direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling hoek Lobbendijk/Koningin Wilhelminaweg (oude locatie Bogermanschool)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op de hoek van de Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg in het oude dorp van Houten was tot voor kort de Bogermanschool gevestigd. Inmiddels is deze school verhuisd en is de locatie vrijgekomen voor herontwikkeling. Naar aanleiding van een burgerinitiatief is het de bedoeling dat op deze locatie een woongebouw wordt gerealiseerd met 44 levensloopbestendige appartementen voor ouderen, met gezamenlijk faciliteiten die gebruikt kunnen worden door levensloopbestendige appartementen. Daarnaast komt in het gebouw een vergaderruimte voor de Hersteld Hervormde Gemeente, evenals een woning voor haar predikant. Het totaal aantal woning komt daarmee op 45. Om het gebouw toekomstbestendig te maken, wordt het mogelijk de gemeenschappelijke ruimten om te zetten in woningen, waarmee het totaal aantal woningen op maximaal 48 uitkomt.

De ontwikkeling is niet mogelijk in het nu geldende bestemmingsplan. Er is voor een deel van het perceel een uit te werken bestemming opgenomen. De ontwikkeling past echter niet geheel binnen de uit te werken bestemming, onder meer omdat het perceel groter is dan de uit te werken bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van het Oude Dorp en omvat het voormalige schoolgebouw van de Bogermanschool en het verenigingsgebouw 'De Bron' van de Hersteld Hervormde Gemeente. Het plangebied wordt begrensd door de Koningin Wilhelminaweg in het zuiden, de Lobbendijk in het oosten, Gierst-Oord in het noorden en westen. De situering van het plangebied is hieronder weergegeven in de figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Oude Dorp'. Dit plan is vastgesteld op 16 januari 2013. In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming Wonen - Uit te werken en de bestemming Maatschappelijk waarbinnen een wijzigingsbevoegdheid naar Wonen is opgenomen.

Binnen de vigerende bestemming Wonen - Uit te werken is de bouw van woningen toegestaan in de vorm van aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, vrijstaande en gestapelde woningen. De maximale bouwhoogte bij gestapelde woningen bedraagt 12 m. Er is geen maximum aantal woningen bepaald, maar er dient wel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en de gebruiksmogelijkheden voor belendende percelen mag niet onevenredig worden beperkt. De wijzigingsbevoegdheid naar wonen binnen de bestemming Maatschappelijk hanteert dezelfde uitgangspunten.

Zoals in paragraaf 1.1 aangegeven past de beoogde ontwikkeling echter niet geheel binnen deze bestemmingen, waardoor het niet mogelijk is een wijzigingsplan in combinatie met een uitwerkingsplan op te stellen. Dit heeft betrekking op de functies van de Hersteld Hervormde Gemeente die worden opgenomen. Voorts passen de gemeenschappelijke ruimtes die bij de levensloopbestendige woningen horen strikt genomen niet in de uitwerkingsregels/de wijzigingsbevoegdheid. Teneinde de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plangebied binnen het vigerend plan 'Oude Dorp'

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt specifiek ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevant ruimtelijk beleid benoemd. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de omgevings- en milieuaspecten waarna in hoofdstuk 5 de plansystematiek wordt beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving en uitvoering van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft tenslotte de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt op de overgang van het Oude Dorp in het zuiden en de nieuwere bebouwing uit de jaren '70 van de vorige eeuw in het noorden. De aan de oostzijde gelegen Lobbendijk is een van de oorspronkelijk toegangsroutes van de historische kern van Houten. Van de oorspronkelijk structuur van deze invalsweg is weinig meer over. Bebouwing in het Oude Dorp kenmerkt zich in traditionele woningbouw van één à twee lagen met een kap, in de vorm van vrijstaand, twee-onder-een kap, en rijwoningen. De verkaveling is een mix van historische gegroeide verkaveling en kleinschalig planmatige inrichting. De later gebouwde woningen aan de noordzijde zijn typische doorzonwoning van twee lagen met een kap in een sterk planmatig patroon. Direct ten oosten van de Bogermanschool staan enkele recenter (circa 1990) gebouwde twee-onder-een kapwoningen van twee lagen met een kap. Deze woningen zijn onderling weer verbonden door de tussenliggende garages.

