direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cabauw Kolfbaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het bestemmingsplan Cabauw Uitbreiding is een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt voor het realiseren van circa 15 seniorenwoningen met een 'huiskamerelement'. Uitgangspunt is om het leegstaande schoolgebouw van de Katholieke basisschool Gerardus Majella hiervoor te gebruiken. Deze locatie is vier jaar geleden vrijgekomen, nadat nieuwbouw is gerealiseerd aan de Cabauwsekade 51a.
Aanvankelijk was hier een woningbouwontwikkeling gepland met alleen gestapelde woningen. De Stichting Cabauw 'Samen Sterk' heeft een aangepaste bouwplanontwikkeling uitgewerkt, die inspeelt op de lokale woningbehoefte.
De gemeenteraad van Lopik staat positief tegenover deze planontwikkeling en is bereid de gronden hiervoor te verkopen aan initiatiefnemer. De planlocatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan “Cabauw Uitbreiding”, waarin het plangebied is bestemd voor uit te werken woongebied met uitsluitend gestapelde woningen. Het zuidelijk en oostelijk gedeelte ligt in het bestemmingsplan "Cabauw", waarin de gronden bestemd zijn voor 'Groen'. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen woningbouwontwikkeling juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat de leegstaande basisschool met bijbehorend schoolplein, alsmede groen met speelvoorzieningen en een trapveldje. Ten noorden hiervan staat een appartementencomplex en de H. Jacobuskerk aan de Cabauwsekade 54. Ten westen van het plangebied ligt de Kolfbaan met twee-onder-één-kapwoningen. In oostelijke richting ligt de begraafplaats achter de H. Jacobuskerk. Ten zuiden van het plangebied ligt de Henricus Vinkeweg. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0001.png"

 Figuur 1: Situering plangebied (rood omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Gedeputeerde Staten   Raad van State  
“Cabauw Uitbreiding"   16 februari 2010   -   -  
"Cabauw"   23 september 2008   3 februari 2009   -  

De woningbouwontwikkeling is hiermee in strijd, omdat de gronden in 'Cabauw Uitbreiding' zijn bestemd voor 'Wonen - Uit te werken', waarin in artikel 11 van de uitwerkingsregels is vastgelegd dat alleen gestapelde woningen zijn toegestaan met een maximum van 15 wooneenheden. Deze uitwerkingsbevoegdheid is niet toepasbaar, omdat enerzijds deels grondgebonden woningen worden gerealiseerd en anderzijds het maximum aantal woningen met 2 wordt overschreden. Bovendien wordt woningbouw niet volledig binnen het plangebied gebouwd. De noordelijk gelegen gronden, waar een speeltuin en het voetbalplein zijn gesitueerd, liggen in het bestemmingsplan 'Cabauw'. Hier geldt de bestemming 'Groen' waar groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, paden, ontsluitingswegen en water zijn toegestaan. Om deze planontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0002.png"

Figuur 2: Verbeelding uitsnede bestemmingsplan Cabauw Uitbreiding (links) Cabauw (rechts).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Bing Maps).

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Cabauw is een van de kleinere kernen van de gemeente Lopik. Het dorpje ligt ten westen van Lopik langs de Lopiker Wetering. De hoofdstructuur van het dorp wordt bepaald door de historische lintstructuur aan weerszijde van de Lopiker Wetering (respectievelijk Lopikerweg en Cabauwsekade), de haaks op deze wetering georiënteerde Nicolaas van Catsweg en de naoorlogse planmatige dorpsuitbreiding in de zuidoostelijke oksel van deze twee ontwikkelingsassen. Deze dorpsuitbreiding wordt begrensd door Middelwetering ten zuiden van het dorp.
Op de inbreidingslocatie bevindt zich de vrijgekomen basisschool Gerardus-Majella met bijbehorend schoolplein. De aanwezige bebouwing in het plangebied wordt gesloopt ten behoeve van de woningbouwontwikkeling.

Schoolplein met rechts de te slopen school. De begraafplaats met op achtergrond de school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0004.png"

Achterzijde school waar nieuwe ontsluitingsweg komt. De Kolfbaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

