direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwijnsbergen 31, Elst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Initiatiefnemer is voornemens om op de percelen van Zwijnsbergen 31 en 31a in Elst (provincie Utrecht) drie nieuwe woningen te realiseren. Op de locatie bevindt zich momenteel al een burgerwoning, bedrijfswoning en loods. Deze worden gesloopt ten behoeve van de ontwikkeling. Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de locatie Zwijnsbergen 31 en 31a te Elst, in de gemeente Rhenen. De locatie bevindt zich aan de oostkant van de kern, op de grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied van de gemeente. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0002.png"

Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Zwijnsbergen in het oosten van de kern Elst. De locatie ligt in een gemengd gebied, op de rand van de bebouwde kom met het buitengebied. De straat Zwijnsbergen betreft een smalle weg waar enkel aan de zuidkant bebouwing te vinden is. Dit zijn voornamelijk (vrijstaande) woningen. Andere percelen worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. Aan de noordkant van het plangebied bevindt zich een open grasland.

Binnen het plangebied bevinden zich momenteel een burgerwoning, bedrijfswoning en voormalige bedrijfsloods. De burger- en bedrijfswoning zijn georiënteerd op de Zwijnsbergen en bevinden zich onder één kap. De twee-onder-een-kapwoningen zijn gevestigd in de noordelijke punt van het plangebied, waarbij de oostelijke woning de bedrijfswoning (Zwijnsbergen 31) betreft. De burgerwoning (Zwijnsbergen 31a) heeft op het achtererf een klein bijgebouw staan. Achter de bedrijfswoning ligt de bedrijfsbebouwing (loods). Op de bedrijfslocatie werd voorheen een bouwmachineverhuurbedrijf uitgeoefend. De werkzaamheden zijn inmiddels beëindigd.

Het achtererf van het voormalige bedrijf loopt diep door tot circa 100 meter achter de bedrijfswoning. Deze gronden en de gronden ten oosten van de bebouwing zijn in gebruik als weiland voor enkele paarden. Parkeren vindt in de huidige situatie plaats op eigen terrein. De bedrijfswoning en loods worden door een inrit ontsloten op de Zwijnsbergen. Aan de oostkant van deze woning is tevens een parkeerplaats aanwezig. De burgerwoning heeft geen eigen inrit en het parkeren vindt plaats aan de voorzijde van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)

2.2 Toekomstige situatie

Woningen

Het plan voorziet in het toevoegen van drie nieuwe woningen in het plangebied. Het betreft één nieuwe vrijstaande woning op de locatie van de bestaande woningen en twee nieuwe woningen (onder één kap) op het onbebouwde grasveld ten zuidoosten van de woningen. Voor de beoogde herontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt.

De twee-onder-een-kap-woningen hebben ieder een oppervlakte van circa 100 vierkante meter. De woningen kennen één bouwlaag met een kap en een kelder. De bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter. De woningen zijn georiënteerd op de Zwijnsbergen, maar hebben hun entree aan respectievelijk de west- en oostzijde van de woning.

Het plan voorziet daarnaast in het toevoegen van één vrijstaande woning ten westen van de twee-onder-een-kapwoningen. Deze vrijstaande woning is eveneens georiënteerd op de Zwijnsbergen. De woning heeft één bouwlaag met een kap.

Erfinrichting en parkeren

Voor de realisering van het plan wordt het plangebied opgedeeld in 3 erven. Het erf van de vrijstaande woning loopt verder door achter de woning dan dat van de andere twee woningen. Navolgende afbeelding geeft dit aan. Het plangebied blijft in de toekomstige situatie ontsloten door de Zwijnsbergen. Elke woning krijgt hiermee een nieuw aan te leggen inrit. Parkeren blijft in de toekomstige situatie plaatsvinden op eigen terrein. Het plan voorziet in de ontwikkeling van 2 parkeerplaatsen per woning. Het aspect verkeer en parkeren wordt nader besproken in paragraaf 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0004.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie (bron: bta Veenendaal)

Uitgangspunten beeldkwaliteit

Architectuur

De woningen krijgen een landelijke uitstraling, zowel historiserende als eigentijdse interpretaties zijn mogelijk. De woningen zijn op de openbare weg gericht en hebben geen gesloten voorgevels.

