direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voorvliet-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPVoorvlietzuid-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2011 is door de gemeenteraad van de gemeente Montfoort het bestemmingsplan 'Kern Linschoten' vastgesteld. Voor het gebied tussen de Montfoortse Vaart, Jacob Barneveldstraat en de tennisvelden, was in dit vigerende plan de mogelijkheid opgenomen om gestapelde woningen te realiseren, naast de functies groen, water en openbaar gebied. Anno 2013 blijkt de verkoop van deze te realiseren appartementen dusdanig tegen te vallen dat de realisatie ervan geen doorgang kan vinden. Om ruimte te bieden voor toekomstige woningbouwontwikkelingen, is er de wens tot een flexibel bestemmingsplan te komen, dat kan inspelen op de veranderende woningmarkt en het toekomstige, nu nog niet uitgekristalliseerde, woningbouwprogramma.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de kern Linschoten van de gemeente Montfoort. De zuidoostgrens wordt gevormd door de Montfoortse Vaart. De tennisvelden in de zuidwesthoek, de achterzijde van het woonwagencentrum aan de Jacob Barneveldstraat en de waterloop tussen de Montfoortse Vaart en de Voorvliet, vormen de verdere begrenzing van het gebied.

De exacte ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPVoorvlietzuid-VG01_0001.jpg"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingplan 'Kern Linschoten' dat door de gemeenteraad van Montfoort is vastgesteld op 05 september 2011. Dit plan is bekend als NL.IMRO.0335.BPKernLinschoten-VA03.

Via de bestemming Wonen in dit plan is het alleen mogelijk om gestapelde woningen te realiseren. De gemeente wenst, gezien de marktontwikkelingen, een flexibeler bestemmingsplan waarin het mogelijk is om een nog niet exact bekend zijnd woningbouwprogramma te ontwikkelen. Het huidige bestemmingsplan biedt deze mogelijkheid niet.

Naast de bestemming Wonen zijn in het vigerende plan ook de bestemmingen 'Groen', 'Water' en 'Verkeer - Woonomgeving' opgenomen. Hiermee is de inrichting van het plangebied al voor een groot deel vastgelegd. Aangezien de uitwerking van de ontwikkeling nog niet bekend is en daarmee ook nog niet de ruimtelijke inrichting van het gebied, worden ook deze bestemmingen in het nieuwe plan aangepast.

Tot slot wordt ook aan de westzijde de bestemming 'Sport' uit het vigerende plan gedeeltelijk vervangen door dit bestemmingsplan. Deze gronden zijn noodzakelijk in verband met de realisatie van een geluidscherm.

1.4 Planvorm

Voor het onderhavige bestemmingsplan is gekozen om een uiterst flexibel plan op te stellen, waarin de gemeente nog allerlei keuzemogelijkheden heeft om een marktconforme ontwikkeling te realiseren.

Het globale bestemmingsplan gaat ruimte bieden om ten hoogste 70 woningen te realiseren. Deze woningen moeten in alle typen woningen (gestapeld, eengezinswoningen, etc.) te realiseren zijn.

Ook de inrichting, ontsluiting en plaatsing van de bebouwing moet nog nader bepaald worden. Om deze reden zal het plangebied voor het merendeel als 'Woongebied' worden bestemd, omdat met deze bestemmingslegging flexibiliteit wordt geboden om dit in een later stadium nader uit te werken.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Voorvliet-Zuid bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Hieruit vloeien randvoorwaarden voort voor de bestemmingslegging van het plangebied. Uit de gebiedsvisie vloeit voort dat er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing;
  • in Hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen;
  • in Hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt ingegaan op de inspraakreacties en de reacties uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg;
  • in Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het ruimtelijk relevante beleid van de verschillende overheidsniveaus (Rijk, provincie en gemeente);
  • vervolgens wordt in Hoofdstuk 6 het onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en water besproken.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Hieruit vloeien randvoorwaarden voort voor de ontwikkeling van het gebied.

2.2 Ruimtelijke en functionele analyse

2.2.1 Linschoten

De kern Linschoten is gelegen aan de doorgaande route tussen Montfoort en Woerden, net ten zuiden van de rijksweg A12. Het ligt binnen het Utrechtse deel van het rivieren- en veenweidelandschap en wordt aan alle zijden omgeven door het agrarische cultuurlandschap.

De hoofdstructuur van Linschoten wordt hoofdzakelijk gevormd door de compacte wijze waarop het dorp zich heeft ontwikkeld langs de Lange Linschoten en het daarop aansluitende deel van de Korte Linschoten/Montfoortse Vaart.

Linschoten heeft zich in de tweede helft van de vorige eeuw vooral ontwikkeld in oostelijke richting. Aan deze zijde van het dorp is sprake van een duidelijke dorpsgrens. Deze dorpsgrens is op vrij logische wijze bepaald door de slagenverkaveling van het polderlandschap en de aanwezigheid van een achterwetering.

De grotere woonbuurten verschenen vanaf het begin van de 60-er jaren van de 20e eeuw. Deze woonbuurten zijn 'Rapijnen', 'Overvliet', 'Voorvliet' en 'Kasteel', ten oosten van de oude stroomrug, en de wijk 'Noord' ten westen van de stroomrug.