Aan de westzijde van het plangebied staat een woningcomplex 'Woonstede'. Dit wooncomplex, plat afgedekt en bestaande uit twee en deels drie lagen, is specifiek bestemd voor huurders van 55 jaar en ouder, waarbij een deel van de woning bestemd is voor huurders met een zorgbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0006.png"  

Figuur 2.1 Impressie bestaande situatie v.l.n.r. met de klok mee: locatie 'De Bron', hoek Kon. Wilheminaweg/Lobbendijk, Gierstoord met 'Woonstede' in de achtergrond, luchtfoto (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0007.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie

In het plangebied zijn het voormalige schoolgebouw gelegen en het gebouw van 'De Bron'. Dit laatst gebouw wordt op dit moment met name gebruikt door de Hersteld Hervormde Gemeente, voor faciliteiten die aanvullend zijn op de nabij gelegen kerk (zoals zondagschool, bijeenkomsten, opbaren). Het voormalig schoolgebouw en het gebouw 'De Bron' bestaan in hoofdzaak uit één bouwlaag en zijn plat afgedekt. De bouwhoogte is echter niet overal gelijk maar verspringt bij lokalen en gemeenschappelijke ruimtes ten behoeve van lichtstraten. Er is echter nooit sprake van een tweede bouwlaag. Rondom het schoolgebouw is een zone ingericht als schoolplein. Alleen aan de noordzijde van het gebouw is deze ruimte niet aanwezig waardoor het schoolplein een soort 'U' vorm vertoond. Op het schoolplein staan diverse bomen waarvan enkele waardevolle bomen (zie paragraaf 4.10).

2.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie worden de gebouwen van de Bogermanschool en het verenigingsgebouw 'De Bron' gesloopt. Daarvoor in de plaats komt woningcomplex met 44 levensloopbestendige seniorenwoningen. Ook biedt het plan ruimte voor een gemeenschappelijke ruimte die gebruikt kan worden door de bewoners van de levensloopbestendige woningen. Deze ruimtes kunnen ook gebruikt worden door de bewoners van het naastgelegen wooncomplex de Woonstede. Op die manier ontstaat een multifunctionele ruimte. Naast ruimte voor ontmoeting, wordt in dit bestemmingsplan ook de mogelijkheid geboden voor ondergeschikte horeca. Voorts wordt in het gebouw een ruimte voor de kerk opgenomen ter vervanging van de locatie 'De Bron' en een woning die dient voor haar predikant. Het totaal aantal woningen bedraagt dus 45. Ook voorziet het plan in de mogelijkheid om de gemeenschappelijke ruimtes op termijn om te vormen tot 3 appartementen.

De openbare ruimte wordt aangesloten op het naastgelegen wooncomplex. De bedoeling is dat de gemeenschappelijke ruimten van het nieuwe gebouw ook kunnen worden gebruikt door de bewoners van deze locatie. Er is daarom voor gekozen een gemeenschappelijke tuin aan te laten sluiten op dit gebouw. Als gevolg hiervan wordt een aantal parkeerplaatsen aan de Gierst-Oost opgeheven. Deze parkeerplaatsen worden gecompenseerd rondom de locatie van de Bogermanschool (in figuur 2.3 zijn deze nieuwe parkeerplaatsen met een kruis aangegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0008.png"

Figuur 2.3 Plattegrond toekomstige situatie

Het complex bestaat uit een half-verdiepte stallingsgarage (voor het parkeren van auto's en stallen van eventuele andere zaken), twee lagen en een laag in de kap en krijgt daarmee een bouwhoogte van circa 11 m (afhankelijk van de uiteindelijk diepteligging van de stallingsgarage maximaal 12 m). Het gebouw richt zich vooral op de Koningin Wilhelminaweg, maar maakt een knik van 90 graden bij de Lobbendijk. De lengte van het complex sluit daarmee aan bij de bebouwing aan de Emmaweg en het wooncomplex 'Woonstede'. De tuin van het complex wordt groen ingericht met wandelpaden. De tuin is openbaar toegankelijk. Dit zal zorgen voor een extra groen element in de wijk. Doordat het gebouw terugligt ten opzichte van de wegen, zal het groen dan ook vanuit de openbare ruimte worden beleefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0009.png"

Figuur 2.4 Impressie toekomstige bebouwing gezien vanaf de kruising Koningin Wilhelminaweg en de Lobbendijk

Er wordt gebruikgemaakt van traditioneel kleur- en materiaalgebruik aansluitend op de woning in het Oude Dorp. Door te variëren in bouwvolume en metselkleur wordt de breedte van het complex doorbroken zodat visueel kleinere volumes ontstaan.

