) blijkt dat de cumulatieve, maximale bijdrage voor NO2 0,88 µg/m³ bedraagt en de voor PM10 0,16 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3). De beoogde ontwikkeling draagt dus 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0007.png"

Voor informatie over de tool zie: http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/regelgeving/wet-milieubeheer/nibm/n ibm-tool-0/

Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder c van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 http://www.nsl-monitoring.nl/viewer die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Castellumlaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 24,9 µg/m³ voor NO2, 22,8 µg/m³ voor PM10 en 14,5 µg/m³ voor PM2,5 (zie afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11,4 dagen. In het zichtjaar 2020 liggen de geprognosticeerde concentraties nog iets lager.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0008.png"

Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.6 Bodemkwaliteit

Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  • Bodemsanering
    Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Bodembeheer
    Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met eventuele nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
In 2015 is in het plangebied, onder de naam Centrumplan De Meern, uitgebreid historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ook eerder zijn op diverse terreinen in het plangebied bodemonderzoeken en bodemsaneringen uitgevoerd. Het meest recente bodemonderzoek is uitgevoerd op Zandweg 141-144 (maart 2016). De bodemonderzoeken zijn vooral nodig omdat er veel bedrijven aanwezig zijn geweest in het plangebied, zoals autoherstelinrichtingen, een tankstation, een smederij, boomgaard en kassen. De bedrijfsmatige activiteiten vonden hoofdzakelijk plaats langs de Zandweg en de Castellumlaan. Bij de bodemonderzoeken zijn meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen met o.a. olie, aromaten, zware metalen en asbest. Daar waar een bodemsanering is uitgevoerd (zoals bij het voormalige tankstation) is restverontreiniging achtergebleven in grond of grondwater. Sommige loodsen en opstallen in het plangebied zijn asbesthoudend.

Buiten de percelen, waar de bedrijven aanwezig zijn geweest, zijn hoofdzakelijk lichte verontreinigingen aangetroffen, met plaatselijk heterogeen verdeelde sterk verhoogde gehaltes. Plaatselijk zijn in lagen dieper dan 1 meter en onder een licht verontreinigde bovenlaag, sterkere verontreinigingen aanwezig. Met uitzondering van de grondwaterverontreiniging bij het voormalig tankstation zijn in het plangebied geen (omvangrijke) diepere grondwaterverontreinigingen aanwezig.

Afhankelijk van de herinrichtingsplannen, graafwerkzaamheden en eventuele grondwateronttrekkingen is het noodzakelijk om voor bepaalde terreindelen aanvullend onderzoek te verrichten of een saneringsplan dan wel BUS-melding in te dienen. Zo moet onder andere ter plaatse van het voormalige tankstation naar olie ruikende grond worden verwijderd. Verder geldt dat ondanks het vele bodemonderzoek, niet uitgesloten kan worden dat er bij herontwikkeling onvoorziene verontreiniging wordt aangetroffen, die alsnog moet worden gesaneerd.

Op basis van de bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer 2012-2022 valt het plangebied in de klasse wonen. De ontgravingskwaliteit en toepassingseis bij grondverzet is eveneens wonen. Grondverzet op onverdachte locaties kan plaatsvinden op basis van deze eisen.

Bij nieuwbouw op het westelijk deel van het plangebied moet rekening gehouden worden met ondiepe zettingsgevoelige lagen (klei en veen).

Conclusie
Het plangebied is niet zonder meer geschikt voor toekomstige woningbouw. Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering op specifieke terreinen vormt de bodem geen belemmering voor het plan.

5.7 Flora en fauna

Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.

In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en faunawet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

Plansituatie
Er is onderzoek gedaan naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling en werkzaamheden op beschermde soorten in beeld te brengen. Het volledige rapport is te vinden in bijlage 6. Op 24 juli 2015 is een bezoek gebracht aan het braakliggende terrein.

In het plangebied is één beschermde soort vastgesteld: de brede wespenorchis. De brede wespenorchis komt algemeen voor in Utrecht.

Op de verharde ondergrond van het voormalige tankstation is alleen begroeiing aanwezig in kieren en spleetjes. Hier vestigen zich pioniers en soorten die zich veelal niet kunnen handhaven onder het beheersregime van het omliggende gazon. Een vermeldenswaardige soort is muurleeuwenbek, die is vastgesteld bij de bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied.

De sloot centraal in het gebied en langs de westrand heeft een dicht kroosdek. Het water is door de aanwezigheid van een dichte sliblaag niet van belang voor (ondergedoken) waterplanten. De oevers zijn veelal ruig begroeid.

Op grond van het eenmalige veldbezoek kan geen uitsluitsel worden gegeven over de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied. De kans op verblijfplaatsen in de bomen wordt zeer klein geacht, maar er is een reële kans aanwezig dat de gebouwen aan de zuidzijde van het plangebied worden gebruikt als verblijfplaats.

In het gebied staat een kunstwerk met nestkastjes voor vogels. Het verwijderen van het kunstwerk leidt tot verlies van nestplaatsen voor de huismus. Hiervoor is formeel een ontheffing nodig. In de regel zijn in een ontheffing maatregelen opgenomen om de functionaliteit van het plangebied te behouden. In dit geval betreft dat het inbouwen van huismuskasten of – nestplaatsen – in de nieuwbouw. Op grond hiervan kan een negatief effect op de huismus worden uitgesloten.

Aanbevelingen
Een mogelijke inrichting waarin kansen worden benut voor vleermuizen en de biodiversiteit en de belangrijkste groeiplaats voor de wespenorchis worden behouden is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • verlegging sloot: de huidige sloot ligt sterk beschaduwd en wordt negatief beïnvloed door bladval. Door de sloot of watergang centraal in het parkje te leggen wordt het water beleefbaar voor wandelaars en wordt de kwaliteit van zowel water als oever vergroot.
  • doorgaande opgaande structuren: het verbinden van het parkje met de Leidsche Rijn middels een doorgaande bosstructuur versterkt ecologische relaties in en rond het plangebied en biedt een geleidende structuur aan vleermuizen en wandelaars.
  • schietwilgenbos: het schietwilgenbos aan de zuidkant van het plangebied is een fraai voorbeeld van natuurlijke successie. Schietwilgen worden zelden aangeplant in stedelijk gebied, maar zijn waardevol voor veel inheemse soorten. Onder de schietwilg is een grote groeiplaats van de brede wespenorchis. Inpassing van deze bomen in het plan is een effectieve manier om biodiversiteit te behouden.
  • zomen en kruidenrijk hooiland: door grazige vegetaties extensief te beheren neemt het aantal kruiden toe en bieden zij leefgebied aan veel soorten planten en dieren.

