Plan: | Huis te Vliet |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.02HuisteVliet-BP01 |
Aanleiding
Op het perceel Lopikerweg Oost 166 staat het Rijksmonument Huis te Vliet. Huis te Vliet verkeerde tot voor kort in slechte staat. Een initiatiefnemer wil het rijksmonument behouden en heeft het pand grondig gerenoveerd. In het pand worden vijf appartementen mogelijk gemaakt. Om de renovatie mogelijk te maken is het noodzakelijk om op hetzelfde perceel een negental nieuwe woningen en op het perceel gelegen tussen Lopikerweg Oost 164 en 165 één woning te realiseren.
Het naastgelegen perceel Lopikerweg Oost 170, dat thans nog in gebruik is als agrarisch bedrijf, wordt ook bij de planontwikkeling betrokken. Op dit perceel wordt het grootste deel van de agrarische opstallen afgebroken en ontwikkelt en realiseert de eigenaar zeven nieuwe woningen.
In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven hoe het te realiseren project past in het (gemeentelijk) beleid. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de, bij de afweging betrokken, belangen en aspecten.
Opbouw van het rapport
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie, de geldende bestemmingsregeling en het relevante beleid. De uitvoeringsaspecten zoals flora en fauna, milieu en externe veiligheid komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 volgt de juridische planopzet. Tenslotte komt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid aan bod.
Omgeving
Lopikerkapel is een lintdorp, gelegen langs de Enge IJssel en de Lopikerweg Oost en wordt in zijn geheel omringd door weilanden in de Lopikerwaard. Ten zuidoosten van de kern, op ca. 500 m, ligt de rivier de Lek.
Historie
De eerste vermelding van Huis te Vliet stamt uit 1375. Oorspronkelijk bestond het huis uit een woontoren met 2-3 verdiepingen, door een gracht omgeven. In de 16de eeuw werd de woontoren onderdeel van een buitenhuis. Het huis werd in het jaar 1672 door de Fransen beschadigd en daarna in het laatste decennium van de 17e eeuw verbouwd. Tussen 1730 en 1744 werden de Vlaamse gevels vervangen door dakkapellen en het bovenste deel van de toren veranderd in een klokkentoren.
In het begin van de 19e eeuw werd het zuidelijke gedeelte van de 16e-eeuwse westvleugel afgebroken. In 1856 werd de westvleugel met een travee ingekort, er kwam een nieuw dak, een nieuwe voorgevel en een nieuwe ingangspartij.
In 1937 wilde de eigenaar het huis tot op de eerste verdieping afbreken en het huis voorzien van een plat dak. Deze verbouwing is afgewend, maar de tweede verdieping werd weggebroken en het dak een verdieping omlaag gebracht.
In het tegenwoordige huis zijn de 14e-eeuwse fundamenten en delen van het middeleeuwse muurwerk nog steeds zichtbaar. Op grondniveau zijn nog resten van de woontoren te vinden, en ook in de verschillende gevels is nog middeleeuws muurwerk aanwezig. Tot in het plafond van de eerste verdieping zijn nog zestiende-eeuwse bouwsporen aanwezig.
Plangebied
Het plangebied bestaat uit het Huis te Vliet, gelegen aan de Lopikerweg Oost nr. 166 (en 167) te Lopikerkapel. Tot het plangebied behoort ook het naastgelegen perceel Lopikerweg Oost 170, dat thans nog in gebruik is als agrarisch bedrijf. Ook het perceel Lopikerweg Oost 164, 165, naast 165 168, 169, behoren tot het plangebied. Tevens hoort de ontsluitingsweg naar Huis te Vliet en de Westlaan tot het plangebied.
In de onderstaande afbeelding zijn het plangebied en de verschillende percelen weergeven.
Begrenzing plangebied bestemmingsplan Huis te Vliet
Het geldende bestemmingsplan 'Lopikerkapel' is vastgesteld op 27 november 2012.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Lopikerkapel
Huis te Vliet
Huis te Vliet heeft daarin hoofdzakelijk een bestemming 'Bedrijf' gekregen met de nadere aanduiding 'bedrijfswoning'. Aan weerszijden zijn bouwvlakken opgenomen met de aanduiding 'cultuur- en civieltechnisch bedrijf'. Ter plaatse zijn naast bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 tevens een cultuur- en civieltechnisch bedrijf tot en met categorie 3.1. toegestaan. Gebouwen zijn toegestaan binnen de opgenomen bouwvlakken tot een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 m. De goot- en bouwhoogte van Huis te Vliet zelf bedraagt maximaal respectievelijk 9 en 15 m.
Lopikerweg Oost 170
Voor het agrarisch bedrijf is een agrarische bestemming toegekend met een bouwvlak. Bedrijfsgebouwen zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 8 m. De bestaande bedrijfswoning is als zodanig aangeduid.
Lopikerweg Oost 164, 165, 168 en 169
De percelen Lopikerweg Oost 164, 165, 168 en 169 hebben in het geldende bestemmingsplan een woonbestemming met bouwvlak. De maatvoering van de woningen staan op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Lopikerweg Oost naast 165
Het perceel Lopikerweg Oost naast 165 heeft in het geldende bestemmingsplan een woonbestemming zonder bouwvlak.
Wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemming bedrijf gewijzigd kan worden ten behoeve van:
met daarbij behorende: ondergeschikte kleinschalige horeca; ondergeschikte kleinschalige detailhandel; recreatieve nevenactiviteiten;
onder voorwaarden dat:
het bestaande monument behouden blijft;
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
Gelet op de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan is aangegeven dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad. Gezien de bepalingen in de Wet geurhinder en veehouderij en het in werking zijnde agrarische bedrijf Lopikerweg Oost 170 is ontwikkeling van woningen milieutechnisch gezien onuitvoerbaar, zolang agrarische bedrijvigheid (houden van dieren) wordt uitgeoefend op het perceel.
Om deze reden is in overleg bekeken of gekomen kan worden tot een gezamenlijke ontwikkeling, waarbij tevens het agrarisch bedrijf Lopikerweg Oost 170 betrokken is. De wijzigingsbevoegdheid strekt echter niet tot dit perceel, waardoor geen gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid om de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen.
Landelijk gebied
Een klein gedeelte van het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Landelijk gebied. In dit bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Zie onderstaande afbeelding.
Uitsnede geldende verbeelding bestemmingsplan Landelijk gebied
De beoogde ontwikkeling voorziet in de restauratie van het Huis te Vliet, met een beperkte uitbreiding van de bebouwing aan de achterzijde. In het gebouw wordt ruimte geboden voor een aantal vijf appartementen. Aan weerszijden van het monument zijn twee koetshuizen voorzien met in de één vijf en in de ander vier wooneenheden, met bijbehorende parkeervoorzieningen.
Het agrarische bedrijf Lopikerweg Oost 170 wordt gesaneerd, waarbij de aanwezige opstallen en overige agrarische voorzieningen worden gesaneerd, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning. In ruil voor de sloop van deze opstallen en voorzieningen worden zes nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast is ook de mogelijkheid opgenomen om een tweede woning op te richten in het hoofdgebouw naast de huidige bedrijfswoning. De huidige bedrijfswoning krijgt in het voorliggende bestemmingsplan een woonbestemming.
Tot slot wordt één woning gerealiseerd tussen de bestaande woningen met de huisnummers 164 en 165 in.