2.2.2 Voorvliet

In de jaren '70 van de 20e eeuw startte men met de plannen voor een multifunctionele accommodatie met onder meer een sporthal in het gebied direct ten noorden van de aansluiting van de Montfoortse Vaart op de Korte Linschoten (het bestemmingsplan 'Kasteel' gelegen tussen het oude lint, de Voorvliet, Laan van Overvliet en de vaart). Dit ten noorden van Rapijnen gelegen deelgebied sluit direct aan bij de oude dorpsstructuur van Linschoten. In dit gebied komt een gemêleerde bebouwing in maximaal twee bouwlagen onder kap voor, bestaande uit oudere en nieuwe woningen (vrijstaand of aaneengebouwd of in rijen), bedrijfjes en detailhandel waaronder de in 1983 gebouwde supermarkt op de hoek van de Jacob Barneveldstraat/Laan van Rapijnen-Vaartkade Noordzijde. Het oostelijk van de Laan van Rapijnen gelegen gedeelte met maatschappelijke voorzieningen is met name gereserveerd voor sportaccommodatie en een park.

2.2.3 Voorzieningen en functies

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich met name de wat grootschalige voorzieningen die niet passen binnen de kleinschaligheid van de historische kern. Rondom de kruising Jacob Barneveldstraat-Laan van Overliet-Laan van Rapijnen, die zich ten zuidwesten van het plangebied bevindt, zijn onder andere een supermarkt, een sporthal, een multifunctioneel centrum en een kinderdagverblijf gevestigd.

Tussen het multifunctioneel centrum en het plangebied bevinden zich de tennisvelden en een park met diverse speelvoorzieningen.

Rondom het plangebied is er in de huidige situatie een geringe woonfunctie aanwezig. Afgezien van het woonwagencentrum aan de Jacob Barneveldstraat, bevinden de woningen zich of ten noorden van de Voorvliet of ten zuiden van de Montfoortse Vaart.

Binnen het bestemmingsplan 'Kern Linschoten' is ten noordoosten van het woonwagencentrum de mogelijkheid opgenomen tot de realisatie van woningen aan de Jacob Barneveldstraat. Deze woningen grenzen direct aan het plangebied.

Nagenoeg de gehele zone tussen de Jacob Barneveldstraat en de Voorvliet is in het bestemmingsplan 'Kern Linschoten' bestemd als wonen. Hierdoor neemt het aantal woningen in de directe omgeving van het plangebied in de nabije toekomst toe.

2.2.4 Groen en water

De ligging van Linschoten in het poldergebied draagt sterk bij aan de groene context van het dorp. Vanuit het landschap dringen enkele groen- en waterstructuren het dorpsgebied binnen, waardoor ook in de directe nabijheid van de sterk verdichte historische kern toch sprake is van een aantrekkelijk groene kwaliteit.

Zowel ten noorden als ten zuiden van het plangebied ligt zo'n groenblauwe structuur die vanuit het oostelijke buitengebied de kern in loopt.

Tussen deze twee structuren in is de directe omgeving van het plangebied ingericht als een park. Hierdoor vormen het plangebied en de omliggende voorzieningen een parkzone met daarin deze voorzieningen geïntegreerd die bijna doorlopen van het buitengebied tot aan de Laan van Rapijnen. Deze parkzone wordt aan beide zijden geflankeerd door de Voorvliet en de Montfoortse Vaart die de randen van deze zone ook een ecologische invulling geven.

2.3 Verkeer

2.3.1 Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is in de huidige situatie niet direct toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. De Jacob Barneveldstraat is voor gemotoriseerd verkeer de enige ontsluitingsmogelijkheid die naast het plangebied is gelegen. Voor het bouwrijp maken van het plangebied is wel een tijdelijke inrit naast het woonwagencentrum aangelegd.

Vanaf de Jacob Barneveldstraat kan in zuidwestelijke richting via de Laan van Rapijnen de N204 worden bereikt, of verder door richting de Dorpsstraat om zo in het centrum van Linschoten uit te komen.

In de toekomstige situatie zal ook deze routing gebruikt moeten gaan worden voor de ontsluiting van het plangebied.

Langzaam verkeer

Hoewel voor langzaam verkeer het plangebied niet echt toegankelijk is, is er wel een mogelijkheid om vanaf het park tussen het multifunctioneel centrum en de tennisvelden langs de Montfoortse Vaart te lopen. Dit is echter slechts een dijkpad en kan niet als een volwaardige langzaamverkeersontsluiting worden aangemerkt.

Voor het langzaam verkeer is vanaf de Jacob Barneveldstraat wel de mogelijkheid om in zowel zuidwestelijke richting als noordoostelijke richting te gaan. Net als bij het gemotoriseerde verkeer, biedt de zuidwestelijke richting de mogelijkheid om Linschoten te verlaten of het centrum of andere delen van Linschoten te bereiken.

Via de noordoostelijke richting kan het langzaam verkeer het buitengebied bereiken om zo via de Cattenbroekerdijk richting Woerden of Montfoort te gaan. De langzaamverkeersroute over de Jacob Barneveldstraat is een belangrijke recreatieve route die ook in de dorpsvisie wordt erkend.