Conclusie
Door het bouwen gaan mogelijk enkele groeiplaatsen van de brede wespenorchis verloren. Aangezien langs zowel de noord- als westrand een parkachtige groenstrook wordt gerealiseerd, is het mogelijk dat de brede wespenorchis voor het plangebied behouden blijft.
De watergang en de (bos)plantsoenen binnen het plangebied zijn de belangrijkste biotopen voor amfibieën, het te bebouwen gazon is voor amfibieën niet interessant. Aangezien het aanleggen van een brede natuurvriendelijke oever langs de bestaande watergang onderdeel uitmaakt van de visie en het naastgelegen groen onderdeel gaat uitmaken van de groenstrook, blijft functioneel leefgebied behouden.

Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet te verwachten indien:

  • voorafgaand aan sloop van gebouwen nader onderzoek plaatsvindt naar de verblijfsfunctie van deze gebouwen voor vleermuizen;
  • eventueel vastgestelde verblijfsfuncties worden behouden of nieuw worden gerealiseerd binnen het plangebied;
  • in nieuwbouw – ongeacht de uitkomsten van het vleermuisonderzoek – voorzieningen voor vleermuizen worden getroffen of een bouwstijl wordt toegepast die voor vleermuizen toegankelijke en geschikte ruimten oplevert.
  • ten aanzien van alle soorten vogels geldt dat voorkomen moet worden dat broedende soorten worden verstoord.

Een negatief effect op de staat van de instandhouding van de lokale populatie kan worden uitgesloten, aangezien het aannemelijk is dat de soort ook in de toekomst nog in het plangebied zal voorkomen.

5.8 Duurzaamheid

Kader
In hoofdstuk 2 is het duurzaamheidsbeleid geschetst. Het gaat daarbij om het verminderen van het fossiel energieverbruik, het welbevinden en om een goed evenwicht tussen de 3 P's.

In de bijgevoegde figuur is zichtbaar welke aspecten de duurzaamheid in de gebouwde omgeving betreffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0009.png"

De basis van de figuur is de triple P benadering, People, Planet en Profit/ Prosperity. De crux is een evenwichtige kwaliteit/ of evenwichtig niveau van alle thema's te bereiken. Er zijn verschillende instrumenten om die balans zichtbaar te maken en te verbeteren, gedurende het planproces te bewaken en achteraf te monitoren. GPR Stedenbouw is zo'n instrument en in het bezit van de gemeente Utrecht (M & M). Dit instrument is in samenwerking met de gemeente door initiatiefnemers in te zetten.

Plansituatie
Bij de voorbereiding van een bouwplan van meer dan 10 woningequivalenten moet worden onderzocht en beschreven welke bijdrage de geplande ontwikkeling redelijkerwijs kan leveren aan de gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen in brede zin (een visie over de toekomstbestendigheid van het initiatief). De gemeente gaat daarbij uit van een na te streven GPR van minimaal 8 1/4 respectievelijk BREEAM Excellent.

Bij de voorbereiding van een bouwplan met meer dan 25 woningequivalenten (1 woningequivalent = 100 m² BVO andere functies) moet naast bovengenoemde brede bijdrage aan duurzaamheid ook de optimale energie-infrastructuur worden onderzocht en beschreven, gegeven de gemeentelijke ambitie van een CO2-neutraal Utrecht in 2030. Hierbij moet rekening gehouden worden met de energiebehoefte/-overschot van aangrenzende gebruikers, zowel de aanwezige als de te verwachten gebruikers, gegeven de geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij de aanvraag op de WABO-omgevingsvergunning zal worden getoetst of het plan een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelen en kwaliteitsimpuls die voor het gebied nagestreefd wordt.

5.9 Water

De stedenbouwkundige ontwikkeling van het deelgebied 'Hart van De Meern Noord' heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. De benodigde demping wordt voor 100% en de toename van verhard, afvoerend oppervlak wordt voor 15% gecompenseerd met extra oppervlaktewater aan de oostzijde van de begraafplaats. Hiermee wordt voldaan aan de Keur van het HDSR. Indien mogelijk worden in het plangebied ook natuurvriendelijke oevers aangelegd.

Omdat de totale toename aan verharding afhankelijk is van de inrichting en de toe te passen materialen (waterpasserende verharding, groene daken enz.) bij de inrichting van en bouwplannen in het nieuwe woongebied, kan de benodigde compensatie niet (exact) worden berekend. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de verbreding van de bestaande watergang in het westen van het plangebied, ten oosten van de begraafplaats met ten minste 480 m². Deze gronden zijn voorzien van de bestemming Water. Afhankelijk van de uiteindelijke toename van het verhard oppervlak is het mogelijk de watergang verder te verbreden binnen de bestemming Groen (tussen de bestemmingen Water en Woongebied - 1).

Het plangebied bestaat grotendeels uit grond dat de gemeente herontwikkelt door middel van actief grondbeleid. Dit betekent dat de gemeente zelf verantwoordelijk is voor de benodigde compensatie. De watergang is eveneens in eigendom en beheer bij de gemeente.

Door een duurzamere omgang met het hemelwater wordt het watersysteem in de toekomst kwantitatief en kwalitatief minder belast. Het ontvangen en ingezamelde hemelwater zal (in)direct op de aangrenzende watergang worden geloosd en waar mogelijk lokaal in de bodem worden geïnfiltreerd. Hierdoor vermindert de belasting van het huidige gemengde rioolstelsel, reduceert de overstortemissie en verbetert uiteindelijk de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater nabij de bestaande gemengde overstorten. Bovendien wordt de zuivering minder belast met schoon hemelwater.

