van Weedestraat 62
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0342.BPSOE0021-0301 |
Regels
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan ’Van Weedestraat 62’ van de gemeente Soest.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0342.BPSOE0021-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevel:
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de van de weg afgekeerde gevel, de gevel, die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 archeologisch deskundige:
de gemeentelijke archeoloog of een andere door Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door de gemeente Soest of namens de gemeente Soest door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.9 archeologisch verwachtingsgebied:
terrein, dat op basis van de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de gemeente Soest op de verbeelding is aangeduid als gebied met lage, dan wel middelmatige of onbekende, dan wel hoge archeologische verwachting.
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.12 begane grondbouwlaag:
de eerste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.13 bestaand:
bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de in werking treding van dit bestemmingsplan en met een vergunning gebouwd;
bij gebruik: bestaand ten tijde van de in werking treding van het betreffende gebruiksverbod.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bijbehorende bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.21 bouwperceelsgrens:
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld, dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.25 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen.
1.27 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of het publiek zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, advies-, en ingenieursbureaus, congres- en vergaderaccommodaties, makelaars, banken en andere financiële dienstverleners, reis- en uitzendbureaubureaus, postkantoren, kapsalons, schoonheidsinstituten, stomerijen, en wasserettes.
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 geluidgevoelig object:
woning, ander geluidgevoelig gebouw, woonwagenstandplaats en ligplaats voor een woonschip.
1.31 geluidgevoelige ruimte:
als geluidgevoelige ruimte van een woning wordt aangemerkt: een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd.
1.32 hoofdbewoner:
degene die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld staat, alsmede de personen die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.
1.33 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 kantoor:
een ruimte, die blijkens zijn indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve aard.
1.35 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.36 openbaar gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied, dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.37 overkapping:
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand.
1.38 peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, vermeerderd met 5 centimer.
in andere gevallen: de hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, vermeerderd met 5 centimeter, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.39 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 straatmeubilair:
Meubilair, dat langs de openbare weg staat zoals lantaarnpalen, banken en afvalbakken.
1.41 verbeelding:
de kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen alsmede de aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.42 vlak:
een geografisch bepaald gebied.
1.43 vliesgevel:
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel tenminste 0,50 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel, die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.45 waardevolle archeologische laag:
de grondlaag in de bodem, waarin de archeologische waarden zijn te verwachten.
1.46 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.47 zakelijke dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publiekaantrekkende functie, zoals een wasserette, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
1.48 zijdelingse perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
1.49 zijerf:
de gronden, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Meetregels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;
afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
de bruto vloeroppervlakte van een gebouw: gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
de netto vloeroppervlakte van een gebouw: binnen de afgewerkte omtrekwanden, onder aftrek van de in de ruimte uitspringende onderdelen van het gebouw, zoals schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, doch zonder aftrek van plinten en vast meubilair, zoals aanrechten en verwarmingslichamen; de vloeroppervlakte van een verdieping, waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is, wordt buiten beschouwing gelaten;
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot casu quo druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het bouwwerk niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel; voor de achtergevel liggen in dat geval de goothoogten op dezelfde werkelijke hoogte als bij de voorgevel. Indien de voorgevel wordt uitgevoerd als opgaande topgevel, gelden de goothoogten voor de zijgevels. Zij worden gemeten uit het terrein, aanliggende aan de voorgevel;
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de verticale bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.2 Aanvullende meetregels
Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:
ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings-, en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
relatie: indien op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar verbonden zijn, dan worden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak;
het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: mag niet meer dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang worden gesitueerd. Als hoofdtoegang wordt de toegang aan de Van Weedestraat beschouwd. Indien het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst hoger is gelegen dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang, wordt voor het bepalen van de bouw- en goothoogte van een bouwwerk vanaf die hoogte gerekend;
het peil in andere gevallen: mag niet meer dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, worden gesitueerd. Indien het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst hoger is gelegen dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang, wordt voor het bepalen van de bouw- of goothoogte van een bouwwerk vanaf die hoogte gerekend.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel, met uitzondering van supermarkten;
dienstverlening, met overwegend een baliefunctie, zoals reisbureaus, bankfilialen, makelaarskantoren, videotheken, kap- en schoonheidssalons, schoenmakers;
wonen op de verdieping, met dien verstande, dat maximaal 5 woningen, uitgevoerd als 3 bouwlagen zonder kap, zijn toegestaan;
met de daarbij behorende:
parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen, waarbij geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden voorzien;
overige voorzieningen, zoals terrassen, groenvoorzieningen, voetgangersgebieden, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen;
straatmeubilair en beeldende kunstwerken;
ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang', een onderdoorgang.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende eisen:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
onder de gebouwen zijn kelders toegestaan tot een verticale bouwdiepte van 3,30 meter.
3.2.2 Andere bouwwerken:
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan in de tabel is aangegeven:
bouwwerken |
voor de voorgevel |
achter de voorgevel |
Verlichtingselementen, plastische kunstwerken en vlaggenmasten |
8,00 meter |
8,00 meter |
Luifels en pergola's |
niet toegestaan |
3,50 meter |
Uitstalkasten en ander winkelstraatmeubilair |
2,50 meter |
2,50 meter |
Perceelafscheidingen en overige andere bouwwerken |
1,00 meter |
2,00 meter |
3.3 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
Op de voor 'Centrum' als bedoeld in lid 3.1 aangewezen gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen, zoals vastgelegd in de Nota parkeernormen auto en fiets (2e herziening) d.d. 12 februari 2014;
De voor ‘Centrum’ als bedoeld in lid 3.1 aangewezen gronden mogen tevens worden gebruikt voor het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen, met dien verstande, dat voor dit gebruik maximaal 10% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) met een maximum van 25 m2 mag worden gebruikt.
