Plan: | Hamersveldseweg 116 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.165-0401 |
Op de locatie Hamersveldseweg 116 te Leusden is een bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing gesitueerd. Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel het bestaande bedrijfsgebouw te amoveren en daarvoor in de plaats een woning te realiseren.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan 'Hamersveldseweg 116' bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' te worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in de kern Leusden, namelijk aan de oostkant van de wijk Claverenblad-Wildenburg. Zie hiervoor de volgende afbeelding, waarin de globale ligging van het plangebied roodomlijnd is weergegeven.
Het plangebied wordt begrensd door de Hamersveldseweg aan de oostkant en woningen aan de noord-, zuid- en westkant. Op het perceel Hamersveldseweg 116 is een bedrijf met bedrijfswoning gevestigd.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
In het plangebied is op dit moment het bestemmingsplan 'Leusden-west' van kracht, dat is vastgesteld op 2 oktober 2014.
Het plangebied is bestemd als 'Bedrijf' met deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Ook gelden aanduidingen voor de bedrijfswoning, de goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage en is het bouwvlak aangeduid.
Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan is op de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
De gemeente Leusden is gelegen in de provincie Utrecht. Naast Leusden-Centrum, liggen in de gemeente ook de dorpen Achterveld, Leusden-Zuid en Stoutenburg en een aantal buurtschappen. Het gemeentelijk gebied ligt deels in de Gelderse Vallei en deels op de Utrechtse Heuvelrug.
De oorsprong van de gemeente Leusden ligt niet in de huidige gelijknamige plaats, maar in de buurtschap Oud-Leusden ten westen van Leusden.
Het plangebied ligt aan de Hamersveldseweg. Deze weg is in de ontstaansgeschiedenis van Leusden van groot belang geweest. Langs deze weg vond in de middeleeuwen de ontginning van het Hamersveld plaats. Langs de weg werden in de loop der tijd boerderijen gebouwd, met name aan de westzijde. In het open gebied aan de oostzijde van de Hamersveldseweg is het ontginningslandschap momenteel nog steeds zichtbaar.
Zoals de meeste dorpen in Nederland, ontleent Leusden haar bestaansrecht aan de landbouw. De unieke ligging van Leusden op verschillende gronden (bos, zandgronden en veengronden), maakt dat de landbouw hier een gemengd karakter had.
Leusden heeft dankzij de tabaksteelt vooral eind 17e en begin 18e eeuw een bloeiperiode gekend. De enorme droogschuren van soms meer dan 90 meter lengte hebben het landschap gedomineerd, maar zijn nu allemaal verdwenen. De tabaksteelt maakte een snelle expansie door, om rond 1700 haar hoogtepunt te bereiken. De Gelderse Vallei werd een van de belangrijkste tabaksgebieden in ons land. Dat hing voor een deel samen met natuurlijke omstandigheden, zoals de gunstige bodemgesteldheid en het klimaat, maar ook met het aanwezige arbeidsoverschot en de goede verbindingen. Deze bloeiperiode heeft echter weinig sporen achter gelaten. In Leusden herinneren nu nog de Tabaksteeg, een vaarverbinding tussen Leusden-Zuid en de Hamersveldseweg, en de Benjamin Cohensteeg aan deze teeltperiode.
Pas sinds de jaren '60, '70 van de 20e eeuw komt het huidige Leusden als plaats op de kaart voor. De twee dorpen Leusbroek en Hamersveld ondergingen enkele grote uitbreidingen en werden omgedoopt in Leusden-Zuid en Leusden-Centrum. De samenvoeging van deze twee dorpsgebieden betekende het ontstaan van het huidige Leusden.
De omgeving van het plangebied is met name door ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog ingrijpend veranderd. Zo is in de jaren 1984 tot en met 1987 de woonwijk Claverenblad-Wildenburg gerealiseerd. Binnen deze wijk is het plangebied gelegen.
Claverenblad-Wildenburg
De woonbuurt Claverenblad-Wildenburg kenmerkt zich door verschillende sferen van wonen aan singels, straten, pleinen of hoven, in een thematische compositie.