Openbaar vervoer

Door de kern Linschoten loopt een busroute van de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Montfoort-Woerden en Oudewater-Woerden. De haltes van deze dienst zijn gelegen langs de Van Rietlaan, de Laan van Overvliet ter hoogte van het Jaagpad en langs de Laan van Rapijnen. Het plangebied is binnen 500 m van de haltes aan de Laan van Overliet gelegen.

 

2.3.2 Parkeren

Aan de Jacob Barneveldstraat is de mogelijkheid tot parkeren. Deze parkeerplaats is onder andere bedoeld voor de bezoekers van de omliggende functies zoals de tennisvelden en het multifunctioneel centrum, maar ook voor de te ontwikkelen woningen.

In de huidige situatie is zowel binnen als in de omgeving van het plangebied geen mogelijkheid tot parkeren. In de toekomstige situatie zal dit wel het geval zijn. Met het oog op de ontwikkeling zal voldoende parkeergelegenheid moeten worden geboden binnen het plangebied om in de parkeerbehoefte te voorzien.

2.4 Visie op de gewenste ontwikkeling

Binnen het plangebied Voorvliet-Zuid zal de mogelijkheid geboden worden om maximaal 70 woningen te realiseren. De verschijningsvorm van deze woningen zal op de marktvraag worden afgestemd en zal op dit moment nog niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Naast het wonen worden binnen het plangebied de functies verkeer, water en groen mogelijk gemaakt.

Door de ontwikkelende partij zal een stedenbouwkundig plan worden ontwikkeld en voorgelegd aan de gemeente. De gemeente dient dit stedenbouwkundig plan vervolgens goed te keuren.

2.4.1 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt voornamelijk gevormd door structuren die reeds aan de randen van het plangebied aanwezig zijn. De Jacob Barneveldstraat en de Montfoortse Vaart zijn twee lineaire structuren die kenmerkend zijn voor de ruimtelijke structuur van Linschoten.

Gezien de historische en ecologische betekenis van de Montfoortse Vaart is het van belang dat deze structuur bij de ontwikkeling van het plangebied gehandhaafd blijft.

De Jacob Barneveldstraat wordt door de aanwezigheid van het woonwagenkamp en de beoogde ontwikkelingen aan de rand van het plangebied als ruimtelijke structuur voor het plangebied minder van belang.

2.4.2 Verkeersstructuur

Voor de toekomstige verkeersstructuur van het plangebied is de Jacob van Barneveldstraat van groot belang. Het is namelijk de enige mogelijkheid tot ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer. Hoewel de inrichting van de ontsluiting op het plangebied nog nader uitgewerkt dient te worden, is het ontsluiten via de verkeersbestemming tussen het woonwagenkamp en de nieuwe woningen aan de Jacob Barneveldstraat zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan 'Kern Linschoten', één van de uitgangspunten.

Voor de ontsluiting van langzaam verkeer kan in de uitwerking nog gezocht worden naar alternatieve routes langs de Montfoortse Vaart.

2.4.3 Functies en voorzieningen

De concentratie van voorzieningen voor de kern Linschoten bevindt zich voornamelijk in het centrum en rondom de kruising Jacob Barneveldstraat-Laan van Rapijnen. Om deze concentratie niet uit evenwicht te brengen, is het toevoegen van andere functies dan de functies wonen, verkeer, groen en water binnen het plangebied niet wenselijk. Bij het wonen zijn aan-huis-gebonden beroepen wel toegestaan, aangezien deze een ondergeschikte functie betreffen en niet van belang zijn voor de functionele structuur van Linschoten.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

3.1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

3.2 Bestemmingsregels

Groen (Artikel 3)

Langs de west - en zuidzijde van het woongebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen de bestemming zijn passende gebruiksvormen toegestaan waaronder groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen.

Sport (Artikel 4)

De bestemming 'Sport' is opgenomen voor een gedeelte van het aangrenzende tenniscomplex. Ter plaatse van de bestemming wordt een geluidscherm mogelijk gemaakt met een bouwhoogte van tenminste 6 m. Dit geluidscherm is noodzakelijk voor een aanvaardbaar woon- en leefkimaat in het toekomstige woongebied. In paragraaf 6.6 Bedrijven en milieuhinder wordt een nadere toelichting gegeven op de nut- en noodzaak van het geluidscherm.

Water (Artikel 5)

Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging, zijn bestemd voor Water.

Woongebied (Artikel 6)

In het plan is deze bestemming het belangrijkste. Binnen deze bestemming worden de functies wonen, verkeer, groen en water mogelijk gemaakt.

In het plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in verband met de ligging nabij het tenniscomplex. De regeling houdt in dat op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voowaardelijke verplichting' pas geluidsgevoelige objecten (woningen) mogen worden opgericht als het noodzakelijke geluidscherm op de gronden met de bestemming 'Sport' is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Bouwvlak en maatvoering

Voor de positie en uitstraling van de bebouwing worden nagenoeg geen regels opgenomen, met uitzondering van de maximale toegestane goot- en bouwhoogte.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Het maximum aantal woningen zal door middel van een maatvoering worden vastgelegd. Aangezien het hier om een maximum aantal gaat, bestaat nog steeds de mogelijkheid om een plan te ontwikkelen met een lager aantal woningen.

