direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vissersweg 23, Elst (Ut.)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaren van het perceel aan Vissersweg 23 te Elst hebben het voornemen om er één vrijstaande woning te realiseren. Het perceel maakt onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Vissersweg en is in de huidige situatie onbebouwd.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Vissersweg in het westelijke deel van de kern Elst. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0002.jpg"

Globale ligging van het plangebied ten opzichte van omgeving.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Vissersweg, een weg die uitkomt op de provinciale weg N225. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Rhenen, sectie H, nummers 5928 en 6254. Aan de Vissersweg zijn voornamelijk woningen gesitueerd met hier en daar een bedrijfs- en maatschappelijke functie. De Vissersweg is een karakteristiek lint met kleinschalige en diverse woonbebouwing, hoofdzakelijk in de vorm van vrijstaande woningen. Door de vrijstaande woningen op ruime percelen vormt het bebouwingslint een zachte overgang van dorp naar landschap.

Het plangebied beschikt over een agrarisch verleden maar is in de loop van de jaren verrommeld. Aan weerszijde van het plangebied zijn in de huidige situatie woningen gevestigd. Bijgevoegde afbeeldingen geven de huidige situatie in het plangebied globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0003.jpg"

Huidige situatie in het plangebied.

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief is om één vrijstaande woning te realiseren aan de Vissersweg 23. De woning komt in dezelfde rooilijn als de naastgelegen woningen te staan, ook de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woning sluit aan op de omgeving. De vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met zadelkap.

Door deze ontwikkeling wordt een lege plek in de lintbebouwing van de Vissersweg opgevuld en wordt het plangebied voorzien van een duurzame functie. De nieuwe woning zal worden ontsloten op de Vissersweg. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Bijgevoegde afbeelding geeft de toekomstige situatie in het plangebied aan. Op deze indicatieve verkavelingsopzet is de vrijstaande woning op het noordelijke deel van het perceel gesitueerd, op circa 4 meter van de perceelgrens. Op deze wijze blijkt er aan de zuidkant een ruime tuin over. Indicatief is een uitbouw of garage aan de noordkant weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0004.png"

Toekomstige situatie ter plaatse van voorliggende ontwikkeling.

2.3 Duurzame stedenbouw

Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief is aan te merken als een duurzame ontwikkeling. De nieuwe woning aan de Vissersweg 23 zal als gasloze woning worden opgeleverd en tevens voldoen aan de huidige BENG-eisen. De toepassing van duurzame technieken en bouwmaterialen dragen daar aan bij. Ook bij de inrichting van de buitenruimte zijn er kansen voor het creëren van een duurzame leefomgeving. Het toevoegen van bomen en struiken zorgt voor een verkoelend effect op warme dagen, waarmee hittestress wordt voorkomen. Verder kunnen infiltratievoorzieningen worden aangelegd om overtollig hemelwater af te voeren in de bodem. Een nadere uitwerking van de toepassing van duurzame technieken, bouwmaterialen en infiltratievoorzieningen volgt gedurende de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief betreft het mogelijk maken van één woning. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.

Planspecifiek

Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid. Door te bouwen binnen bestaand stedelijk gebied wordt bijgedragen aan de ambitie van vitale steden en dorpen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart van Elst. Het plangebied is blauw omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0005.png"

Uitsnede van visiekaart in de Stedenbouwkundige structuurvisie van de gemeente Rhenen.

Binnen de rode contour is de aanwezigheid van stedelijke functies, zoals wonen, het uitgangspunt. Met verdichting, meervoudig ruimtegebruik en herstructurering zijn voldoende woningen te realiseren. Het plangebied aan de Vissersweg 23 ligt binnen de visiekaart van de Stedenbouwkundige structuurvisie en is nader beschouwd. Het plangebied is reeds onbebouwd. Voorliggende ontwikkeling geeft uitvoer aan de visie om binnen bestaand stedelijk gebied te verdichten. Hiermee is het plan uitvoerbaar vanuit de Stedenbouwkundige structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen'

Begin 2018 is de woonvisie voor de gemeente Rhenen vastgesteld. Rhenen is een aantrekkelijke gemeente met kleinstedelijke en dorpse kwaliteiten. Door de goede woonkwaliteit heeft Rhenen een grote aantrekkingskracht op mensen van buiten. Er is een grote woningbehoefte, maar beperkte ruimte om te groeien. Dat leidt tot een gespannen woningmarkt. In de woonvisie worden de ambities en strategieën om met verschillende woonopgaven van de gemeente om te gaan geformuleerd.