Voor de voorliggende ontwikkeling is door Verlaan & Bouwstra een verkavelingsplan opgesteld. In de onderstaande afbeelding is het verkavelingsplan weergegeven.
Verkavelingsplan nieuwe situatie Huis te Vliet, met de 22 nieuwe woningen (Bron: Verlaan & Bouwstra, 22 november 2016)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Er spelen ook geen ontwikkelingen die raken aan het nationale belang. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.
De provincie Utrecht heeft het Streekplan Utrecht 2005-2015 beleidsneutraal omgezet in een Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie middels de "Beleidslijn nieuwe Wro". Deze structuurvisie is partieel herzien met betrekking tot de Nationale Landschappen. De partiële herziening Structuurvisie Nationale Landschappen bevat, ten opzichte van de provinciale belangen in het streekplan, uitgewerkte provinciale belangen voor de nationale landschappen in de provincie Utrecht. Het beleid hiervoor is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit en de inrichting van de leefomgeving in deze gebieden. Het overige beleid uit het streekplan wordt ongewijzigd voortgezet. Deze structuurvisie is zelfbindend voor de provincie. De onderdelen die de provincie direct wilt laten doorwerken naar gemeenten zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Kern Lopikerkapel is gelegen binnen het Nationale Landschap Groene Hart. Het Groene Hart is de centrale open ruimte in de Randstad. Het bestaat uit uitgestrekte (veen)weidegebieden, doorsneden door de Vecht, Oude Rijn en Hollandsche IJssel met kenmerkende stadjes en dorpen. Het Groene Hart vormt de groene en blauwe tegenhanger van het omringende stedelijk netwerk van de Randstad, maar heeft ook zijn eigen dynamiek. Deze heeft zich eeuwenlang vooral geconcentreerd langs de Vecht en de Oude Rijn, de oudste ontginnings- en transportassen in dit streekplandeelgebied. Het Groene Hart ligt in de provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland.
De drie Groene Hart provincies onderscheiden vier kernkwaliteiten voor het Groene Hart:
Behoud, versterking en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten is uitgangspunt van beleid en dus van ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart. De vier kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn een bundeling van alle kwaliteiten die het Groene Hart kent. In voorliggend plan zijn geen ontwikkelingen opgenomen die een nadelig effect hebben op de kernkwaliteiten van het Groene Hart.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. In het SVIR is namelijk door het Rijk bepaald dat de (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering heeft het Rijk los gelaten. Om evenwel zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' ontwikkeld en procesmatig in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd. In het Bro is in artikel 3.1.6, lid 2, de verplichting opgenomen om in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.
Het Bro bevat de volgende bepalingen over de ladder:
Het rijksbeleid uit beide structuurvisies belemmert de ontwikkeling van het plan niet. Voor wat betreft het onderzoeksaspect 'Ladder duurzame verstedelijking' is in hoofdstuk 3.2 provinciaal beleid nader ingegaan op de vereiste beschrijving voor de ladder.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. De huidige structuurvisie is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden en het zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. De huidige PRV is ook op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten.
De PRS en de PRV worden elke vier jaar herrijkt. Met het oog op de invoering van de Omgevingswet in 2019 wordt de herrijking van het PRS en PRV naar verwachting in december 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De herrijking bevat geen voorstellen voor grote (beleids)wijzigingen die van belang zijn voor onderhavig bestemmingplan.
In de Provinciale structuurvisie wordt een keuze gemaakt voor het inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Vanuit deze hoofdlijnen zijn de drie volgende uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling opgesteld:
1. Landelijk gebied met kwaliteit
De gehele gemeente Lopik, en daarmee ook Lopikerkapel is gelegen in het nationale Landschap het Groene Hart. Voor het Groene Hart wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn hierboven benoemd. Omdat het plangebied gelegen is in een kern en dus geen landelijke ligging heeft, hoeft er verder geen rekening te worden gehouden met de kernkwaliteiten van het Groene Hart.
2. Vitale dorpen en steden
Het uitgangspunt, vitale dorpen en steden, is van belang voor het plangebied. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het provinciale beleid is er op gericht dat er eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden van herstructurering en vervolgens pas naar de mogelijkheden voor ontwikkelingen in de nabijheid van haltes en knopen van het OV-netwerk en de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren). Ontwikkelingen buiten de bestaande rode contour worden het minst wenselijk geacht. Kwaliteit speelt hierbij een grote rol. De stedelijke kwaliteit kan door herstructurering versterkt worden. Dit vergt maatwerk per kern.
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie Utrecht de keuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, op voorwaarde dat er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie Utrecht het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie Utrecht stimuleert dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:
3. Een duurzame leefomgeving
In de PRV en in de PRS is vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten de rode contouren mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren (rode contour) worden aangepast. De bebouwingscontouren voor Lopikerkapel liggen om de bestaande kern heen, het plangebied ligt binnen de rode contour.
Uitsnede Stedelijk gebied
In de PRS/PRV is voorts een voorkeursvolgorde opgenomen respectievelijk vastgelegd voor voorgenomen verstedelijking, mede gebaseerd op de ladder duurzame verstedelijking van het rijk. Wanneer de behoefte aan voorgenomen verstedelijking is aangetoond dient voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de volgende voorkeursvolgorde in acht genomen te worden:
Onder het begrip 'verstedelijking' verstaat de provincie in dit verband: "nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Onder het begrip verstedelijking vallen niet complexen ten behoeve van verblijfsrecreatie die bedrijfsmatig geëxploiteerd worden en kleinschalige dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen."
Duurzame verstedelijking
Toepassing artikel 3.1.6 Bro
Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, waardoor de ruimte in stedelijk gebieden optimaal benut wordt. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Er mogen enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt vast in het Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kader stellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
Toepassing treden ladder voor duurzame verstedelijking
De voorliggende ontwikkeling ligt in regio West van de provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. In deze regio is voor de gemeente Lopik 300 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma. Deze 300 woningen zijn onderverdeeld in 180 woningen binnenstedelijk en 120 woningen uitbreiding (buiten stedelijk). De voorliggende ontwikkeling maakt onderdeel uit van de 180 woningen die binnen stedelijk gebouwd gaan worden. Hiermee is de actuele regionale behoefte aangetoont. De voorliggende ontwikkeling vindt plaats binnen het stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan trede 2. Trede 3 is hierdoor niet van toepassing voor de voorliggende ontwikkeling.
Art 3.1 Stedelijk gebied:
Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS.
Conclusie
Op grond van voornoemde beschrijving en analyse luidt de conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Deze behoefte wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee is aangetoond dat het plan voldoet aan de bepalingen uit de ladder voor duurzame verstedelijking. De initiatiefnemer is voornemens om lucht-warmte pompen toe te passen i.p.v. een cv-ketel. Hiermee draagt het tevens plan bij aan het doel om duurzame energiegebruik te stimuleren.
Toekomstvisie gemeente Lopik 2030
De gemeenteraad van Lopik heeft op 1 februari 2011 de Toekomstvisie gemeente Lopik 2030 vastgesteld. De Toekomstvisie moet richting geven aan diverse strategische discussies en opgaven. Kijkend naar het Lopik anno 2010 is de volgende missie voor de gemeente Lopik geformuleerd: 'de gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied'. Om deze missie verder te concretiseren en richting te geven aan de kansen en kwaliteiten zijn de volgende vier ambities voor de toekomst opgesteld:
Voorgaande ambities zijn passend bij de schaal, de maat en het karakter van de gemeente Lopik, bij het bestuur en de inwoners. Het zijn geen ambities die een compleet nieuwe koers betekenen. Wel leggen zij nieuwe accenten.