Bebouwing
Een belangrijk uitgangspunt voor het ontwerp van de wijk Claverenblad-Wildenburg was het handhaven van het karakter van de Hamersveldseweg. Dit is onder andere vertaald in de ruim opgezette bebouwing (vrijstaand en halfvrijstaand) ter plaatse en het behoud van het profiel van de weg (inclusief bomen, sloten et cetera). De woningen zijn voornamelijk uitgevoerd in een of twee lagen met een kap.
Groen- en ontsluitingsstructuur
De hoofdgroenstructuur van Claverenblad-Wildenburg wordt onder andere bepaald door groenstroken langs de (hoofd)ontsluitingswegen.
De woonbuurt Claverenblad-Wildenburg wordt aan vier zijden begrensd door wegen welke een onderdeel vormen van de (hoofd-)ontsluitingsstructuur van Leusden-Centrum. De Hamersveldseweg heeft qua functie en inrichting een minder belangrijke rol in de wegenstructuur van Leusden dan de overige drie wegen: Burgemeester van der Postlaan, de Groene Zoom en de Zuiderinslag.
De woonwijk wordt op vier plaatsen voor het autoverkeer ontsloten vanaf het stelsel van hoofdontsluitingswegen, namelijk via twee aansluitingen op de Burgemeester van der Postlaan en twee op de Zuiderinslag. Directe verbindingen tussen de woonwijk en de Groene Zoom en Hamersveldseweg zijn alleen mogelijk voor het langzaam verkeer.
Doel van het verkeersontsluitingsprincipe bij het ontwerp van de wijk was, dat de verkeersbelasting naar het midden van de wijk toe geleidelijk zou afnemen.
Plangebied
Op de locatie Hamersveldseweg 116 is een bedrijf gevestigd. De bebouwing op het perceel bestaat uit een bedrijfswoning, bijgebouwen en bedrijfsbebouwing. Een groot deel van het terrein is verhard.
De locatie is aan de oostzijde met een in-/uitrit ontsloten op de Hamersveldseweg.
Afbeelding: Luchtfoto huidige situatie
Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De nationale belangen uit de structuurvisie zijn vooral gericht op ontwikkelingen. Omdat er in het voorliggende bestemmingsplan geen grote veranderingen plaatsvinden zijn de meeste nationale belangen niet relevant voor dit bestemmingsplan. Uitzondering vormen de belangen die betrekkingen op het efficiënt gebruiken van de ondergrond en het verbeteren van de milieukwaliteit en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. In hoofdstuk 4 is daar nader op ingegaan.
Voor het bestemmingsplan geldt ook dat sprake moet zijn van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
Ad 1.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één extra woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.
Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.
De nieuwe woning voorziet in een behoefte, zowel in het kader van woningbouwbehoefte, behoefte van functieverandering (bedrijvigheid wordt wonen) en sloop van bebouwing. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering, dat is doorvertaald in het gemeentelijk beleid. In paragraaf 3.3 is ingegaan op het gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 is nader ingegaan op de planvorming.
Ad 2.
De locatie ligt binnen de bebouwde kom van de kern Leusden. De voorgenomen ontwikkeling betreft een herstructurering van de locatie en ontstaat vanuit een vraag naar functieverandering. Hiermee ontstaat een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke. De locatie biedt voor de ontwikkeling de kwalitatieve geschiktheid.
Ad 3.
Met de ligging aan de Hamersveldseweg is de locatie goed ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats op de Hamersveldseweg en zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor één woning niet noodzakelijk.
Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie.
In februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) vastgesteld. In maart 2014 is de structuurvisie partieel herzien.
In de PRS is het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Bij de verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid wordt een belangrijke keuze gemaakt:
Het landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.
Het provinciale beleid uit de PRS is vertaald naar themakaarten. In onderstaande wordt ingegaan op de verschillende thema's die van toepassing zijn op het plangebied. Binnen dit gebied kunnen verschillende beleidsuitgangspunten gelden.
