direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Engweg naast 13 Elst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Engweg naast nummer 13 (ongenummerd) aan de rand van Elst (Utrecht) bevindt zich een agrarisch perceel zonder bebouwing. De initiatiefnemer is voornemens op deze gronden een vrijstaande woning te realiseren. Deze ontwikkeling wordt mogelijk door het beëindigen van het bedrijf op aangrenzende perceel aan de Verbindingsweg 23 en het slopen van de bijbehorende voormalige bedrijfsbebouwing. De woning aan de Verbindingsweg 23 blijft behouden en wordt herbestemd als burgerwoning. De overige gronden krijgen een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee adressen, de Engweg naast nr. 13 en Verbindingsweg 23. Het gehele plangebied staat bekend als kadastraal perceel gemeente Rhenen, sectie H, nr. 3739. Het perceel ligt op de grens van de bebouwde kom van Elst en het buitengebied van Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0002.png"

Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: www.openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het perceel aan de Verbindingsweg ligt binnen de bebouwde kom van Elst en de rest van het plangebied ligt in het buitengebied van Rhenen. De omgeving van het perceel betreft een woongebied met hoofdzakelijk woningen, met aan de achterzijde van de woonpercelen agrarische gronden die voornamelijk in gebruik zijn als weiland.

Het perceel aan de Engweg is momenteel eveneens in gebruik als weiland en wordt geregelmatig gemaaid. Op het perceel aan de Verbindingsweg bevindt zich een bedrijf voor antiekhandel. Dit bedrijf wordt met voorliggend bestemmingsplan beëindigd. Aan de voorzijde van het perceel staat een bedrijfswoning met daarachter bedrijfsgebouwen en verharding met buitenopslag ten dienste van het bedrijf. Op navolgende afbeelding is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend initiatief maakt de bouw van een vrijstaande woning aan de Engweg mogelijk. De nieuwbouw is een logische aanvulling op de bestaande bebouwing langs de Engweg. De woning is zodanig gesitueerd dat de voorgevelrooilijn aansluit bij de rooilijnen van de bestaande woningen. De bestaande lintbebouwing bestaat uit hoofdzakelijk langgerekte percelen met individueel vormgegeven vrijstaande woningen.

De nieuwe woning is vormgegeven als een schuurwoning, passend in het omliggende landschap. De woning is gelijkvloers met een kap en krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 3,5 en 8 meter en een vloeroppervlak van circa 108 m² (18 x 6 m). Aan de oostzijde komt een lange inrit waar plek is voor parkeren op eigen terrein. Meer over verkeer en parkeren in paragraaf 4.4.

Navolgende afbeeldingen geeft de toekomstige situering op het perceel en enkele referentiebeelden van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0004.png"

Schetsontwerp van de toekomstige situatie (bron: Buro SRO Oost B.V.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0005.png"

Referentiebeelden van de nieuwe woning aan de Engweg (bron: Dhr. en Mevr. Drost)

Het bedrijf aan de Verbindingsweg 23 wordt beëindigd. De voormalige bedrijfsbebouwing met een afmeting van circa 200 m² wordt gesloopt en de terreinverharding rond de gebouwen wordt verwijderd. Deze gronden worden herbestemd naar Agrarisch zonder bouwmogelijkheden, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van deze locatie sterk verbeterd en het landelijke karakter blijft behouden. Om de sloop te garanderen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In de voorwaardelijke verplichting is bepaald dat de woning aan de Engweg in gebruik mag worden genomen als de bedrijfsbebouwing is gesloopt. De bedrijfswoning op dit perceel blijft behouden en herbestemd tot burgerwoning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in het gebied 'Romeinse Limes' van de SVIR en het Barro. In deze paragraaf en in de provinciale beleidsparagraaf wordt bovengenoemde aangewezen gebied uit de SVIR en Ruimte en het Barro toegelicht.

Romeinse Limes
Het plangebied ligt in het besluit-subvlak Romeinse Limes. De Limes was de noordelijke grens van het oude Romeinse rijk. In het gebied zijn voormalige forten, nederzettingen, militaire infrastructuur en scheepswrakken aanwezig. De ontwikkeling vindt plaats op een perceel waarvan het noordelijke deel in het verleden in gebruik was door een agrarisch bedrijf en het zuidelijke deel door een bedrijf met bijbehorende bebouwing. Eventuele overblijfselen die hier ooit aanwezig waren zijn daarmee reeds aangetast, de ontwikkeling van de woning en de sloop van de bedrijfsbebouwing brengt daar geen verandering in.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief omvat de sloop van bedrijfsbebouwing aan de Verbindingsweg 23 en de bouw van één nieuwe vrijstaande woning aan de Engweg. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.

Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.

Planspecifiek

Op basis van de Interin Omgevingsverordening provincie Utrecht ligt het projectgebied in landelijk gebied. Hierom is advies gevraagd aan de provincie over de voorgenomen ontwikkeling. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn van de planvorming gezien er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Daarnaast ligt de nieuwe woning in de kernrandzone en in een bestaand bebouwingslint. Deze conclusie is hierna verder onderbouwd. De volgende artikelen zijn relevant voor het plan.

Artikel 7.7 Beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, met de aanduiding 'CHS - archeologische waardevolle zone'. De omgevingsverordening schrijft voor deze gronden o.a. voor dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gronden mogelijk zijn, zolang onevenredige aantasting van de waarden in het gebied wordt voorkomen. In samenhang met de omgevingsverordening worden in de regels van een bestemmingsplan daarbij voorwaarden opgenomen die bepalen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Binnen het plangebied zijn bovengronds geen gebouwen of restanten aanwezig met cultuurhistorische waarden die door voorliggende planontwikkeling kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de mogelijke aanwezige ondergrondse archeologische waarden.

Artikel 7.9 Instructieregel landschap

Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'Utrechtse Heuvelrug'. Kernkwaliteiten van dit gebied zijn de robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid. De nieuwe woning aan de Engweg ligt in de kernrandzone van Elst en herbergt geen landschappelijke waarden van de Utrechtse Heuvelrug die door voorliggend plan eventueel geschaad kunnen worden.

Artikel 9.8 Instructieregel bebouwingsenclaves en -linten en artikel 9.8 Instructieregel Kernrandzone

De nieuwe woning aan de Engweg ligt binnen gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' in de omgevingsverordening. Binnen de bebouwingsenclaves of bebouwingslinten kan verstedelijking plaatsvinden, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd,
  • 2. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten,
  • 3. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

De nieuwe woning aan de Engweg ligt tevens binnen de 'kernrandzone' van Elst. Voor planontwikkelingen binnen de kernrandzone schrijft de omgevingsverordening voor dat verstedelijking is toegestaan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten,
  • b. de verstedelijking ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar is en in aansluiting op stedelijk gebied wordt gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur,
  • c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
  • d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.


ad. 1) In de eerste plaats wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door het realiseren van voorliggend initiatief. Op dit moment is er een bedrijf gevestigd op het perceel aan de Verbindingsweg 23. Met het opheffen van het bedrijf wordt de bedrijfsbebouwing gesloopt en omliggende verharding verwijderd. Deze gronden worden herbestemd naar Agrarisch zonder bouwmogelijkheden, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van deze locatie sterk verbeterd en het landelijke karakter blijft behouden. De nieuwe woning aan de Engweg is zorgvuldig ingepast in het bebouwingslint. Het ontwerp is voorgelegd aan de commissie welstand, die na aanpassing van het ontwerp akkoord is. Dit wordt nogmaals getoetst bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Ad 2) De woningbouw vindt plaats in een bestaand bebouwingslint in de kernrandzone van Elst. De nieuwe woning wordt immers gerealiseerd in het lint van de Engweg. Met het bebouwen van het momenteel agrarische perceel verdwijnt een "gat" in het bebouwingslint.

Ad 3) Een extra woning in het bebouwingslint schaadt de belangen van omwonenden en omliggende functies niet. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing en omliggende verharding verbetert de ruimtelijke situatie ter plekke wat in het direct belang is van omliggende functies en omwonenden.

Het initiatief is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Elst, Achterberg en Rhenen - Woningbouwlocaties tot 2020

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen.


Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart van Elst. De bedrijfwoning in het zuidelijke deel van het plangebied is gelegen in 'de rode contour' en aangegeven met de gele pijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0006.png"

Uitsnede van de visiekaart in de Stedenbouwkundige structuurvisie van de gemeente Rhenen

Binnen de rode contour is de aanwezigheid van stedelijke functies, zoals wonen, het uitgangspunt. Met verdichting, meervoudig ruimtegebruik en herstructurering zijn voldoende woningen te realiseren. Het bedrijf aan de Verbindingsweg 23 ligt binnen de visiekaart van de Stedenbouwkundige structuurvisie en is nader beschouwd. Het bedrijf wordt beëindigd en de bedrijfswoning wordt herbestemd tot burgerwoning. Door het omzetten van de woning wordt bijgedragen aan de wens voldoende woningen te behouden in de kern. Het project is uitvoerbaar vanuit de Stedenbouwkundige structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, vier redenen voor Rhenen'

De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. In de woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De gemeente biedt daarbij een stappenplan om de komende jaren de bouwstroom te kunnen garanderen en tegelijkertijd de woonkwaliteit te kunnen behouden. Het gaat daarbij in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in onze gemeente kunnen vinden, hoe wij de kernen vitaal houden en hoe onze bestaande woningvoorraad toekomst bestendig te maken is.