Bouwmassa

  • De woningen hebben een duidelijke hoofdvorm met kap;
  • De hoogte van de woningen bedraagt één bouwlaag met kap;
  • Samengestelde kapvormen zijn toegestaan;
  • Dakvlakken dienen als geheel herkenbaar te zijn, dakkapellen zijn ondergeschikt;
  • De dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 25 graden en niet meer dan 55 graden;
  • Bij de 2-onder-1-kapwoning is een verbindend tussenlid denkbaar;
  • Een verbijzondering van de entree middels bijvoorbeeld een risaliet is denkbaar.

Materialisatie

  • Metselwerk in baksteen passend in landelijke stijl;
  • Wit stucwerk of wit gekeimd metselwerk is eveneens mogelijk;
  • Houten of zinken gevelonderdelen of hierop lijkende producten zijn mogelijk, maar wel ondergeschikt in gevelbeeld;
  • Daken voorzien van riet of dakpannen in matte grijstinten, antraciet en oranjerood.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in het gebied 'Romeinse Limes' van de SVIR en het Barro. De Romeinse Limes zijn hier zeer schetsmatig ingetekend. In 2021 zijn delen van de Romeinse Limes als UNESCO-werelderfgoed aangewezen. In de gemeente Rhenen zijn geen delen van de Limes aangewezen. Het plan heeft derhalve geen invloed op de Romeinse Limes. Het plan raakt geen rijksbelangen.

Ladder duurzame verstedelijking

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat bij ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal woningen beperkt blijft tot elf woningen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één extra woning en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder is niet aan de orde.

Conclusie

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.

Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.

Planspecifiek

Watersysteem

Het plangebied is gelegen binnen de zone 'HDSR binnen de bebouwde kom'. In artikel 2.5 Normen wateroverlast binnen de bebouwde kom Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden worden de normen ten aanzien van wateroverlast door inundatie bepaald. De normen bakenen de zorgplicht van de waterbeheerder af die deze heeft op het vlak van het voorkomen dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie. Deze normen zijn daarom niet van toepassing op burgers en hebben geen invloed op voorliggend plan.

Het plangebied is tevens gelegen binnen een zone 'Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek'. In artikel 2.11 Instructieregel rangorde bij waterschaarste Amsterdam-Rijnkanaal en Lek is opgenomen dat voor gebieden in deze zone regels zijn opgenomen in het Waterbesluit over de maatschappelijke en ecologische behoeften bij (dreigende) waterschaarste. Het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade heeft hierbij prioriteit. Vervolgens hebben de drinkwater- en energievoorziening prioriteit. De regels ten aanzien van waterschaarste heeft geen invloed op de ontwikkeling van de woningen of vice versa.

Beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied is gelegen binnen een zone 'CHS - archeologische waardevolle zone'. Navolgende afbeelding toont dit aan. Voor alle locaties gelegen binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) dient in het bestemmingsplan rekening gehouden te worden met de waarden van de CHS en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden. In 4.5 staat beschreven welke cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied bovengronds geen gebouwen of restanten aanwezig zijn met cultuurhistorische waarden die door voorliggende planontwikkeling kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de mogelijke aanwezige ondergrondse archeologische waarden. Hiermee voldoet het plan aan artikel 7.7 uit de verordening.

Landschap

Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'Utrechtse Heuvelrug', opgenomen in artikel 7.9 van de verordening. Kernkwaliteiten van dit gebied zijn de robuuste eenheid, reliëfbeleving en externe historische gelaagdheid. De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom van Elst en het plangebied herbergt geen landschappelijke waarden van de Utrechtse Heuvelrug die door voorliggend plan eventueel geschaad kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0005.png"

Uitsnede 'Kaart 15: Cultuurhistorie en landschap kaart 1' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wonen, werken en recreëren

Het plangebied is gelegen binnen 'Stedelijk gebied'. Voor stedelijke ontwikkelingen in dit gebied dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen (zie paragraaf 3.1). Het plan voorziet in een ontwikkeling op een inbreidingslocatie en wordt daarmee binnenstedelijk ontwikkeld. Dit past bij het provinciaal programma Wonen en werken, zoals in artikel 9.15, tweede lid, onder a. beschreven is.