Beeldkwaliteit

De ontwikkeling is getoetst aan het beeldkwaliteitsplan Oude Dorp 2010. Deze toetsing is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting. In het beeldkwaliteitsplan wordt onder andere gesteld: 'grotere complexen hebben ingerichte erven of tuinen. Bij herontwikkeling is het wenselijk de bestaande, kwalitatief goede, boombeplanting in het nieuwe plan op te nemen. Voor de dorpse beleving vindt parkeren niet plaats op het erf voor het hoofdgebouw, maar erachter'. In een gezamenlijk proces tussen de gemeente, architect en bewoners is het hiervoor beschreven ontwerp tot stand gekomen.

De locatie van de bebouwing en de positionering sluit aan op de bestaande gebouwde omgeving. Door het gebouw een ruime afstand te geven tot de wegen kunnen bestaande bomen (grotendeels) behouden blijven. De ruimte tussen het complex en de straten zal worden ingericht als gezamenlijk erf of tuin. Parkeren vindt plaats in de stallingsgarage.

Uit de toetsing aan het beeldkwaliteitsplan blijkt dat het ontwerp voldoet aan de intenties van het beeldkwaliteitsplan.

2.3 Woningbehoefte

Indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld, dient aangetoond te worden dat er behoefte is aan de functie die mogelijk wordt gemaakt. In dit geval gaat het om een toevoeging van 45 woningen waarvan 44 levensloopbestendige woningen en 1 woning voor een predikant. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid om 3 extra appartementen te realiseren.

Voor de verantwoording van de toename van het aantal woningen wordt een onderscheid gemaakt naar de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte en een onderscheid naar lokaal (niveau van de gemeente) en regionaal (niveau van de Bestuursregio Utrecht – BRU). Uit deze paragraaf blijkt dat er in alle opzichte voldoende vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin is. Dit blijkt overigens ook uit het feit dat er op dit moment al meer dan 200 inschrijvingen voor woningen zijn, wat een ruime overschrijving is van het aantal woningen dat beschikbaar is. Als wordt gekeken naar de huidige samenstelling van de woningvoorraad in Houten, dan blijkt ook dat er relatief weinig woningen voor senioren beschikbaar zijn.

Lokale behoefte

Voor de gemeente Houten blijkt dat er een toename zal zijn in de komende 10 tot 15 jaar van het aantal huishoudens met circa 1.800 (Bron: Companen, 2012; Bouwstenen woningbouwprogrammering, locaties ingekleurd, zie ook bijlage 2). Dit zou een totale toename van het aantal woningen van 1.800 in de hele gemeente verantwoorden voor die periode. Er is echter een capaciteit van circa 1.200 woningen dat nu bekend is in de gemeente Houten. Onderhavig locatie is opgenomen in deze capaciteit, weliswaar met een iets lager aantal (20 woningen) dan nu in wordt voorzien. Dit houdt in dat er in kwantitatieve zin nog een tekort is van circa 600 woningen. Hiermee is aangetoond dat er lokaal gezien voldoende kwantitatieve behoefte is.

In dit onderzoek van Companen is eveneens een onderverdeling naar leefstijlen gemaakt. Hieruit blijkt dat er in de gemeente Houten tot 2022 met name een groei is van de 'mobiele kleine huishoudens' (toename van circa 410 huishoudens), de 'gehechte senioren' (+610 huishoudens) en de 'mobiele senioren' (+1.125 huishoudens). Onderhavig plan voorziet met name in een behoefte onder mobiele senioren. Gezien de beperkte plancapaciteit die er is voor deze groep op andere locaties in Houten, kan worden gesteld dat er lokaal voldoende kwalitatieve behoefte is.

Regionale behoefte

De regionale behoefte wordt binnen de BRU gemonitord. De woningmarkt monitor van de provincie Utrecht wordt hiervoor provinciaal gehanteerd (www.wmm-provincie-utrecht.nl). Uit deze monitor blijkt dat er regionaal behoefte is aan 40.295 woningen in de periode 2013-2028 (zie ook tabel 2.1). Dit is gebaseerd op afspraken die in het kader van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn gemaakt. Als tot 2028 naar de harde en zacht plancapaciteit wordt gekeken, dan is er in (inclusief verwachte onttrekkingen) totaal nog een behoefte van 7.891 woningen tot 2028. Regionaal gezien kan worden gesteld dat er in kwantitatieve zin wordt voldaan aan de behoefte. De ervaring leert dat het lang duurt voordat de zachte plancapaciteit daadwerkelijk wordt omgezet in concrete woningbouw. In werkelijkheid zal daarom de regionale behoefte aan woningen veel groter zijn dan het genoemde aantal van 7.891 woningen.

