Artikel 3 Agrarisch
1. Bestemmingsomschrijving
a.
De voor 'Agrarisch' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
i.
de uitoefening van een
grondgebonden agrarisch bedrijf;
ii.
uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding ‘intensieve veehouderij’, intensieve veehouderij bedrijven;
iii.
uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding ‘intensieve kwekerij’, een intensieve kwekerij;
iv.
uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding ‘paardenhouderij’, een gebruiksgerichte paardenhouderij;
v.
uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – imkerij’, een imkerij;
vi.
ter plaatse van de aanduiding
'karakteristiek' voor de bescherming, instandhouding en herstel van de
waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen;
vii.
ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – openheid’, behoud, bescherming en versterking
van landschappelijke openheid, verkavelingstructuur en graften;
viii.
nevenactiviteiten zoals genoemd
in onderdelen A en B van de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Lijst
nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven’;
ix.
ter plaatse van de aanduiding
‘speelvoorziening’, speeltuin en sport- en spelvoorzieningen waaronder een
sportveldje;
x.
ter plaatse van de aanduiding
‘tuin’, erf, siertuin en groenvoorzieningen, met dien verstande dat opslag,
parkeren en stalling van voertuigen niet is toegestaan;
xi.
ter plaatse van de aanduiding
‘parkeren’ is het parkeren van voertuigen van bezoekers toegestaan, met dien
verstande dat maximaal 5 voertuigen mogen worden geparkeerd’;
xii.
ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding – kleine woning’, is een kleine woning toegestaan;
xiii.
ter plaatse van de aanduiding
‘nutsvoorziening’, nutsvoorzieningen;
xiv.
ter plaatse van de aanduiding
'ecologische hoofdstructuur' , de Ecologische Hoofdstructuur;
xv.
inwoning;
xvi.
extensief recreatief medegebruik;
xvii.
water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
xviii.
behoud en/of herstel van oever-
en slootvegetaties;
xix.
groenvoorzieningen,
b. met
de daarbij behorende:
i.
erfbeplanting;
ii.
wegen en paden;
iii.
erven en terreinen;
iv.
bouwwerken.
c.
In de bestemming is de
uitoefening van nevenactiviteiten toegestaan welke per adres zijn aangegeven in
de bij deze regels behorende bijlage 1 'Lijst bestaande
(neven)activiteiten', tot de bestaande oppervlakte en waarbij de
nevenactiviteiten in de agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvinden.
Buitenactiviteiten worden uitgevoerd binnen het bouwvlak dan wel direct
aansluitend aan het bouwvlak.
d. Per
bouwvlak is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan dan wel het aangegeven
aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bedrijfswoningen’, dan wel
vermeerderd met een kleine bedrijfswoning binnen de 'specifieke bouwaanduiding
- kleine woning' en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding
‘maximum aantal wooneenheden’ het maximaal aangegeven aantal wooneenheden in de
bedrijfswoning is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning
uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.
2. Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen
gelden de volgende regels:
i.
gebouwen mogen uitsluitend binnen
een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van bestaande
schuilgelegenheden/veldschuren, paardenstallen en tunnelkassen welke buiten het
bouwvlak aanwezig zijn alsmede ter plaatse van de aanduiding 'tuin' alwaar
bijgebouwen zijn toegestaan ten dienste van de bedrijfswoning op de
aangrenzende bestemming Bedrijf, met dien verstande dat de gezamenlijke
oppervlakte niet meer dan 25 m² mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 3 m
mag bedragen;
ii.
agrarische bedrijfsgebouwen
worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
iii.
agrarische bedrijfsgebouwen
worden in één bouwlaag gebouwd, met uitzondering van bestaande agrarische
bedrijfsgebouwen met meer dan één bouwlaag;
iv.
de maatvoering van een gebouw
dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw |
Goothoogte in m |
Bouwhoogte in m |
Inhoud in m³ |
Oppervlakte in m² |
Dakhelling |
Agrarisch bedrijfsgebouw |
4,5 |
9 |
|||
Bedrijfswoning |
3 |
10 |
600 |
Minimaal 30° en
maximaal 60° |
|
Aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning |
3 |
4,5 |
20 |
||
Kleine woning, uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – kleine woning’ |
3 |
4,5 |
250 |
||
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een
kleine woning |
3 |
10 |
b. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
i.
silo's zijn uitsluitend binnen
het bouwvlak toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 7 m en
voor voedersilo's 15 m bedraagt;
ii.
kuilvoerplaten, mestzakken en
foliebassins zijn zowel binnen het bouwvlak als buiten het bouwvlak toegestaan
met dien verstande dat:
1.
indien kuilvoerplaten, mestzakken
en foliebassings buiten het bouwvlak worden gebouwd de maximale afstand tot de
bouwgrens niet meer dan 25 m mag bedragen;
2.
de gezamenlijke oppervlakte aan
kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassins buiten het bouwvlak niet meer dan
500 m² mag bedragen;
3.
de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m
mag bedragen;
iii.
lichtmasten zijn uitsluitend
binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer dan 5 m;
iv.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
v.
windturbines/-molens zijn
uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer
dan 6 m;
vi.