Aandachtsgebied stiltegebied

Het plangebied ligt in een door de provincie aangewezen 'Aandachtsgebied stiltegebied'. In artikel 9.23 is opgenomen dat een Aandachtsgebied stiltegebied een zone is van 1500 meter rondom een stiltegebied. Binnen een stiltegebied is het algemene uitgangspunt dat het toelaatbare of gewenste geluidsniveau van niet gebiedseigen geluiden 40 decibel (A) is. In artikel 9.27 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Aandachtsgebied stiltegebied regels bevat die rekening houden met de doelstellingen voor het geluidsniveau in een stiltegebied. Om te voorkomen dat geluidsbronnen buiten het stiltegebied een ongewenste aantasting van de akoestische kwaliteit in het stiltegebied veroorzaken, zijn instructieregels opgenomen met als doel dat geluidsbronnen buiten het stiltegebied niet in het stiltegebied een geluidsniveau van meer dan 35 dB (A) veroorzaken. Binnen het plangebied aan de Zwijnsbergen wordt een bedrijfsbestemming omgevormd naar wonen. De toekomstige situatie zorgt daarmee voor een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, gezien de mogelijkheid voor bedrijfsmatig geluid is weggenomen. Woningen binnen de bebouwde kom worden daarnaast beschouwd als bronnen met gebiedseigen geluid. Daarmee is het voorgenomen initiatief passend binnen het aandachtsgebied stiltegebied.

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, vier redenen voor Rhenen'

De gemeente Rhenen heeft in 2018 haar woonvisie 'Kiezen voor Rhenen' vastgesteld. Hierin formuleert de gemeente de ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. In de visie staat beschreven dat de gemeente een grote aantrekkingskracht heeft, wat leidt tot een grote woningbehoefte. De ruimte is echter beperkt. De visie gaat in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in de gemeente kunnen vinden, hoe de kernen vitaal gehouden worden en hoe de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig te maken is. De woonvisie heeft een horizon tot 2030, maar is concreet tot 2022. Daarom is het de bedoeling om de woonvisie na twee jaar te actualiseren.

Actualisatie Woonvisie Rhenen

In 2021 is de woonvisie van de gemeente Rhenen geactualiseerd. In de actualisatie staat beschreven dat tot 2040 nog steeds een grote woningbehoefte is in de gemeente Rhenen. Op grond van onderzoek van de regio Foodvalley wordt geadviseerd om een 130%-planning aan te houden en zo vooraf rekening te houden met eventuele effecten van planuitval. Terugval in productie is op dit moment een groter risico dan tijdelijke overproductie. Vanuit het rijk en de provincie Utrecht wordt ook gestimuleerd om de bouw van woningen te versnellen in de regio Foodvalley via de kamerbrief 'versnellen aanpak woningtekort'. In de periode tot 2030 dient het kwantitatief kader te worden bijgesteld naar 85-90 woningen per jaar. Een groot deel van de behoefte voor nieuwbouw zit hierbij in de kernen, stelt het Kleine Kernen onderzoek. Navolgende tabel toont het percentage van de behoefte voor de kern Elst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0006.png"

Vertaling woningbehoefte naar de kernen (bron: Actualisatie Woonvisie)

Planspecifiek

Het plan voorziet in het toevoegen van één extra woning in het plangebied. Hiermee levert het plan een bescheiden bijdrage aan de kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente, meer specifiek in de kern Elst. Daarnaast zijn de ouders van de initiatiefnemers en toekomstige bewoners van een van de woningen woonachtig even ten westen van het plangebied. Daarmee is het bieden van mantelzorg een mogelijkheid in de toekomst, waarmee deze ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. Dit sluit aan op de kwalitatieve woningbehoefte in de visie.

Het plan is passend binnen de Woonvisie.

