Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Miep Giesstraat 44-48
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0335.BpMiepGiesstraat-VG01

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.5.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
 
Planspecifiek
Het dichtstbijzijnde gebied wat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is het Natura 2000 gebied Zouweboezem, op bijna 8 kilometer afstand van het plangebied. Het plangebied in de bebouwde kom heeft geen enkele relatie met dit natuurgebied. Gezien de ligging in de bebouwde kom, tussen andere bebouwing en op meerdere kilometers afstand van het Natura2000 gebied, zijn effecten op de Zouweboezem uit te sluiten. De effecten op flora en fauna als gevolg van de beoogde ingreep zullen lokaal van aard zijn.

Het plangebied ligt ook niet in of direct nabij de EHS. Vanwege de bovenstaande redenen zijn ook geen effecten op de EHS te verwachten. Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS is niet van toepassing op het voorliggende plan.
4.5.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Landschaps en ecologisch adviesburo Laneco heeft onderzoek (bijlage 1) gedaan naar de aanwezige ecologische waarden in het gebied. In dit onderzoek concludeert Laneco dat als er aan de hiernavolgende voorwaarden wordt voldaan er zijn vanuit Natuurwet- en regelgeving geen beperkingen ten aanzien van de woningbouw zijn. 
  • Alle vogelnesten zijn alleen in het broedseizoen strikt beschermd in de Flora- en faunawet. Er dient daarom buiten het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) te worden gestart met werkzaamheden. Bij start in het broedseizoen moet door gericht onderzoek worden aangetoond dat er geen vogels broeden in en om het plangebied;
  • Verder geldt altijd de zorgplicht, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaap seizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren te kans te geven om te vluchten.
Om kolonisatie van het plangebied door de rugstreeppad te voorkomen wordt door Laneco geadviseerd het plangebied niet langer dan strikt noodzakelijk braak (zonder begroeiing en een zandig oppervlak) te laten liggen. Speciale aandacht gaat uit naar de periode juni-september. Kan dit niet worden voorkomen, dan kan een paddenscherm (ingegraven worteldoek) om het plangebied worden aangebracht om kolonisatie te voorkomen.
 
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.