Tabel 2.1 Programma en plancapaciteit BRU

  2013-2018  
Programma   40.295  
Harde plancapaciteit   4.449  
Zachte plancapaciteit   28.779  
Verwachte onttrekkingen   824 (minus)  
Verschil plancapaciteit en restant programma   7.891  

Bron: woningmarkt monitor Provincie Utrecht

In kwalitatieve zin is de groei in de regio van type huishoudens vergelijkbaar met die in Houten: er is met name een groei van de mobiele kleine huishoudens (toename van 4.840 huishoudens tot 2020), de gehechte senioren (+7.750) en de mobiele senioren (+6.620) te verwachten. Ook mobiele gezinnen (+1.670) en gehechte gezinnen (+1.670) groeien nog beperkt. Voorts blijkt uit de monitor dat er met name een behoefte is aan een kleinstedelijk woonmilieu (toename van circa 5.000). Daarom kan gesteld worden dat ook in kwalitatieve zin de locatie van de Bogermanschool aan de regionale behoefte voldoet.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijks-, provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie vervangt diverse beleidsnota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald vanuit de SVIR.

Barro

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend/beschermend karakter zijn derhalve niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In paragraaf 2.3 is aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ontwikkeling is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de eerste twee stappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en hoeft niet meer getoetst te worden aan de derde stap.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In paragraaf 4.9 komt dit aspect nader aan bod.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. In paragraaf 4.9 komt dit aspect nader aan bod.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (4 februari 2013)

De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 hebben als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar sturen op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).

De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

  • 1. Accent op de binnenstedelijke opgave

De provincie Utrecht wenst ten minste tweederde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

  • 2. Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

De provincie Utrecht heeft een aantrekkelijk landelijk gebied. Het is gewenst deze kwaliteit te behouden en te versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen.

Omdat hier sprake is van een invulling van een vrijgekomen locatie binnen het bestaande stedelijke gebied, ligt dit bestemmingsplan in lijn met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013

Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen. In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen die de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staan.

3.2 Gemeentelijk beleid

Strategische visie 'Houten 2015 – Van groei naar bloei'

Houten is in enkele decennia uitgegroeid van een brinkdorp tot een stad van bijna 50.000 inwoners. Na dit snelle groeiproces dient Houten zich te realiseren hoe de nieuwe bewoners de toekomst van hun stad graag zien. Leefbaarheid en samenleven betekent het versterken van sociale cohesie. De inrichting van woonwijken kan de sociale verbondenheid extra stimuleren. Ontmoetingsplekken, zoals scholen, speelplekken en parken zowel bebouwd als onbebouwd, zijn daarbij essentieel.

Als fietsstad bij uitstek beschikt Houten over uitstekende fietsverbindingen. Naast behoud wordt versterking van het langzaamverkeersnetwerk gezien als belangrijkste aandachtspunt voor de toekomst. Daarin past tevens een goede afstemming van de bereikbaarheid en inrichting van het wijkcentrum. Houten is al langere tijd een gewilde vestigingsplaats voor ondernemers, waarvoor niet alleen de ligging, maar ook een goede bereikbaarheid van belang zijn. Het is van economisch belang om dit imago ook in de toekomst te behouden.

Ruimtelijke visie Houten 2015: 'Leven-de Ruimte'

In de ruimtelijke visie Houten 2015: 'Leven-de Ruimte' wordt getracht antwoord te geven op een tweetal vragen:

  • Wat voor soort gemeente wil Houten zijn in 2015?
  • Hoe houdt men de stad Houten en haar platteland leefbaar, nu en in de toekomst?

De visie is tot stand gekomen door middel van een interactief proces met de bevolking van Houten. Als antwoord op de gestelde vragen heeft de gemeente een aantal doelen voor de toekomst geformuleerd. Voor de realisatie van het Loerik III Noord is voornamelijk het doel voorzieningen van belang. Hoofddoel ten aanzien van de voorzieningen is de instandhouding van een gunstig evenwicht tussen bevolking en voorzieningen in de gemeente.