De woonvisie is niet alleen een uiting van de gemeentelijke inzet, maar ook een uitnodiging aan de corporatie, marktpartijen en bewoners om een bijdrage te leveren. De woonvisie biedt de basis voor de presentatie afspraken en de huisvestingsverordening.


Planspecifiek

Het plan voorziet in de komst van één nieuwe woning aan de Engweg, de sloop van bedrijfsbebouwing en verharding en de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning aan de Verbindingsweg. De nieuwe woning past daarmee binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de kern Elst zoals opgenomen in de woonvisie. Tot aan 2027 zijn voor Elst 144 nieuwe woningen gepland. De nieuwe woning zal geschikt zijn als levensloopbestendige woning, wat aansluit bij de Woonvisie, waarin het belang van het hebben van voldoende geschikte woningen voor senioren wordt benadrukt. Inspelen op ontwikkelingen als vergrijzing en extramuralisering staan hierbij centraal. Het initiatief sluit aan op de Woonvisie Rhenen.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen', vastgesteld op 20 september 2011 door de raad van de gemeente Rhenen, en het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', vastgesteld op 9 augustus 2013 door de raad van de gemeente Rhenen. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeeldingen van de geldende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0007.png"

Uitsnede geldende bestemmingsplannen met plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijke plannen.nl)

Ter plaatse van het perceel aan de Engweg geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' en kent het perceel de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. Ter plaatse van het perceel aan de Verbindingsweg 23 geldt het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' en kent het perceel de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Het realiseren van de nieuwe woning is binnen de regels van 'Agrarisch' niet toegestaan. Om het voorgenomen initiatief mogelijk te maken is hierom voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het plangebied ter plaatse van de toekomstige woning aan de Engweg verandert van functie van agrarisch naar de bodemgevoelige functie 'Wonen' en het perceel aan de Verbindingsweg van de functie 'Bedrijf' naar de bodemgevoelige functie 'Wonen'. Om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit aansluit op het toekomstig functiegebruik is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek is geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling en dat er geen nader onderzoek nodig is.

Op het gebied van bodem is het plan uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabij gelegen rekenpunt 15528558 (aan de Veenendaalsestraatweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   16,3 µg/m3   18,0 µg/m3   10,9 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (de realisatie van één woning, de beëindiging van het bedrijf en de sloop van de bedrijfsbebouwing en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten afname aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De nieuwe woning is gelegen aan de Engweg. Deze weg betreft een zijstraat van twee doorlopende wegen (Sportweg en de Driftweg). De planlocatie ligt buiten de zone van de westelijk gelegen N416 (rond dergelijke zones dient binnen 200 meter van deze weg onderzoek te worden gedaan naar de invloed van wegverkeerlawaai) waarmee deze weg geen invloed heeft op het plan. De overige omliggende wegen zijn geen gezoneerde wegen. Verder kan de weg omschreven worden als een smalle, rustige weg, welke hoofdzakelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Wat betreft het aspect geluid zijn er daarmee geen problemen te verwachten. Dit wordt bevestigd door het in juni 2017 uitgevoerde akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai voor een woningbouwontwikkeling aan de Engweg 3c (zie bestemmingsplan 'Engweg 3c en 23, Elst (Ut.)', op www.ruimtelijkeplannen.nl). In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting door de Engweg en omliggende wegen samen ten hoogste 44 dB bedraagt. Hierdoor is er voor het aspect geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

In de omgeving van de locatie liggen daarnaast geen spoorwegen en/of industrieterreinen. Spoorweglawaai en/of industrielawaai kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Op circa 55 m afstand ten westen van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij. De intensieve veehouderij wordt niet door de nieuwe woning belemmerd, aangezien er al woningen dichterbij de veehouderij zijn gevestigd. Uit de planMER van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010' blijkt dat er op de locatie geen sprake was van geurhinder ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (zie voorgenoemd bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl). Aangezien de intensieve veehouderij sindsdien niet heeft kunnen uitbreiden, omdat deze op slot zit vanwege de omliggende woningen, kan ervan uitgegaan worden dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning en de recreatiewoning.