De volledige waterparagraaf is in bijlage 7 opgenomen. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 9 november 2016 ingestemd met deze waterparagraaf.

5.10 Archeologie

5.10.1 Wettelijk kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld.

De belangrijkste bepalingen uit de wetgeving zijn de volgende:

  • Archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in situ in de bodem behouden en beschermd te worden. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud ex situ, door middel van opgraven en het bewaren van vondsten en informatie in een depot.
  • Het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden moet in een zo vroeg mogelijk stadium plaatsvinden, zodat hiermee in de plannen voor ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden kan worden en eventueel gekozen kan worden voor archeologie-sparende alternatieven.
  • De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed is verschoven van Rijk en provincies naar de gemeentes. Gemeentes zijn verplicht om bij nieuwe bestemmingsplannen en bestemmingsplanwijzigingen rekening te houden met archeologie en kunnen archeologische randvoorwaarden opleggen aan vergunningen.
  • De initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten moet het archeologische onderzoek zelf regelen en betalen (principe “de verstoorder betaalt”).
5.10.2 Gemeentelijk archeologiebeleid

In navolging van de gewijzigde Monumentenwet heeft de gemeente Utrecht een eigen archeologiebeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de Archeologische Waardenkaart. De verordening en waardenkaart zijn in 2009 vastgesteld. In de verordening zijn regels ten aanzien van de omgang met archeologische waarden in de bodem opgenomen. Op de waardenkaart staat aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn. Uitvoering van het gemeentelijke archeologiebeleid gebeurt via het in de verordening opgenomen vergunningstelsel.

5.10.3 Archeologische verwachting bestemmingsplangebied Hart de Meern-Noord

Volgens de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht geldt voor bestemmingsplangebied Hart van De Meern Noord de volgende archeologische waarde/verwachting:

  • Gedeelte De Meern Centrum: hoge archeologische waarde (rood op de Waardenkaart). Een archeologievergunning is verplicht indien sprake is van bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte > 50 m² en dieper dan 50 cm beneden huidig maaiveld.
  • Oostelijk deel Zandweg/Leidsche Rijn: hoge archeologische verwachting (geel op de Waardenkaart). Een archeologievergunning is verplicht bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte > 100 m² en dieper dan 50 cm beneden huidig maaiveld.
  • Gebied ten noorden van De Meern Centrum, rondom Castellumlaan: archeologische verwachting (groen op de Waardenkaart). Een archeologievergunning is verplicht bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte > 1.000 m² en dieper dan 50 cm beneden huidig maaiveld.
  • Noordwestelijk deel plangebied: geen archeologische verwachting (wit op de Waardenkaart). Geen archeologievergunning noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0010.png"

Afb. 1: bestemmingsplangebied Hart de Meern Noord geprojecteerd op de Archeologische Waardenkaart. Rood = hoge archeologische waarde, geel = hoge archeologische verwachting, groen = archeologische verwachting, wit = geen archeologische verwachting.

De (hoge) archeologische verwachting/waarde voor het bestemmingsplangebied wordt veroorzaakt door de ligging van het plangebied op de Heidammer stroomgordel, een zijtak van de Oude Rijn, waarop vanaf de IJzertijd bewoning mogelijk is geweest. In de Romeinse tijd vormden de Oude Rijn en de Heidammer stroomgordel de noordgrens van het Romeinse rijk, de limes. Het plangebied lag direct ten noorden hiervan, in een grote bocht van een geul van de Heidammer stroomgordel, op circa 500 m ten zuidwesten van het Romeinse castellum Hoge Woerd. Ten zuiden en ten oosten van het plangebied zijn op diverse plaatsen resten aangetroffen van de Romeinse grensweg. Het dorp De Meern is ontstaan aan de noordzijde van de huidige Leidsche Rijn, een van oorsprong middeleeuws kanaal tussen Utrecht en Leiden, dat is gegraven in de 11e of 12e eeuw. De Meerndijk dateert uit omstreeks 1226; mogelijk is in deze periode ook de Meernbrug aangelegd. Al vóór 1480 stond er een stenen kapel ter plaatse van de huidige Hervormde Kerk; deze dateert vermoedelijk uit het einde van de 14e eeuw. Tot in de zestiende eeuw concentreerde de bewoning van De Meern zich ten noordoosten van de Meernbrug. In de periode daarna breidde de bebouwing zich uit naar het westen en naar het gebied ten zuiden van de Leidsche Rijn.

Archeologisch onderzoek
In en nabij het bestemmingsplangebied zijn diverse archeologische vooronderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat in het oosten van het plangebied vooral oever- op beddingafzettingen aanwezig zijn. Dit is het gebied waarbinnen de riviergeulen van de Heidammer stroomgordel zich hebben verplaatst. In het westen van het plangebied zijn vooral oever- op komafzettingen aangetroffen. Oever- en beddingafzettingen zijn door hun hogere ligging en goede bewerkbaarheid van de grond van oudsher aantrekkelijke vestigingsplaatsen geweest. De laaggelegen komgebieden in het westen van het plangebied waren veel natter en daardoor veel minder geschikt voor bewoning. De archeologische verwachting voor het westelijke deel van het plangebied is daarom bijgesteld naar laag. In het zuiden en zuidoosten van het bestemmingsplangebied zijn op basis van een booronderzoek door RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2015 twee archeologische vindplaatsen gedefinieerd (B. Jansen 2015). Vindplaats 1 betreft de historische kern van De Meern. Vindplaats 2 betreft een verlande Romeinse riviergeul die in het uiterste oosten van het plangebied is aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHARTVDMEERNNOORD-VA01_0011.jpg"

Afb. 2: archeologische vindplaatsen in het bestemmingsplangebied Hart van De Meern Noord. Geel = vindplaats 1, paars = vindplaats 2. Overgenomen uit: B. Jansen 2015.