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen
dan 10 m;
vii.
ter plaatse van de aanduiding
‘speelvoorziening’ zijn voorzieningen toegestaan tot een bouwhoogte van niet
meer dan 4 m;
viii.
de bouwhoogte en de oppervlakte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak niet
meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m².
3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten
behoeve van:
a.
het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;
b. de
verkeersveiligheid;
c.
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
a.
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het eenmalig vergroten
van het bouwvlak bij grondgebonden agrarische bedrijven met maximaal 15% van
het oppervlak, mits:
i.
de noodzaak wordt aangetoond voor
een doelmatige bedrijfsvoering;
ii.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden niet worden aangetast;
iii.
de omgevingsvergunning niet leidt
tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
iv.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
v.
de vergroting van het bouwvlak
niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
vi.
de vergroting van het bouwvlak
niet leidt tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen
hindergevoelige functies;
vii.
door afwijking geen negatieve
effecten op de Natura 2000-gebieden ontstaan.
b. Bij
een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid
2, onder a, sub i ten behoeve van de bouw van schuilgelegenheden buiten het
bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
per volwaardig grondgebonden
agrarisch bedrijf zijn maximaal 2 schuilgelegenheden toegestaan;
ii.
een schuilgelegenheid is
uitsluitend toegestaan indien dit in het kader van een doelmatige
bedrijfsvoering noodzakelijk is;
iii.
een schuilgelegenheid wordt
gebouwd op meer dan 250 m afstand van de bij het agrarisch bedrijf
behorende agrarische bedrijfsgebouwen, dan wel op agrarische gronden indien
deze door een belangrijke barrière zijn gescheiden;
iv.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
v.
de gezamenlijke oppervlakte aan
schuilgelegenheden mag niet meer dan 50 m² bedragen;
vi.
de goot- en bouwhoogte mogen niet
meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m.
c.
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 2, onder a, sub iv ten
behoeve van het vergroten van de goothoogte en bouwhoogte van een agrarisch
bedrijfsgebouw tot respectievelijk 6 en 12 m, mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
i.
dit in verband met de
bedrijfsvoering noodzakelijk is;
ii.
een afwijking van de goothoogte
is alleen toegestaan indien een afwijking van de bouwhoogte noodzakelijk is;
iii.
de afwijking landschappelijk
ingepast wordt.
d. Bij
een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid
2, sub a, onder i ten behoeve van de bouw van lage teeltondersteunende
voorzieningen met een tijdelijk karakter buiten het bouwvlak, mits wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
het dient te gaan om een bestaand
tuinbouwbedrijf of bestaande kwekerij;
ii.
de oppervlakte mag niet meer
bedragen dan 1.000 m²;
iii.
de betreffende gronden niet zijn
gelegen op een afstand van meer dan 50 meter uit de rand van het bouwvlak van
het betreffende bedrijf;
iv.
de noodzaak voor een doelmatige
agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
v.
omliggende waarden door de
overschrijding niet onevenredig mogen worden aangetast;
vi.
omliggende functies door de
overschrijding niet onevenredig mogen worden belemmerd;
vii.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving.
5. Specifieke
gebruiksregels
a.
Nevenactiviteiten
i.
Voor de nevenactiviteiten als
bedoeld in artikel 3, lid 1, sub a, onder viii onderdeel A, geldt de regel dat
de nevenactiviteit dient als ondergeschikt onderdeel van de agrarische
bedrijfsvoering, waarvan de gezamenlijke brutovloeroppervlakte 40% van de
bestaande oppervlakte van de agrarische bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
mag bedragen, met een maximum van 350 m².
ii.