Opgaven

Woningbouw concurreert met andere functies om de schaarse ruimte in de regio, zoals natuur en bedrijvigheid. Vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en regionaal en provinciaal beleid wordt prioriteit gegeven aan toevoeging op inbreidingslocaties: binnen het bebouwde gebied van de kernen. Dan gaat het om herbenutten van bedrijfs- en schoollocaties, maar ook herstructurering van huurwijken.

Om in de kwalitatieve woningbehoefte te voorzien, zijn er vooral grondgebonden koopwoningen en meer aanbod in de vrije sector nodig. Ook is er ook nodig voor senioren.

De afgelopen jaren is eens te meer duidelijk geworden dat verhuisgedrag sterk afhangt van de economische situatie en het vertrouwen in de toekomst. Momenteel is er door de economische groei een sterke focus op de koopmarkt. Uit het woningmarktonderzoek (2017) blijkt de volgende gewenste ontwikkeling van de voorraad, naar verschillende perioden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0006.png"

Ontwikkeling woningbehoefte naar woontype en eigendom in de gemeente Rhenen, exclusief het huidige tekort aan sociale huurwoningen, 2017 - 2027.

Een groot gedeelte van de aanvullende behoefte slaat neer in de koopsector. In de koopsector zijn de wensen redelijk gespreid over de woningtypes. Door ruime woningen toe te voegen, wordt indirect in de behoefte aan kleinere woningen voorzien, doordat huishoudens uit kleine woningen doorstromen.

Ambities

De gemeente Rhenen ambieert het toevoegen van nieuwbouwwoningen in iedere kern, binnen bestaand gebied. Hiermee wordt de groene kwaliteit van de omgeving behouden. Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte, gaat de gemeente nauwkeuring na waar kansen liggen voor inbreiding zonder het groene karakter aan te tasten. Hierbij wordt creatief gekeken naar mogelijkheden om plekken beter te benutten voor woningbouw, zoals een vrijkomend bedrijfspand of schuur.

Planspecifiek

Het plan voorziet in de komst van één woning. Zoals vermeld zijn er tot aan 2027 voor Elst 144 woningen gepland. De ontwikkeling past daarmee binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de kern Elst zoals opgenomen in de woonvisie. De nieuwe woning vullen een open plek in de lintbebouwing op en dragen daarmee bij aan een karaktervol Rhenen. De ontwikkeling sluit tevens aan bij het streven dat er in iedere kern nieuwe woningen en primair eengezinswoningen worden gerealiseerd. Het initiatief sluit aan op de woonvisie Rhenen.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', vastgesteld op 9 augustus 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' waardoor het gebied mede bestemd is ter bescherming en veiligheid van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Daarbij vigeert ter plaatse van het plangebied het paraplubestemmingsplan Parkeren, vastgesteld op 6 april 2018. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0007.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan ter hoogte van plangebied.

Het realiseren van een woning is binnen het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Met voorliggende ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. Hiermee wordt er een bodem gevoelige functie toegevoegd aan het plangebied. Derhalve dient er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat in geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater de (tussenwaarde) voor nader onderzoek en/of de interventiewaarde is overschreden. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is in overeenstemming met het toekomstige gebruik van het plangebied als woonlocatie. Nader onderzoek is niet aan de orde.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15639795 (aan de Elsterstraatweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   17,7 µg/m3   18,3 µg/m3   11,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone van een industrieterrein of een spoorweg. Tevens ligt het plangebied buiten de wettelijke onderzoekszone van de Rijksstraatweg. Op de Vissersweg en de Houweg geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Deze wegen kennen geen wettelijke geluidzone, waardoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet benodigd is. Daarnaast betreffen de Vissersweg en de Houweg rustige wegen aan de rand van het dorp. Derhalve mag worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarisch bedrijven aanwezig. De vrijstaande woning zal derhalve geen geurhinder ondervinden.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied’ en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt, gelet op de afwisseling van de woonfunctie, bedrijfsfunctie en maatschappelijke functie in het bebouwingslint van de Vissersweg en de Houweg, aangemerkt als gemengd gebied.