Op de inbreidingslocatie ten zuiden van de Rooms Katholieke kerk H. Jacobus worden in totaal 16 woningen gerealiseerd. De situering is aangepast naar aanleiding van de inspraakresultaten. Bij de aangepaste situering is rekening gehouden met de aanwezigheid van de begraafplaats en de bestaande woningen aan de Kolfbaan en Henricus Vinkeweg. Ten zuiden van het appartementengebouw wordt openbaar groen met speelvoorzieningen aangelegd. Het voetbalveldje wordt verplaatst naar het oostelijk deel van het plangebied.
Gekozen is voor een combinatie van (6) grondgebonden woningen ten westen van de begraafplaats en (10) gestapelde woningen in twee bouwlagen voor senioren met een gemeenschappelijke huiskamer. De mogelijkheid wordt opengelaten een extra woning te realiseren wanneer de gemeenschappelijke woonkamer (op termijn) vervalt. Alle woningen worden in de koopsector gerealiseerd voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. De nieuwe bebouwing sluit aan op de omgeving in schaal en structuur. Alle woningen worden gerealiseerd in 2 bouwlagen met een kap. Een situatietekening is opgenomen in figuur 3.
De ontsluiting van het gebied vindt plaats via een nieuw aan te leggen weg vanaf de Kerklaan. In het plangebied worden drie parkeervelden aangelegd met een capaciteit van 35 parkeerplaatsen. Via nieuw aan te leggen wandelpaden in het groen is de H. Jacobuskerk bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0005.png"

Figuur 3: Situatietekening 16 woningen en omgeving.

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Kerklaan. Via de noordelijk gelegen Cabauwsekade is de Lopikerweg Weg en de Nic. van Catsweg bereikbaar richting N210 (Lopik, Utrecht en Schoonhoven). Voor de bereikbaarheid buiten de eigen kern is men grotendeels aangewezen op de eigen auto. Openbaar vervoer is in Cabauw beperkt tot een Connexxion buurtbus lijn 505. Aan de N210 ligt een bushalte van de lijnen 195 en 295 tussen Utrecht en Rotterdam. Deze bushalte aan de M.A. Reinaldaweg (N210) ligt op fietsafstand vanaf het plangebied (ca. 1 km) en is daarmee goed bereikbaar.

Locatie nieuwe ontsluiting vanaf Kerklaan. De Kerklaan richting Cabauwsekade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0006.png"

Nic. van Catsweg richting N210. Cabauwsekade richting kerk.

Parkeren
Voor de gevraagde woningbouw wordt de gemiddelde parkeernorm aangehouden uit de CROW/ ASVV 2012. De parkeernormen zijn in tabel 3.1 opgenomen.

Tabel 3.1 Parkeernormen (niet stedelijk)

Functies   Norm gemiddeld rest bebouwde kom   Aandeel bezoekers  
Woning koop, tussen/hoek   2,0 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Woning koop etage, midden   1,9 per woning   waarvan 0,3 per woning  

Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).

Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie

Functies   typologie   Parkeernorm   Aantal   Totaal  
woningen   tussen/ hoek   2,0   6   12  
woningen   etage/ midden   1,9   11   20,9  
Totaal       17   33 pp  

De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door in totaal 35 nieuwe parkeerplaatsen in het openbare gebied aan te leggen, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Ook wanneer een extra woning wordt gerealiseerd in een appartementengebouw. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig voornoemde parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.2.1 en 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.

Conclusie
Er zijn met deze planontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.

4.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om onder andere de hier relevant zijnde onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie
In het Barro is een aantal algemene regels opgenomen, welke doorwerking hebben op provinciaal en gemeentelijk beleid. Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid als genoemd in het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013-2028

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
Provinciale Staten willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving
  • vitale dorpen en steden
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Als hoofdlijn voor het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder, welke is opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening'. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.

Stedelijk gebied en rode contouren
Al geruime tijd maakt de provincie in haar ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Bij het bepalen van de rode contouren hanteert de provincie de volgende uitgangspunten:

  • voor alle kernen (met een ondergrens van 5 ha) wordt een gesloten rode contour opgenomen;
  • per regio en per gemeente is er een programma voor wonen en werken. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar de binnenstedelijke opgave (binnen de actuele rode contour) en uitbreiding (buiten de actuele rode contour);
  • de uitbreidingslocatie waarover al een ontwerp-planologisch besluit is genomen, ligt binnen de rode contour. Binnen de rode contour hebben gemeenten beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de PRV opgenomen algemene regels voor wat betreft bedrijventerreinen, kantoren, cultuurhistorie e.d.;
  • de voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord. Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden opgenomen.

