direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rhenen Keldermanspad
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan het Keldermanspad in Rhenen staan nu twee oude, vervallen schuren in een veld dat is bestemd als 'Tuin'. De eigenaar van de grond wil deze twee schuren slopen, en hier een woning terugbouwen.

Het bouwen van een woning in een bestemming 'Tuin' past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Keldermanspad, aan de zuidkant van de stad Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01_0002.png"

ligging in omgeving (bron: Arcgis.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan het Keldermanspad, Tussen de oude stadsmuur van Rhenen en de Nederrijn. Dit gebied bestaat voornamelijk uit open grasland. In het westen staan een aantal woningen, en een voormalig bedrijf waar ook woningbouw gerealiseerd zal worden. Ook ten noorden staan woningen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01_0003.png"

Plangebied in rood (bron: PDOK.nl)

In het plangebied staan twee vervallen schuren, met daaromheen enkele bomen. De rest van het plangebied bestaat uit verwilderd grasland. Het plangebied wordt ontsloten door het Keldermanspad, een weg die ter hoogte van het plangebied overgaat in een voetpad.

2.2 Toekomstige situatie

In het plan worden de twee vervallen schuren verwijderd. In plaats hiervan wordt een nieuwe woning gebouwd op dezelfde locatie in het plangebied. Deze woning wordt met de kap dwars op het Keldermanspad gerealiseerd en heeft een smaller profiel dan de twee schuren, waardoor het zicht vanuit het achterliggende gebied op de historische binnenstad en monumentale stadsmuur verbeterd. Voor de woning wordt ruimte ingericht voor het parkeren van twee auto's en daarbij wordt een berging gerealiseerd. Een klein deel van het plangebied wordt als tuin in gebruik genomen. De rest van het plangebied wordt blijft open en hier worden geen bijgebouwen of bouwwerken gerealiseerd. Hiermee worden de natuurlijke waarden van het gebied en het aangezicht van de historische binnenstad beschermd. De woning krijgt een bouwhoogte van maximaal 6 meter. Het maaiveld wordt ter plaatse van de woning opgehoogd tot 9 m + NAP. Ten opzichte van het omliggende maaiveld ontstaat zo een bouwhoogte hoger dan 6 m. Omdat het zicht op het beschermde stadsgezicht met de oude stadsbuur behouden blijft (vanwege het smallere profiel ten opzichte van bestaande bebouwing en de kap die dwars op het Keldermanspad komt), zorgt dit niet voor een onevenredige beperking tot de cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01_0004.png"

Ontwerp nieuwe situatie (bron: AL architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in een rivierbed. In de toelichting van het Barro staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.


In artikel 2.4.3 van de regels van het Barro is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

De woning belemmert het veilig en doelmatig gebruik van de rivier niet. Ook vormt de woning geen belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier. De nieuwe woning wordt gesitueerd op een locatie waar al gebouwen staan, met een vergelijkbaar oppervlak. Ook ligt deze locatie tegen de binnenstand van Rhenen aan, waardoor het onwaarschijnlijk is dat de afvoercapaciteit deze kant op wordt uitgebreid. Er is geen afname van het bergend vermogen ten opzichte van de bestaande situatie. Ten slotte wordt deze woning aan de rand van de bestaande uiterwaarden gebouwd. Er is geen invloed op de ecologische kwaliteit van de rivier verwacht.

Zoals gezegd heeft deze ontwikkeling geen effect op het waterbergend vermogen van het gebied. Hiervoor is dus ook geen compensatie nodig.

Ladder duurzame verstedelijking

Volgens de huidige jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan elf woningen. In dit plan wordt slechts één woning gerealiseerd. Hier is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:

  • Artikel 1.8 Landschap
  • Artikel 4.1 Stedelijk gebied.


Planspecifiek

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

De nieuw te realiseren woning sluit aan bij een concrete behoefte, die de aanleiding vormt voor dit initiatief. Ook wordt hiermee een locatie bij de binnenstad van Rhenen weer optimaal benut, in plaats van te verloederen. Verder heeft deze ontwikkeling geen invloed op de ambities van de PRS.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Artikel 1.8 Landschap
Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'Utrechtse Heuvelrug'. Kernkwaliteiten van dit gebied zijn de robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid. Het plangebied ligt tussen de binnenstad van Rhenen en de Nederrijn, en herbergt geen landschappelijke waarden van de Utrechtse Heuvelrug die door voorliggend plan eventueel geschaad kunnen worden.