Houweg 17

Ten zuiden van het plangebied ligt aan de Houweg 17 een kerkgebouw van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. Het betreffende perceel kent een maatschappelijke bestemming. Voor kerkgebouwen geeft de VNG-publicatie, in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter tot de gevel van een milieugevoelig object. Het beoogde bouwvlak voor de nieuwe vrijstaande woning ligt deels binnen de richtafstand van 10 meter gerekend vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Maatschappelijk'. Een deel van de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' is echter al jarenlang in gebruik als grasland. De afstand tot de daadwerkelijke milieubelastende activiteiten van de kerk (parkeerterrein en kerkgebouw zelf) bedraagt circa 30 meter of meer. Derhalve mag worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning en de kerk wordt niet belemmerd in de activiteiten.

Houweg 21A

Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de Houweg 21A een kerkgebouw van de Hersteld Hervormde Gemeente van Elst. Het betreffende perceel kent de bestemming 'Bedrijf' met een specifieke functieaanduiding voor 'bijeenkomsten'. Zoals hiervoor aangegeven geeft

de VNG-publicatie, in gemengd gebied voor kerkgebouwen een richtafstand van 10 meter tot de gevel van een milieugevoelig object. De afstand tussen de grens van de bestemming 'Bedrijf' en het beoogde bouwvlak van de nieuwe vrijstaande woning bedraagt circa 36 meter. Daarmee is er ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat en de kerk wordt niet belemmerd in de activiteiten.

VIssersweg 34-34A

Ten westen van het plangebied ligt aan de Vissersweg 34-34A een slijp- en polijstinrichting. Het betreffende perceel kent de bestemming 'Bedrijf' met een specifieke functieaanduiding voor het slijpen polijstbedrijf. Voor een slijp- en polijstinrichting geeft de VNG-publicatie, in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter tot de gevel van een milieugevoelig object. Het beoogde bouwvlak voor de nieuwe vrijstaande woning ligt binnen de richtafstand van 30 meter gerekend vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Bedrijf'. Het voorste deel van het perceel (Vissersweg 34, perceel 7061) wordt echter niet gebruik voor milieubelastende activiteiten, maar is in gebruik ten behoeve van de (bedrijfs)woonfunctie. De milieubelastende activiteiten vinden achterop het perceel plaats (Vissersweg 34A, perceel 7060). De afstand tussen perceel 7060 en het beoogde bouwvlak van de nieuwe vrijstaande woning bedraagt circa 38 meter.

Derhalve mag worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en vormt de situering van de nieuwe vrijstaande woning binnen de richtafstand geen belemmering.

Beperkte bedrijfsvoering

Voor bovengenoemde bedrijven/maatschappelijke voorzieningen zal het realiseren van de beoogde vrijstaande woning geen (extra) beperking betekenen voor de bedrijfsvoering. Er liggen al bestaande woningen dichterbij de betreffende bedrijven/maatschappelijke voorzieningen die daarmee maatgevend zijn.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/ of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied.

Op de risicokaart is te zien dat ten zuiden van het plangebied op circa 370 meter een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen ligt. De buisleiding heeft een diameter van 6 inch (15,2 cm) en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 70 meter. Het plangebied ligt daarmee ruim buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen zijn voor het initiatief.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is een stroomschema opgenomen, waarmee wordt bepaald of er extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, gecompenseerd moet worden door extra oppervlaktewater te graven. Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied. Toename aan verharding moet volledig gecompenseerd worden: daarmee wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is.

Waterbeleid gemeente Rhenen

De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan "een berg mooi water" van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:

  • Bescherming van de volksgezondheid
  • Een goede leef- en werkomgeving
  • Bescherming van het milieu


Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:

  • Het afvalwater op te vangen en te vervoeren
  • Het afvloeiend hemelwater op te vangen en te bergen
  • Het nemen van maatregelen als er sprake is van structurele grondwateroverlast


Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.


Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:

  • Water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening.
  • Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water vasthouden, zo nodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren.
  • Zelfregulerende robuuste watersystemen.
  • Optimale functieverweving van oppervlaktewateren (zoals recreatief medegebruik).
  • Altijd goed en veilig drinkwater.
  • Efficiënt en effectief (her)gebruik van water.


Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben.


De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente.


Op een aantal locaties in Elst is in 2014 en 2015, maar ook in de jaren daarvoor, wateroverlast ervaren. Naar aanleiding daarvan is de Wateragenda Elst opgesteld om te komen tot een waterproof Elst. De Wateragenda bevat een analyse van de huidige situatie en een stresstest van het systeemgedrag bij extreme neerslag. Op basis van deze analyse stelt het rapport kansrijke maatregelen voor om de ervaren overlast te bestrijden en het systeem meer in te richten voor veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering. Per potentiële overlastlocatie zijn maatregelen voor de korte en lange termijn bepaald.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 2. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.

Hemelwater

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Het realiseren van één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken zal niet leiden tot een toename van meer dan 500 m2 verharding. Daarmee is watercompensatie niet benodigd vanuit het beleid van het waterschap. Het hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd. Er is op het terrein voldoende ruimte aanwezig om hemelwater op te vangen en te bergen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen de voorzieningen voor hemelwateropvang zijn uitgewerkt.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken op circa 380 meter afstand. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling in combinatie met de afstand, zijn er geen effecten op het Natura 2000-gebied te verwachten.

Soortenbescherming

In de huidige situatie is het plangebied een onbebouwd grasveld dat wordt omringd door woonpercelen en een weg. Er wordt geen opgaande beplanting verwijderd en er worden geen poelen gedempt. Er zijn daarmee geen effecten voor beschermde soorten.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeeraantrekkende werking

Het plangebied wordt ontsloten via de Vissersweg met een nieuwe inrit. Het aantal verkeersbewegingen per dag als gevolg van één extra vrijstaande woning is beperkt. Volgens het CROW kan ervan worden uitgegaan dat het aantal verkeersbewegingen met maximaal 9 per dag toeneemt. De toename van het aantal verkeersbewegingen is daarmee dermate beperkt dat dit naar verwachting niet zal leiden tot verkeerstechnische problemen op de Vissersweg.

Parkeren

In het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan parkeren' van de gemeente Rhenen, vastgesteld op 6 maart 2018, wat gebaseerd is op de ‘Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds’ (d.d. 14 april 2011). Voor de nieuwe woning dienen volgens de norm 2,8 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om hier aan te voldoen. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woning pas in gebruik mag worden genomen als is voldaan aan de parkeernorm die van toepassing is op dit plan.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt op gronden die vanuit cultuurhistorie relevant zijn met betrekking tot de Romeinse Limes. Binnen het plangebied zijn echter geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door voorliggend plan worden aangetast.

Archeologisch

Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart is te zien dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVissersweg23-ON01_0009.jpg"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart

Een archeologisch onderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden als het een bouwwerk betreft met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m² of als het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

In het voorliggend plan zal de oppervlakte van de woning meer dan 100 m² zijn, daarom is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is in bijlage 3 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen waarden aanwezig zijn in het plangebied die geschaad kunnen worden alsmede het resultaat van voorliggende ontwikkeling. Nader onderzoek is niet van toepassing en de dubbelbestemming voor archeologie wordt niet overgenomen in dit bestemmingsplan.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Wonen' waarbij de woonfunctie wordt neergelegd voor het gehele plangebied. Er wordt één bouwvlak opgenomen met de aanduiding 'vrijstaand', waar de woning is toegestaan. Ten behoeve van de grootte van de woning wordt op het bouwvlak de bouwaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' opgenomen. Daarnaast is vastgelegd middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' dat er maximaal één nieuwe woning binnen het bouwvlak mag worden gebouwd.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt bij het voorliggende plan geen formele inspraakprocedure.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan wordt geen formele inspraakperiode gehouden. De omwonenden zijn geïnformeerd over

de voorgenomen ontwikkeling. Met omwonenden zijn gesprekken gevoerd, een verslag van deze gesprekken is te raadplegen in bijlage 4. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.