Conclusie 

De ruimtelijke visie Houten 2015 zet onder ander in op instandhouding van een gunstig evenwicht tussen bevolking en voorzieningen in de gemeente. De bouw van extra woningen in en nabij het Oude Dorp is beperkt mogelijk. Onderhavig plangebied vormt een van de locaties die hier aan kan bijdragen. Dit komt ook tot uitdrukking in de wijzigingsbevoegdheid (van school naar wonen) die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Oude Dorp.

Regeling voor beroep en bedrijf aan huis (2012)

Naar aanleiding van nieuwe regelgeving, technische ontwikkelingen en beleidsmatige keuzes heeft de gemeente onlangs een nieuwe notitie opgesteld met betrekking op beroep en bedrijf aan huis. Deze notitie beschrijft de beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente ten aanzien van beroep en bedrijf aan huis. Deze uitgangspunten worden vervolgens vertaald in juridische regelingen die vervolgens wordt opgenomen in bestemmingsplannen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de gemeentelijke regeling voor beroepen en bedrijven aan huis opgenomen.

Prostitutie

Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat ervan uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen.

Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via het bestemmingsplan te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is strijdigheid met het bestemmingsplan als een dwingende weigeringsgrond opgenomen, hierdoor wordt door aanpassing van de bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd. Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan past de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten. In het paraplubestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing gemaakt, waarbij de Houtense bedrijventerreinen, aangegeven zijn als enige mogelijke locaties waar middels een vrijstellingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, één prostitutiebedrijf gevestigd zou kunnen worden. Deze terreinen zijn onderling ook weer vergeleken op geschiktheid.

 

In het onderhavige bestemmingsplan is op grond van dit prostitutiebeleid, de vestiging van prostitutiebedrijven uitgesloten.

Hoofdstuk 4 Omgevings- en milieuaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Het plangebied ligt op de locatie van de voormalige basisschool Bogermanschool op de hoek van de Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg in de wijk het Oude Dorp van de gemeente Houten. Op de locatie van de voormalige basisschool Bogermanschool worden 45 woningen ontwikkeld. Het gaat om 44 levensloopbestendige woningen en een woning voor de predikant. Tevens wordt in het gebouw een gezamenlijke ontmoetingsruimte gerealiseerd en een ruimte voor de Hersteld Hervormde Gemeente. Het plan voorziet in de mogelijkheid om op termijn deze gezamenlijk ruimtes om te vormen tot 3 extra appartementen

Gemotoriseerd verkeer

De Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen. In zuidoostelijke richting leidt de Lobbendijk via Plein, de Koningin Julianastraat en de Dorpsstraat naar de Rondweg. In zuidwestelijke richting leidt de Koningin Wilhelminaweg via de Herenweg en De Poort eveneens naar de Rondweg. Deze Rondweg heeft een verbindende functie voor de gemeente Houten. Zo kunnen vanaf de Rondweg verschillende verblijfsgebieden in Houten bereikt worden alsmede de rijksweg A27 (Utrecht – Gorinchem). De Rondweg heeft een maximumsnelheid van 70 km/h. Alle wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Langzaam verkeer

Ook voor fietsers en voetgangers vindt de ontsluiting van het plangebied primair plaats via de Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg. Fietsers maken op deze gecategoriseerd erftoegangswegen, conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig, gebruik van de rijbaan. Dit is mogelijk door relatief lage intensiteiten en lage gereden snelheden van het gemotoriseerd verkeer. Voetgangers maken gebruik van de aanwezige trottoirs. Verder beschikt Houten over een fijnmazig stelsel van routes en paden voor voetgangers en fietsers. Zo zijn tal van doorsteekjes voor het fietsverkeer en voor voetgangers aanwezig waardoor voor het langzaam verkeer, in tegenstelling tot voor het gemotoriseerde verkeer, directe routes ontstaan tussen de verschillende gebieden in Houten.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushalte is de bushalte aan de Rondweg ter hoogte van De Poort. Deze halte wordt bediend door verschillende buslijnen die onder andere Utrecht, Nieuwegein, Schalkwijk en Amersfoort aandoen. De busdienst verbindt de locatie met onder andere treinstation Utrecht Centraal en Houten. Beide stations zijn onderdeel van het landelijke spoornetwerk.