3.3.2 Beleid inbreidingslocaties Zwijnsbergen in Elst (Utr.)

Voor verschillende locaties aan Zwijnsbergen zijn initiatieven binnengekomen voor het realiseren van één of meerdere woningen. Om de ontwikkelingen van de woningbouwprojecten aan Zwijnsbergen te reguleren is het wenselijk gebleken om hieraan voorwaarden te stellen. Het Beleid inbreidingslocaties Zwijnsbergen legt geen verplichting tot invulling vast. Particuliere initiatieven zullen aan dit beleid getoetst worden. Voor de realisatie van woningen op de bestemmingsvlakken, zal nog wel een bestemmingsplanherziening of omgevingsvergunningprocedure doorlopen moeten worden. In het beleid zijn locaties aangewezen waarbinnen woningbouw is toegestaan. Iedere inbreidingslocatie dient als geheel ontwikkeld te worden. De woningen mogen uitsluitend halfvrijstaand of vrijstaand worden gebouwd. Naast een maximale goothoogte van 3,5 meter geldt voor een hoofdgebouw de maatvoering zoals opgenomen in navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0007.png"

Voor bijbehorende bouwwerken is bepaald dat deze minstens 1 meter achter het verlengde van de voorgevel gebouwd mogen worden. Het gezamenlijk oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25% van het kadastraal perceel tot een maximum van 125 m². De goot- en bouwhoogte mogen maximaal 3 respectievelijk 4,5 meter bedragen.

Planspecifiek

Het plan voorziet in het toevoegen van drie nieuwe woningen op de planlocatie. Dit past niet binnen de beleidsnota. Omdat de omvorming en sloop van de bedrijfshal leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, heeft de gemeente desondanks besloten dat het geoorloofd is om in afwijking van de nota medewerking te verlenen aan het verzoek. Er dient voldaan te worden aan de bouwregels uit de nota. De woningen dienen goed te worden ingepast in het landelijke karakter van dit gebied en het lint. In paragraaf 2.2 is weergegeven dat er wordt voldaan aan de gewenste bouwregels en beeldkwaliteit op deze locatie.

Het plan is passend binnen het beleid inbreidingslocaties.

3.3.3 Groenbeleidsplan Rhenen 2023-2028

In het Groenbeleidsplan Rhenen 2023-2028 'Multifunctioneel groen, van waarde voor iedereen' beschrijft de gemeente Rhenen waarom groen belangrijk is, wat zij wil met groen en wat zij gaat doen met groen. In het beleidsplan is opgenomen dat de gemeente naast het voortzetten van de bestaande koers (zoals het behoud van bomenstructuren en grotere groenzones en beheer conform beeldkwaliteitsplan) , inzet op het het behouden en versterken van groen aan de hand van 3 speerpunten: klimaatadaptatie, biodiversiteit en leefbaarheid. Vanuit die speerpunten wordt een concrete invulling gegeven middels projecten, initiatieven en samenwerking of stimulans.

Planspecifiek

Navolgend wordt het plan getoetst aan de 3 speerpunten uit het Groenbeleidsplan:

Klimaatadaptatie

Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt opgevangen en geïnfiltreerd (zie ook paragraaf 4.2). Daarnaast worden woningen boven het maaiveld aangelegd, waardoor ter plaatse geen wateroverlast ontstaat. De nieuwbouw wordt gebouwd aan de normen uit het Bouwbesluit en voldoet hiermee aan de actuele eisen op het gebied van isolatie. Hiermee zijn de woningen minder gevoelig voor stijgende temperaturen. Bestaand groen wordt waar mogelijk in stand gehouden. In de omgeving van het plangebied bevindt zich opgaand groen, wat voor koelte zorgt.

Biodiversiteit

Voorliggend plan heeft betrekking op een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 4.3 is beschreven dat het plan geen negatieve effecten heeft met betrekking tot soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.

Leefbaarheid

Het plangebied grenst ligt aan de rand van Elst, op de grens met het buitengebied. In de omgeving van het plangebied zijn daarmee voldoende mogelijkheden aanwezig met betrekking tot ontspanning, recreatie, sport en spelen in bestaand groen. De ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaand bebouwingslint en doet hiermee geen afbreuk aan de leefbaarheid van de omgeving.