In de Provinciale Structuurvisie is in de stedelijke programma's per gemeente een onderscheid gemaakt tussen binnenstedelijke woningbouw en uitbreiding. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld is niet limitatief, het staat gemeenten vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren.
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Lopik is 300 woningen, waarvan 180 woningen binnenstedelijk. Een uitsnede van de plankaart 'Wonen en werken' is opgenomen in figuur 4.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 17 woningen te realiseren in plaats van 15 gestapelde woningen, zoals dat is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Cabauw Uitbreiding'. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden doorlopen, omdat het als kleinschalig kan worden aangemerkt. Een verhoging van het woningbouwprogramma met 2 woningen raakt de provinciale belangen niet. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Provinciale Structuurvisie. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0007.png"

Figuur 4: Uitsnede kaart 'Wonen en werken'. Het plangebied is rood omlijnd aangeduid.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2012 vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.
Bepalingen over woningbouw zijn vastgelegd in artikel 3.1 (stedelijk gebied) en 3.2 (toekomstige woonlocatie). Op de kaart Wonen en werken is het plangebied aangeduid als 'stedelijk gebied' (figuur 5). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.

Conclusie
De woningbouw, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld is op grond van artikel 3.3, lid 1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening aangewezen als 'Stedelijk gebied'. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming, zodat er geen strijdigheid is met het provinciaal belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0008.png" Figuur 5: Uitsnede kaart Wonen en werken uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het plangebied is rood gearceerd aangeduid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie

De door de gemeenteraad in 2010 vastgestelde Toekomstvisie bevat de strategische hoofdlijnen, een missie en een aantal ambities die de gemeente Lopik richting 2030 wil realiseren. Kijkend naar het Lopik anno 2010, de trends en de ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en de wens tot behoud en verdere versterking van de Lopikse kwaliteiten, is de volgende missie voor de gemeente Lopik 2030 geformuleerd: De gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied. Om de missie verder te concretiseren en richting te geven aan de kansen en kwaliteiten zijn vier ambities voor de toekomst opgesteld:

  • Landelijk gebied versterken en ontsluiten;
  • Levendige linten;
  • Ondernemend Lopik in MKB en ZZP;
  • Vitale schakel in de Lopikerwaard.

Het plangebied is gesitueerd in de woonkern Cabauw. Het verdichten van het bestaand stedelijk gebied met nieuwe woningen is in lijn met de Toekomstvisie wanneer sprake is van het kwalitatief uitbreiden van het woningaanbod binnen het bestaand stedelijk gebied. Voorliggend initiatief is aan te merken als kleinschalige transformatie in samenhang met de inmiddels verplaatste basisschool. Het woningbouwprogramma voorziet in een verdere diversificatie van het woningaanbod in Cabauw, te weten koopwoningen voor starters, doorstromers en senioren. De beoogde ruimtelijke kwaliteit is daarmee in voldoende mate aangetoond. De ontwikkeling is passend binnen de kaders van de Toekomstvisie.

Conclusie
Een woningbouwontwikkeling aan de Kolfbaan in Cabauw is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Toekomstvisie en behoefte naar nieuwbouwwoningen in de woonkern. Het bouwplan voor 17 woningen te realiseren geeft een impuls aan het behoud van draagvlak voor voorzieningen.

4.3.2 Woonbeleid

De Nota Volkshuisvesting 2006-2010 van Montfoort en Lopik is verouderd. In verband hiermede gaat de gemeente Lopik haar woonbeleid actualiseren. Als basis hiervoor dient het woningmarktonderzoek van Rigo Research en Advies BV (rapport van 30 oktober 2015). In dit rapport wordt specifiek stilgestaan bij thema's als de ontwikkeling van de woningbehoefte, betaalbaarheid, voorzieningen en wonen met zorg. Bij het opstellen van dit onderzoek heeft de gemeente Lopik samengewerkt met de drie andere gemeenten in de regio Utrecht Zuidwest: IJsselstein, Montfoort en Oudewater. Het gezamenlijke onderzoek is mede gefinancierd door de Provincie Utrecht. Door de gezamenlijke aanpak is men goed op de hoogte van wat er in de omliggende gemeenten speelt. Daarmee wordt een goede basis gelegd voor (ook de via de Woningwet en Huisvestingswet beoogde) regionale afstemming en samenwerking in de toekomst.

Toenemende behoefte aan appartementen
Uit het woningmarktonderzoek is gebleken dat er een toenemende behoefte aan appartementen is door de met vergrijzing samenhangende gezinsverdunning. De komende vijftien jaar neemt deze behoefte toe met ongeveer 150 woningen, waarvan pakweg twee derde koopappartementen. Het gaat hier om een wezenlijke opgave, maar hierbij geldt wel de kanttekening dat de behoefte geleidelijk ontstaat. Per jaar neemt de behoefte met ongeveer 10 appartementen (huur én koop) toe. Deze behoefte is met name afkomstig van ouderen en zij stellen hoge eisen aan de locatie en kwaliteit, mede in verhouding tot de prijs. Het tegemoet komen aan de behoefte aan appartementen is dan ook een zaak van maatwerk.