Vindplaats 1: historisch centrum De Meern, Late Middeleeuwen / Nieuwe Tijd

In het centrum van het plangebied rondom de Meernbrug zijn in vrijwel alle boringen van RAAP sporen en vondsten aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de ontwikkeling van de historische kern van De Meern vanaf de late Middeleeuwen. Het archeologische niveau zit bovendien vrij ondiep, namelijk al vanaf circa 50 cm beneden maaiveld. Advies is daarom om bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 50 cm beneden maaiveld in dit gebied zoveel mogelijk te vermijden. Dit geldt met name voor het gebied rondom de Hervormde Kerk, waar begravingen vanaf de 14e eeuw verwacht kunnen worden. In een boring van RAAP vlak naast de kerk zijn botfragmenten aangetroffen, die van een begraving afkomstig kunnen zijn. Op plekken waar wel bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 50 cm –mv plaats gaan vinden, zal een vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

Vindplaats 2: Romeinse geul
In het oosten van het plangebied is een verlande geul aangetroffen, vrijwel zeker gaat het hier om de rivier waar ook het nabijgelegen castellum Hoge Woerd aan gelegen heeft. Deze rivier werd in de Romeinse tijd druk bevaren, m.n. voor het vervoer van bulkgoederen. In deze rivier zijn diverse Romeinse scheepswrakken gevonden, en verder resten van kades, aanlegplaatsen, beschoeiingen enz. Advies is om bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 80 cm beneden maaiveld op deze locatie zoveel mogelijk te vermijden. Als er toch sprake is van werkzaamheden dieper dan 80 cm –mv, zal er een vervolgonderzoek moeten plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding. Dit betekent dat graafwerkzaamheden dieper dan 80 cm beneden maaiveld moeten worden verrricht in de aanwezigheid van een archeoloog, die eventuele archeologische resten documenteert en vondsten verzamelt.

Plansituatie

Voor het deel van het plangebied waar een (hoge) verwachtingswaarde geldt, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Vindplaats 1 valt binnen de grenzen van deze dubbelbestemming.

5.11 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn.

5.12 Gezondheid

De GG&GD is in een vroeg stadium bij de planvorming betrokken. Het advies is als bijlage 4 bij het SPvE opgenomen. Het SPvE is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid


Het plangebied bestaat grotendeels uit grond dat de gemeente herontwikkelt door middel van actief grondbeleid. Dit betekent concreet dat de gemeente de grondexploitatie voert. Uitzondering hierop is het pand waarin de sportschool is gevestigd. Hiervoor zijn geen plannen en deze sportschool zal worden ingepast. Het perceel Zandweg 141-144 is later bij het plangebied gevoegd en betreft eveneens particulier eigendom. Voor dat deel draagt de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico de zorg voor het bouw- en woonrijp maken van het terrein.

Financiële en economische haalbaarheid
Op basis van de programmatische uitgangspunten is een financiële analyse gemaakt. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond ten behoeve van woningbouw en (niet) commerciële voorzieningen. Daarnaast wordt er een belangrijke financiële bijdrage in deze ontwikkeling gedaan vanuit de gemeente.

De kosten bestaan voornamelijk uit het bouw- en woonrijp maken van de ontwikkellocatie Castellumlaan/Oosterlengte en de voorgestelde ingrepen in de openbare ruimte. In de kosten is ook rekening gehouden met plankosten en rentelasten. Daarnaast is sprake van een boekwaarde, waarin reeds gemaakte plankosten en de verwervingskosten zijn opgenomen. Uit de financiële analyse volgt een klein positief financieel resultaat. Dit betekent dat de ambities financieel haalbaar zijn.

Er worden woningen toegevoegd aan het Hart van De Meern en enkele kleinschalige (niet-) commerciële voorzieningen. Gezien de grote behoefte aan woningen in Utrecht is het aannemelijk dat deze bestemmingen binnen een bestemmingsplanperiode (10 jaar) worden gerealiseerd. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Kostenverhaal
Voor de locatie Castellumlaan/Oosterlengte is de gemeente zelf eigenaar van het te ontwikkelen terrein en is een reservering opgenomen voor de kosten. De kosten worden gedekt uit de verkoop van de gronden.

De exploitant van de Zandweg betaalt voor de inrichting van het openbaar gebied en de plankosten een exploitatiebijdrage. Het kostenverhaal in dit deelgebied is daarmee anderszins verzekerd.

Planschade
Eventuele planschadeverzoeken van belanghebbenden zullen conform de geldende procedure worden afgehandeld. Het risico op planschade voor de omliggende panden wordt als laag/nihil ingeschat. Voor het plangebied dat in eigendom is van de gemeente komen eventuele kosten ten laste van de grondexploitatie. Voor het perceel aan de Zandweg zijn eventuele kosten op grond van de anterieure overeenkomst voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herontwikkeling van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

In paragraaf 2.2 is het plan getoetst aan de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie(PRS) 2013 – 2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening(PRV) 2013. Er zijn geen provinciale belangen in het geding.

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). De HDSR is akkoord met het plan (zie ook paragraaf 5.9). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Met inachtneming van de watertoets vormen de wateraspecten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.2.2 Participatie

De ontwikkeling van een nieuw hart voor De Meern kent een lange geschiedenis. In 2006 heeft de gemeente de planvisie Centrumplan De Meern opgesteld, met daarin een nieuw winkelcentrum ten noordwesten van de Meernbrug. Op 5 juli 2012 heeft de gemeenteraad echter besloten om af te zien van een nieuw winkelcentrum in het hart van De Meern.

Op 17 september 2012 heeft ‘De Meern-conferentie’ plaatsgevonden met circa 150 belangstellenden. In deze bijeenkomst is een nieuwe stap gezet naar een andere invulling voor het Hart van De Meern. Vervolgens hebben er twee bijeenkomsten plaatsgevonden met de werkgroep Hart van De Meern. Een afvaardiging van de wijkraad Vleuten De Meern is aanwezig geweest bij deze twee bijeenkomsten.

Een belangrijk moment in het participatieproces vormde de eerste bijeenkomst met de werkgroep Hart van De Meern op 24 april 2013. Er waren circa 50 mensen aanwezig. De ideeën van de gemeente voor de visie op het dorpshart zijn daar gepresenteerd, waarna in groepen een verdere aanscherping en verdieping heeft plaatsgevonden. De constructieve werkwijze leverde veel waardevolle informatie op, evenals een duidelijke richting voor de uiteindelijke programmatische visie.