Nota ruimtelijke kwaliteit
De gemeente Lopik heeft de nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota komt in de plaats van de oude welstandsnota.
In een veranderende maatschappij en met andere ruimtelijke instrumenten is "toetsen" niet langer gewenst. Veel meer zijn we op zoek naar "inspiratie" om kwaliteit te realiseren. Daarom een nieuwe nota, waarin op hoofdlijnen is omschreven wat de kenmerkende kwaliteiten zijn van onze gemeente, onderverdeeld in een klein aantal gebieden. Niet langer bedoeld om af te keuren wat fout is, maar met voorbeelden ter inspiratie hoe het zou kunnen.
Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met 'redelijke eisen van welstand'. Hiertoe adviseert een onafhankelijke commissie - de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van Welstand en Monumenten Midden Nederland - aan het college van B&W. Sinds 2004 werkt de gemeente Lopik met een Welstandsnota, waarin de criteria zijn opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst. Dit biedt houvast voor zowel aanvragers, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als de gemeente bij het ontwerp van en advisering over bouwplannen.
De woningmarkt in Lopik 2010-2015
Gemeente Lopik heeft een onderzoek laten opstellen naar de woningbehoefte in de gemeente. Dit heeft geresulteerd in het rapport 'De Woningmarkt in Lopik in 2010-2015'. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal huishoudens in de gemeente tot 2040 zal toenemen. De daling van de gemiddelde woningbezetting zet zich dan voort.
Momenteel is een nieuw onderzoek in uitvoering naar de woonbehoefte in gemeente Lopik. De gemeente wenst met dit onderzoek het woonbeleid actueel te houden. Het onderzoek is er op gericht een overall overzicht te geven van de woningmarkt. In het onderzoek wordt specifiek stilgestaan bij de onderwerpen, relevant voor de toets aan de duurzame ladder, zoals de ontwikkeling van de woningbehoefte.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeenten in de regio Utrecht Zuidwest, namelijk IJsselstein, Montfoort en Oudewater. Op deze wijze zijn de gemeenten goed op de hoogte van wat er in de omliggende gemeenten speelt, waarmee een goede basis is gelegd voor regionale afstemming en samenwerking in de toekomst.
De eerste resultaten wijzen er op dat het aantal huishoudens blijft toenemen, zoals reeds uit het onderzoek 'De Woningmarkt in Lopik in 2010-2015' naar voren kwam. Daarentegen zal het aantal inwoners niet langer toenemen. De gezinsverdunning veroorzaakt de toename van het aantal huishoudens.
Er is sprake van een toenemende behoefte aan appartementen als gevolg van de met de vergrijzing samenhangende gezinsverdunning, er is minder behoefte aan grondgebonden huur en meer aan grondgebonden koop. Dit zijn relevante resultaten uit voorgenoemd onderzoek.
Het bouwplan gaat uit van de bouw van 22 nieuwe woningen, waarvan vijf appartementen (Huis te Vliet), tien aaneengebouwde woningen en zeven vrijstaand. Het betreft voornamelijk grondgebonden koopwoningen. De vijf appartementen zijn gevestigd in het rijksmonument Huis te Vliet.
Het voorgenomen bouwprogramma, bestaande uit grondgebonden koopwoningen en een vijftal appartementen, sluiten aan bij de uitkomsten uit het recente woningbehoefte-onderzoek van de gemeente en voorziet in een regionale behoefte. Zie hiervoor voorgaande paragraaf 3.2 Provinciaal beleid.
Conclusie
In de toekomstvisie staan enkele uitbreidingsplannen opgenomen, maar deze plannen zijn beperkt in omvang. Inbreidingsplannen zijn op meerdere plaatsen mogelijk. De locatie wordt in de toekomstvisie niet specifiek vermeld, maar in het algemeen stelt de gemeente dat de kernkwaliteit van een landelijke gemeente als Lopik en het Groene Hart bij ontwikkelingen versterkt of behouden moeten worden. Met het bouwplan rond Huis te Vliet in Lopikerkapel wordt invulling gegeven aan dit gemeentelijk beleid. Daarnaast zijn de nieuwe woningen passend binnen de woningbehoefte van de gemeente. Het woningbouwprogramma is regionaal afgestemd waardoor de voorliggende ontwikkeling passend is binnen het beleid.
De uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 Bro) bij een planologisch-juridische procedure. Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Aangetoond dient te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met behulp van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functies van het plangebied bij elkaar passen.
Onderzoek Lopikerweg Oost 166
Een onderzoek naar de bodemgesteldheid heeft plaatsgevonden voor de locatie Lopikerweg Oost 166. Het onderzoek is opgenomen als Verkennend bodemonderzoek Lopikerweg Oost 166 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
Aanvullend grondonderzoek
Voor de locatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een grondverontreiniging, aangezien matige tot sterke verontreinigingen werden verwacht met lood en/of PAK. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt voor de verdachte hypothese voor de onderzoekslocatie aangenomen, aangezien in de ondergrond matige tot sterke verontreinigingen met lood zijn aangetoond. Verder zijn hoofdzakelijk lichte verontreinigingen met lood en PAK vastgesteld. Het betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en interventiewaarden.
Op basis van de voorliggende resultaten is sprake van een sterke verontreiniging in de ondergrond van boring 102 (grondlaag 1,10 - 1,30 m-mv) met lood. Om van een geval van ernstige bodemverontreiniging te spreken dient voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m3 grond hoger te zijn dan de interventiewaarde. Op basis van de huidige resultaten kan niet worden vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Verkennend onderzoek naar asbest
Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen (in de fractie groter dan 16 mm). In het puinhoudende mengmonster van de bovengrond is analytisch asbest (fractie < 16 mm) aangetroffen, welke ruimschoots onder de restconcentratienorm (100 mg/kg d.s.) blijft. Derhalve wordt aanbevolen om middels een nader onderzoek conform de NTA 5755 de grondverontreiniging verder in beeld te brengen.
Onderzoek Lopikerweg Oost 165 en achter 170
Een onderzoek naar de bodemgesteldheid heeft plaatsgevonden voor de locatie Lopikerweg Oost 165 en achter 170. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Lopikerweg Oost 165 en achter 170 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
Omdat de tussenwaarde van de onderzochte parameters in de grond en het grondwater niet wordt overschreden, is men niet verplicht over te gaan tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen.
Op het maaiveld bij de locatie Lopikerweg Oost achter 170 zijn plaatselijk stukjes zwerfasbest aangetroffen. Aangeraden wordt om het maaiveld te laten inspecteren en handpicken op asbest door een erkend bedrijf. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van het onderzoek.
Het bodemonderzoek schetst hiermee een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij het uitvoeren van eventueel grondverzet dient men dan ook alert te zijn op mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen. Hergebruik van grondstromen dienen uitgevoerd te worden volgens de richtlijnen uit het Besluit Bodemkwaliteit.