Het initiatief is passend binnen het Groenbeleidsplan.

3.3.4 Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2023-2027

In het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie beschrijft de gemeente Rhenen wat de gevolgen van extreem weer door klimaatverandering teweegbrengt voor de gemeente. De gemeente licht in het beleidsstuk toe wat de ambities zijn met betrekking tot een klimaatbestendig en waterrobuust Rhenen in 2050. Het betreft de volgende ambities:

  • Samenwerken met durf;
  • Groen leeft!;
  • Ontstenen en vergroenen;
  • Balans;
  • Voorbereid op noodsituatie;
  • Bewust;
  • Rust en Verkoeling;
  • Waterberging op de berg;
  • Hergebruik maakt water tot vriend.

Planspecifiek

Het Groenbeleidsplan borduurt voort op het thema 'klimaatadaptatie' als gesteld in het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie. In paragraaf 3.3.3 is toegelicht dat het initiatief passend is binnen het gemeentelijke speerpunt wat betreft klimaatadaptatie. Het initiatief is hiermee tevens passend binnen het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Kern Elst 2012

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', vastgesteld op 28 mei 2013. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied op grond van het vigerende bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Wonen' heeft. Alleen op de gronden van Zwijnsbergen 31 (de oostelijke woning) geldt de bestemming 'Bedrijf'. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', mede ter bescherming, het beheer en behoud van de eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem.

Op de woongronden is bouwen enkel toegestaan binnen een daarvoor aangewezen bouwvlak. Deze is in de noordelijke punt van het plangebied opgenomen. Ter plaatse van het bouwvlak is een bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. Tevens zijn maatvoeringen opgenomen, waarin een maximum bouwhoogte van 9 meter en een maximum goothoogte van 3,5 meter zijn opgenomen.

De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten die vallen in categorie 1 en categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Op de bestemming is een bouwvlak gelegen. Voor het gehele bouwvlak geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwmachineverhuur'. Het achtererf van het bouwvlak kent maatvoeringen, die een maximum bouwhoogte van 4,5 m en maximum goothoogte van 4,5 m toestaan. Het maximum toegestane bebouwingspercentage van het terrein bedraagt 60 procent. Aangrenzend aan het bouwvlak van de woonbestemming is de functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Hier gelden maatvoeringen van een maximum bouwhoogte van 9 meter en maximum goothoogte van 3,5 meter.

Strijdigheid

Ter plaatse van het plangebied is het niet toegestaan om (buiten de bouwvlakken) drie burgerwoningen te realiseren. Het plan is daarmee strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

Paraplubestemmingsplan Parkeren

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rhenen geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (vastgesteld op 6 maart 2018). Met dit plan legt de gemeente Rhenen haar parkeerbeleid voor de gehele gemeente juridisch-planologisch vast. Dit wordt nader besproken in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van nieuwe woningen binnen het plangebied. Hiervoor is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat de grond 'verdacht' is ten aanzien van chemische parameters. Hierom is nader bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is terug te vinden in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. De aanwezige verontreiniging is klein van schaal en betreft historische verontreiniging, waardoor deze niet saneringsplichtig is. In het kader van de herontwikkeling naar wonen is sanering wel nodig. Deze heeft inmiddels plaatsgevonden. Het evaluatierapport van de sanering is opgenomen in bijlage 3. Sanering van de grond heeft ertoe geleid dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen oplevert met betrekking tot de herontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening.Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). De volgende concentraties komen naar voren ter plaatse van de nabijgelegen receptor (30277172_15639832) aan de N225 ten zuiden van het plangebied:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Totale concentratie monitoringsjaar 2021 (µg/m3)   14,0 µg/m3   16,6 µg/m3   9,6 µg/m3  
Totale concentratie monitoringsjaar 2030 (µg/m3)   9,4 µg/m3   14,2 µg/m3   7,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Via de gegevens van het CIMLK is in te zien dat ten aanzien van deze concentraties in 2030 een daling verwacht wordt. Hiermee wordt een verbetering van de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied verwacht. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (mogelijk maken drie woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plan voorziet in het toevoegen van drie nieuwe woningen. Dit betreffen geluidsgevoelige objecten. Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Gezien de ruime afstand tot spoorwegen en industrieterreinen, zijn spoorweglawaai en industrielawaai bij voorbaat niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen aan de Zwijnsbergen. De Zwijnsbergen behoort tot een 30 km/u-zone. In het kader van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek vanwege verkeer over deze weg daarom niet nodig. Het plangebied is gelegen op iets minder dan 200 meter van de Rijksstraatweg. Dit betreft een provinciale weg, die langs het woongebied van Elst loopt. Gezien de ruime afstand van deze weg tot het plangebied (circa 190 meter) en tussenliggende bebouwing, wordt aangenomen dat er geen sprake is van een te hoge geluidsbelasting door verkeer over deze weg.