Voor de nevenactiviteiten als
bedoeld in artikel 3, lid 1, sub a, onder viii onderdeel B, geldt de regel dat
de nevenactiviteit dient als ondergeschikt onderdeel van de agrarische
bedrijfsvoering, waarvan de gezamenlijke brutovloeroppervlakte 40% van de
bestaande oppervlakte van de agrarische bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
mag bedragen, met een maximum van 500 m².
b. Zwembaden
Bij bedrijfswoningen zijn zwembaden toegestaan, met dien verstande dat:
i.
per bedrijfswoning maximaal één
zwembad is toegestaan;
ii.
een zwembad uitsluitend achter
(het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning is toegestaan;
iii.
de afstand tot de zijdelingse
bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
iv.
de oppervlakte van een zwembad
ten hoogste 50 m² bedraagt;
v.
een zwembad niet meer dan 0,2 m
boven het maaiveld mag uitsteken.
c.
Boomgaarden
Onder de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf wordt niet
verstaan het binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en
recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen aanbrengen van
boomgaarden, behoudens vervanging van bestaande boomgaarden.
d. Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming en aanduidingen wordt ieder
geval begrepen:
i.
het gebruik van de gronden ten
behoeve van een manegebedrijf;
ii.
het gebruik van de gronden
gelegen buiten het bouwvlak voor het plaatsen en geplaatst houden van
tunnelkassen, uitgezonderd voor zover bestaand;
iii.
het gebruik van de gronden
gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag, uitgezonderd voor zover
toegestaan.
6. Afwijken van de
gebruiksregels
a.
Nevenactiviteiten
bij agrarisch bedrijven
i.
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 1 ten behoeve van het
gebruiken van gronden en het verbouwen van bestaande agrarische
bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische
bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor niet agrarische bedrijfsactiviteiten en
andere activiteiten zoals genoemd in onderdeel C van de bij deze regels
behorende bijlage 2
‘Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven’, mits wordt voldaan aan
de volgende voorwaarden:
1.
de activiteit uitsluitend wordt
uitgeoefend als ondergeschikte activiteit;
2.
de gezamenlijke oppervlakte van
de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden
vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met omgevingsvergunning
toegestane gebruik;
3.
binnen eenzelfde bouwvlak mag de
gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de nevenactiviteiten als genoemd
in onderdeel C van de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Lijst
nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven’, niet meer bedragen dan 40% van
de bestaande oppervlakte van de agrarische bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, en maximaal 350 m² voor de
andere activiteiten;
4.
voor verblijfsrecreatieve
voorzieningen geldt bovendien de volgende regel:
a.
de inhoud van een
recreatieappartement mag niet meer dan 150 m³ bedragen;
5.
de agrarische functie van
aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet
onevenredig worden aangetast;
6.
in vergelijking met het agrarisch
gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en
paden plaatsvinden;
7.
het parkeren behorende bij het
andere gebruik dient binnen het betreffende bouwvlak plaats te vinden;
8.
het andere gebruik dient de
landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de omgeving te versterken;
9.
het andere gebruik mag door de
visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en
technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet
onevenredig aantasten.
ii.
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 1 voor het uitoefenen van
een kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1.
voorzieningen ten behoeve van een
kampeerterrein worden ingepast in de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen;
2.
het aantal kampeermiddelen, niet
zijnde stacaravans, niet meer dan 25 bedraagt;
3.
kamperen geschiedt binnen dan wel
aansluitend aan het bouwvlak;
4.
de activiteit landschappelijk
wordt ingepast;
5.
de activiteit plaats vindt in de
periode van 1 april tot 31 oktober.
iii.
Bij de onder artikel 3, lid 6,
sub a, onder i en ii bedoelde omgevingsvergunningen worden in de afweging in
ieder geval de volgende belangen betrokken:
1.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden;
2.
de verkeersveiligheid, respectievelijk
de verkeersaantrekkende werking.
b. Buitenrijbaan
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 3, lid 1 ten behoeve van het realiseren van een buitenrijbaan, mits
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
het ten hoogste één buitenrijbaan
betreft bij eenzelfde bedrijfswoning of bedrijf met een oppervlakte van ten
hoogste 1.200 m²;
ii.
de buitenrijbaan binnen het
bouwvlak of direct grenzend aan het bouwvlak wordt gesitueerd, dan wel grenzend
aan een bestemmingsvlak van de bestemming ‘Wonen’;
iii.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
iv.
de afstand tussen de
buitenrijbaan en de (bedrijfs)woning van derden dient minimaal 50 m te
bedragen, dan wel 30 m indien geen lichtmasten worden gebouwd;
v.
de ter plaatse voorkomende
landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
vi.
de bouwhoogte van lichtmasten
niet meer dan 8 m bedraagt en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde niet meer dan 2 m bedraagt.
c.