Bestaande bedrijfswoning Lopikerweg Oost 170
Bij het ruimtelijke besluit om een bestaande bedrijfswoning vrij te geven voor bewoning door een derde of deze om te bestemmen tot burgerwoning is historisch onderzoek nodig om te bepalen of de oorspronkelijke toetsing zich heeft uitgestrekt tot de geschiktheid van de bodem voor wonen, dan wel of de situatie met betrekking tot de bodem zich aanmerkelijk heeft verslechterd. Overigens wordt de woonfunctie voor het bodemaspect niet gevoeliger door de omzetting van de bedrijfswoning naar een reguliere woning. Dit ongeacht of het om een bestemming Wonen gaat of een toestemming Wonen.
De Raad van State hanteert de volgende standaardoverweging: het bevoegd gezag mag een ruimtelijk plan dat tot directe bouw- en gebruikstitels leidt (inpassingsplan, bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectafwijkingsbesluit) alleen vaststellen indien het op voorhand in redelijkheid kan inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Het is vervolgens aan datzelfde bevoegde gezag ter beoordeling welke type onderzoek daarvoor moet worden toegepast. Het onderzoek moet zich uitstrekken tot de gronden waarvan redelijkerwijs aangenomen moet worden dat zij deel uitmaken van de woon- en leefomgeving. Dit impliceert dat ook de bijbehorende tuinen en erven worden onderzocht.
Daarom is voor het perceel aan de Lopikerweg Oost 170 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Lopikerweg Oost 170 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in zowel de grond als het grondwater dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is ons inziens op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).
Conclusie
Voor de locatie Lopikerweg Oost 166 dient nader onderzoek verricht te worden om de grondverontreiniging verder in beeld te brengen.
De locatie Lopikerweg Oost 165 en achter 170 voldoen aan de gestelde bodemkwaliteit van de nieuwe functie wonen.
Voor de locatie Lopikerweg Oost 170 geldt dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de nieuwe functie wonen.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In het kader van het opstellen van een ruimtelijk plan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Indien het plan wel 'in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Conclusie
Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt geprojecteerd in de zone langs een weg of spoorweg is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Op basis van artikel 77 Wgh moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden, zodat aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan (in eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde. Kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde.
Een geluidsgevoelige bestemming (die wordt genoemd in Wgh) die gerealiseerd wordt langs een 30 km-weg of in een woonerf wordt niet beoordeeld in het kader van de Wgh. Dit betekent niet dat bij het opstellen van het bestemmingsplan geen akoestische beschouwing gegeven hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, vertaald naar een aanvaardbaar akoestisch klimaat, is in bepaalde situaties toch onderzoek noodzakelijk. In voorkomende gevallen kan een 30 km-weg met een relatief hoge verkeersdrukte aan (vracht)wagens in combinatie met bijvoorbeeld een klinkerbestrating toch voor een hoge geluidbelasting zorgen. De geluidbelasting van de 30 km-weg moet dan wel degelijk een rol spelen in de ruimtelijke afweging. Er zal beoordeeld moeten worden of bij de nieuw te realiseren bestemming er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van betrokken worden. In de ruimtelijke afweging zal naast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook andere niet akoestische argumenten een rol spelen. Zo zal in de situatie dat er sprake is van een inbreidingslokatie een hogere geluidbelasting sneller acceptabel zijn.
Conclusie
De Lopikerweg Oost betreft een 30 km-weg, met een lage verkeersdrukte en er is geen sprake van klinkerverharding. Gelet hierop wordt akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Timmerwerkbedrijf/ houtbewerkend bedrijf Lopikerweg Oost 174
Voor de ontwikkeling van Huis te Vliet te Lopikerkapel is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de potentiële belemmeringen van omliggende activiteiten en/ of bedrijven. In de directe omgeving van het plangebied is het bedrijf aan de Lopikerweg Oost 174 gelegen, te weten een timmerwerkbedrijf/ houtbewerkend bedrijf.
Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsactiviteiten op de milieuhygiënische aspecten wordt in algemene zin het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Afwijken van de brochure behoort tot de mogelijkheden, mits gemotiveerd, bijvoorbeeld op basis van aanvullende maatregelen en/of (akoestisch) onderzoek.
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Geldende planologische situatie
In het bestemmingsplan Lopikerkapel (vastgesteld op 27 november 2012) is het bedrijf aan de Lopikerweg Oost 174 voorzien van een planologische regeling. In het bestemmingsplan is het bedrijf voorzien van een bestemming Bedrijf (circa 2300 m²), waarbij bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'timmerwerkplaats' is aanvullend een timmerwerkplaats mogelijk met een maximale milieucategorie 3.1. Ter plaatse van de aanduiding 'bouwbedrijf' is uitsluitend een bouwbedrijf toegestaan.
Indeling in milieucategorie en richtafstanden
Op basis van de VNG-publicatie zijn de bedrijfsactiviteiten ingeschaald, zie onderstaande tabel.
Dit betekent dat:
Tabel: relevante bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009)
Nadere afweging indeling in milieucategorie
Zoals hiervoor is aangegeven valt de bedrijfsactiviteit bouwbedrijf, gelet op de oppervlakte, slechts voor een klein deel in milieucategorie 3.2. Gezien de aard en omvang van de feitelijke activiteiten is inschaling in milieucategorie 3.1 te motiveren, indien de bedrijfsoppervlakte wordt begrensd op 2.000 m². Gezien de beperkte overschrijding van deze oppervlaktes behoort dit tot de mogelijkheden, zonder dat het bedrijf direct in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd. Immers een deel van het terrein wordt ook gebruikt voor de bedrijfswoning met bijbehorende tuin. Het geldende bestemmingsplan legt momenteel de feitelijke bouw- en gebruiksmogeljkheden al vast middels bouwvlakken, specifieke gebruikaanduidingen en maatvoeringen. Daarmee is het feitelijke gebruik reeds juridisch-planologisch vastgelegd. Bij de beoordeling van bedrijfsactiviteiten in het ruimtelijk spoor wordt namelijk gekeken naar de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Met deze motivatie en aanpassing is milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 m te motiveren.
Nadere afweging indeling in omgevingstype gemengd gebied
Zoals eerder is aangegeven kan de richtafstand met één stap wordt teruggebracht indien sprake is van een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Gelet op het karakter van het gebied is het motiveerbaar dat sprake is van een gemengd gebied, waardoor de richtafstand van milieucategorie 3.1 teruggebracht wordt naar 30 m. Dit wordt tevens ondersteunt door de toelichting op het bestemmingsplan.
Conclusie
Gezien het voorliggende bouwplan is de dichtstbijzijnde woning gelegen op circa 15 m van het bedrijf. Op basis van de VNG-brochure is woningbouw ter plaatse niet direct mogelijk. Woningbouw binnen 30 m is dan alleen mogelijk mits gemotiveerd. Aangezien het geluidsaspect het meest relevant is, is dit aspect ook nader onderzocht. Hierbij is op basis van de specifieke bedrijfsactiviteiten beoordeeld of een goed woon- en leefklimaat mogelijk is.
Akoestisch onderzoek
Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar het bedrijf gevestigd aan de Lopikerweg 174. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 Aanvullend akoestisch onderzoek timmerwerkplaats bij deze toelichting. Onderstaand wordt de conclusie van het onderzoek weergegeven.
Ten aanzien van de nieuw te realiseren woningen is uitgegaan van een toetsingswaarde zoals neergelegd in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langetijdgemiddeld geluidniveau. Dit sluit ook aan bij de voorschriften zoals vermeld in het Activiteitenbesluit welke van toepassing zijn op onderhavige inrichting. Voor het maximaal geluidsniveau is uitgegaan van een etmaalwaarde van 70 dB(A).