Op circa 200 m afstand ten westen van het plangebied bevindt zich een manege. De afstand tussen het emissiepunt van een paardenverblijf tot aan de gevel van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient minimaal 100 meter te bedragen, en buiten de bebouwde kom 50 m. Gezien de grote onderlinge afstand kunnen effecten ten aanzien van geur worden uitgesloten. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen veehouderijen gelegen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het ontwikkelen van één nieuw gevoelig object (de woning aan de Engweg) in een woongebied. Het is daarom van belang te kijken naar het wederzijdse effecten van dit plan en bedrijven uit de omgeving. Het meest dichtstbijzijnde bedrijf betreft een intensieve veehouderij aan de Engweg 18 op circa 55 m afstand. Het aspect geur is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4. Ten aanzien van het aspect geluid kent een dergelijk bedrijf en hindercirkel van 50 m. De nieuwe woning ligt op voldoende afstand en vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

De woning aan de Verbindingsweg betreft het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning waarmee geen sprake is van een nieuw gevoelig object. Bovendien zorgt het verdwijnen van het gehele bedrijf voor een verbetering voor de omliggende woningen gezien de bijbehorende milieucirkels daarmee ook verdwijnen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één nieuw kwetsbaar object (woning aan de Engweg). Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.Engwegnaast13-ON01_0008.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Op voorgaande afbeelding is te zien dat de woning op circa 420 m afstand tot de provinciale weg N416 is gelegen en op circa 820 m tot een aardgasbuisleiding.

Provinciale weg 416

De N416 betreft een hoofdtransportroute / Corridor betreft aangemerkt als een regionale weg met verhoogt risico tot ongevallen (kettingbotsingen). De N416 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter, waarmee er geen sprake is van een plaatsgebonden risico contour. De relevante zone voor een verantwoording van het groepsrisico (GR) reikt tot 200 m vanaf de buitenrand van de weg. Het plangebied ligt op circa 420 m afstand ver buiten deze contour. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet aan de orde.

Aardgasbuisleiding

Op circa 820 m afstand ten zuiden van het plangebied loopt een aardgasleiding. Deze leiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar. Voor dit type transportleidingen geldt een wettelijke belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Het plangebied ligt buiten deze belemmeringstrook waarmee het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt. Gezien de grote afstand tot de buisleiding wordt de nieuwe woning niet binnen de 1% letaliteitsgrens gerealiseerd. De locatie bevindt zich tegen de kern van Elst temidden van een woonbuurt. In dat kader kan geconcludeerd worden dat de toename van één huishouden in een dergelijk gebied niet zorgt voor een toename van het groepsrisico van meer dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een nadere toetsing ten aanzien van de buisleiding is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is een stroomschema opgenomen, waarmee wordt bepaald of er extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, gecompenseerd moet worden door extra oppervlaktewater te graven. Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied. Toename aan verharding moet volledig gecompenseerd worden: daarmee wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is.

Waterbeleid gemeente Rhenen

De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan "een berg mooi water" van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:

  • Bescherming van de volksgezondheid
  • Een goede leef- en werkomgeving
  • Bescherming van het milieu


Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:

  • Het afvalwater op te vangen en te vervoeren
  • Het afvloeiend hemelwater op te vangen en te bergen
  • Het nemen van maatregelen als er sprake is van structurele grondwateroverlast


Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.


Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:

  • Water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening.
  • Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water vasthouden, zo nodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren.
  • Zelfregulerende robuuste watersystemen.
  • Optimale functieverweving van oppervlaktewateren (zoals recreatief medegebruik).
  • Altijd goed en veilig drinkwater.
  • Efficiënt en effectief (her)gebruik van water.


Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben.


De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente.


Op een aantal locaties in Elst is in 2014 en 2015, maar ook in de jaren daarvoor, wateroverlast ervaren. Naar aanleiding daarvan is de Wateragenda Elst opgesteld om te komen tot een waterproof Elst. De Wateragenda bevat een analyse van de huidige situatie en een stresstest van het systeemgedrag bij extreme neerslag. Op basis van deze analyse stelt het rapport kansrijke maatregelen voor om de ervaren overlast te bestrijden en het systeem meer in te richten voor veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering. Per potentiële overlastlocatie zijn maatregelen voor de korte en lange termijn bepaald.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is middels het invullen van de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief. De uitkomsten van de watertoets zijn opgenomen als bijlage 2. Er is sprake van een plan met een geringe invloed op de taken en belangen van het waterschap. Een nadere beoordeling door het waterschap is daarmee niet aan de orde.