Conclusie

De ontsluiting van de ontwikkelingslocatie is zowel voor het gemotoriseerde verkeer, langzaam verkeer als het openbaar vervoer goed te noemen. De verkeersveiligheid is gewaarborgd door de toepassing (functie indeling en vormgeving) van de richtlijnen uit Duurzaam Veilig.

Parkeren

Als gevolg van de ontwikkelingen zal de parkeerbehoefte wijzigen. Om de gewijzigde parkeerbehoefte in kaart te brengen is de parkeerbehoefte van de toekomstige functies inzichtelijk gemaakt. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente Houten parkeernormen vastgelegd. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de nieuwste kencijfers van CROW (publicatie 317, 2012) en zijn vastgelegd in de Nota parkeernormen Houten (d.d. december 2013). In deze Nota is Houten ingedeeld in zones, per zone gelden specifieke parkeernormen. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in de zone 'rest bebouwde kom'.

Parkeerbehoefte toekomstige situatie

In totaal worden er 45 woningen mogelijk gemaakt waarvan 44 appartementen en één woning voor een predikant. Tevens komt er een gezamenlijke ontmoetingsruimte met een vergaderruimte in het gebouw voor de Hersteld Hervormde Gemeente. Verder voorziet het plan in het op termijn realiseren van 3 appartementen in deze gezamenlijke ruimten. In de parkeerbalans wordt uitgegaan van een totaal van 48 te realiseren woningen.

De 47 appartementen zijn levensloopbestendige koop c.q huurappartementen. In de parkeernota van de gemeente Houten is geen aparte parkeernorm opgenomen voor levensloopbestendige koop- of huurappartementen. De parkeernota maakt voor woningen onderscheidt in kleine appartementen (tot 60 m² bvo) en in kleine (60 tot 100 m2 bvo), middelgrote (100 tot 140 m2 bvo) en grote (meer dan 140 m2 bvo) woningen. Op basis van de omvang van de appartementen is uitgegaan van 24 kleine woningen en 23 middelgrote woningen. Hiervoor geldt respectievelijk de parkeernorm van 1,5 per woning (waarvan 0,3 pp voor bezoekers) en 1,7 per woning (waarvan 0,3 pp voor bezoekers) . Er is niet aangesloten bij de parkeernorm van een aanleunwoning/serviceflat, omdat de woningen ook door vitale 50'ers bewoond kunnen worden die mobiel en niet hulpbehoevend zijn. Omdat een deel van de bewoners een verminderde mobiliteit heeft, zal de parkeernorm voor deze woningen relatief hoog uitpakken. Er wordt echter uitgegaan van een worst-case benadering.

Naast de 47 appartementen wordt voor de predikant een woning gerealiseerd. Voor deze woning is aangesloten bij parkeernorm van een middelgrote woning (100 tot 140 m2 bvo). Deze parkeernorm bedraagt zoals aangegeven 1,7 parkeerplaats per woning, waarvan 0,3 pp voor bezoekers.

Naast de woningen komt de gebruiksruimte en vergaderruimte van de kerk die, in de bestaande situatie, naast de basisschool staat terug in de nieuwe ontwikkeling. Aangezien deze voorzieningen reeds aanwezig zijn zal de parkeerbehoefte niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Aangezien er geen sprake is van parkeren op het eigen terrein voor deze functie, wordt geparkeerd in de omgeving. Zodoende is de parkeerbehoefte van deze functie niet meegenomen.

Voor de nieuw te realiseren functies die binnen de ontwikkeling mogelijk worden gemaakt, bedraagt de parkeerbehoefte afgerond 77 parkeerplaatsen. De berekening is opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Parkeerbehoefte voor ontwikkelde functies

ontwikkelde functies   aantal   parkeernorm   parkeerbehoefte  
    bewoners   bezoekers   bewoners   bezoekers   totaal  
appartementen klein   24 kleine woningen   1,2 per woning   0,3 per woning   28,8   7,2   36  
appartementen middelgroot   23 middelgrote woningen   1,4 per woning   0,3 per woning   32,2   6,9   39,1  
woning predikant   1 midden woning   1,4 per woning   0,3 per woning   1,4   0,3   1,7  
totaal    62,4   14,4   77  

De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen zal gedurende de dag wijzigen. Dit komt doordat de bewoners tijdens weekdagen dagen bijvoorbeeld werken en doordat bezoekers niet gedurende de hele dag aanwezig zijn. In de parkeernota van Houten zijn aanwezigheidspercentages opgenomen om de parkeerbehoefte van de woningen over de dag inzichtelijk te maken. Indien deze aanwezigheidspercentages worden toegepast blijkt dat tijdens de werkdagavond en de koopavond de parkeerbehoefte met 68 parkeerplaatsen maximaal is. Deze berekening is opgenomen in tabel 4.2 en 4.3.