Artikel 4.1 Stedelijk gebied

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. Voor planontwikkelingen binnen het stedelijk gebied schrijft de PRV voor dat in een toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen over de wijze waarop in een plan rekening wordt gehouden met energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. Energiebesparende voorzieningen en het toepassen van duurzame energiebronnen zijn mogelijk bij de woningen, maar aangezien er nog geen definitief bouwplan is, is nog niet bekend of dit ook wordt toegepast.

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Kiezen voor Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2018 een nieuwe woonvisie vastgesteld. In de visie worden vier ambities van de gemeente Rheden uitgezet voor de ontwikkeling van de woningmarkt tot 2030. dit zijn:

  • 1. Karaktervol Rhenen
  • 2. Voorrang aan Rhenen
  • 3. Betaalbaar Rhenen
  • 4. Lang wonen in Rhenen

De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. In de woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De gemeente biedt daarbij een stappenplan om de komende jaren de bouwstroom te kunnen garanderen en tegelijkertijd de woonkwaliteit te kunnen behouden. Het gaat daarbij in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in onze gemeente kunnen vinden, hoe wij de kernen vitaal houden en hoe onze bestaande woningvoorraad toekomst bestendig te maken is. De woonvisie is niet alleen een uiting van de gemeentelijke inzet, maar ook een uitnodiging aan de corporatie, marktpartijen en bewoners om een bijdrage te leveren. De woonvisie biedt de basis voor de presentatie afspraken en de huisvestingsverordening.

Planspecifiek
Het project voorziet in de komst van één woning. Dit aantal is passend binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de stand Rhenen zoals opgenomen in de woonvisie. Bij de totstandkoming van het woningbouwprogramma dient er ingespeeld te worden op ontwikkelingen als vergrijzing en op ontwikkelingen ten behoeve van de huidige bewoners van Rhenen. Voor nieuwe woningbouwinintiatieven heeft de gmeente in de woonvisie een afwegingskader woningbouw opgenomen. Hierin worden nieuwe initiatieven getoetst aan zowel de ambities van de gemeente als de kwantitatieve opgave. Het plan draagt bij aan het behoud van het karakter en uitstraling van de historische binnenstad van Rhenen en de uiterwaarden langs de binnenstad. De woning wordt gasloos gerealiseerd, is klimaatbestendig en gezien de ligging in de uiterwaarden wordt extra aandacht besteed aan de waterrobuustheid van de woning. Ook is de woning te gebruiken als een levensloopbestendige woning. Deze woning past binnen de ambities van de gemeente. De afzetbaarheid van de woning is gegarandeerd, deze wordt ontwikkeld door de initiatiefnemer voor eigen gebruik. Gezien de aansluiting bij de ambities van de Woonvisie en de afzetbaarheid van de woning, en het feit dat er kwantitatief voldoende ruimte in de woningbouwopgave aanwezig is, zal de gemeente medewerking verlenen aan het ontwikkelen van deze woning.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Rhenen Stad 2012", vastgesteld op 28 mei 2013. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen of het gebruik van gebouwen als woning niet toegestaan. Dit plan is dus strijdig met het huidige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan, plangebied rood omlijnt (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Parkeren

Het plangebied valt ook onder het "Paraplubestemmingsplan Parkeren" van de gemeente, vastgesteld op 6 maart 2018. In dit plan wordt vastgelegd dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, verbouwen of uitbreiden van een gebouw, of voor een functieverandering van een bouwperceel, voldoende parkeergelegenheid in het plan wordt opgenomen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het plan worden de bestaande vervallen schuren gesloopt en wordt een nieuwe woning gebouwd. Voor deze bouwwerkzaamheden is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat de ondergrond licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. Deze verontreiniging is echter zodanig licht dat deze geen aanleiding vormt tot het uitvoeren van nader onderzoek of maatregelen. Ook is in de bodem asbest aangetroffen. In de conclusie van het rapport wordt op basis van de asbestverontreiniging geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren, om na te gaan of hier sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.