Tijdens een tweede bijeenkomst op 3 juli 2013 heeft de gemeente een concept ambitiekaart gepresenteerd aan circa 40 mensen. De ambitiekaart en de toelichting riepen veel vragen op bij de aanwezigen. Ten aanzien van de inhoud van het plan vroeg men (meer) aandacht voor de grote behoefte aan (senioren-)appartementen, de verkeerssituatie in het Hart van De Meern en de mogelijkheid om aan de Leidsche Rijn te zitten. Ook vroegen bewoners en ondernemers duidelijkheid over de mogelijkheden om nieuwe horeca te vestigen. Ten aanzien van het proces riepen bewoners en ondernemers de gemeente op om snel tot actie over te gaan, zodat er op korte termijn zichtbare resultaten worden geboekt.

De opmerkingen en suggesties van de werkgroep zijn bij het opstellen van het concept SPvE gebruikt. Op 28 januari 2014 heeft het college het concept SPvE Hart van De Meern Noord vrijgegeven voor consultatie, waarna bewoners en ondernemers gedurende 6 weken hebben kunnen reageren. Op 13 maart 2014 heeft een informatieavond plaatsgevonden om het SPvE toe te lichten (ongeveer honderd belangstellenden). De gemeente heeft 15 schriftelijke reacties ontvangen op het SPvE. Op 11 september 2014 is het SpvE door de raad gewijzigd vastgesteld.

Omdat het woningbouwplan voor het perceel Zandweg 140-144 later aan het plangebied is toegevoegd, zijn huisbezoeken aan de direct omwonenden van dit perceel gebracht om de plannen en procedure toe te lichten.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Planopzet

7.1.1 Opzet van dit hoofdstuk

In deze paragraaf wordt uitgelegd wat een bestemmingsplan is, hoe de regels worden opgesteld en hoe van die regels kan worden afgeweken. Ook wordt een toelichting gegeven op een aantal algemene onderwerpen zoals horeca en bedrijvigheid.

In paragraaf 7.2 wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven.

Tot slot wordt in paragraaf 7.3 de handhaving van de regels besproken.

7.1.2 Opzet en werking bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Hart van De Meern Noord' is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat een nieuwe woningbouwlocatie mogelijk maakt. Daarnaast wordt ruimte geboden voor enkele niet-woonfuncties in de plint langs de Castellumlaan. Een deel van het plan heeft een conserverend karakter (sportschool en lintbebouwing aan de Zandweg).

Gekozen is voor een mix van gedetailleerde bestemmingsregelingen en een globale bestemming 'woongebied'. De regeling biedt voldoende ruimte voor de nieuwe gebouwen en de beoogde functies (flexibiliteit) en geeft zekerheid over de maximale omvang van het gebouw en de daaraan verbonden functie. Een bestemmingsplan bestaat uit regels, de verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen de juridische regeling over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken" (artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening). In andere woorden: het bestemmingsplan regelt waarvoor een perceel grond en eventuele gebouwen daarop mogen worden gebruikt. Bij bouwen regelt het bestemmingsplan hoe groot een gebouw mag zijn.
De verbeelding laat de begrenzing van het bestemmingsplan zien met daarbinnen de verschillende bestemmingen met aanduidingen, die in de bijbehorende legenda worden verklaard.

In de toelichting is in de vorige hoofdstukken een beleidsmatige onderbouwing gegeven van de regeling. In deze paragraaf wordt de juridische werking van de regeling nader toegelicht.

De digitale versie van het bestemmingsplan is, juridisch gezien, leidend. Bij de opzet van de verbeelding is de digitale versie daarom het uitgangspunt. Als het bestemmingsplan digitaal geraadpleegd wordt en een plek geselecteerd wordt, wordt in het beeldscherm automatisch getoond welke regels op die plek van toepassing zijn. Een geprinte versie kan voor interpretatieproblemen zorgen, omdat de grenzen van bestemmingen en andere vlakken over elkaar kunnen vallen, bijvoorbeeld de bestemmingsgrens, de grens van een bouwvlak, de plangrens en de grens van een bepaalde zone, zoals een beschermd stadsgezicht. Die grenzen zijn dan niet meer afzonderlijk zichtbaar. Bij het digitaal raadplegen van de verbeelding is dat geen probleem, omdat de regels die gelden op een punt dat binnen de grenzen van het plan valt automatisch getoond worden.
Naast regels die op een bepaalde plek gelden, staan in hoofdstuk 1 en 3 van het bestemmingsplan regels die voor het hele plangebied gelden, zoals begripsomschrijvingen, wijze van meten en algemene regels om van de regels van hoofdstuk 2 af te wijken. Deze algemene regels worden niet automatisch getoond, als een plek op de digitale verbeelding wordt aangeklikt.

7.1.3 Utrechtse en wettelijke standaard

Waar mogelijk, zoals bij de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen, worden de Utrechtse standaardregelingen gebruikt, die als basis dienen voor de meeste bestemmingsplannen, maar om te voldoen aan de doelstelling van dit bestemmingsplan is er maatwerk nodig.

De wettelijk verplichte standaard wordt uiteraard gevolgd. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd (zie paragraaf 7.1.4) en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker.

7.1.4 Standaardopbouw van de regels

De opzet van een artikel met regels bij een bepaalde bestemming, de artikelen in hoofdstuk 2 van de regels, is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte functies);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel, bijvoorbeeld ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.

7.1.4.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders me inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen, zodat er ondanks de globaliteit van de bestemming, een goed samenhangend gebied wordt gebouwd.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en bebouwingsmogelijkheden. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter (op detailniveau) aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren. Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen onder andere de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten
    In gebieden die alleen globale eindbestemmingen kennen en waar dus bouwblokken en stratenpatronen niet voorkomen, is het van belang om nadere eisen te kunnen stellen om een (samenhangend) straat- en bebouwingsbeeld te realiseren.
  • Verkeersaspecten
    De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen van overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen.
  • Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
    Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen onnodige hinder ondervinden van de ontwikkelingen op nabijgelegen percelen. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Zo kan bijvoorbeeld de plaats en het aantal parkeerplaatsen van belang zijn voor de verkeersveiligheid maar ook voor de beperking van hinder voor omwonenden.
7.1.5 Afwijken van het bestemmingsplan

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van de regels van het bestemmingsplan. De Wabo geeft in artikel 2.12 drie afwijkingsmethodes voor het verlenen van de vergunning:

  • 1. de reguliere procedure voor het afwijken op grond van regels die in het bestemmingsplan zelf staan;
  • 2. de reguliere procedure voor het afwijken voor een activiteit die valt onder het lijstje van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • 3. de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht als het bovenstaande niet van toepassing is en er wordt een ruimtelijke onderbouwing gemaakt.