De Zwijnsbergen is een smalle en rustige weg in de bebouwde kom van Elst, welke voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Hinder van deze weg ten aanzien van wegverkeerslawaai is niet te verwachten. Voor het plangebied is daarmee ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen onderzoek nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. De woningen zullen daarom geen geurhinder ondervinden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

In de nabije omgeving van het plangebied ligt een aantal bedrijven. Om het effect van deze bedrijven op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen te onderzoeken en om te bepalen of deze bedrijven mogelijk hinder ondervinden van voorliggend plan is het van belang te kijken naar milieuzonering. Dit wordt gedaan aan de hand van de VNG-publicatie 'Staat van bedrijfsactiviteiten'.

Het plangebied is gelegen binnen een gemengd gebied, met onder meer woningen, een bouwbedrijf, autodealers en natuur. Hierom kan getoetst worden aan de richtafstanden van één niveau lagere milieucategorie. Navolgende tabel geeft de in de omgeving gelegen activiteiten weer met de bijbehorende richtafstanden en feitelijke afstand tot de nieuwe woningen.

Activiteit   Adres   Milieucategorie   Getoetste richtafstand (gemengd gebied)   Feitelijke afstand  
Autodealer   Rijksstraatweg 225, Elst   2   10 m (geluid)   ca. 80 m  
Opslag/groothandel   Rijksstraatweg 227b, Elst   2   10 m (geluid)   ca. 3 m  
Autodealer   Rijksstraatweg 209a, Elst   2   10 m (geluid)   ca. 60 m  
Aannemersbedrijf (b.o. < 1000 m2)   Rijksstraatweg 239, Elst   2   10 m (geluid)   ca. 45 m  
Bouwbedrijf (b.o. < 2000 m2)   Zwijnsbergen 19a, Elst   3.1   30 m (geluid)   ca. 50 m  

Ten aanzien van de meeste in de omgeving aanwezige activiteiten is voor het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van de getoetste richtafstanden. Enkel ten aanzien van het opslagbedrijf aan de Rijksstraatweg 227b voldoet het plangebied niet aan de richtafstand. Het achterterrein van het bedrijf aan de Rijksstraatweg 227b wordt enkel gebruikt voor opslag. Dit levert een zeer beperkte productie van geluid op. De woning die aan deze zijde wordt gerealiseerd komt op een afstand van in ieder geval 3 meter te staan van de bedrijfsbestemming. Bovendien moet het bedrijf al rekening houden met de woning aan de oostzijde van het achterterrein, welke op een afstand van circa 1,5 meter is gelegen. Gezien de smalte van het perceel aan de achterzijde betekent het rekening moeten houden met de bestaande woning aan de oostzijde, dat er ook al geen sprake zal zijn van geluidhinder voor de nieuwe woningen aan de westzijde van het bedrijfsperceel.

Hinder ten aanzien van de te realiseren woningen is gelet op het voorgaande niet te verwachten. Voor de in de omgeving gelegen bedrijven zijn de te realiseren woningen niet de meest nabijgelegen milieugevoelige objecten. Andere woningen, die dichterbij liggen, zijn maatgevend ten aanzien van de bedrijfsvoering en -mogelijkheden. Het plan levert daarmee geen belemmeringen op voor deze bedrijven.