Boomgaarden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 3, lid 5, sub c voor het aanbrengen van boomgaarden binnen een afstand
van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en
maatschappelijke voorzieningen, indien geen chemische bestrijdingsmiddelen
worden gebruikt dan wel er zodanige voorzieningen worden getroffen dat zich
geen chemische bestrijdingsmiddelen buiten de boomgaard c.q. het betreffende
bouwperceel kunnen verspreiden.
7. Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Het bepaalde in artikel 35 is van
toepassing.
8. Wijzigingsbevoegdheid
a.
Burgemeester en wethouders zijn
op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd, de binnen de
bestemming Agrarisch met bouwvlak aangegeven gronden te wijzigen in de
bestemming Wonen of Wonen met de nadere aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding –
voormalig agrarisch bedrijf’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
ii.
het bepaalde in artikel 18 is van
toepassing;
iii.
in afwijking van het bepaalde in artikel 18, lid 2, sub a,
onder vi, mag bij een boerderij met een bestaande aangebouwde deel het
geheel als woning worden verbouwd en gebruikt;
iv.
aangetoond moet zijn dat het
agrarisch bedrijf duurzaam is beëindigd;
v.
er dient voldaan te worden aan de
wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit, geluidhinder en externe
veiligheid;
vi.
eventuele bijbehorende gronden
die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden
functies landbouw.
b. Burgemeester
en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening
bevoegd, de binnen de bestemming Agrarisch met bouwvlak aangegeven gronden te
wijzigen in de bestemming Wonen en de bouw van extra woningen in de bestaande
boerderij ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ of ‘cultuurhistorische
waarden’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
dat duidelijk bijdraagt aan de
instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van de desbetreffende
bebouwing;
ii.
aangetoond moet zijn dat het
agrarisch bedrijf duurzaam is beëindigd;
iii.
het bepaalde in artikel 18 is van
toepassing;
iv.
in afwijking van het bepaalde in artikel 18, lid 2, sub a,
onder vi, geldt de bestaande inhoudsmaat;
v.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
vi.
de functiewijziging mag geen
nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
vii.
er dient op eigen terrein
voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten
parkeerbehoefte;
viii.
de functiewijziging kan
uitsluitend plaatsvinden indien sprake is van bedrijfsbeëindiging;
ix.
de uitbreidingsmogelijkheden van
omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden
aangetast;
x.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
xi.
wijziging niet leidt tot nadelige
gevolgen voor de natuurwaarden;
xii.
er dient voldaan te worden aan de
wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit, geluidhinder en externe
veiligheid;
xiii.
eventuele bijbehorende gronden
die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden
functie landbouw.
c.
Burgemeester en wethouders zijn
op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de binnen de
bestemming Agrarisch gelegen gronden te wijzigen ten behoeve van het vergroten
van bouwvlakken tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha voor zover de percelen
gelegen zijn ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone –
verwevingsgebied’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
de noodzaak wordt aangetoond voor
een doelmatige bedrijfsvoering;
ii.
de uitbreiding dient plaats te
vinden ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
iii.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
iv.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
v.
wijziging niet leidt tot nadelige
gevolgen voor de natuurwaarden;
vi.
de wijziging mag niet leiden tot
een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige
functies;
vii.
door wijziging geen negatieve
effecten op de Natura 2000-gebieden ontstaan.
d. Burgemeester
en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening
bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding
‘intensieve veehouderij’ en gelegen ter plaatse van de aanduiding
‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ te wijzigen ten behoeve van het
vergroten van bouwvlakken met maximaal 30% van het oppervlak, mits wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
wijziging
uitsluitend eenmalig kan plaatsvinden waarbij de peildatum voor de eenmaligheid
gold op het moment van inwerkingtreding van het Reconstructieplan, te weten 17
maart 2005;
ii.
de noodzaak
wordt aangetoond voor een doelmatige bedrijfsvoering;
iii.
de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
iv.
wijziging niet
leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
v.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
vi.
de wijziging mag niet leiden tot
een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige
functies;
vii.
door wijziging geen negatieve
effecten op de Natura 2000-gebieden ontstaan.
e.
Burgemeester en wethouders zijn
op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de binnen de
bestemming Agrarisch gelegen gronden ter plaatse van de aanduiding
‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ te wijzigen ten behoeve van de
vestiging van intensieve veehouderijbedrijven, mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
i.
de vestiging van intensieve
veehouderijen uitsluitend van toepassing is op bestaande agrarische
bouwvlakken;
ii.
de noodzaak wordt aangetoond voor
een doelmatige bedrijfsvoering;
iii.
aangetoond dient te zijn dat de
wijziging, gelet op de omvang, ligging en aard van het agrarische bedrijf ten
opzichte van in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder
zal veroorzaken dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige
mate worden geschaad;
iv.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
v.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
vi.
wijziging niet leidt tot nadelige
gevolgen voor de natuurwaarden;
vii.
door wijziging geen negatieve
effecten op de Natura 2000-gebieden ontstaan.
f.