In dit bestemmingsplan wordt de flexibiliteit en de grip op functieveranderingen veelal met hulp van de eerste methode geregeld. Het bestemmingsplan geeft dan eerst een regel waarin iets niet mag, bijvoorbeeld: 'horeca is niet toegestaan', en vervolgens regels waarin de voorwaarden staan om van die regel af te wijken. Een voorbeeld daarvan is: "burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel 'horeca is niet toegestaan' een omgevingsvergunning verlenen voor een restaurant, onder voorwaarde dat...'. Als het bestemmingsplan zo'n mogelijkheid niet regelt, kan met methode 2 van het bestemmingsplan worden afgeweken, als de activiteit op het lijstje staat en het gemeentelijke beleid de toepassing van deze methode toestaat. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het aantal restaurants wil uitbreiden.

7.1.6 Regeling bijbehorende bouwwerken

In 2014 zijn de mogelijkheden van het vergunningvrij bouwen verruimd door de aanpassing van artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Deze verruiming is voor de meeste situatie toereikend en daardoor is het niet meer nodig om in een stedelijke gebied een nadere regeling voor het bouwen van bouwwerken aan of bij een hoofdgebouw in een bestemmingsplan op te nemen.

De regeling vergunningvrij bouwen voorziet niet in alle situaties, bijvoorbeeld hoekbebouwing. In artikel 2 lid 3 onder c van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat een bijbehorend bouwwerk vergunningvrij is, indien een afstand van meer dan 1 meter van het openbaar gebied wordt aangehouden. Voor bepaalde situaties, zoals bij een hoekhuis waarbij de hoofdbebouwing direct grenst aan het openbaar gebied, kan het alsnog wenselijk zijn dat een bijbehorend bouwwerk geen afstand tot het openbaar gebied houdt. Daarom is in het bestemmingsplan een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van deze regel om ook bijbehorende bouwwerken tot op de grens van het openbaar gebied te kunnen bouwen.

In de Nota van Toelichting bij het besluit tot verruiming wordt de werking van de vergunningvrije regeling uitgebreid toegelicht (zie: Staatsblad, 2014, nr. 333).

7.1.7 Regeling horeca-activiteiten
7.1.7.1 Inleiding

Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn.

In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Lijst van horeca-activiteiten, die inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:

een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:

  • bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt of
  • bedrijfsmatig een zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd en
  • voor zover het geen coffeeshop of een gelegenheid die zich vooral richt op het bieden van de mogelijkheid tot roken, zoals een shisha lounge is.

De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie en een coffeeshop of een shishalounge ook niet. Deze activiteiten zijn dus niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan.

7.1.7.2 Lijst van horeca-activiteiten, bijlage bij de regels

De lijst bevat de volgende categorieën, van 'zwaar' naar 'licht':

categorie A1   discotheek, bar-dancing  
categorie A2   zaalverhuur  
categorie B   café, bar, brasserie  
categorie C   cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet  
categorie D1   restaurant, bistro, crêperie  
categorie D2   lunchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis  


Onderscheid tussen de categorieën A1 en B

Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.

Onderscheid tussen de categorieën C en D

Een cafetaria of snackbar is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek.

Coffeeshop, shisha lounge

In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximum aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shisha lounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shisha lounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In en rond Hart van de Meern Noord zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.

7.1.7.3 Horeca-achtige activiteiten, ondersteunende en additionele horeca

Afhaalzaak

Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur en het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.

Ondersteunende horeca

In de detailhandelsbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dit is horeca die een relatie heeft met en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dat moet blijken uit de aard van de hoofdfunctie en uit de omvang van de horecafunctie.

Additionele horeca

Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie en wordt dus niet apart bestemd. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming (dan wel aanduiding) is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'; de additionele horeca-activiteiten vallen onder die bestemming (dan wel aanduiding).

Kenmerken van additionele horeca zijn:

  • de horeca-activiteit hoort bij de hoofdfunctie en is alleen open tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie;
  • de ruimte voor de horeca-activiteit wordt niet los van de hoofdfunctie gebruikt; de ruimte wordt dus niet verhuurd of anderszins in gebruik gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen;
  • de horeca-activiteit completeert of vergroot de kwaliteit van de hoofdfunctie;
  • de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdfunctie, wat blijkt uit het feit dat de horecafunctie een beperkt vloeroppervlak gebruikt, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie doorgaans als maximum geldt.

7.1.8 Bedrijfsactiviteiten en functiemenging
7.1.8.1 Inleiding

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldlijsten voor milieuzonering opgenomen, een voor bedrijventerreinen en voor gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies tussen woningen of andere gevoelige functies staan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

7.1.8.2 Functiemengingsgebieden

In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • a. stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • b. horecaconcentratiegebieden;
  • c. zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • d. (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging worden toegepast.

7.1.8.3 Kenmerken van de activiteiten

De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • a. kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • b. aan huis verbonden bedrijven, activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
7.1.8.4 De Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging bij het bestemmingsplan

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als het voorbeeld uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  • a. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan zo nodig op een andere wijze in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan geregeld (horecabedrijven zijn apart geregeld). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  • b. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en woongebieden.
7.1.8.5 Categorie-indeling

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A

Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1

Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2

Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C

Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

7.1.8.6 Flexibiliteit

De Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via afwijking kan toestaan. Om deze afwijking te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

7.1.9 Prostitutie

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.2 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

7.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

7.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

Dit bestemmingsvlak grenst aan het (toekomstige) plein rond de kerk. Er kunnen woningen worden gebouwd. Voor zover de hoofdbebouwing langs de Castellumlaan is beoogd moeten deze hoofdgebouwen met de voorgevel aan het plein grenzen. Om de levendigheid van het plein te vergroten zijn in de plinten niet-woonfuncties, zoals horeca, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, gewenst. Dit zijn functies die goed passen in een woonomgeving. De totale omvang van gemengde functies is maximaal 600 m² brutovloeroppervlak. Op de verdiepingen kunnen appartementen worden gerealiseerd.