Uit de berekeningen volgt dat met de representatieve bedrijfssituatie de toetswaarden op de nieuwe woningen niet worden overschreden met uitzondering van de meest oostelijk gelegen woning. Met het treffen van maatregelen kan worden voldaan aan het te stellen afwegingskader van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
De maatregel betreft een scherm met een lengte van 17,5 m en een hoogte van 3 m en een massa van 10 kg/m². Hiermee kan zowel aan het langtijdgemiddelde geluidniveau van 50 dB(A) worden voldaan als ook aan het maximale geluidniveau van 70 dB(A) ter hoogte van de nieuw te realiseren woningen.
Conclusie
De realisatie van de nieuwe woningen wordt op het aspect akoestiek vergunbaar geacht en behoeft een goede ruimtelijke ordening niet in de weg te staan na het treffen van maatregelen. De vergunde rechten van het bedrijf worden door de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt.
Met het voorliggende bestemmingsplan moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ten noorden van de bouwlocatie ligt een agrarisch perceel met fruitbomen. Met de geldende agrarische bestemming is fruit- en bomenteelt toegestaan. Vanwege deze mogelijkheid in het geldende bestemmingsplan kunnen spuitzones van fruit- en bomenteelt in juridische zin een rol spelen.
Daarom is voor het voorliggende bestemmingsplan een onderbouwing m.b.t. de spuitzone opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 5 Onderbouwing spuitzone bouwplan Huis te Vliet in Lopikerkapel bij deze toelichting. Onderstaand is de conclusie van de onderbouwing weergegeven.
Ten aanzien van het onderdeel een ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ blijkt dat in een situatie met gebruik van driftreducerende spuitmethoden op kale bomen (worst case scenario) een afstand van 30 m volstaat. Vertaald naar het bestemmingsplan betekent dit dat gemeten moet worden vanaf de grens van de bestemmingsvlakken ‘Landelijk gebied’ en de toekomstige bestemming ‘Wonen’. De afstand tussen het agrarische perceel met fruitbomen waar in planologisch opzicht fruitteelt toegestaan is en de grens van de bouwlocatie, bedraagt zo’n 10 m.
Hoewel de windrichting hoofdzakelijk zuidwestelijk is en de kans klein is dat er spuitnevel richting de woonpercelen zal waaien, wordt aanbevolen – vanwege de afstand van 10 m in vergelijking met de hierboven genoemde afstand van 30 m – om een groenblijvende haag te planten op de grens van het woonperceel.
Het bestemmingsplan bevat een specifieke voorwaardelijke bepaling ten behoeve van de aanleg en instandhouding van een haag. De haag op de perceelsgrens functioneert ter bescherming en afscheiding van de woonpercelen. De haag dient in de winter bladhoudend te zijn. Voor de haag is een afzonderlijke bestemming ‘Groen’ in het plan opgenomen, waarbinnen de haag moet worden aangeplant en in stand gehouden. De voorwaardelijke bepaling voorziet op deze wijze in de borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
Conclusie
De woningen op het perceel Lopikerweg Oost 166 kunnen alleen bewoond worden, indien de windhaag is aangelegd. Daarom is in het voorliggende bestemmingsplan tussen de spuitzone en de nieuw te bouwen woningen de bestemming 'Groen' opgenomen. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een windhaag aangelegd dient te worden van minimaal 3 m binnen de bestemming 'Groen'.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart externe veiligheid
Conclusie
De risicokaart toont aan dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen door buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor aanwezig zijn die een risicocontour hebben die over het plangebied ligt.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen, wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt.
In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
"Water voorop!" Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.
In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies - wonen/werken, landbouw en natuur - is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in ons werkgebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Bestemmingsplan Huis te Vliet is op 5-6-2014 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
Afvoer hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Omdat de toename aan verharding kleiner is dan 500 m² in stedelijk gebied of 1000 m² in landelijk gebied, hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
Schoon hemelwater
(bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Afvalwater
Afvalwater wordt via het rioolstelsel afgevoerd.
Grondwateronttrekking
Het plan is om grondwater tijdelijk (indien tijdens de bouwfase grondwater wordt onttrokken voor drooglegging) of permanent te onttrekken en af te voeren naar oppervlaktewater. Voor onttrekking en lozing van grondwater dient een Watervergunning te worden aangevraagd of een melding te worden gedaan bij het waterschap. In de Keur van het waterschap staat dat het verboden is om permanent grondwater (dus ook drainage) te lozen op oppervlaktewater.
Toekomstige ontwikkelingen
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500 m² in stedelijk gebied en/of 1000 m² in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd.
Adviespunten Waterschap
Kansen pakken
Ondanks dat de ruimtelijke ontwikkeling weinig tot geen gevolgen heeft voor water, kan het zijn dat er kansen zijn om verbeteringen door te voeren ten behoeve van duurzaam waterbeheer. Geadviseerd wordt bijvoorbeeld om hemelwater niet af te voeren naar een gemengd rioolstelsel maar te infiltreren in de bodem of af te voeren naar oppervlaktewater. De gemeente is verantwoordelijk voor het bepalen van (de methode van) hemelwaterafvoer, in overleg met het waterschap.
Aanleghoogte
Geadviseerd wordt om de nieuwbouw aan te leggen met een ontwateringsdiepte van minimaal 80 centimeter, en bij voorkeur 1 m. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
Grondwater
Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem adviseren wij om zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Om wateroverlast en -schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren.
Waterketen
Het plan heeft gevolgen voor de rioleringssituatie. Geadviseerd wordt om een lokaal rioleringsplan op te stellen. Het waterschap zal dit plan vervolgens goedkeuren.
Conclusie
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Op basis van de digitale watertoets kan worden geconcludeerd dat het aspect water de ontwikkeling en realisering van de bouwplannen in het plangebied niet in de weg staat.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Onderzoek
Een onderzoek (Advies Natuurwaarden Huis te Vliet Lopikerkapel) naar de natuurwaarden in en om het plangebied heeft plaatsgevonden.
Beschermde gebieden
Beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid liggen op ruime afstand van het plangebied. Gezien de aard van het ruimtelijke plan zijn geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Beschermde soorten
Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Desondanks zijn binnen het plangebied beschermde soorten te verwachten. In het kader van de Ffw zijn de navolgende aspecten van belang.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Desondanks zijn binnen het plangebied beschermde soorten te verwachten.
Aanvullend onderzoek, om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en van nestplaatsen van gierzwaluw en huismus in Huis te Vliet uit te sluiten, dan wel aan te tonen, is niet uitgevoerd. In 2014 is, vanwege de slechte bouwkundige staat van het rijksmonument, besloten met spoed de renovatie ter hand te nemen.
In de schuur naast Huis te Vliet en de schuur op perceel nr. 170 zijn geen nestplaatsen van huismus en gierzwaluw te verwachten. Verspreid over het plangebied kunnen vogels tot broeden komen. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd. Voor het verstoren en vernietigen van in gebruik zijnde nesten kan in eerste instantie geen ontheffing worden verkregen. Bij de planning en uitvoering van de inrichtingswerkzaamheden dient daarom voldoende rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels om zo een verbodsovertreding van de Ffw te voorkomen.