De locatie ligt binnen het gebied dat is aangewezen voor wonen en werken. Op het gebied van woningbouw, richt de provincie op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie stimuleert dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hier invullen aan gegeven. De locatie ligt in een binnenstedelijk gebied en voorziet in kleinschalige woningbouw door middel van herstructurering van een bestaande bebouwde locatie.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de uitgangspunten uit de structuurvisie.
In februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht vastgesteld. In maart 2014 en november 2014 is de structuurvisie partieel herzien.
In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met het provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden.
De volgende bepalingen zijn van belang voor het plangebied:
Conclusie
Vanuit de verordening zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Leusden heeft een ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin de hoofdlijnen zijn aangegeven voor de ontwikkelingsrichtingen op het gebied van wonen, werken en welzijn. Een vitaal Leusden wordt daarbij vooropgesteld waarbij het sociale en culturele welzijn, de ruimtelijke ontwikkeling, economie, verkeer en vervoer en het landelijk gebied belangrijke aspecten zijn.
De visie kan op hoofdlijnen als volgt worden samengevat:
Het plangebied is gelegen in het zuiden van de kern Leusden. Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de vraag om invulling te geven aan de woningbouwbehoefte.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit de ontwikkelingsvisie.
De 'Woonvisie 2012-2022 Leusden: dorps, ruim en groen' is het beleid voor wonen in de gemeente weergegeven.
De woonvisie heeft niet alleen betrekking op nieuwbouw of herontwikkeling van locaties maar heeft ook betrekking op instrumenten waarmee de leefbaarheid, doorstroming, duurzaamheid en levensloopbestendigheid van woningen worden bevorderd.
In de woonvisie wordt geconcludeerd dat er tot en met 2022 in totaliteit meer dan voldoende woningen in voorbereiding zijn. De voorgenomen productie is bovendien ongelijk verdeeld in de tijd; tot 2017 zijn er te veel woningen in planning in relatie tot de behoefte. Na 2017 zijn (vrijwel) alleen woningen in Achterveld in planning. Omdat er tot 2022 meer dan voldoende woningen in voorbereiding zijn, worden in principe geen nieuwe woningbouwprojecten in voorbereidingen genomen die uitgaan van een oplevering voor 2023. Uitzondering hierop zijn de herontwikkeling van locaties voor mensen met een beperking en locaties die een maatschappelijke meerwaarde opleveren.
Om vraag en aanbod nog beter op elkaar te laten sluiten is doorstroming op de woningmarkt noodzakelijk.
De komende 10 jaar en ook de periode daarna zullen er gebouwen en gronden zijn die hun huidige functie verliezen. Er ontstaat dan de noodzaak tot een heroriëntatie op de functie.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering van bedrijvigheid naar wonen. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is zo kleinschalig dat deze niet als woningbouwproject kan worden beschouwd en als uitzondering moet worden gezien op het algemene woonbeleid. De nieuwe woning komt voort uit een behoefte om functieverandering en heeft nauwelijks invloed op de geprogrammeerde woningbouwaantallen of de gesignaleerde woningbehoefte. De nieuwbouw heeft in potentie een zekere maatschappelijke functie aangezien de woning naast de bestaande woning wordt geplaatst.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering en heeft nauwelijks invloed op het gemeentelijke woonbeleid. Tevens heeft de ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg, aangezien een bedrijfsfunctie die gelegen is in een woonomgeving wordt omgezet naar een woonfunctie.
De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In en nabij het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden, zoals bouwkundige monumenten. De voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook niet tot aantasting van historische (steden)bouwkundige waarden.
Historische geografie
Het plangebied ligt binnen de wijk Claverenblad-Wildenburg. In hoofdstuk 2 is reeds nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie van de omgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen historische waarden aangetast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische Beleidskaart (vastgesteld in december 2012) vervangt de inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Het plangebied heeft op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart een deels hoge en een deels middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Afbeelding: Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart
De bestaande woning ligt in het gebied met een hoge verwachtingswaarde. Bij plangebieden groter dan 100 m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien in dit geval in dit gebied geen bodemingrepen plaatsvinden, is geen onderzoek nodig.
De nieuwe woning ligt in het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Bij plangebieden groter dan 500 m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. In dit geval in dit gebied zijn de bodemingrepen niet groter dan 500 m2. Daarom is geen onderzoek nodig.