Minder behoefte aan grondgebonden huur, meer grondgebonden koop
De behoefte aan grondgebonden huurwoningen zal gaan afnemen met 40 tot 110 woningen in de periode 2015 tot 2030, met name doordat de huidige huurders komen te overlijden. Daarnaast speelt de economie een belangrijke rol, gaat het beter, dan zullen meer inwoners een woning willen kopen en neemt de behoefte aan huurwoningen verder af. Ondertussen blijft de behoefte aan grondgebonden koopwoningen toenemen, met 90 tot 190 woningen in de periode 2015 tot 2030. Verkoop van huurwoningen kan een mogelijkheid zijn om deels in deze behoefte te voorzien. De omvang van de toekomstige behoefte aan grondgebonden koopwoningen wordt sterk beïnvloed door de economie. Met name de afzetbaarheid van duurdere koopwoningen is afhankelijk van de economische ontwikkeling.

Conclusie
Met de cijfmatige onderlegger uit het woningmarktonderzoek wordt een woningbouwprogramma voorgestaan van maximaal 17 woningen in de goedkope (6) en middeldure koopsector (11), waarvan elf appartementen voor de doelgroep senioren. De elfde woning wordt alleen gerealiseerd wanneer de gemeenschappelijke woonkamer vervalt. Deze woningbehoefte zal in de woningbouwprogramma van de Woonvisie worden opgenomen als locatie “Cabauw Kolfbaan”.

4.3.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Lopik heeft op 25 februari 2014 de Nota ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. De nota bevat de aspecten en de criteria waaraan aanvragen om omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen worden getoetst. De kern bestaat uit beknopte gebiedsbeschrijvingen, met daaraan gekoppeld een beleidsniveau met afzonderlijke toetsingscriteria. In totaal worden vijf gebieden, twee thema's en zeven typen kleine bouwwerken onderscheiden. Hiervoor zijn drie beoordelingsniveaus ontwikkeld: keuze, behoud en respect.
Het historisch dorpsgebied van Cabauw bestaat uit enkele gebouwen aan de Cabauwsekade. Het gaat hierbij om de kerk, de (voormalige) school en twee woningen die beide de kerk flankeren. De begraafplaats maakt tevens onderdeel uit van het historisch dorpsgebied. De overige bebouwing in de directe omgeving van het historisch dorpsgebied hoort bij het lint.
Voor het plangebied geldt het beoordelingsniveau 'respect'. Dit betekent dat essentiële kenmerken van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek op het gebied van stedenbouw/ landschap en architectuur worden gerespecteerd. Bebouwing dient te passen bij de omgeving met vloeiende overgangen in de hoofdopzet van de omgeving. Bouwmassa's voegen zich binnen uitersten van de omgeving én nemen ook de beeldbepalende elementen over. De bouwplannen komen tegemoet aan deze uitgangspunten.

Conclusie
De uit te werken bouwplannen zullen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals vastgelegd in de Nota ruimtelijke kwaliteit.

4.3.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
De gemeente Lopik heeft verklaard duurzaam bouwen als uitgangspunt te nemen bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd.

Conclusie
De uitvoering van de woningbouw zal plaatsvinden overeenkomstig de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Sprake is van een duurzame verstedelijking, waarbij rekening is gehouden met de opeenvolgende stappen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Overeenkomstig het bepaalde in de Ladder voor duurzame verstedelijking vindt woningbouw in het binnenstedelijk gebied plaats. Over deze planontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden. De planontwikkeling met maximaal 17 woningen wordt opgenomen in het regionaal afgestemde woningbouwprogramma. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot locatiekeuze, regionale afstemming en ladder voor duurzame verstedelijking.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De woningbouw voor deze locatie voorziet in een lokale behoefte. Tegelijkertijd wordt de leefbaarheid van de kern voor de lange termijn behouden.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en lokaal vastgesteld beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

“Water voorop!” Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.
In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2002)
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:

  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies;
  • er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.

In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:

  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • grondwater als ordenend principe.

Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies - wonen/werken, landbouw en natuur - is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied.

5.3 Waterhuishouding

Grondwater
Cabauw ligt in een gebied waarvan de bodem bestaat uit rivierklei en klei op veen. De waterkwaliteit in de Lopikerwaard is enigszins beter dan de overige gebieden binnen de provincie Utrecht vanwege de rivierkwel uit de Lek.