Conclusie
Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurgebieden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Lopik, om de visie dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten op beschermde gebieden en een noodzaak tot vergunningen te bevestigen.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
De gemeenteraad van de gemeente Lopik heeft op 23 november 2010 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Dit archeologiebeleid bestaat uit een 'Beleidsnota gemeentelijke archeologische monumentenzorg' en een 'Toelichting op de archeologische beleidskaart'. In de vorm van de zogenaamde maatregelenkaart is de beleidskaart geschikt om op ambtelijk niveau uitvoering te geven aan het archeologiebeleid in het kader van ruimtelijke besluitvorming. Op de maatregelenkaart zijn de bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden van de waarden- en verwachtingenkaart vertaald in zes beleidscategorieën, waaraan een eigen planologisch beschermingsregime wordt gekoppeld. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de maatregelenkaart weergegeven.
Uitsnede maatregelenkaart archeologiebeleid gemeente Lopik
De categorieën 2 t/m 5 zijn in het bestemmingsplan vertaald in een viertal dubbelbestemmingen met bijbehorende regels. Op basis van deze regels kan het zijn dat archeologisch onderzoek verplicht is als er bodemingrepen plaatsvinden.
Onderzoek Lopikerweg Oost 166
Een archeologisch bureauonderzoek heeft plaatsgevonden voor wat betreft het deelgebied Lopikerweg Oost 166. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 Archeologisch bureauonderzoek Lopikerweg Oost 166 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.
Ter plaatse van, en direct rondom het Huis te Vliet hebben in het verleden verschillende bodemverstorende ingrepen plaats gevonden (waaronder bouw- en sloop van verschillende gebouwdelen, aanleg en (17e-eeuwse) uitdieping van de gracht). Dit blijkt ook uit bodemprofiel, zoals dat eerder is aangetroffen tijdens een archeologisch proefsleufonderzoek door de Archeologische Werkgroep Zuidwest Utrecht. Ter plaatse van de huidige en reeds gesloopte bebouwing kunnen aanzienlijke verstoringen worden verwacht. Het terrein direct rondom het huis ligt relatief laag ten opzichte van de aangrenzende terreindelen. Vermoedelijk hebben hier bij de verschillende bouw- en verbouwfasen ook ingrijpende bodemingrepen plaats gevonden. Dit blijkt ook uit het uitgevoerde proefsleufonderzoek aan de oostzijde van het huis. De gracht blijkt in de 17e eeuw uitgediept en verbreed en op de grachtdemping is nog een circa 0,6 m dikke laag 19e - 20e-eeuws materiaal aanwezig. Direct grenzend aan de fundering van het huis bleek sprake van 20e-eeuwse bodemverstoring tot minimaal 1,5 m beneden maaiveld. De kans op onverstoorde archeologische waarden, ouder dan de 17e eeuw, wordt klein geacht. Deze zullen zich met name bevinden buiten de begrenzing van de op de kadastrale minuut weergegeven binnengracht. Dit wil echter niet zeggen dat oudere resten hierbinnen niet meer in situ aanwezig kunnen zijn. Plaatselijk kan sprake zijn van een archeologisch niveau die onverstoord is (sinds het begin van de 17e eeuw). Ook kunnen met name muurresten gespaard zijn gebleven binnen relatief verstoorde terreindelen.
Selectieadvies
Ter plaatse van het AMK-terrein zullen geen graafwerkzaamheden plaats vinden die dieper reiken dan 50 tot 60 cm beneden maaiveld. Verwacht wordt dat het bodemprofiel binnen de buitenste begrenzing van de binnengracht tot deze diepte grotendeels verstoord zal zijn door (sub)recente ingrepen (o.a. op basis van het in 1993 uitgevoerde proefsleufonderzoek, waarbij aan het maaiveld een circa 0,6 m dik pakket 19e en 20e-eeuws materiaal is aangetroffen). Wel zal de nieuwbouw worden gerealiseerd op funderingspalen, die mogelijk een bedreiging vormen voor eventueel aanwezige, dieper gelegen archeologische waarden. Door het bevoegd gezag dient, op basis van het uiteindelijke palenplan en het type paal, bepaald te worden of de fundering dermate verstorend is, dat verder archeologisch onderzoek dieper dan de graafwerkzaamheden noodzakelijk is.
Het westelijke nieuwbouwblok is geheel gelegen ter plaatse van de gracht, die verbreed en verdiept is in de 17e eeuw, en gedempt in de 19e eeuw. Resten ouder dan de 17e eeuw worden hier niet verwacht. Het oostelijk gelegen bouwblok ligt grotendeels aan de buitenzijde van de 17e-eeuwse binnengracht, maar binnen de buitengracht. Archeologische resten ouder dan de 17e eeuw zijn hier mogelijk nog in situ aanwezig. Te denken valt aan structuren die verband houden met grachten of bijgebouwen. Hoewel tijdens het eerder uitgevoerde proefsleufonderzoek is gebleken dat ook tot enkele meters buiten de binnengracht sprake is van een circa 60 cm dik (sub-)recent pakket, is niet bekend of dat ter plaatse van het gehele bouwblok het geval is. Geadviseerd wordt daarom om ter plaatse van dit bouwblok vier karterende boringen te zetten, om te bepalen tot welke diepte de (sub-)recente verstoringen hier reiken en wat de aard van onderliggende lagen is. De bijgebouwen (schuurtjes) bij deze woningen worden grotendeels gerealiseerd ter plaatse van de voormalige buitengracht.
Buiten de begrenzing van het AMK-terrein zijn de herinrichting van de bestaande weg en de aanleg van een parkeerterrein gepland. Vooralsnog is niet bekend wat de omvang van de daarmee gepaard gaande bodemingrepen zal zijn. Geadviseerd wordt om hier de ingrepen te beperken tot maximaal 30 cm beneden maaiveld. Deze zone ligt buiten het terrein van Huis te Vliet, maar evengoed kunnen hier resten worden aangetroffen die verband houden met het huis, met name resten van oudere toegangswegen. Ook blijft de middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten ouder dan de 14e eeuw hier gehandhaafd. Het betreft echter een smalle strook (circa 10 m) die aan weerszijden wordt begrensd door watergangen. Van een eventueel aanwezig vindplaats zal dan ook mogelijk een groot deel van de informatiewaarde verloren zijn gegaan. Indien hier graafwerkzaamheden plaats gaan vinden die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, dan wordt geadviseerd om ook hier een booronderzoek uit te voeren om te bepalen tot welke diepte sprake is van recente verstoringen/ophogingen en op basis daarvan de afweging te maken wat de kans is dat archeologische waarden verloren zullen gaan bij de graafwerkzaamheden. Ook dient tijdens dit (karterend) booronderzoek bepaald te worden of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een vindplaats ouder dan Huis te Vliet.
Bovenstaand advies van Econsultancy is beoordeeld door bevoegd gezag (gemeente Lopik) en diens archeologisch adviseur (PetersArcheologie; beoordelingsrapport S005_2014, d.d. 20-06-2014). Deze kunnen zich niet geheel vinden in het opgestelde advies. De conclusies en het advies van de archeologisch adviseur betreffen:
Er zijn aanwijzingen dat er zich in de bodem rondom Huis Te Vliet nog behoudenswaardige archeologische resten bevinden die in verband kunnen worden gebracht met Huis Te Vliet. In het verleden zijn reeds twee proefsleuvenonderzoeken uitgevoerd die beiden relevante informatie hebben opgeleverd (funderingsresten, grachtvulling met vondstmateriaal).