Artikel 4 Verkeer
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen, rijbanen, inclusief in-, uitvoeg- en opstelstroken, verkeerstekens en verkeersborden; met de daarbij behorende:
parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;
voet- en fietspaden;
groen- en speelvoorzieningen;
bermen en overige verhardingen;
waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen;
overige voorzieningen, zoals terrassen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en kleinschalige infrastructurele voorzieningen, zulks met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen;
alsmede voor:
(boeken)markten en evenementen;
ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – garageboxen’: een garagebox;
ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding hellingbaan’: een hellingbaan.
4.2 bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.1 Garageboxen:
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn geen gebouwen en/of overkappingen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - garageboxen', garageboxen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
4.2.2 Andere bouwwerken:
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan in de tabel is aangegeven:
andere bouwwerken |
maximale bouwhoogte |
licht-, vlaggen- en andere masten |
10 meter |
geluidwerende voorzieningen |
5 meter |
Speelvoorzieningen |
5 meter |
overige andere bouwwerken |
3 meter |
Artikel 5 Waarde - Archeologie Waardevol Gebied 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie Waardevol gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met hoge archeologische waarden, die geen beschermde monumentenstatus hebben, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie Waardevol gebied 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.1 Verbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie Waardevol gebied 2' mede bestemde gronden is het verboden om zonder een afwijking, zoals bedoeld in lid 5.3 te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming.
5.2.2 Uitzonderingen
Het onder lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
bebouwing, die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5,00 meter;
bebouwing op gronden, waarvan kan worden aangetoond, dat de waardevolle laag al is geroerd;
bebouwing, waarvan op voorhand is vastgesteld, dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad;
bebouwing, waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming, mits:
de bestaande fundering wordt gebruikt;
de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 5.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet worden verstoord.
5.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan onder beperkingen afwijken en de volgende voorschriften aan de afwijking verbinden:
de verplichting tot het (laten) treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het (laten) doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een afwijking wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de afwijking archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de afwijking moeten worden verbonden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie Waardevol gebied 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
de bodem met meer dan 1,00 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
het planten en/of het vellen/rooien van diep wortelende bomen en/of beplanting;
andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld.
5.4.2 Uitzonderingen
Het onder lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
die het normale onderhoud betreffen;
die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
die het archeologisch onderzoek betreffen;
die een oppervlakte van 50 m² of minder beslaan;
die zijn voorzien op gronden waarvan kan worden aangetoond, dat de waardevolle laag al is geroerd;
waarvan op voorhand is vastgesteld, dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.4.3 Toetsingscriteria
De vergunning wordt verleend, indien de in lid 5.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
5.4.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag kan de vergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
de verplichting tot het (laten) treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het (laten) doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie Waardevol gebied 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond, die éénmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in lid 7.4 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
Het bepaalde in lid 7.1.a. geldt niet voor bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
7.2 Maximum goothoogte
Van een gebouw waarvan de maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken boven de denkbeeldige vlakken, die de denkbeeldige verticale vlakken onder een hoek van 142 graden snijden ter hoogte van de maximum goothoogte. Onder de denkbeeldige verticale vlakken worden de verticale vlakken verstaan boven twee tegenover elkaar liggende zijden van het bouwvlak evenwijdig aan de hoofdrichting van de nok. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakkapellen en goten (zie toelichting in lid 7.3: figuur maximale goothoogte);
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het uiterlijk, de afmeting en de plaatsing van dakkapellen.
7.3 Figuur maximale goothoogte
7.4 Onderkeldering van gebouwen
Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:
de verticale bouwdiepte mag maximaal 3,30 meter bedragen;
het deel van de kelder, dat verder reikt dan het oppervlak van het gebouw vanaf peil wordt meegeteld bij de oppervlaktebebouwing buiten het bouwvlak en bedraagt niet meer dan de maxima, zoals deze zijn gesteld in de daar voorkomende bestemming;
de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1,00 meter uit de gevel van de kelder worden gebouwd;
toelaatbaar zijn uitsluitend ondergrondse ruimten, die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Gebruik van gronden en bouwwerken
Onverminderd het bepaalde in artikel 12 (Overgangsrecht) is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.
8.2 Verboden gebruik
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid 8.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen word gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:
voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2,00 meter bedraagt;
voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
voor het toestaan van bijzondere dakvormen;
voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;
voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoermiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5,00 meter.
9.2 Criteria
Er wordt niet afgeweken als bedoeld in lid 9.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van bestemmings- en bouwvlakken wijzigen, zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken en zones niet meer dan 20% wordt verkleind of vergroot.
10.2 Nota Parkeernormen en Parkeerfonds
Burgemeester en wethouders kunnen voor het toepassen van de 'Nota Parkeernormen auto en fiets' (2e Herziening) vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 12 februari 2014 het bestemmingsplan wijzigen, voor zover dit nodig is in verband met een nieuwe door de gemeenteraad vastgestelde Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds.
10.3 Wijzigen van de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart
Burgemeester en wethouders kunnen voor het toepassen van de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart het bestemmingsplan wijzigen, voor zover dit nodig is in verband met:
een nieuwe door de gemeenteraad vastgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart, danwel;
een door Burgemeester en wethouders vastgestelde wijziging van de dubbelbestemming
‘Waarde - Archeologie Waardevol Gebied 2’, zodanig, dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgraving, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 11 Overige regels
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag, waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van het bepaalde in lid 12.1.a een omgevingsvergunning voor bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.a met maximaal 10%;
Het bepaalde in lid 12.1.a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2.a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
Het bepaalde in lid 12.2.a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen Burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ’Van Weedestraat 62’.