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 30 m² per woning. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regeling tot een maximum van 50 m² indien daarbij wordt aangetoond dat aan de opgenomen voorwaarden kan worden voldaan (onder andere geen hogere parkeerdruk, geen aantasting woonmilieu etc.).

Waterstaat - Waterkering (Artikel 7)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkeringen (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied.

Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing is.

Indien bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van de bepalingen in de regels, dient het bevoegd gezag de waterkeringsbelangen in acht te nemen.

3.3 Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene ontheffingsregels.

Antidubbeltelregel (Artikel 8)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (Artikel 9)

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid 'Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten' betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Ondergrondse bouwwerken

In dit lid is bepaald dat ondergrondse bouwwerken niet zijn toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Overige regels (Artikel 12)

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 13)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregels (Artikel 14)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is een conceptversie van het plan toegestuurd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De reactie van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden is bijgevoegd als Bijlage 8. De reactie van het Hoogheemraadschap is op alle punten verwerkt in het bestemmingsplan.

Overleg met de provincie Utrecht is niet noodzakelijk, aangezien er geen strijdigheid optreedt met de ruimtelijke verordening 2013 gelet op de ligging van het plan binnen de rode contour van Linschoten.

Er heeft geen inspraakprocedure plaatsgevonden. Het ontwerpbestemmingsplan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. Op 15 juli 2013 is daarnaast een inloopavond georganiseerd over het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de terinzagetermijn kon een ieder zienswijzen indienen op het plan. Er is 1 zienswijze binnengekomen op het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzennota in opgenomen in Bijlage 9.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor gebieden, waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst met de eigenaren). In artikel 6.2.1 Bro zijn criteria opgenomen met betrekking tot de verplichting van het opstellen van een exploitatieplan.

Na ondertekening van de overeenkomst met Voorvliet VOF is de gemeente eigenaar van de gronden. Het vaststellen van exploitatieplan is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk beleid

In dit hoofdstuk is het relevante beleid van de verschillende overheidsniveaus samengevat en wordt geconcludeerd wat de gevolgen zijn voor het plangebied.

5.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit de structuurvisie blijkt de ligging van het plangebied in nationaal landschap het Groene Hart. De bescherming daarvan is een rijksopgave, aangezien de structuurvisie een zelfbindend document is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPVoorvlietzuid-VG01_0002.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPVoorvlietzuid-VG01_0003.png"  

Figuur 5.1 Uitsnede PKB-kaart Nationale landschappen

Het Groene Hart, waarin Linschoten is gelegen, is aangewezen als nationaal landschap (zie figuur 5.1). Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits'-regime). Binnen nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. In het Groene Hart is aandacht nodig voor een ontwikkelingsgerichte en gebiedsgerichte benadering. Naast de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden van dit gebied, moeten de economische en toeristisch-recreatieve aspecten, alsmede de betekenis die het gebied heeft voor wonen en werken, worden betrokken.

AMvB Ruimte

In de AMvB Ruimte zijn de nota Realisatie ruimtelijk beleid en de overgenomen onderwerpen uit de Nota Ruimte doorvertaald naar beleidsregels. Hierin is ten aanzien van de nationale landschappen onder andere opgenomen dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, voor zover de uitgewerkte kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en in ieder geval niet leidt tot een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie, dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject.

Over de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • a. de maximale wooncapaciteit in het nationaal landschap bedraagt niet meer dan de wooncapaciteit die nodig is om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte, welke wordt berekend op basis van de natuurlijke bevolkingsontwikkeling en een evenwicht tussen het aantal personen dat zich binnen het nationaal landschap vestigt en dat daaruit vertrekt (migratiesaldo nul);
  • b. rekening moet worden gehouden met de optimale benutting van mogelijkheden om binnen het nationaal landschap de onder a bedoelde woningbehoefte door herstructurering of intensivering te ondervangen.

Het plan betreft inbreiding van een locatie binnen de dorpskern van Linschoten. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de nationale belangen.

5.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld en dus van belang voor de gemeenten. Met behoud van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt krijgen de gemeente meer eigen invulling, zolang dit past binnen de gestelde kaders.

In de PRS is de rode contour opgenomen waarbinnen 2/3 van het woningbouwprogramma zal moeten worden gerealiseerd. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen deze rode contour van Linschoten.

Provinciale ruimtelijke verordening 2013

De provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de nieuwe provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Deze verordening is een doorvertaling van de PRS in regels waar lagere overheden aan moeten voldoen bij het opstellen van hun beleid.

De contouren in deze verordening zijn in overeenstemming met de contouren zoals deze in de PRS zijn opgenomen. Voor het plangebied zijn met name de regels van belang voor het 'stedelijke gebied'. In artikel 3.1 onder 3 wordt gesteld dat ruimtelijke plannen in hun toelichting een beschrijving hebben waarin wordt verwoord op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijke plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting ook een wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

Ook zijn binnen de provinciale verordening de vrijwaringszones versterking regionale waterkeringen opgenomen. De verordening geeft aan dat ter plaatse van de deze vrijwaringszones de waterkering en de vrijwaringszones aan beide zijden in ruimtelijke plannen worden beschermd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid. De ontwikkeling ligt binnen de rode controur. In paragraaf 6.12 is ingegaan op het aspect duurzaamheid. De aanwezige regionale waterkering is door middel van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' geborgd in het bestemmingsplan.