Militair terrein

Hoewel het perceel op circa 125 m ten noorden van het plangebied niet meer in gebruik is voor militaire doeleinden, staat het bestemmingsplan dit gebruik nog toe. Voor defensie-inrichtingen geldt een richtafstand van 100 meter voor geluid (in gemengd gebied). Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat voor het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het plan voorziet in het toevoegen van een nieuw kwetsbaar object. Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van die website. Het plangebied is hierop globaal weergegeven met de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0009.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgevinh.nl)

Op de afbeelding is zichtbaar dat het plangebied enkel in de omgeving gelegen is van een buisleiding voor gevaarlijke stoffen. Dit betreft de leiding op circa 270 meter ten zuiden van het plangebied. Tevens ligt het plangebied op circa 170 meter ten noorden van de N225. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi of binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.

Buisleiding

De buisleiding ten zuiden van het plangebied betreft een aardgasleiding. De 1%-letaliteitszone van deze buisleiding betreft 75 m. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten. Daarnaast ligt het plangebied buiten de belemmeringenstrook en de plaatsgebonden risicocontour van de buisleiding. De buisleiding levert daarmee geen belemmeringen op voor het plan.

N225

Het plangebied is gelegen op minder dan 200 meter van de N225. Dit betreft een basisnetroute voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg. Er is een onderzoek uitgevoerd om de risicoeffecten in beeld te brengen. Het rapport is vindbaar in bijlage 4. Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt. Uit het rapport blijkt tevens dat het groepsrisico als gevolg van het plan kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde blijft. Een verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven. Wel dient in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid  

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van drie woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen van categorie D 11.2 besluit m.e.r.. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is een stroomschema opgenomen, waarmee wordt bepaald of er extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, gecompenseerd moet worden door extra oppervlaktewater te graven. Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied. Toename aan verharding moet volledig gecompenseerd worden: daarmee wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is.

Waterbeleid gemeente Rhenen

De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan "een berg mooi water" van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:

  • Bescherming van de volksgezondheid
  • Een goede leef- en werkomgeving
  • Bescherming van het milieu

Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:

  • Het afvalwater op te vangen en te vervoeren
  • Het afvloeiend hemelwater op te vangen en te bergen
  • Het nemen van maatregelen als er sprake is van structurele grondwateroverlast

Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.

Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:

  • Water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening.
  • Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water vasthouden, zo nodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren.
  • Zelfregulerende robuuste watersystemen.
  • Optimale functieverweving van oppervlaktewateren (zoals recreatief medegebruik).
  • Altijd goed en veilig drinkwater.
  • Efficiënt en effectief (her)gebruik van water.

Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben.

De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente.

Op een aantal locaties in Elst is in 2014 en 2015, maar ook in de jaren daarvoor, wateroverlast ervaren. Naar aanleiding daarvan is de Wateragenda Elst opgesteld om te komen tot een waterproof Elst. De Wateragenda bevat een analyse van de huidige situatie en een stresstest van het systeemgedrag bij extreme neerslag. Op basis van deze analyse stelt het rapport kansrijke maatregelen voor om de ervaren overlast te bestrijden en het systeem meer in te richten voor veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering. Per potentiële overlastlocatie zijn maatregelen voor de korte en lange termijn bepaald.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Deze is terug te vinden in bijlage 5. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Een nadere beoordeling door het waterschap is daarmee niet aan de orde. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de bouw.

Hemelwater

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 vierkante meter verharding in stedelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Het realiseren van één extra woning leidt niet tot een overschrijding van deze norm. Daarnaast wordt bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. Watercompensatie is niet benodigd. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd. Er is op het terrein voldoende ruimte aanwezig om hemelwater op te vangen en te bergen. Het hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater. De precieze uitwerking van de waterberging volgt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woningen. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft in haar vooroverlegreactie geadviserd een voorziening met een bergingscapaciteit van 70 mm ten opzichte van het toekomstige verhard oppervlak te realiseren.