Wel zal in het voorliggende plan een archeologische regeling worden opgenomen, conform het geldende bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Hamersveldseweg 116 te Leusden.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).
Vooronderzoek
Allereerst is er een vooronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit vooronderzoek zijn die zaken op een rijtje gezet, die van belang zijn voor de later uit te voeren veldwerkzaamheden: De onderzoekslocatie bestaat uit een bedrijfsloods met aan de zuidkant een tuin. Voor de loods is het terrein verhard en in gebruik als parkeerterrein. Op het parkeerterrein heeft in het verleden een tankstation gelegen met een diesel- en benzine tank (inhoud 10.000 liter). De tanks zijn inmiddels buiten werking en gesaneerd. De opdrachtgever is voornemens de loods te slopen en ter plaatse een woning te realiseren.
Veldwerkzaamheden
Met deze achtergrondkennis zijn vervolgens veldwerkzaamheden uitgevoerd.
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,0 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn ter plaatse van de tanklocaties (mp 10 en mp 100) sterke olie-waterreacties waargenomen op een diepte van ca. 1,0-2,5 m-mv. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Bij het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen het gebied van de ondergrondse tanks en het overig terrein:
Ter plaatse van de tanklocaties is in de grond bij meetpunt 10 een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond.
Ter plaatse van het overige terrein zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kobalt, lood en PAK aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond.
Conclusies
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat ter plaatse van de tanklocaties in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. In de ondergrond overschrijdt het gehalte aan minerale olie de interventiewaarde. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor deellocatie A (ondergrondse tanks en appendages), is hiermee bevestigd.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater van het overige terrein overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor deellocatie B (overig terrein), is hiermee bevestigd.
Op grond van de resultaten van de analyseresultaten adviseert Eco Reest een nader onderzoek uit te voeren naar de ernst en omvang van de olieverontreiniging ter plaatse van de tanklocaties. Op basis van het nader onderzoek kan dan worden bepaald of eventuele saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Nader onderzoek is niet nodig voor locatie B (overig terrein) gelet op de licht verhoogde gehalten.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de initiatiefnemer besloten geen nader onderzoek te laten verrichten. In plaats daarvan heeft hij besloten direct tot sanering over te gaan.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichting
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. In dit kader zijn geen externe veiligheidseffecten waar rekening mee moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Binnen de bescherming van de natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van gebieden en van soorten.
Gebiedsbescherming
De bescherming van gebieden is in eerste instantie geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een diverse handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
Onderzoek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 150858, van 21 oktober 2015). In Bijlage 1 is het onderzoek toegevoegd.
Naar aanleiding van het verkennend onderzoek Flora- en faunawet is geconcludeerd dat er ter plaatse van de onderzoekslocatie geen sprake is van het voorkomen van een strikt beschermde soort (tabel 2- of tabel 3-soort van de Flora- en faunawet), anders dan tabel 1-soorten waarvoor in onderhavig geval een vrijstelling geldt. Wel kunnen deze beschermde soorten periodiek voorkomen (foeragerend of tijdens hun migratie).
Het is niet noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren naar beschermde soorten. In overweging wordt meegegeven om rekening te houden met vleermuizen en vogels in eventueel toekomstige nieuwbouw.
Opgemerkt wordt dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuw geluidgevoelig object gerealiseerd. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Spreen, Rapport 20150960, van 5 oktober 2015). In Bijlage 2 is het onderzoek opgenomen.
Bij de realisatie van woningen dient aandacht te worden besteedt aan het aspect wegverkeerslawaai. De wegen in de nabije omgeving betreffen echter 30 km/h wegen. Daar deze wegen van rechtswege geen zone hebben, hoeven de geluidsbelastingen ten gevolge van deze wegen op de nieuwe woning niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Wel is in het kader van goede ruimtelijke ordening inzage gewenst in de geluidsbelasting ten gevolge van de Hamersveldseweg.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Vanuit het aspect wegverkeerslawaai ontmoet deze ontwikkeling, ook in het kader van goede ruimtelijke ordening, geen bezwaren.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts extra 1 woning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijven en andere milieubelastende activiteiten op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.