De huidige bebouwing en beplanting op het terrein belemmeren het effectief uitvoeren van een asbestonderzoek. Het nader asbestonderzoek zal worden aangeleverd bij de gemeente ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen, wanneer de bestaande bebouwing is gesloopt. Hiervoor is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Bijdrage initiatief

In het plan wordt één woning gebouwd. Verder worden geen gebouwen of bouwwerken gerealiseerd, en de rest van het plangebied wordt herbestemd om verdere bebouwing te voorkomen. Bij woningbouw is de verwachting dat 1.500 woningen in een ontwikkeling zullen leiden tot een bijdrage aan luchtkwaliteit die de benoemde grenswaarde (3%) overstijgt. Het is dan ook niet te verwachten dat dit bestemmingsplan deze grenswaarde overstijgt. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied wordt ontsloten door het Keldermanspad, een 30 kilometerweg die over gaat in een voetpad. n artikel 74 lid 2 van de Wgh wordt een uitzondering gemaakt voor wegen met een 30 km-regime. Deze wegen zijn niet onderzoeksplichtig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het ook niet nodig om akoestisch onderzoek voor deze weg uit te voeren, aangezien de weg voor wegverkeer doorloopt ter hoogte van het plangebied. Verder lopen er alleen voetpaden langs het plangebied. Er is dus geen risico op geluidsoverlast vanwege de omliggende wegen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Er bevinden zich geen veehouderijen binnen 500 meter van de nieuwe woning. De dichtstbijzijnde veehouderij bevind zich aan de overkant van de rivier, aan de Marsdijk 24 in de gemeente Buren. Dit is een intensieve veehouderij gericht op het houden van koeien, waarvoor een richtafstand van 50 meter in de Rgv is opgenomen. De afstand tussen de nieuwe woning en de stallen van de veehouderij bedraagt 678 meter. Deze afstand ligt zodanig ver buiten de richtwaarde van de Rgv dat geuroverlast van deze veehouderij uitgesloten kan worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Op het terrein naast het plangebied was vroeger een handel is zand en grind gevestigd. Dit bedrijf is echter gestopt en op deze locatie zijn woningen in ontwikkeling. Hierbuiten liggen er geen bedrijven met een milieuzonering op een afstand waar deze overlast voor de woning zouden kunnen veroorzaken.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het plan voorziet in de bouw van een nieuw kwetsbaar object, de woning. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01_0006.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkelt

Hieruit is op te maken dat er geen belemmeringen zijn voor de bouw van een woning in het plangebied vanuit externe veiligheid. Het plan ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 of het invloedsgebied van een inrichting, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Nationale Klimaatadaptatiestrategie

In 2016 is de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) opgesteld. In dit document worden de effecten van klimaatverandering op zowel de korte als de lange termijn in kaart gebracht, en een koers uitgezet voor de aanpak van deze effecten.

In 2018 is het uitvoeringsprogramma NAS verschenen. Hierin wordt een aantal speerpunten voor de Nederlandse klimaatadaptatie aangewezen, en worden maatregelen genoemd waarmee het kabinet deze speerpunten wil stimuleren. Deze speerpunten zijn;

  • 1. Hittestress;
  • 2. infrastructuur;
  • 3. landbouw;
  • 4. Natuur;
  • 5. Gebouwde omgeving;
  • 6. Samenwerken aan provinciale en regionale strategieën en visies.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur 2009. Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Als hiervoor berging of vertraging van de afvoer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het realiseren van een wadi (greppel) of een ondergrondse infiltratievoorziening, dient met een maatwerkberekening te worden aangetoond dat de voorgestelde voorziening voldoet. Bij een ontwikkeling waarbij minder nieuw verhard oppervlak, waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, wordt gerealiseerd dan 500 m² binnen de bebouwde kom en minder dan 1.000 m² buiten de bebouwde kom, is geen compensatie nodig.