Oppervlaktewater
Binnen Cabauw bestaat het oppervlaktewater uit bestaande langgerekte waterlopen die parallel zijn gelegen aan de kavels. De waterlopen maken deel uit van het slagenlandschap rondom Cabauw. Ten noorden van het plangebied ligt de Lopiker Wetering. Deze waterloop is van regionaal belang voor een goede aan- en afvoer van water. De aan- en afvoer van water in het gebied vindt plaats via de Lopikerweg Oost.
Het plangebied zelf ligt in een hoogwatervoorziening zonder praktijkpeil tussen de Cabauwsekade en de Cabauwse Wetering. Het waterschap streeft naar flexibel peilbeheer, zodat water langer kan worden vastgehouden en minder gebiedsvreemd water moet worden ingelaten.
Het waterschap zet in dit gebied in op het verminderen van wateroverlast, onder andere door het realiseren van piekberging en er wordt gestreefd naar het verbeteren van de waterkwaliteit met gebiedseigen water. Het waterschap tracht de watervoorziening zo goed mogelijk af te stemmen op het grondgebruik, rekening houdend met de bodemdaling en het gebruik van de grond.

Waterkering
De dijklichamen aan weerszijden van de Lopiker Wetering hebben de functie van Regionale Waterkering. De dijklichamen met een waterkerende functie zijn eveneens beschermd op basis van de Keur van het Waterschap. De beschermingszone van de regionale waterkering langs de Lopiker Wetering ligt evenwel net buiten het plangebied.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.

Toekomstige situatie
Het plangebied is in gebruik als schoolgebouw met schoolplein. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 m² verhard oppervlak wordt aangelegd. In casu wordt de bestaande verharding vervangen door maximaal 17 woningen met bijbehorende infrastructuur en parkeervelden. Het bebouwd oppervlak en daarmee de totale verharding neemt in de nieuwe situatie niet meer toe dan 500 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd overeenkomstig de eisen van het gemeentelijke rioleringsbeleid. Bij uitwerking van de plannen zal conform het advies van het Hoogheemraadschap worden nagegaan of hemelwater bij extreme neerslag kan worden afgevoerd naar aanwezige watergangen en het openbare groen. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het bestaande rioolstelsel worden aangesloten. Bij bouwactiviteiten zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van maximaal 17 woningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang dan ook ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten'. Onderstaand zijn deze voor de m.e.r-beoordeling belangrijke aspecten op een rijtje gezet, waarmee invulling wordt gegeven aan een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt onderdeel uit van het te nemen besluit. Op die manier wordt officieel kenbaar gemaakt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden. In tabel 6.1 is de beoordeling opgenomen.

Tabel 6.1: m.e.r.-beoordeling

Projectnaam   Bestemmingsplan 17 woningen in Cabauw, Kolfbaan  
Kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde 2.000 woningen).
Initiatief: Een basisschool wordt gesloopt om plaats te maken voor maximaal 17 woningen  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Grond, cement, hout, staal  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   Geluid, luchtkwaliteit zijn binnen wettelijke normen  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van project    
Bestaand grondgebruik   Feitelijk maatschappelijke doeleinden, planologisch Wonen (max. 15 woningen)  
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen natuurlijke hulpbronnen in het gebied  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder speciale beschermingszones (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn)   In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect   In samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijk effect op bevolking  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee  
Orde van grootte van en de complexiteit van het effect   Gering. Een schoolgebouw wordt vervangen door maximaal 17 woningen  
Waarschijnlijkheid van het effect   N.v.t.  
Duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect   Gelet op kleinschaligheid verwaarloosbaar effect  
Effecten Natura2000 gebieden.   In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan  
Cultuurhistorische- en archeologische waarden   De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Dit is beschreven in paragraaf 6.2  
CONCLUSIE   De realisatie van de beoogde planontwikkeling leidt niet tot relevante milieueffecten die in een m.e.r. nader onderzocht moeten worden. Een m.e.r. is niet noodzakelijk  

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.2 vermeld.

Tabel 6.2: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 17 woningen ten zuiden van de kerk en ten zuidwesten van de begraafplaats. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. In de nabijheid van het plangebied zijn overwegend woningen gelegen, zodat het gebied kan worden getypeerd als 'rustige woonwijk'. Een kerk valt onder milieucategorie 2, terwijl een begraafplaats in milieucategorie 1 is ingedeeld. De richtafstand tussen de kerk/ begraafplaats en de woningen bedraagt respectievelijk 30 en 10 meter, waarbij het aspect geluid bepalend is.
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Cabauw Uitbreiding is reeds onderzoek gedaan naar milieuzonering van deze inbreidingslocatie (2009). Hieruit bleek dat de nieuwe woningen in het plangebied niet worden gehinderd door aanwezige bedrijvigheid in de omgeving. Daarnaast werd de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving ook niet gehinderd door realisatie van nieuwe woningen. De in de omgeving bestaande agrarische bedrijven liggen op een zodanige afstand tot het plangebied dat deze buiten elkaars invloedsfeer liggen. De situatie ten opzichte van 2009 is niet gewijzigd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze woningbouwontwikkeling.