Op dit moment is het niet duidelijk in welke mate ontwikkelingen op het terrein bodemverstorend zullen zijn. Uitgangspunt binnen de archeologische monumentenzorg in Nederland is behoud in-situ; waarbij via planaanpassing, archeologiesparend bouwen of ontwikkelen resten in de bodem behouden kunnen blijven. Bodemingrepen dienen zich in dit geval dan zoveel mogelijk te beperken tot maximaal 30cm beneden maaiveld. Flankerende maatregelen als (enige) ophoging van het terrein kunnen daarbij behulpzaam zijn. In een dergelijk ophogingspakket kunnen dan nutsvoorzieningen worden aangelegd. Wanneer in-situ behoud niet mogelijk is dan adviseert PetersArcheologie het volgende:
Op basis van bovenstaande gegevens zal het bevoegd gezag (de gemeente Lopik) een selectiebesluit opstellen.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten ter plaatse van de gracht en ondieper dan 30 cm beneden maaiveld kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: Infodesk email: info@cultureelerfgoed.nl of tel: 033-4217456).
Onderzoek Lopikerweg Oost tussen 164 en 165
Een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek heeft plaatsgevonden voor wat betreft het deelgebied Lopikerweg Oost tussen 164 en 165. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek Lopikerweg Oost tussen nr. 164 en 165 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.
In het deelgebied Lopikerweg Oost tussen 164 en 165 wordt de nieuwbouw van een vrijstaande woning gerealiseerd. Het bureauonderzoek toont aan dat ter plaatse mogelijk acheologische waarden zouden kunnen bevinden. Daarom is vervolgens een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.
Uit het inventariserend veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen bodemopbouw geen aanwijzingen geeft dat er sprake is van lagen opgebrachte grond, maar dat de bodem wel intensief bewerkt is. In het geroerde en verstoorde gebied zijn resten bouwpuin aangetroffen en resten daterend uit eerdere en latere fasen van de Nieuwe tijd (Nieuwe tijd A t/m C). Deze resten zijn waarschijnlijk te relateren aan de bestaansperiode van het nabijgelegen Huis te Vliet, waarbij het gaat om resten die doelbewust zijn gedumpt en met het bovenste deel van de bodemopbouw is gemengd (afval- en sloopresten).
In geen van de boringen zijn archeologische restanten aangetroffen in het onverstoorde deel van de bodemopbouw dan wel restanten die ouder zijn dan de periode van het bestaan van het nabijgelegen Huis te Vliet. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen aanwijzigingen zijn die duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Er bestaat geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. Ook vanuit het geraadpleegde historisch kaartmateriaal zijn geen aanwijzingen om restanten van bebouwing te verwachten vanaf de periode van het bestaan van Huis te Vliet. Geconcludeerd wordt dat er ten aanzien van het onderdeel archeologie geen gevolgen zijn voor de voorgenomen bodemingrepen.
Op grond van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om ten aanzien van geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg, geen vervolgonderzoek te laten plaats vinden.
Onderzoek Lopikerweg Oost 158 en 167
Een archeologisch bureauonderzoek heeft plaatsgevonden voor wat betreft het deelgebied Lopikerweg Oost 158 en 167. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 Verkennend booronderzoek archeologie Lopikerweg Oost 158 en 167 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.
De bodemopbouw bestaat uit een subrecente bouwvoor op een oude terpophoging van bruingrijze klei. De terpzool bevindt zich op een gemiddelde diepte van 120 cm beneden maaiveld en bevat veel fosfaat en baksteenspikkels. Onder de terpzool is tot op een diepte van 400 cm beneden maaiveld sprake van een dik pakket grijze vette komklei, waarin in boring 7, 8 en 9 laklagen aangetroffen zijn.
Ter plaatse van kavel 158 is sprake van een volledig intacte bodem. Ter plaatse van de erfverharding van kavel 167 (boring 9 en 10) is sprake van een bodemverstoring tot 80 cm beneden maaiveld als gevolg van het aanbrengen van de erfverharding (beton en grind).
Behalve de (terp)ophoging van de kavel, vermoedelijk in de late middeleeuwen, zijn er geen aanwijzingen dat sprake is van een archeologische vindplaats. De betreffende kavels behoren bij de tuinen en het landbouwareaal van Huis ter Vliet. Op de kavels zelf zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor bebouwing. In de diepere ondergrond ontbreken sporen van menselijke bewoning.
Vanwege het ontbreken van een archeologische vindplaats, is deze vraag niet langer van toepassing. De aanwezige ophoging uit de late middeleeuwen behoort bij het grondgebied van Huis ter Vliet en strekt zich uit over een groot gebied dat eertijds behoorde bij Huis ter Vliet (tuinen, infrastructuur, weidegebieden en akkerland).
De onderzoeksresultaten komen deels overeen met de verwachtingen uit het bureauonderzoek. De verwachte poldervaaggronden zijn inderdaad aangetroffen. De in de ondergrond verwachtte oeverwalafzettingen zijn daarentegen niet aangetroffen. Onder de middeleeuwse puinrijke kleiophoging bevindt zich een schoon pakket grijze vette kalkloze komklei. Deze komkleiafzettingen behoren bij de Lopik Stroomgordel. Deze afzettingen bevinden zich in tegenstelling tot de jonge rivierkleiafzettingen van de Lek in de diepere ondergrond (vanaf circa 2 m beneden maaiveld). De stroomgordel van Lopik was gedurende het neolithicum actief vanaf circa 5.650 jaar BP tot 4.365 jaar BP.
Selectie advies
Vanwege de grotendeels natuurlijke bodemopbouw en het ontbreken van archeologische indicatoren die wijzen op menselijke bewoning, achten wij het niet noodzakelijk om vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Vanuit archeologisch oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkelingen.
Selectiebesluit
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouw- of herstelwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. De resultaten van dit onderzoek en het selectieadvies zullen door het bevoegd gezag, gemeente Lopik (dhr. J. Broeke) en diens archeologisch adviseur (drs. B. Peters) beoordeeld worden, waarna een selectiebesluit genomen wordt of vervolgonderzoek noodzakelijk is of niet.
Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: ‘Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister’. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Lopik hiervan per direct in kennis te stellen.
Onderzoek Lopikerweg Oost tussen nr. 164 en 165
Op het perceel Lopikerweg Oost tussen nr. 164 en 165 wordt een nieuwe woning gebouwd. De woning en bijgebouw zijn qua footprint groter dan 100 m². Daarnaast wordt de grond dieper dan 0,30 m - maaiveld geroerd. Daarom is voor deze locatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Archeologisch bureauonderzoek Lopikerweg Oost tussen nr. 164 en 165 bij deze toelichting. Onderstaand is de conclusie uit het onderzoek weergegeven.