Artikel 4 Gemengd - 2

Deze bestemming legt de bestaande te behouden situatie vast met niet-woonfuncties in de plint en woningen erboven. In het kader van de flexibiliteit zijn kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen alsmede bedrijven in de categorie A en B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging toegestaan. Dit zijn functies die goed passen in een woonomgeving.

Artikel 5 Gemengd - 3

Deze bestemming legt de bestaande (te behouden) situatie rondom de sportschool vast. In overeenstemming met het geldende bestemmingsplan zijn tevens detailhandel, horeca en dienstverlening toegestaan. Dit zijn functies die goed passen in een woonomgeving.

Artikel 6 Groen
De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemming biedt enerzijds bescherming tot behoud van belangrijke bestaande groenvoorziening, waaronder de groene dragers van het plangebied, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde herindeling.
Aan de rand van de groenzone kunnen in beperkte mate parkeerplaatsen worden aangelegd. Van belang is dat er voldoende zicht blijft bestaan op de groenzone vanuit het woongebied. Dit is met een nadere aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-parkeren' vastgelegd.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op het verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen.

Tussen Zandweg en de groenzone langs de begraafplaats wordt een route voor langzaam verkeer en ontsluiting van de nieuwe woningen binnen de bestemming WG-2 aangelegd.
Ten noorden hiervan krijgt de route krijgt via de groenzone (bestemming Groen) en/of via de rand van het woongebied met de bestemming WG-1 een logisch vervolg en sluit in het noorden aan op de straat Oosterlengte.

Artikel 8 Water

De bestaande en uit te breiden watergang is voorzien van de bestemming Water. Deze gronden zijn bestemd voor waterberging. Kunstwerken zoals bruggen zijn binnen deze bestemming toegelaten.

Artikel 9 Wonen

In deze bestemming is de bestaande woning opgenomen. De woonfunctie kan al dan niet gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden bedrijf dan wel een bed & breakfast. In de specifieke gebruiksregels worden eisen gesteld aan de omvang en typen bedrijfsactiviteiten van de bedrijven aan huis en de bed & breakfast, waarmee onevenredige overlast voor de omgeving moet worden voorkomen.

Op de verbeelding is een bouwvlak aangeduid waarin het huidige hoofdgebouw zich bevindt. In de bouwregels is de bestaande omvang vastgelegd. Buiten het bouwvlak mogen vergunningvrij bijbehorende bouwwerken worden opgericht. In de regels worden tevens eisen gesteld aan de maatvoering van de op te richten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erfafscheidingen.

Artikel 10 Woongebied - 1

Binnen de bestemming 'Woongebied - 1' zijn maximaal 60 woningen mogelijk.

Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van het wonen en openbare ruimte toegestaan, zoals onder andere tuinen, erven, aan-huis-verbonden bedrijven, ontsluitingswegen, paden, (gebouwde) parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterbeheer en waterberging.

De details van het gebied worden later bekend, na afronding van het ontwerpproces. Dit betekent dat binnen de kaders zoals omschreven in de planbeschrijving met enige flexibiliteit rekening gehouden moet worden en daarom is de globale bestemming 'Woongebied' opgenomen. Deze bestemming biedt op hoofdlijnen kaders aan de bouw en geeft een directe bouwtitel zodat omgevingsvergunningen bouwen direct aan de bestemmingsregels kunnen worden getoetst. Om sturing te behouden, kunnen burgemeester en wethouder echter wel nadere eisen aan de omgevingsvergunning bouwen opleggen.

Bebouwing
In de regels zijn in samenhang met de verbeelding op hoofdlijnen voorwaarden geformuleerd betreffende de hoofdbebouwing van de woningen. Binnen het hele woongebied mogen binnen het bouwvlak woningen met kap worden opgericht waarbij voor het gebied in de basis een maximale bouwhoogte geldt van 11 meter. Voor maximaal 10% van het bouwvlak mag de maximale bouwhoogte 12 meter worden zodat gestapelde bouw met een 4e bouwlaag kan worden gerealiseerd. Hierbij is zowel een platte als een afdekking met kap mogelijk.

Langs de Castellumlaan zijn woningen met een kap die met de voorgevel in de bestaande rooilijn staan gewenst.

Om voor de toekomst eenduidigheid in de bebouwing te behouden, is de regel opgenomen dat na eerste oprichting van de woningen er geen ingrijpende wijzigingen meer in de hoofdbebouwing mogelijk zijn. Behoudens ondergeschikte verbouwingen, zoals een dakkapel of aanbouw, dient de opzet (bouwdiepte en kapvorm) van de hoofdbebouwing gerespecteerd te blijven.

Nadere eisen
Via de nadere eisen, de exploitatieovereenkomst en het op te stellen inrichtingsplan kan waar nodig in het bestemmingsplan nog sturing worden gegeven aan de inrichting van het gebied. De nadere eisen worden opgenomen om te zorgen voor een heldere ruimtelijke structuur, een goede samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, een goede ruimtelijke kwaliteit en overgang naar de omgeving. Daarvoor is het van belang dat het gebied qua opzet en verkaveling aansluit op de bebouwing en de omgeving en er sprake is van een goede locatie voor de parkeervoorzieningen en verkeersontsluitingen.