Conclusie
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De nabij gelegen functies liggen op een zodanige afstand dat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn. Omgekeerd worden bestaande nabijgelegen functies niet beperkt in hun bedrijfsvoering als gevolg van deze woningbouwontwikkeling.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Voor alle wegen binnen de zones van wegverkeerslawaai rondom het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Voor deze wegen is onderzoek niet noodzakelijk. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet verplicht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient inzichtelijk worden gemaakt of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Om dit te beoordelen is bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Cabauw Uitbreiding een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege de omliggende wegen op de nieuw te realiseren woningen. Uit dit onderzoek van Tauw B.V. (Geluidbelasting Cabauw te Lopik, Kenmerk R002-4542992AMD-aws- V01-NL, januari 2008) bleek dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op in het plangebied niet werd overschreden. Een actualisatie van het onderzoek is achterwege gelaten, omdat het aantal verkeersbewegingen niet significant is gewijzigd en het autoverkeer over het algemeen stiller wordt.

Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet nodig. Vanuit railverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is ten behoeve hiervan een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 6 november 2015, projectcode 15215INL, Bijlage 1).
Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bovengrond veelal bestaat uit klei met plaatselijk zandlagen. Daaronder is klei of veen aanwezig van circa 1,0 m-mv tot tenminste einde boordiepte (2,1 m-mv).
Ter hoogte van de historische slootdempingen is voornamelijk klei, met een enkele plastic- of slibbijmenging aangetroffen. Ter hoogte van het pad is sterk tot licht puin waargenomen. Zintuiglijk zijn verder plaatselijk bijmengingen met puin in de bovengrond aangetroffen. Zeer plaatselijk is een bijmenging met leisteen en plastic waargenomen. Verder zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen in de bodemopbouw. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen (mogelijk) asbesthoudende materialen aangetroffen.
Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater op de gehele locatie niet tot slechts licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De aangetroffen slibbijmengingen (bij slootdempingen) en puinbijmengingen (bij pad) hebben geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit. Het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen worden niet nodig geacht. De bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie vormt milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin).

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0009.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat de nieuwbouw van mximaal 17 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Daarnaast is er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden in het plangebied. Aldus wordt de realisatie van deze planontwikkeling conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Utrecht
De risicokaart Utrecht geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 6) is aan de Lopikerweg West 77 een rundveebedrijf gevestigd van gebroeders G. en F. van Kats. Op dit bedrijf staat een biogastank met een plaatsgebonden risico van 120 m. De contour ligt op een afstand van circa 210 m. Voor het overige zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Advies Veiligheidsregio Utrecht
De woningbouwontwikkeling is op 9 september 2015 om advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht. Bij brief van 16 september 2015 (kenmerk 15.0007261, Bijlage 2) heeft de Veiligheidsregio bericht dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico. Het treffen van eventuele maatregelen is dan ook niet nodig.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0010.png"

Figuur 6: Uitsnede risicokaart Utrecht (plangebied zwart aangeduid).

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Lopik (2010)
De gemeente Lopik heeft in samenwerking met de gemeenten Montfoort, Oudewater en Woerden een gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".
Het plangebied ligt langs een ontginningsas met een hoge archeologische verwachting. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Cabauw uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Een archeologisch onderzoek moet conform het geldende bestemmingsplan en het gemeentelijke beleid worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 100 m² en de verstoring dieper gaat dan 0,30 cm. (In figuur 7 bevindt zich de bebouwing op de maatregelenkaart in categorie 2). In verband hiermede is er een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.

6.2.1 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort (rapport van 14 april 2016, rapport 3998, Bijlage 3). Uit de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied is het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).
Op basis van het bureauonderzoek werd geconcludeerd dat de ligging in de historische kern nabij de locatie van de dorpskerk van belang is (het is immers een AMK-terrein) en er dientengevolge resten worden verwacht die gerelateerd zijn aan de voorganger(s) van de dorpskerk. Het betreft funderingsresten en/of resten van begravingen. Het betreft hoogst waarschijnlijk alleen resten uit de periode vanaf de Late Middeleeuwen tot ca. 1800. Op historisch kaartmateriaal (uit de periode na ca. 1800) is namelijk geen bebouwing of begraafplaats weergegeven binnen het plangebied.
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. In de boringen werd inderdaad een ophogingspakket aangetroffen, dat zeer waarschijnlijk verband houdt met de ontwikkeling van de dorpskern van Cabauw vanaf de Late Middeleeuwen. ADC ArcheoProjecten adviseert om de in het noorden aan te leggen parkeerplaatsen zodanig aan te leggen, dat hierbij geen grond wordt afgegraven. Onder deze voorwaarde kan het terrein worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek bestaan er vanuit oogpunt van archeologie geen bezwaren tegen deze planontwikkeling wanneer het advies in het archeologische rapport wordt overgenomen. Deze aanbeveling wordt overgenomen en geborgd door het opnemen van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1. Met inachtneming hiervan tast het initiatief de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan.