Indien infiltratie in de bodem geen oplossing biedt, kan er nieuwe bergingscapaciteit aangelegd worden die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. Wanneer het nieuw verhard oppervlak tussen 500 m² (binnen bebouwde kom) of 1.000 m² (buiten bebouwde kom) en 10.000 m² ligt, is het minimaal benodigd extra oppervlak open water 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij een nieuw verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een maatwerkberekening nodig.

vGRP+ 2015-2019

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:

  • in het buitengebied. Regenwater mag niet op de (druk)riolering worden geloosd.
  • woonwijken en bedrijfsterreinen zonder gemeenschappelijke regenwatervoorzieningen voor de percelen. Deze wijken of bedrijfsterreinen zijn dan ontworpen voor infiltratie van regenwater op de percelen of afvoer naar nabijgelegen oppervlaktewater
  • bedrijfspercelen groter dan 5.000 m² hectare.
  • In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:
  • recente en nieuwe woonwijken die zijn ontworpen voor infiltratie van een deel van het regenwater op de percelen.
  • recente en nieuwe bedrijfsterreinen

Verder geldt het principe van Hydrologisch neutraal bouwen (afkoppelen van regenwater door middel van infiltratie met behulp van infiltratiekratten) en tevens geldt dat bij het bouwen de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012.

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er beschermingszones van beschermde waterkeringen en watergangen in het plangebied liggen. Ten eerste ligt een deel van het plangebied binnen de Waterstaatswerkzone die over het pad Buitenomme en de direct aanliggende gronden ligt. Binnen deze zone mogen geen gebouwen of andere werken gerealiseerd worden die de mogelijke functionaliteit als waterkering in gevaar kunnen brengen. In dit deel van het plangebied worden geen bouwwerken of andere werken gerealiseerd, maar wordt alleen de bestemming gewijzigd. Dit vormt dus geen belemmering voor het plan.

Behalve in deze beschermingszone ligt het plan ook in de uiterwaarden van de Nederrijn. Op deze ligging in het rivierbed is ingegaan in paragraaf 3.1. Dit betekent ook dat de nieuwe woning in een mogelijk overstromingsgebied gerealiseerd wordt. Daarop wordt in de volgende alinea ingegaan.

Overstromingsrisico

Het plangebied ligt achter de zomerkade, in de uiterwaarden van de Nederrijn. Hoewel dit deel van de uiterwaarden zelden overstroomt, moet rekening gehouden worden met het overstromingsrisico. De grond in het plangebied waarop wordt gebouwd, wordt opgehoogd tot een hoogte van 9 m + NAP. Verwacht wordt dat het water maximaal 1,60 meter boven het maaiveld zou kunnen reiken. Om deze reden wordt de woning in het plangebied overstromingsrobuust gerealiseerd. Hierbij wordt onder andere de handreiking "Overstromingsrobuust inrichten" als leidraad gebruikt. Voor de bouw van de woning moet worden aangetoond hoe met dit aspect wordt omgegaan. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Hemelwater

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. Het overgrote deel van het perceel is nu open grasland en wordt niet gewijzigd in het plan. Daarom zal in deze berekening alleen de bebouwde grond , het deel van het Keldermanspad dat in het bestemmingsplan is opgenomen en de grond tussen deze worden meegenomen.

In de huidige situatie is het verharde oppervlakte als volgt opgebouwd:

  • Verhard oppervlakte bebouwing = totaal oppervlakte bebouwing = 245 m².
  • Verharding op onbebouwde gronden= 105 m²

In totaal bevindt zich een verhard oppervlakte van circa 350 m² in het plangebied.

In de toekomstige situatie is het verharde oppervlakte als volgt opgebouwd:

  • Verhard oppervlakte bebouwing = totaal oppervlakte bebouwing = 238 m².
  • Verharding op onbebouwde gronden = 350 m²

In totaal is er in de toekomstige situatie een verhard oppervlakte van circa 588 m².

De totale toename van het verharde oppervlakte komt hiermee op 343 m². Omdat de toename van de verharding in het plangebied kleiner is dan 500 m² , is er voor dit plan geen compensatie nodig.

Het regenwater op het perceel zal niet op de riolering worden geloosd. In het gebied is voldoende onverharde ruimte aanwezig om het regenwater in de bodem te infiltreren.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 2. De conclusies hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt.

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnKeldermanspad-ON01_0007.png"

Natura 2000 gebieden nabij plangebied

In het plan wordt op de locatie van de twee bestaande schuren een nieuwe woning gebouwd. Deze locatie ligt op 50 meter afstand van Natura-2000 gebied Rijntakken. Om de effecten van stikstofdepositie te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 3. Uit deze voortoets blijkt dat bij zowel de aanleg van de woning als het toekomstig gebruik de stikstofuitstoot in het gebied niet zorgt voor een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming is daarom niet nodig.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor bedreigde soorten. Het is wel een geschikt leefgebied voor andere dieren. Tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dienen een aantal maatregelen getroffen te worden om het plangebied ontoegankelijk te maken voor deze dieren, of anders hinder voor deze dieren te vermijden. Als deze maatregelen worden getroffen is deze ontwikkeling mogelijk binnen de wet Natuurbescherming.