Meer specifiek dient hierbij rekening te worden gehouden met:

  • De relatie met de ontwikkeling binnen de bestemming WG - 2.
  • Eenheid in bebouwingsbeeld en bebouwingsstructuur van het plangebied alsmede de oriëntatie van de woningen.
  • Een helder stratenpatroon zonder dat achtergevels en achtertuinen aan de openbare weg grenzen.
  • De presentatie van de nieuwe wijk naar de Castellumlaan.
  • De ontsluiting van het autoverkeer van het woongebied dient hoofdzakelijk op de Castellumlaan plaats te vinden. Een auto-ontsluiting van de woningen rechtstreeks op de Zandweg dient voorkomen te worden.
    In het noordelijk deel van de woonbuurt, grenzend aan de straat Oosterlengte mogen in principe maximaal 4 woningen worden ontsloten op de bestaande straat Oosterlengte. Bewoners parkeren dan op eigen terrein aan de achterzijde of op een kleinschalige gezamenlijke parkeervoorziening.
  • Ten behoeve van de ontwikkeling van de woonbuurt is er ten opzichte van het SPvE extra ontwikkelruimte geboden. Het betreft een zone langs de groenbestemming met een breedte van 2 meter. Uitgangspunt in het SPvE is een kwalitatief goede aansluiting tussen de nieuwe woonbuurt en het openbaar groen.
    Om gebruik te kunnen maken van de extra ontwikkelruimte is het realiseren van een extra kwaliteit tussen woonbuurt en openbaar groen een voorwaarde. De extra kwaliteit kan worden gerealiseerd door een compacte ruimtelijke opzet met parkeren aan de achterzijde van woningen en/of op centrale plekken in de buurt.
    De extra ruimte is dan de compensatie voor de mogelijk benodigde grotere diepte van bouwblokken als gevolg van de compacte parkeeroplossing. Bij dit principe zijn er tussen woonbuurt en openbaar groen geen straten en parkeerplaatsen nodig en ook niet toegestaan. Eventueel is er wel de mogelijkheid voor het maken van een informeel voetpad voor de woningen langs. In deze opzet is er een optimale interactie tussen woonbuurt en openbaar groen en is de extra ontwikkelruimte inpasbaar.
  • Parkeren voor bewoners wordt zo veel mogelijk op eigen terrein opgelost en parkeren vindt zo min mogelijk in het openbare gebied plaats. Als er geparkeerd wordt aan de rand van de groenzone dient de kwaliteit en zichtbaarheid van het groen voldoende te zijn.

Artikel 11 Woongebied - 2

Binnen de bestemming 'Woongebied - 2' zijn maximaal 7 grondgebonden woningen mogelijk.

De details van het gebied worden later bekend, na afronding van het ontwerpproces. Dit betekent dat binnen de kaders zoals omschreven in de planbeschrijving met enige flexibiliteit rekening gehouden moet worden en daarom is de globale bestemming 'Woongebied' opgenomen. Deze bestemming biedt op hoofdlijnen kaders aan de bouw en geeft een directe bouwtitel zodat omgevingsvergunningen bouwen direct aan de bestemmingsregels getoetst kunnen worden.

Op de verbeelding is een bouwvlak aangeduid, waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gerealiseerd. De maximaal te realiseren goot- en bouwhoogten binnen het bouwvlak zijn eveneens aangeduid. Binnen en buiten het bouwvlak mogen vergunningvrij bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

Om sturing te behouden, kunnen burgemeester en wethouder echter wel nadere eisen aan de omgevingsvergunning bouwen opleggen.

Nader eisen
Via de nadere eisen, de exploitatieovereenkomst en het op te stellen inrichtingsplan kan waar nodig nog sturing worden gegeven aan de inrichting van het gebied. De nadere eisen worden opgenomen om te zorgen voor een heldere ruimtelijke structuur, een goede samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, een goede ruimtelijke kwaliteit en overgang naar de omgeving. Daarvoor is het van belang dat het gebied qua opzet en verkaveling aansluit op de bestaande bebouwing en omgeving en er sprake is van een goede locatie voor de parkeervoorzieningen en verkeersontsluitingen.

Meer specifiek dient hierbij rekening te worden gehouden met:

  • De relatie met de ontwikkeling binnen de bestemming WG - 1.
  • Eenheid in bebouwingsbeeld en bebouwingsstructuur van het plangebied alsmede de oriëntatie van de woningen.
  • Een helder stratenpatroon zonder dat achtergevels en achtertuinen aan de openbare weg grenzen.
  • De ontsluiting van het autoverkeer van dit woongebied dient op de Zandweg plaats te vinden. Voorkomen moet worden dat de auto's vanuit de bestemming WG-1 ook op de Zandweg ontsloten worden.
  • Parkeren voor bewoners wordt zo veel mogelijk op eigen terrein opgelost en parkeren vindt zo min mogelijk in het openbare gebied plaats.

Artikel 12 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

De Leidsche Rijn heeft tevens een waterkerende functie. Voor de kernzone is een dubbelbestemming opgenomen, waarin is geregeld dat bouwen alleen plaats mag vinden indien dit de waterkerende functie niet schaadt.

7.2.3 Algemene regels

Artikel 14 Algemene bouwregels

Overschrijden bouwgrenzen

Dit artikel regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen die op de verbeelding zijn aangegeven.

Deze bepaling bevordert een flexibele toepassing van bouwgrenzen, omdat die grenzen in een aantal gevallen als te knellend ervaren kunnen worden. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal de gemeente in het geval van een overschrijding van een bouwgrens aan de hand van dit artikel beoordelen of die overschrijding vergunningverlening in de weg staat.

In het geval van vergunningvrij bouwen is ook de overschrijding van de bouwgrens vergunningvrij, zolang aan de regels van dit lid voldaan worden. Degene die de vergunningvrije bouwactiviteit uitvoert, moet dat zelf beoordelen. Als niet aan dit lid voldaan wordt, moet alsnog een omgevingsvergunning worden aangevraagd. De gemeente kan ook bij vergunningvrije bouwactiviteiten handhavend optreden als in strijd met dit lid wordt gebouwd.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".

Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Woningvorming en omzetting

Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd, ingevoerd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.
De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bestaat uit de volgende bepalingen.

  • Strijdig gebruik

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

  • Voorwaardelijke verplichting ter uitvoering van het parkeerbeleid

Ook bij wijziging van gebruik zonder bouwen geldt dat met betrekking tot parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.

  • Woningvorming en omzetting zonder bouwkundige aanpassing

Dit artikel regelt dat gebruiksverandering waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is niet mag leiden tot de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Met dit artikel wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geboden de in het plan opgenomen bestemmingen beperkt en onder voorwaarden te wijzigen.

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 20 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.3 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.