De aangetroffen bodemopbouw geeft geen aanwijzingen dat er sprake is van lagen opgebrachte grond, wat vaak kenmerkend is voor een terpgrond, maar dat de bodem wel intensief bewerkt is. In het geroerde/verstoorde, dan wel sterk bewerkte deel van de bodemopbouw zijn naast voornamelijk resten bouwpuin ook dateerbare resten aangetroffen uit zowel uit eerdere als latere fasen van de Nieuwe tijd (Nieuwe tijd A t/m C), in de vorm van een drietal fragmenten roodbakkend aardewerk, en fragment industrieel aardewerk, een tweetal spijkers, een fragment wit steengoed (zonder engobe), een fragment witbakkend geglazuurd aardewerk (waarschijnlijk Rijnlands aardewerk) en pijpaardewerk (deel van een pijpensteeltje). Zeer waarschijnlijk zijn deze resten te relateren aan de bestaansperiode van het nabijgelegen Huis te Vliet en dat het gaat om resten die doelbewust zijn gedumpt en met het bovenste deel van de bodemopbouw is opgemengd (afval-/sloopresten). In géén van de boringen zijn archeologische resten aangetroffen in het onverstoorde deel van de bodemopbouw dan wel resten die beduidend ouder zijn dan de periode van het bestaan van nabijgelegen Huis te Vliet. Daarmee zijn er geen aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied.
Vanwege het ontbreken van archeologisch relevante en in situ liggende indicatoren ouder dan de periode van het bestaan van nabijgelegen Huis te Vliet (vanaf de 14e eeuw), is er geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. Naast de resten bouwpuin zijn in het geroerde/verstoorde deel van de bodemopbouw resten aangetroffen daterend uit zowel uit eerdere als latere fasen van de Nieuwe tijd (Nieuwe tijd A t/m C). Deze resten zijn zeer waarschijnlijk te relateren aan de bestaansperiode van het nabijgelegen Huis te Vliet, waarbij het tevens gaat om resten die doelbewust zijn gedumpt en met het bovenste deel van de bodemopbouw is opgemengd (afval-/sloopresten). Ook vanuit het geraadpleegde historisch kaartmateriaal (ten behoeve van het archeologisch bureauonderzoek) zijn er geen aanwijzingen om restanten van bebouwing te verwachten vanaf de periode van het bestaan van Huis te Vliet. Geconcludeerd wordt dat er ten aanzien van het onderdeel archeologie geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen.
Selectieadvies
Op grond van de sterk verstoorde dan wel bewerkte bodemopbouw, dat waarschijnlijk van start ging vanaf het moment dat het plangebied ging behoren tot het terrein van Huis te Vliet (14e-eeuwse oorsprong) en tot nog vrij recent heeft plaatsgevonden, en het verder ontbreken van in situ liggende archeologische resten in het onderliggende onverstoorde deel van de bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Econsultancy wil de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Lopik), die vervolgens een selectiebesluit neemt. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de gemeente Lopik en/of eventueel diens adviseur (Omgevingsdienst regio Utrecht) hiervan per direct in kennis te stellen.
Conclusie
Op basis van het selectieadvies dient het bevoegd gezag een selectiebesluit op te stellen voor het perceel Lopikerweg Oost 166.
Voor de percelen aan de Lopikerweg Oost 158 en 167 is een concept rapportage archeologie opgesteld. Het bevoegd gezag dient de concept rapportage te beoordelen, waarna een selectiebesluit genomen wordt of vervolgonderzoek noodzakelijk is of niet.
Op basis van het selectieadvies dient het bevoegd gezag een selectiebesluit op te stellen voor het perceel Lopikerweg Oost tussen nr. 164 en 165.
Inleiding
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu.
Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Onderzoek
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voorstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER. Ook is gezien de aard, omvang en ligging van het project geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
De conclusie is dat voor de voorgenomen ontwikkeling geen MER of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Bij het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van 22 woningen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de 22 nieuwe woningen zijn de verkeersbewegingen en de parkeerbehoeftes onderzocht. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 10 Verkeerskundig onderzoek woningbouw Huis te Vliet. Onderstaand zijn de resultaten uit het onderzoek weergegeven.
De verkeersintensiteit op de Lopikerweg Oost is gering evenals de verkeersintensiteit op de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg is een halfverharde weg met smal profiel van 4 m. Crow-publicatie 74 geeft aan dat de minimale wegbreedte voor in twee richtingen bereden wegen met een 30 km/uur regime over korte wegvakken met weinig verkeer minimaal 4.30 m bedraagt. Dit betekent dat de ontsluitingsweg ten minste verbreed moet worden tot 4.3 m.
Met betrekking tot de ontsluitingsweg op de Lopikerweg Oost is geconstateerd dat de Lopikerweg Oost geen voorrangsweg is. Dit houdt in dat verkeer van rechts voorrang heeft. Over het al dan niet voorrang hebben kan onduidelijkheid ontstaan doordat de status van de ontsluitingsweg onduidelijk is (zijweg of uitrit). Het verdient daarom aanbeveling om de aansluiting vorm te geven met behulp van een inritconstructie.
Ten behoeve van parkeren wordt voorzien in totaal 61 parkeerplaatsen (en 3 optioneel) voor de bestaande en voor de nieuw te bouwen woningen. Er wordt voldaan aan de parkeernorm en het gestelde in voorgenoemd onderzoek.
Conclusie
De ontsluitingsweg dient verbreed te worden tot 4,3 m. Het verdient aanbeveling om de aansluiting van het terrein op de Lopikerweg Oost vorm te geven met behulp van een inritconstructie. Ten behoeve van het parkeren wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Sinds 2008 in in de Wet ruimtelijke ordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen bepaald dat bestemmingsplannen digitaal worden opgesteld en digitaal worden vastgesteld. Daarbij dient gebruik gemaakt te worden van onder andere de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Daarin is geregeld dat de bestemmingsplannen in heel Nederland volgens dezelfde systematiek zijn opgesteld. Alle bestemmingsplannen wordt op www.ruimtelijkeplannen.nl gepubliceerd. Naast de digitale versie wordt een versie op papier vastgesteld (de analoge versie). De weergave van de digitale kaart wordt de verbeelding genoemd.
Het (analoge) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De opzet van de verbeelding en regels is afgestemd op het nu geldende bestemmingsplan Kern Lopikerkapel.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. Zo staan in hoofdstuk 2 de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw, waarbij opgemerkt moet worden dat niet bij iedere bestemming ieder onderdeel voorkomt:
Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Inspraak
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde, heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 9 maart tot 19 april 2016 (zes weken) voor een ieder ter inzage gelegen. Het plan heeft in het gemeentehuis van Lopik ter inzage gelegen, was te vinden op de gemeentelijke website en is het gepubliceerd op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de termijn van de inspraak zijn er acht inspraakreacties bij de gemeente ingediend.
Vooroverleg
Gelijk met het vrijgeven van het voorontwerpbestemmingsplan voor de inspraak is het plan aan enkele instanties toegezonden in het kader van het overleg. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken instanties, zoals het waterschap en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Als overlegpartners zijn de Provincie Utrecht, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Stedin, Vitens en de Gasunie geïnformeerd. Twee overleginstanties, te weten Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot reageren. Zij hebben beiden kenbaar gemaakt geen belemmeringen te zien bij voorliggend plan.
Resultaten inspraak en overleg
In een afzonderlijk opgestelde 'Nota van beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties' zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord. Deze nota is als een afzonderlijke bijlage 11 Nota van beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Met de beantwoording van de inspraak- en overlegreacties is de fase van het voorontwerp afgesloten. De wijzigingen van het bestemmingsplan die uit de inspraakreacties en de ambtshalve wijzigingen voortkomen, zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan waarmee de bestemmingsplanprocedure formeel zal worden gestart.