Van plangebied naar omgeving
In de bestaande situatie is binnen het plangebied bedrijvigheid toegestaan. De bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. Daarvoor in de plaats wordt een woning gerealiseerd, dit is geen milieubelastende functie. De milieuzonering vanuit de bestaande bedrijvigheid vervalt dus. Met de voorgenomen ontwikkeling ontstaat een gunstigere milieusituatie.
Van omgeving naar plangebied
Ten oosten van de Hamersveldseweg ligt de gemeentewerf / milieu-educatief centrum. Er zijn woningen die dichterbij die inrichting (en de oprit van de inrichting) liggen dan de nieuw te realiseren woning. De woningen die dichterbij liggen zijn dan ook maatgevend voor de milieuzonering van de inrichting. De bedrijfsactiviteiten zijn dan ook niet belemmerend voor de nieuwe woning en de nieuwe woning leidt ook niet tot belemmeringen van de bedrijfsvoering. Een nader onderzoek is niet nodig.
Conclusie
Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Sinds januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij van kracht. De wet vormt het exclusieve toetsingskader voor stankhinder vanwege veehouderijbedrijven. Voor het aspect geur gelden afstanden door middel van een zonering.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf, het betreft een grondgebonden veehouderij met een aan te houden afstand van 50 meter. Dit bedrijf ligt op een afstand van circa 140 meter van het plangebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de aan te houden afstanden. Daarom is geen nader onderzoek naar geurhinder nodig.
Conclusie
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe (voorheen Vallei & Eem). Het beleid van het waterschap staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 3 en in de volgende tekst.
Waterparagraaf
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Daarvoor kan initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toepassen.
Tot slot
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Watertoetsproces
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de procedure voor ruimtelijke plannen met een klein waterbelang (korte procedure) van toepassing. Het waterschap heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de watertoets geen opmerkingen heeft, zie Bijlage 4.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Bereikbaarheid
Het plangebied is gelegen aan de Hamersveldseweg. In de huidige situatie wordt het plangebied reeds ontsloten via een (brede) in-/uitrit op de Hamersveldseweg. In de nieuwe situatie blijft deze ontsluiting behouden. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar.
Langzaam verkeer
In de nieuwe planopzet zijn de woningen rechtstreeks te bereiken voor voetgangers (bewoners en bezoekers) vanaf de voetgangersstroken langs de weg. Ook voor fietsers is het plangebied te bereiken. Langs de weg ligt een fietsstrook.
Parkeren
In de huidige situatie wordt er op het eigen erf geparkeerd. In de toekomstige situatie zal opnieuw op het eigen erf geparkeerd worden. Op het eigen terrein wordt bij de inrichting rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers. De woningen beschikken over een ruim opgezette kavel waarbinnen voldoende ruimte beschikbaar is voor de aanleg van parkeervoorzieningen. Daarom worden voor het aspect parkeren geen problemen voorzien met de toevoeging van een nieuwe woning.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van een extra woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Arkemheen) bedraagt circa 11 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Utrecht hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Leusden. Hier bevindt zich een bedrijf met bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing. Het bedrijf wordt beëindigd en de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Bij de plaats van de bedrijfsbebouwing wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Op de volgende afbeelding is de toekomstige situatie in beeld gebracht.
Afbeelding: Toekomstige situatie
De bestaande woning is aan de zuidoostzijde van het perceel gesitueerd en de nieuwe woning aan de noordwestzijde van het perceel. De woningen worden ontsloten op de Hamersveldseweg.
In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de ontwikkelingen op de locatie Hamersveldseweg 116.
Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze standaarden.
Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemming van toepassing is. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn gebaseerd op de gemeentelijke standaard.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de woonfuncties in het plangebied. Het gaat hier om vrijstaande woningen. Dit is door middel van een aanduiding op de verbeelding weergegeven. De woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Voor de realisatie van de woningen zijn in de regels bouwregels opgenomen.