5.3 Gemeentelijk beleid

Dorpvisie Linschoten 2030

De in 2011 opgestelde dorpsvisie Linschoten is een onderdeel van de totale structuurvisie voor de gemeente Montfoort 'Totaalvisie Montfoort 2030'.

In deze visie is het plangebied grotendeels aangemerkt als locatie waar woningbouwontwikkeling kan plaatsvinden. Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de groen- en speelvoorzieningen van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPVoorvlietzuid-VG01_0004.jpg"

Uitsnede visiekaart Dorpvisie Linschoten (bron: gemeente Montfoort)

De ontwikkeling zoals deze door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past niet geheel binnen de Dorpsvisie Linschoten 2030. Echter de veranderende woningmarkt dwingt de gemeente om keuzes uit de visie te herzien en meer fexibiliteit in de geplande woningebouwlocaties in te bouwen.

Woningmarktonderzoek en Nota Volkshuisvesting

De gemeente Montfoort heeft in 2009 een woningmarkt onderzoek laten doen om een basis te hebben voor het opstellen van de structuurvisie, de dorpsvisie en de Nota Volkshuisvesting. In dit onderzoek is gekeken naar de verwachte woningbehoefte in 2020 in kwantitatieve zin en de woonwensen per huishoudenstype.

Voor de kern Linschoten is de verwachting dat (op basis van vertrekoverschot) in 2020 het aantal huishoudens met 80 zal zijn toegenomen.

Voor de kern Linschoten is ook gekeken voor welke type woningen er binnen 2010 tot 2020 potentiële tekorten zouden ontstaan. Het overschot is met name te verwachten in de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen in de koopsector van € 150.000,- tot € 300.000,- en € 300.000 tot € 400.000,-. De vraag naar middeldure appartementen is gering, terwijl juist een overschot van goedkope appartementen wordt verwacht. Op uitleglocaties zoals Voorvliet dienen met name woningen in het dure segment (twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen) gerealiseerd te worden.

In de Nota Volkshuisvesting wordt onderschreven dat het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad van belang is voor het voorzieningenniveau in Linschoten op peil te kunnen houden. Bij de uiteindelijke invulling van het programma voor het plangebied zal de nota in acht worden genomen om zo tot een marktconform aanbod te komen.

Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Kern Linschoten

Het bestemmingsplan Kern Linschoten is door de gemeente Montfoort vastgesteld op 5 september 2011 en is daarmee het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.

Het plangebied is nu bestemd als Groen, Sport, Verkeer - Woonomgeving, Water en Wonen. Binnen de bestemming Wonen is door middel van de bouwaanduiding 'gestapeld' alleen gestapelde woningbouw mogelijk. Ook de positie en de vorm van het bouwvlak binnen de woonbestemming zijn afgestemd op de eerdere bouwplannen die er voor het plangebied waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPVoorvlietzuid-VG01_0005.jpg"

Figuur 5.2 Uitsnede plankaart 'Kern Linschoten' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. De keuze om af te zien van het woningbouwprogramma voor het plangebied dat was opgesteld in het vigerende bestemmingsplan is door het woningmarktonderzoek en de nota volkshuisvesting voldoende onderbouwd.

Hoofdstuk 6 Milieuonderzoek

6.1 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Jacob Barneveldstraat. Deze weg sluit in westelijke richting aan op de Laan van Rapijnen/Laan van Overvliet, de belangrijkste ontsluitingsroute door de kern.

De Laan van Rapijnen sluit aan op de N204. De N204 heeft vervolgens in noordelijke richting verbinding met de A12 (Arnhem-Den Haag). Eveneens verbindt de N204 Woerden met Montfoort en sluit iets ten noordoosten van Lopik (ter hoogte van het bedrijventerrein van Lopik) aan op de N210. Ter hoogte van Montfoort sluit de N204 echter ook aan op de N228. De N228 loopt van Utrecht/De Meern via Montfoort en Oudewater naar Gouda.

De Laan van Rapijnen en de Laan van Overvliet zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Jacob Barneveldstraat is gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Het plangebied wordt voor het fietsverkeer eveneens ontsloten vanaf de Jacob Barneveldstraat. Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig wordt het verkeer hier gemengd afgewikkeld.

Op circa 500 m loopafstand van het plangebied is een bushalte gelegen langs de Laan van Overvliet ter hoogte van het Jaagpad. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Montfoort-Woerden en Oudewater-Woerden.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen het plangebied kunnen maximaal 70 woningen worden gerealiseerd. Dit zal leiden tot extra verkeer op de ontsluitende wegen. Uitgaande van maximaal 8,6 mvt/etmaal per woning (publicatie 317: weinig stedelijk gebied, ligging rest bebouwde kom), bedraagt de verkeersgeneratie circa 600 mvt/etmaal. De ontsluitende wegen zijn voldoende ingericht om dit extra verkeer te kunnen verwerken.

Parkeren

Publicatie 317 van het CROW geeft richtlijnen voor het bepalen van de parkeerbehoefte. De gemeente Montfoort wenst echter parkeernormen te gebruiken die hoger liggen dan de minimale richtlijnen uit deze publicatie. Aangezien diverse typen woningen mogelijk zijn, zijn onderstaand de verschillende parkeerkencijfers opgenomen.