Afvalwater

De woningen aan de Zwijnsbergen zullen worden aangesloten op de bestaande riolering.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de omgeving van het plangebied met daarop in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0010.png" Uitsnede Natura 2000-gebieden (bron: atlasleefomgeving.nl)

Op voorgaande kaart is te zien dat het plangebied gelegen is op circa 250 meter afstand van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Om inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen van het plan op het Natura 2000-gebied, is een Quickscan Natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat 'gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie' van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake is. Ten aanzien van stikstof is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 7. Hieruit blijkt dat er zowel in de gebruiksfase als de aanlegfase geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee is er ook wat betreft het aspect stikstof geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat voorafgaand aan de werkzaamheden met aanvullend onderzoek vastgesteld dient te worden of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen. Mogelijk leidt dit tot een aanvraag van een ontheffing Wnb. Op basis van het onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat een eventueel benodigde ontheffing Wnb na het nemen van benodigde maatregelen niet verkregen zouden kunnen worden. Voor overige soorten zijn er op voorhand geen negatieve effecten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Verkeersgeneratie

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één extra woning in het plangebied. Dit levert een zeer beperkte toename van het aantal motorvoertuigenbewegingen per etmaal op. Het plangebied blijft ontsloten door de Zwijnsbergen. Deze weg wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. De weg heeft voldoende capaciteit om de toename aan verkeer van één extra woning te verwerken. Daarnaast leidt het verdwijnen van de bedrijfsbestemming tot een afname van het aantal verwachte verkeersbewegingen. De woningen krijgen ieder een eigen inrit vanaf de Zwijnsbergen om de woningen te ontsluiten.

Parkeren

In het Paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente Rhenen, vastgesteld op 6 maart 2018, is opgenomen dat voor het gehele grondgebied van de gemeente Rhenen de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011) van toepassing zijn op wijzigingen in bestemmingsplannen. Voor woningen buiten het centrumgebied in het segment 'woning duur' en 'woning midden' gelden respectievelijk parkeernormen van minimaal 2,0 en 1,,8 parkeerplaatsen per woning. Voorliggend plan voorziet in 2 parkeerplaatsen per woning en voldoet dus aan deze parkeernormen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

 

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In (de omgeving van) het plangebied liggen geen objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke monumenten) die gevolgen ondervinden van onderhavig initiatief. Op het gebied van cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen ten aanzien van het plan.

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan is voor het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Deze is gebaseerd op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Rhenen. Navolgende afbeelding toont van deze kaart een afbeelding. Daarop is te zien dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen31-ON01_0011.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Rhenen (oranje = hoge archeologische verwachting)

Voorliggend initiatief betreft werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 vierkante meter. Op grond van de archeologische dubbelbestemming is daarom archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is terug te vinden in bijlage 8. Uit het onderzoek blijkt dat voor het plangebied sprake is van een hoge archeologische verwachting. Om die reden wordt met voorliggend plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' overgenomen. Hiermee wordt vastgelegd dat in het kader van een vergunningsverlening voor onderhavig initiatief een aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is ten aanzien van de te verwachten archeologische waarden. Hiermee is bescherming en behoud van de archeologische waarden gewaarborgd. In het uitgevoerde verkennend onderzoek wordt als vervolgonderzoek een proefsleuvenonderzoek geadviseerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', waarbij de woonfunctie wordt neergelegd over het gehele plangebied. Er worden twee bouwvlakken opgenomen. Het westelijke bouwvlak krijgt de aanduiding 'vrijstaand', waarop één vrijstaande woning is toegestaan. Het oostelijke bouwvlak krijgt de aanduiding 'twee-aaneen', waarop twee aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. Ten behoeve de maten van de woningen krijgen de bouwvlakken de bouwaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Daarnaast is middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' vastgelegd hoeveel woningen per bouwvlak gebouwd mogen worden.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', ten behoeve van het beheer, behoud en bescherming van eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem. Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele plangebied.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Veiligheidsregio Utrecht, GasUnie en Vitens. De provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en GasUnie hebben gereageerd. Op basis van de reacties van de provincie Utrecht en Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden zijn enkele kleine aanpassingen in de toelichting gedaan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voorliggend plan voorziet niet in een formele inspraakprocedure. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage. De omwonenden zijn van het initiatief op de hoogte gebracht. Een verslag daarvan is opgenomen in bijlage 9.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.