Bouwregels
De belangrijkste bouwregels zijn die met betrekking tot het bouwen van de woning binnen het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte van de woning. In de regels is vastgelegd dat de goot- en bouwhoogte van de woningen niet meer mag bedragen dan de oorspronkelijke goot- en bouwhoogte. Met oorspronkelijk wordt bedoeld de woning zoals deze volgens de eerste daarvoor verleende bouwvergunning is gebouwd. Een uitzondering op deze regel geldt voor een woning die op de verbeelding de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' heeft gekregen. In dit geval is dat gedaan voor de nieuw te realiseren woning. Daarnaast is in de regels vastgelegd dat ten hoogste 20% van de oppervlakte van een perceel mag worden bebouwd, tot een maximum van 80 m2, niet meegerekend de oppervlakte van het bouwvlak. Tevens zijn voor de bijbehorende bouwwerken maximale goot- en bouwhoogten aangegeven.
Tot slot zijn burgemeester en wethouder bevoegd om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmeting van bijbehorende bouwwerken, die hetzij in de erfafscheiding hetzij binnen een afstand van 2 m hiervan worden gebouwd. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bouwregels.
Werken aan huis
Binnen de woonbestemming is opgenomen dat het mogelijk is om een beroep aan huis uit te oefenen. Hier vallen de vrije beroepen en aanverwante beroepen onder, zoals kapper, pedicure. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor dit beroep aan huis mag niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2.
Middels een omgevingsvergunning is het mogelijk om ook een bedrijf aan huis uit te oefenen. Het gaat hier om bedrijvigheid die lichte hinder kan veroorzaken. In een bijlage bij de regels zijn de verschillende typen bedrijvigheid aangegeven die hieronder vallen in een tabel opgenomen. Voor bedrijf aan huis gelden min of meer dezelfde eisen als bij een beroep aan huis plus enkele extra eisen.
Afwijkingen
Van de bouwregels kan worden afgeweken ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een bouwhoogte van 5 meter.
Waarde - Archeologie
De delen van het plangebied waar sprake is van een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben, naast de onderliggende hoofdbestemmingen, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', of 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' gekregen. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Om daadwerkelijk te kunnen beschermen, is in deze bestemming een specifiek op dit onderwerp toegesneden omgevingsvergunning opgenomen. Voor diverse activiteiten, waarbij de grond wordt 'geroerd', vooral graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, is een omgevingsvergunning nodig.
Ter bescherming van (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden is in deze bestemming ook de bevoegdheid van burgemeester en wethouders opgenomen om eisen te stellen bij een aanvraag van een omgevingsvergunning, overeenkomstig artikel 40 van de Monumentenwet 1988. Die eisen betreffen onder meer, een rapportageplicht van de aanvrager van de omgevingsvergunning betreffende de archeologische situatie van het betreffende terrein, en de mogelijkheid om aan de omgevingsvergunning de verplichting tot 'bouwbegeleiding' door een ter zake deskundige (archeoloog) te verbinden.
Deze onderzoeksplicht verschilt per verwachtingswaarde. Bij middelhoge verwachting geldt deze verplichting bij een ontwikkeling van meer dan 500 m2 en bij een hoge verwachting meer dan 100 m2.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.
Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dat geldt ook voor mogelijke planschadevergoedingen waaromtrent een verhaalsovereenkomst met de gemeente zal worden gesloten voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
De gemeente en de grondeigenaar zullen een (anterieure) overeenkomst sluiten. Daarin worden afspraken gemaakt over het kostenverhaal conform artikel 6.12 Wro. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins' verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.
Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is geen gelegenheid tot inspraak geboden. Tevens is de voorgenomen ontwikkeling besproken met direct omwonenden.
Het bestemmingsplan 'Hamersveldseweg 116' wordt aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het waterschap heeft reeds aangegeven dat zij naar aanleiding van de watertoets geen opmerkingen heeft, zie Bijlage 4.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hamersveldseweg 116' heeft conform de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die periode heeft niemand zienswijzen ingediend. Ook zijn er geen redenen geweest om ambtshalve wijzigingen aan te brengen. Daarom is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.
mei 2016.