Het plan is uitvoerbaar op het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

In het plan worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd, in lijn met de parkeernormen van de gemeente zoals vastgesteld in de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds'. Daarnaast wordt het Keldermanspad enkele meters doorgetrokken om de locatie te kunnen ontsluiten. Deze ontwikkeling zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op het Keldermanspad en de aansluitende Rijnweg. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte toename te accommoderen.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt dichtbij de monumentale stadsmuur van Rhenen en de oude binnenstad. Om deze reden heeft het gebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stadsgezicht'. De bestaande bebouwing in het plangebied is verouderd, heeft geen cultuurhistorische waarde en heeft ook geen cultuurhistorische meerwaarde voor het beschermd stadsgezicht. In het plan worden de oude, verloederde schuren verwijderd, en wordt een nieuwe woning gebouwd in lijn met het beschermde stadsgezicht. Omdat de nieuwe woning smaller is dan de bestaande bebouwingen de daklijn dwars op het Keldermanspad komt te staan, wordt het aanzicht van de oude stadsmuur licht verbeterd. De rest van het plangebied wordt ingericht als groenvoorziening en hier wordt het bouwen van gebouwen of bouwwerken uitgesloten. Met dit plan worden de cultuurhistorische waarden van de oude binnenstad verbeterd en gewaarborgd.

Archeologie

Op het gehele plangebied ligt in het huidige bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming is afgeleid van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Rhenen. Deze dubbelbestemming geeft aan dat in het gebied geen nieuwe bebouwing gerealiseerd mag worden met een oppervlakte van meer dan 100 m2. Met de voorgenomen ontwikkeling worden bodemingrepen uitgevoerd groter dan 100 m2. Om de archeologische waarden in het gebied vast te stellen, is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 4. De conclusie van dit rapport is dat er een hoge verwachting is voor het aantreffen van archeologische resten. Het advies hierover luid om voor de geplande bodemingrepen een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren, in de vorm van een inventariserend veldonderzoek dor middel van proefsleuven. Daarnaast wordt geadviseerd de huidige dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' te handhaven voor dit gebied. Het aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Op het gebied van archeologie is het bestemmingplan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Groen

Deze bestemming ligt op het gebied dat niet behoord tot het woonerf of de weg. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om gebouwen of bouwwerken te realiseren. Hiermee wordt het zicht op het beschermd stadsgezicht vanuit het buitengebied gewaarborgd.

Tuin

Deze bestemming ligt op de toekomstige tuin bij de woning. Het bestemmingsvlak is beperkt in omvang ter bescherming van het zicht op de stadsmuur.

Verkeer - verblijfsgebied

Deze bestemming ligt op het deel van het Keldermanspad dat in het plangebied ligt. Binnen deze bestemming komt een verharde weg te liggen, die de woning in het plan ontsluit.

Wonen

Binnen deze bestemming mag één woning gerealiseerd worden binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte is op de verbeelding met een aanduiding weergegeven. Binnen deze bestemming worden ook twee parkeerplaatsen gerealiseerd.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'

Binnen deze bestemming mogen zonder omgevingsvergunning geen nieuwe gebouwen gebouwd worden groter dan 100 m2.

Dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'

Deze bestemming stelt aanvullende eisen aan alle gebouwen binnen de bestemming, om zo de cultuurhistorische waarden in het gebied te waarborgen.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de waterkering en stelt aanvullende eisen aan alle gebouwen in het gebied en aan het uitvoeren van werken in het gebied ten behoeve van de waterhuishouding.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt bij het voorliggende plan geen

formele inspraakprocedure. Wel heeft er een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 5. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties. Het waterschap heeft aangegeven dat er een groot overstromingsrisico is en daarom geen voorstander van de voorgenomen ontwikkeling. De gemeente neemt dit advies mee in de afweging om het plan vast te stellen. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. De Veiligheidsregio heeft ook geen opmerkingen, maar geeft wel advies over de bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Met dit advies wordt in het vervolg, bij de omgevingsvergunningsaanvraag rekening gehouden.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.