Verhard oppervlak

Voorliggend plan betreft het saneren van 200 m² bedrijfsbebouwing met omliggende verharding en de bouw van één woning in de plaats daarvan. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt hiermee af. Oppervlaktewater is er niet aanwezig. Er zijn derhalve geen waterhuishoudkundige belangen in het geding.

Hemelwater

Het hemelwater wordt niet afgevoerd via de riolering maar op eigen terrein geïnfiltreerd in de bodem. Hiertoe wordt ter plaatse van de te slopen bedrijfsbebouwing een wadi of andere waterberging aangelegd van ten minste 40 mm diep. De precieze uitwerking van de waterberging volgt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning aan de Engweg.

Afvalwater

De nieuwe woning aan de Engweg zal worden aangesloten op het riool in de Engweg.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van de Algemene zorgplicht). Door maatregelen te nemen kunnen effecten op deze soorten worden voorkomen. De te nemen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.

In de quickscan flora en fauna is aangegeven dat de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied te groot is voor het optreden van effecten zoals trillingen, geluid en optische verstoring. Voor de beoordeling van het aspect stikstof is een voortoets stikstof uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 4. Geconcludeerd wordt dat het toekomstig gebruik geen bijdrage aan stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden. De aanleg van de woning en de sloop van de bedrijfsbebouwing veroorzaakt eveneens geen bijdrage aan stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden op basis van de inschatting van de werkzaamheden. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking neemt door de realisatie van een woning aan de Engweg beperkt toe, namelijk met maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag. De Engweg en de andere verkeerswegen in de omgeving van het plangebied kunnen deze toename goed aan. Ter plaatse van de Verbindingsweg 23 verdwijnt het bedrijf waardoor het aantal bijbehorende verkeersbewegingen sterk afneemt. Tevens zal het parkeren voor deze functie verdwijnen wat ten goede komt aan de verkeersveiligheid.

Parkeren

In het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan parkeren' van de gemeente Rhenen, vastgesteld op 6 maart 2018, wat gebaseerd is op de ‘Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds’ (d.d. 14 april 2011). Voor de nieuwe woning dienen volgens de norm 2,8 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om hier aan te voldoen en er worden ter hoogte van de inrit 3 parkeerplaatsen ingepast. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woningen pas in gebruik mogen worden genomen als is voldaan aan de parkeernorm die van toepassing is op dit plan.

Ontsluiting

Het perceel aan de Engweg wordt voorzien van een inrit op deze weg.

 

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Dwars door Nederland loopt de Limes - een lijn van forten en wachttorens die verbonden zijn door wegen en de noordelijke grens van het Romeinse rijk vormde. Nog aanwezige kernkwaliteiten van de Limes mogen niet worden aangetast. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen, (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van deze 'Romeinse Limes'. Binnen het plangebied zijn geen van deze kernkwaliteiten van de Romeinse Limes bekend. Eventueel nog aanwezige onderdelen zouden zich onder de grond moeten bevinden in de vorm van archeologische resten. Zie hiervoor de navolgende paragraaf archeologie.

Archeologie

De gemeente Rhenen heeft eigen archeologie beleid met een bijbehorende archeologische verwachtingskaart. Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting, met de daarbij behorende dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie' ter plaatse van de Engweg en 'Waarde - Archeologie 3' ter plaatse van de Verbindingsweg 23. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling worden bodemingrepen uitgevoerd. Om aan te tonen dat het initiatief uitvoerbaar wordt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Agrarisch

Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het realiseren van gebouwen is niet toegestaan, om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden ter plaatse van de nieuwe woning aan de Engweg en ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning aan de Verbindingsweg waar de bestemming 'Bedrijf' verwijderd is. Binnen de bestemming 'Wonen' is per bouwvlak (het realiseren van) één woning toegestaan.

In de regels zijn een tweetal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Ten eerste mag nieuwe woning pas in gebruik worden genomen als is voldaan aan het opnemen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (voorwaardelijk verplicht). Ten tweede dient de bedrijfsbebouwing geheel gesloopt te zijn voordat de nieuwe woning aan de Engweg mag worden bewoond (voorwaardelijk verplicht).

Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming ligt op het gehele perceel, om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plan is voor het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de belanghebbende instanties. Als gevolg van de provinciale reacite is paragraaf 3.2 over het provinciaal beleid aangepast.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan wordt geen formele inzageprocedure gehouden. De omwonenden worden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.