6.2.2 Monumenten

De bestaande bebouwing in het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn. Evenmin zijn er in het plangebied cultuurhistorische waarden en/of groen en waterstructuren, welke dienen te worden beschermd.

Conclusie
De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Uiterwaarden Lek' ligt ruim 2,3 km zuidelijk van het plangebied. De nieuwbouw van maximaal 17 woningen komt in de plaats van een basisschool met bijbehorend schoolplein en groen. Dit Natura2000-gebied wordt hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor Natuurnetwerk Nederland (NNN) voorheen de ecologische hoofdstructuur van de provincie Utrecht (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.04cabauwkolfbaan-BP01_0012.png"

Figuur 8: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

6.3.1 Verkennend ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van april 2016, projectnummer 15A036, Bijlage 4). Dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies en aanbevelingen

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura 2000, beschermde natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland (EHS) gebieden of ecologisch verbindingszones). Er zijn binnen het plangebied geen biotopen / habitats aanwezig voor de kwalificerende wetlandsoorten van de dichtstbijgelegen Natura2000-gebieden. Ook gezien de situering van het plangebied ten opzichte van deze Natura2000-gebieden (aan de andere kant van de Lek) en de ligging ervan middenin de bebouwde kom van Cabauw, zullen de voorgenomen maatregelen geen invloed hebben op EHS-en Natura2000-gebied.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Haas, Konijn, Mol) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Flora- en faunawet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Flora- en faunawet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Flora- en faunawet, zijn niet aangetroffen in de beplanting van het plangebied. Wel zijn jaarrond beschermde nesten aangetroffen in de bebouwing van het plangebied.
    Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een ter zake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Binnen het plangebied is geen geschikte broedgelegenheid aangetroffen voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, zoals de Huismus en Gierzwaluw. De Huismus gebruikt de vegetatie aan de oostgevel tijdens het najaar als foerageerplek, maar in de woonwijken rondom de planlocatie is voldoende voedsel én nestgelegenheid voor deze soort te vinden.
  • De Rugstreeppad komt op dit moment nog niet voor binnen de bebouwde kom van Cabauw en het plangebied is in zijn huidige staat ook niet geschikt als voortplantings- of overwinteringsgebied voor deze soort. De soort heeft echter een tamelijk grote actieradius. Daarom wordt, op het moment dat er werkzaamheden plaatsvinden en er voor langere tijd braakliggende grond op het terrein ligt, het plangebied mogelijk wel geschikt als overwinterings- en voortplantingsgebied voor de Rugstreeppad. Tijdens de bouwwerkzaamheden moet daarom voorkomen worden dat de Rugstreeppad zich in het plangebied vestigt. Als zandhopen voor langere tijd ongebruikt blijven liggen dienen deze ingezaaid te worden met een grasmengsel, zodat eventuele rugstreeppadden zich niet voor de winterperiode (oktober-april) kunnen ingraven. Ook dient voorkomen te worden dat er tijdens de voortplantingstijd van de Rugstreeppad (april-juli) ondiepe plassen in bijvoorbeeld bandensporen ontstaan.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat er in de omgeving van het plangebied een aantal streng beschermde vleermuissoorten voorkomen, zoals Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Gewone grootoorvleermuis. Deze soorten zijn in de afgelopen jaren in kleine getale in de wijdere omgeving waargenomen. Het gebouw is echter ongeschikt voor vleermuizen doordat een bestendig microklimaat in de aanwezige openingen ontbreekt. De spouwen zijn gevuld met isolatiemateriaal en de ruimte tussen de dakrand en de daklijst is te veel geëxponeerd en onderhevig aan tocht. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen aangetroffen die erop wijzen dat het gebouw in gebruik is bij vleermuizen, zoals bijvoorbeeld mestsporen. Het gebruik als vaste verblijf- en rustplaats van het gebouw door gebouw bewonende vleermuizen wordt daarom uitgesloten. Er zijn binnen het plangebied geen geschikte bomen die als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten zouden kunnen dienen. Mogelijk heeft het plangebied een bescheiden functie als foerageergebied voor sommige vleermuissoorten, zoals de Gewone dwergvleermuis.
    Er zijn echter voldoende opgaande gewassen in de directe omgeving van het plangebied, bijvoorbeeld aan de oostkant van de naastgelegen begraafplaats, om het gemis van de enkele bomen en struiken die zich binnen het plangebied bevinden, te ondervangen. Schade aan de duurzame instandhouding van vleermuispopulaties door de voorgenomen plannen is dus uitgesloten.

Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om in de nieuwbouw mogelijkheden te creëren voor vogels om onder de dakpannen te broeden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van vogelvides. Tevens wordt geadviseerd om in de nieuwe bebouwing invliegopeningen te maken voor vleermuizen, zodat deze in de spouwmuur kunnen komen. Dit kan door het open laten van enkele stootvoegen.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen en aanbevelingen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 4 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' geldt voor de woonstraten en pleintjes inclusief niet structurele groen- en watervoorzieningen. Hier zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan.

Artikel 5 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen de bestemming 'Wonen' is naast woningen ook een gemeenschappelijke woonkamer op de begane grond toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding.
De volgende bouwwerken zijn toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de regels zijn onder meer de toegestane hoogten van de hoofdgebouwen vastgelegd. Het aantal woningen mag niet meer dan 17 bedragen. De elfde woning bij de gestapelde nieuwbouw wordt alleern gerealiseerd wanneer de gemeenschappelijke huiskamer vervalt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Daar waar gronden een archeologische verwachtingswaarde kennen, wordt deze waarde beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'. De dubbelbestemming regelt dat (bouw)werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² én dieper dan 30 cm, uitsluitend worden toegestaan na uitvoering van een verkennend archeologisch onderzoek waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot aantasting van die waarde.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

Artikel 12 Overige regels
Dit artikel geeft aan dat de wettelijke regeling van toepassing is zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van het bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens geldt via de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze kosten te verhalen op de initiatiefnemer/ ontwikkelaar. Eén en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten. Als er geen overeenkomst wordt gesloten en het kostenverhaal is niet anderszins verzekerd, dient er een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Het is derhalve noodzakelijk om het kostenverhaal te verzekeren. Hiervoor is voorafgaande aan vaststelling van dit bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, de Stichting Cabauw Samen Sterk.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

De provincie Utrecht en Gasunie Transport Services B.V. hebben medegedeeld dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Veiligheidsregio Utrecht heeft al eerder aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft om te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen (de brief is als bijlage 2 opgenomen). Ook het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft medegedeeld dat er geen bezwaren zijn om het plan verder in procedure te brengen. Wel heeft zij een opmerking gemaakt over de toekomstige situatie over de hemelwaterafvoer. Naar aanleiding hiervan is de tekst op het onderdeel Waterafvoer aangepast. De nota inspraak en vooroverleg is opgenomen in Bijlage 5.

9.2 Communicatie

Voor direct aanwonenden van de Kolfbaan, Henricus Vinkeweg en bewoners van het appartementencomplex van Van Baaren is op 16 april 2015 een informatiebijeenkomst gehouden, welke door circa 15 belangstellenden is bezocht. Vervolgens heeft op 20 april 2015 overleg plaatsgevonden voor heel de gemeenschap van Cabauw. Hierbij waren ca. 60 mensen aanwezig. Nadien is er een aantal planaanpassingen doorgevoerd.
Het aangepaste voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 juni 2016 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging is één schriftelijke inspraakreactie ingediend, vergezeld van een honderdtal handtekeningen. Daarnaast zijn er twee mondelinge reacties ingediend.
Gezien het aantal reacties dat is ontvangen, is geconstateerd dat er veel vragen en onduidelijkheden waren over het voorliggende plan. In overleg met initiatiefnemer is daarom op 30 augustus 2016 een informatieavond georganiseerd. Tijdens deze avond is het onderhavige plan toegelicht en was er de gelegenheid om vragen te stellen.
Tijdens de avond is zowel van de zijde van de initiatiefnemer als van de gemeente geconstateerd dat het voorliggende plan niet breed werd gedragen door de inwoners van de kern Cabauw. Aan het slot van de avond is afgesproken dat een eerder opgesteld plan weer zou worden opgepakt en verder zou worden uitgewerkt. Dit heeft erin geresulteerd dat het eerdere plan als uitgangspunt is gekozen en de situering van zowel de woningen, speelvoorziening en trapveld is aangepast. Dit is verwerkt in de toelichting, regels en verbeelding. De nota inspraak en vooroverleg is opgenomen in Bijlage 5.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van 14 december 2016 tot en met 24 januari 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen, welke zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen. De Nota van Zienswijzen is opgenomen in Bijlage 6.