De volgende parkeernormen zullen voor de nieuwbouwontwikkeling worden gehanteerd:

Type woning   Te hanteren parkeernorm (per woning)  
koop, vrijstaand   2,3  
koop, twee-onder-een-kap   2,3  
koop, tussen/hoek   2,0  
koop, etage, duur   1,7  
koop, etage, midden   1,7  
koop, etage, goedkoop   1,4  
koop, sociaal (tussen € 160.000 en € 200.000)   1,8  
koop, sociaal (tot € 160.000)   1,6  
huurhuis, vrije sector   2,0  
huurhuis, sociale huur   1,5  
huur, etage, duur   1,7  
huur, etage, midden/goedkoop   1,4  

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Door de inrichting conform Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid rond het plangebied voldoende gewaarborgd. Het extra verkeer ten gevolge van de woningen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Door de te hanteren parkeernormen zal in voldoende parkeerplaatsen worden voorzien. De parkeernorm zal in de regels van dit bestemmingsplan worden vastgelegd.

6.2 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (vóór 1987), dat niet-functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie (of voor het beoogde gebruik).

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3 Grontmij, d.d. 4 mei 2009). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse.

Uit het onderzoek blijkt dat een overschrijding van de achtergrondwaarde van lood, kwik, nikkel, DDT, DDD en DDE is geconstateerd. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde voor de parameters barium, nikkel en zink geconstateerd. De aangetroffen bodemverontreinigingen zijn echter dusdanig gering, dat voor geen van de geanalyseerde parameters de tussenwaarde wordt overschreden. Nader bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

De bodemkwaliteit van de bovengrond op de locatie is beoordeeld als de klasse 'industrie'. Ten tijden van het woonrijpmaken zal de contractlaag uit geschikte grond moeten bestaan. Dit voorschrift zal worden meegenomen in de te verlenen omgevingsvergunning.

Vrijkomende grond mag tijdens de bouwrijpfase alleen binnen de huidige locatie herschikt worden. Om dit te borgen dienen de grondwerkzaamheden uitgevoerd te worden conform het door de gemeente Montfoort goedgekeurde Plan van Aanpak.

6.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf (zie Bijlage 8).

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.
  • Provinciale ruimtelijke verordening.

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het Hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. Het Hoogheemraadschap geeft in het waterbeheerplan een overzicht van:

  • de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het Hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 13

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Jacob Barneveldstraat in Linschoten en bestaat uit groen.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt circa NAP -0,7 m.

Waterkwantiteit

Ten noordoosten van het plangebied is de watergang de Middenwetering gelegen. Ten zuidoosten van het plangebied is de Montfoortse Vaart gelegen. Beide zijn primaire watergangen met een beschermingszone van 5 m aan beide zijden. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen deze beschermingszone. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te blijven houden.

Ten noordwesten en zuidwesten van het plangebied zijn daarnaast regionale watergangen gelegen.

Waterkwaliteit

De Montfoortse Vaart behoort tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen.

Veiligheid en waterkeringen

Langs de Montfoortse Vaart is een regionale waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen binnen de kern-/beschermingszone van deze waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet op een rioolstelsel aangesloten.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van maximaal 70 woningen.

 

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. De compensatie-eis van het Hoogheemraadschap is dat 15% van de toename in verharding boven de 500 m² gecompenseerd dient te worden. De demping van watergangen dient volledig te worden gecompenseerd.

Het plangebied is circa 1,6 hectare groot. Voor een deel van het plangebied was in het verleden al woningbouw voorzien. Hiervoor is al watercompensatie gerealiseerd. Er loopt nog een onderzoek naar hoeveel watercompensatie er al heeft plaatsgevonden. Voor het resterende deel van het plangebied, dat grotendeels verhard kan worden, heeft nog geen watercompensatie plaatsgevonden. Van de toename van deze extra verharding dient 15% aan water gecompenseerd te worden. Deze watercompensatie zal plaatsvinden binnen het plangebied. Met de ontwikkelaar heeft de gemeente een overeenkomst gesloten waarin dit is vastgelegd. In het definitieve bestemmingsplan wordt de exacte hoeveelheid te compenseren water opgenomen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (waterstaatwerkzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.

6.4 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein. Het terrein is in het verleden al (deels) bouwrijp gemaakt en bestaat uit gras, zand en wat jonge struiken/bomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk. Er zijn nog geen concrete plannen. Voor de woningbouw moeten in de toekomst de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • 1. verwijderen beplanting en jonge bomen;
  • 2. bouwrijp maken;
  • 3. bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de groene contour of andere provinciale waardevolle natuurgebieden. De ontwikkeling van woningen in het plangebied is niet van invloed op (veel) verder weg gelegen gebieden, aangezien er allerlei tussenliggende verstorende bronnen aanwezig zijn. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Uit het bureauonderzoek blijkt dat nader onderzoek naar het gebiedsgebruik van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) noodzakelijk is. Uit het nader onderzoek (zie Bijlage 2) blijkt dat het plangebied en omgeving marginaal foerageergebied is voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen gewoon blijven foerageren en vliegen. Effecten op de vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
  • Uit het bureauonderzoek blijkt dat nader onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad (tabel 3 Bijlage IV HR) noodzakelijk is. Uit het nader onderzoek (zie Bijlage 2) blijkt dat de aanwezigheid van de rugstreeppad niet is niet vastgesteld. Om het eventueel vestigen van de soort tegen te gaan is het noodzakelijk om het ontstaan van plassen te beperken door het gebied te egaliseren.
  • In de Middenwetering, die gelegen is direct ten noordoosten van het plangebied, komt de matig beschermde kleine modderkruiper in lage dichtheid voor. Het water van deze sloot zal niet worden beïnvloed waardoor effecten op de modderkruiper worden uitgesloten.

Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

6.5 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

In 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden, als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusies

Voor het plangebied en omliggende gronden is in opdracht van de gemeente Montfoort in 2005 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. (Bijlage 4 Rapport 2005/25, Montfoort - Linschoten, bestemmingsplan Voorvliet, Bilan).

De bodem bleek oppervlakkig (20 cm –mv) tot diep verstoord (maximaal 90 cm –mv) te zijn. Deze verstoring was een gevolg van de recente inrichting van het gebied en landbouwkundig gebruik. Uit de boringen bleek de aanwezigheid van geulzand en oeverafzettingen van de Linschoter stroomgordel en de aanwezigheid van een veenstroom onder de recente verstoorde bovengrond.

Op basis van dit vooronderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Wel blijft bij bodemingrepen de Monumentenwet 1988 van kracht, die stipuleert dat archeologische vondsten of structuren binnen drie dagen aan de bevoegde instanties moeten worden gemeld.

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of archeologische waarnemingen aanwezig. In het rapport is ook gekeken naar de cultuurhistorische achtergrond van het plangebied. Ook hier uit is naar voren gekomen dat er geen noemenswaardige cultuurhistorische waarde aan het gebied kan worden toegekend.

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieubelastende functies wordt in bestemmingsplannen in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Hierin is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende milieubelastende activiteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De VNG-uitgave gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden1. De richtafstanden gelden voor de aangegeven milieubelastende activiteiten in het algemeen. Hiervan kan onderbouwd worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer de specifieke bedrijfsvoering van de milieubelastende activiteit daar aanleiding toe geeft. Hierdoor kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn.

Onderzoek en conclusies

Ter plaatse van het plangebied worden geen nieuwe bedrijven mogelijk gemaakt. Wel dient bij de beoogde ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de milieubelasting van omliggende bedrijven of voorzieningen. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen milieuhinderlijke functies.

Ten zuidwesten van het plangebied is een tenniscomplex gesitueerd en ten zuiden en zuidoosten is een sportcomplex gelegen. Voor zowel het tennis- als het sportcomplex (met verlichting) geldt een richtafstand van 50 m op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ten opzichte van een rustige woonwijk. Het maatgevende milieuaspect hierbij is geluid.

Het plangebied wordt, ondanks de ligging nabij het tennis- en het voetbalcomplex, tot het omgevingstype 'rustige woonwijk' gerekend. Dit gelet op de ligging aansluitend aan de bestaande woonwijk, het rustige landelijk gebied en de omvang van de beoogde ontwikkeling (maximaal 70 woningen).

Tenniscomplex

Het tenniscomplex ligt direct aansluitend aan het plangebied en dus binnen de richtafstand van 50 m. Om de beoogde ontwikkeling optimaal af te stemmen op de aanwezigheid van dit tenniscomplex, en ervoor zorg te dragen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Uit het onderzoek blijkt dat zonder aanvullende maatregelen bij reguliere sportactiviteiten (tot 23.00 u in de avond):

  • op 50 m niet voldaan wordt aan de streefwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau dat hoort bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' (Dit is 45/40/35 dB(A) in de dag/avond/nachtperiode). Ook wanneer het bevoegd gezag deze waarde onderbouwd verhoogt met 5dB(A) - wat mogelijk is op basis van de VNG-uitgave - wordt hier in de avondperiode niet aan voldaan (overschrijding met 3 dB(A));
  • op 50 m niet wordt voldaan aan de streefwaarde voor het maximale geluidniveau dat hoort bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' in de nachtperiode (Dit is 65/60/55 dB(A) in de dag/avond/nachtperiode). Dit betreffen de zogenaamde 'piekgeluiden'. In de praktijk zorgen deze geluiden vaak voor de meeste overlast. Ook wanneer het bevoegd gezag deze waarde onderbouwd verhoogt met 5dB(A) - wat mogelijk is op basis van de VNG-uitgave - wordt hier in de avondperiode niet aan voldaan (overschrijding met 2 dB(A)).

Hooguit 12 x per jaar worden toernooien tot 1.00 u 's nachts gespeeld. Hierbij is in de nachtsituatie sprake van een overschrijding van zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau (de verhoogde waarden). Dit behoort niet tot de representatieve geluidsituatie. Gelet op het feit dat deze situatie hooguit 12 x per jaar zich voordoet, is deze situatie niet verder in het onderzoek betrokken.

Voor de gemeente is de hoge geluidbelasting bij reguliere sportactiviteiten ter plaatse van de nieuwe woningen een onwenselijke situatie.