Burgemeester en wethouders zijn
op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de gronden die
zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen naar de bestemming ‘Bedrijf’, mits wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
het betreft een bedrijf zoals
opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 5 ‘Omschakeling
naar bedrijf’;
ii.
aangetoond moet zijn dat het agrarisch
bedrijf duurzaam is beëindigd;
iii.
de functiewijziging plaats vindt
binnen het bouwvlak;
iv.
ten minste 50% van de bestaande
bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning en daarbij behorende aan- en uitbouwen
en bijgebouwen, dient te worden gesloopt waarbij de oppervlakte aan bebouwing
ten behoeve van de functiewijziging ter plaatse van de aanduiding
‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ niet meer dan 1000 m² mag bedragen en
voor de overige gronden niet meer dan 750 m²;
v.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
vi.
de functiewijziging mag geen
nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
vii.
er dient op eigen terrein
voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten
parkeerbehoefte;
viii.
de functiewijziging geen
wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende
bebouwing inhoudt;
ix.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
x.
de uitbreidingsmogelijkheden van
omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden
aangetast;
xi.
eventuele bijbehorende gronden
die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden
functie landbouw;
xii.
wijziging niet leidt tot nadelige
gevolgen voor de natuurwaarden;
xiii.
er dient voldaan te worden aan de
wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit, geluidhinder en externe
veiligheid.
g.
Burgemeester en wethouders zijn
op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de gronden die
zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen naar de bestemming ‘Natuur’, mits wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
de functiewijziging dient plaats
te vinden ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’;
ii.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
iii.
de agrarische
bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
iv.
de gerechtigden
ten aanzien van de betreffende gronden dienen zulks te wensen;
v.
de
functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk
karakter van het gebied.
h. Burgemeester en wethouders zijn op grond
van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de gronden die zijn
bestemd als Agrarisch te wijzigen naar de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van
het realiseren van de ecologische verbindingszone, mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
i.
de functiewijziging dient plaats
te vinden ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 2’;
ii.
wijziging mag niet eerder
plaatsvinden dan nadat voor de gehele ecologische verbindingszone een
inrichtingsplan is opgesteld;
iii.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
iv.
de agrarische bedrijvigheid is of
zal worden beëindigd;
v.
de gerechtigden ten aanzien van
de betreffende gronden dienen zulks te wensen;
vi.
de functiewijziging mag niet
leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied.
i.
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming
Agrarisch te wijzigen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij,
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
de functiewijziging vindt plaats
binnen het bouwvlak dan wel op gronden direct grenzend aan het bouwvlak;
ii.
aangetoond moet zijn dat het
agrarisch bedrijf is beëindigd;
iii.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
iv.
er dient op eigen terrein
voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten
parkeerbehoefte;
v.
de noodzaak wordt aangetoond voor
een doelmatige bedrijfsvoering;
vi.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
vii.
wijziging niet leidt tot nadelige
gevolgen voor de natuurwaarden.
j.
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te
wijzigen in de bestemming Recreatie – Dagrecreatie, of Recreatie –
Verblijfsrecreatie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
i.
de functiewijziging vindt plaats
binnen het bouwvlak dan wel op gronden direct grenzend aan het bouwvlak;
ii.
aangetoond moet zijn dat het
agrarisch bedrijf is beëindigd;
iii.
ten minste 50% van de bestaande
bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning en daarbij behorende aan- en uitbouwen
en bijgebouwen, dient te worden gesloopt waarbij de oppervlakte van de
bebouwing ten behoeve van de functiewijziging ter plaatse van de aanduiding
‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ niet meer dan 1000 m² mag bedragen en
voor de overige gronden niet meer dan 750 m²;
iv.
de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
v.
de functiewijziging mag geen
nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
vi.
er dient op eigen terrein
voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten
parkeerbehoefte;
vii.
de uitbreidingsmogelijkheden van
omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden
aangetast;
viii.
eventuele bijbehorende gronden
die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden
functie landbouw;
ix.
de functiewijziging geen wezenlijke
wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing
inhoudt;
x.
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
xi.
wijziging niet leidt tot nadelige
gevolgen voor de natuurwaarden;
xii.
er dient voldaan te worden aan de
wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit, geluidhinder en externe
veiligheid.
<<< Terug naar de inhoudsopgave