Derhalve zijn in het akoestisch onderzoek de gevolgen onderzocht van de realisatie van een geluidsscherm (van 5 - 5,5 - 6 m hoogte) direct naast het tenniscomplex. Besloten is, in overleg met de tennisvereniging, om een geluidsscherm van 6 m hoogte te realiseren. Hierbij wordt de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat woningbouw niet mogelijk is, tenzij het scherm gerealiseerd is. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat na realisatie van het scherm:

  • op 30 m afstand wordt voldaan aan de streefwaarde voor een rustige woonwijk (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau), met uitzondering van de avondperiode. In een klein deel van de 30 meter zone wordt hier met enkele meters de grenswaarde met minder dan 1 dB(A) overschreden. Gelet op de uitgeefbaarheid van het plangebied (rechthoekig plangebied met bijbehorende rechthoekig verkavelingspatroon), de zeer geringe overschrijding, het beperkte gebied waar de overschrijding betrekking op heeft en de reeds genomen maatregel vindt de gemeente dit een aanvaardbare situatie.
  • op 30 m afstand wordt voldaan aan de streefwaarde voor een rustige woonwijk (maximale geluidniveau).

Binnen de betreffende 30 m wordt geen woningbouw gerealiseerd.

Door de realisatie van het geluidsscherm wordt overigens ruimschoots voldaan aan de geluidsnormen die voor het tenniscomplex gelden op basis van het Activiteitenbesluit. Het tenniscomplex wordt dan ook niet in zijn bedrijfsvoering beperkt door de beoogde woningbouwontwikkeling.

De lichtmasten zijn richting het tenniscomplex gericht en zorgen daarmee niet voor onaanvaardbare lichthinder ter plaatse van de woningen. Uit een ingesteld lichthinderonderzoek (zie Bijlage 7) blijkt dat als gevolg van de aanwezige lichtinstallaties geen lichthinder zal worden ondervonden in de zin van overschrijding van de grenswaarde die in dit onderzoek wordt genoemd.

Voetbalcomplex

Aangezien binnen de waterkering geen woningen gerealiseerd worden, bedraagt de afstand tussen toekomstige woningbouw en voetbalcomplex (inclusief tribune) minstens 38 m. Dit betreft een geringe afwijking van de richtafstand. Aangezien de tribune niet continu, maar alleen op wedstrijddagen gebruikt wordt, vind de gemeente deze situatie aanvaardbaar. De lichtmasten zijn richting het voetbalcomplex gericht en zorgen daarmee niet voor onaanvaardbare lichthinder ter plaatse van de woningen.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. De sportfuncties in de directe omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de nieuwe woningen wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd.

6.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Er kan langs het plangebied dus wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vinden maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

6.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Er zijn in het plangebied geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.9 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies. Het plangebied is echter niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone. Wel is langs het plangebied een 30 km/h-weg gelegen, de Jacob Barneveldstraat. Op grond van jurisprudentie en in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' is de geluidsbelasting van deze weg bepaald en beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de uiterste grenswaarde van 63 dB (voor nieuwe woningen in binnenstedelijke situaties) als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Deze aftrek is op alle genoemde geluidsbelastingen toegepast tenzij anders vermeld.

Onderzoek

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 5.

Van de Jacob Barneveldstraat zijn geen verkeersgegevens bekend. Aangenomen kan worden dat de intensiteit op deze weg niet meer zal bedragen dan 1.300 mvt/etmaal, uitgaande van het aantal woningen en de functies die door deze weg ontsloten worden.

De wegdekverharding van de Jacob Barneveldstraat bestaat uit klinkers. Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaardverdeling op een buurtverzamelweg.2 

Resultaten niet gezoneerde weg

Uit de berekeningen blijkt dat de maximale geluidsbelasting op een minimale afstand uit de as van de weg 44 dB bedraagt. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden en is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Jacob Barneveldstraat is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan de gevel. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.

6.10 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 6.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 70 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de M.A. Reinaldaweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

6.11 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is weergegeven dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in het geval dit gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 70 woningen. Dit is dus ruim minder dan de drempelwaarde die uit het Besluit volgt.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

6.12 Duurzaamheid

De gemeente Montfoort heeft een duurzaamheidsambitie vastgelegd voor de nieuwbouw binnen de gemeente. De ambitie is uitgedrukt in een '7' op alle punten van duurzaamheid die binnen de GPR-methodiek (GPR = Gemeentelijke Prestatie Richtlijn) versie 3.2 worden onderscheiden. Deze ambitie houdt in dat nieuwbouw wordt gerealiseerd met een circa 15% betere prestatie op het gebied van energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit dan wettelijk is vereist.

De gemeente heeft de mogelijkheid voor het stellen van voorwaarden om de gestelde ambitie op deze locatie te realiseren.

Duurzaam bouwen verhoogt de kwaliteit en kan de marktwaarde van de woningen verhogen. Het lagere energiegebruik is positief voor de woonlasten. De woningen die vanaf 2015 worden gebouwd zijn veel energiezuiniger dan de huidige nieuwbouw. Al bij de huidige energieprijzen is het realiseren van de energieprestatie die vanaf 2015 wordt verplicht rendabel te realiseren. Bij een goede voorbereiding en integrale afweging is een terugverdientijd (bij koopwoningen) vanaf 10 jaar te realiseren.