Tabel 4.2 Aanwezigheidspercentages (parkeernota Houten)

aanwezigheidspercentages naar dagdeel   werkdag   koopavond   zaterdag   zondag  
  ochtend   middag   avond   nacht     middag   avond   middag  
Woning (bewoners)   50%   50%   90%   100%   90%   60%   80%   70%  
Woning (bezoeker)   10%   20%   80%   0%   80%   60%   100%   70%  

Tabel 4.3 Parkeerbehoefte naar dagdeel

parkeerbehoefte naar dagdeel   werkdag   koopavond   zaterdag   zondag  
  ochtend   middag   avond   nacht     middag   avond   middag  
Woning (bewoners)   31,2   31,2   56,16   62,4   56,16   37,44   49,92   43,68  
Woning (bezoeker)   1,44   2,88   11,52   0   11,52   8,64   14,4   10,08  
Totaal (afgerond op gehele)   33   35   68   63   68   47   65   54  

Parkeeraanbod

Bij de ontwikkeling wordt een stallingsgarage aangelegd ten behoeve van de woningen. Deze stallingsgarage voorziet onder meer in 48 parkeerplaatsen.

Naast deze parkeerplaatsen op eigen terrein zijn er ook parkeerplaatsen beschikbaar in de openbare ruimte. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een aantal parkeerplaatsen aan de noordzijde opgeheven ter plaatse van Gierst-Oost. Deze worden echter elders rondom de huidige locatie gecompenseerd. Deze wijziging is daarom niet betrokken in de parkeerbehoefte.

Om na te gaan of er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn om de resterende parkeerbehoefte ten gevolge van de ontwikkeling te faciliteren, zijn van 14 tot en met 28 september 2014 bij de locatie Bogermanschool parkeertellingen gehouden. Met behulp van deze tellingen is de restcapaciteit in beeld gebracht. Tijdens de parkeertellingen was de basisschool Bogermanschool reeds gesloten, zodat geen parkeerplaatsen bezet waren ten behoeve van de school. De gebruiks- en vergarderruimte van de kerk was wel in gebruik. Deze parkeertellingen heeft inzicht gegeven in de bezettingsgraad en de restcapaciteit tijdens de ochtend, middag, avond en nacht.

Uit de parkeermeting blijkt dat in totaal 77 parkeerplaatsen aanwezig zijn in de directe omgeving van de locatie. Conform het beleid, dienen deze parkeerplaatsen in een cirkel van 150 rondom de ontwikkeling te liggen. Uit figuur 4.1 blijkt dat hieraan ruimschoots wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0010.png"

Figuur 4.1 Straal van 150 m rondom ontwikkeling

's Nachts blijkt de parkeerbehoefte het hoogst te zijn, zie tabel 4.4. In de nacht waren van de 77 parkeerplaatsen in totaal 38 plaatsen bezet. Tijdens de avond waren van de 77 parkeerplaatsen er 35 parkeerplaatsen bezet. Dit betekent dat tijdens de nachtperiode er een restcapaciteit is van 40 parkeerplaatsen. Tijdens de avond en middag bedraagt de restcapaciteit 42 parkeerplaatsen.

Tabel 4.4 Capaciteit parkeervoorzieningen

  capaciteit   ochtend   middag   avond   nacht  
Kon. Wilhelminaweg   8   42%   63%   49%   50%  
Kon. Wilhelminaweg   11   21%   22%   18%   27%  
Kon. Wilhelminaweg   6   30%   38%   29%   0%  
Lobbendijk   7   53%   62%   69%   71%  
Linzenoord   13   51%   44%   47%   69%  
Gierstoord   14   48%   53%   57%   61%  
Linzenoord   18   38%   41%   49%   44%  
Totaal bezetting (%)   77   41%   45%   46%   49%  
Totaal bezette parkeerplaatsen   77   31   35   35   38  
Totaal nog beschikbare parkeerplaatsen   77   46   42   42   40  

Na ontwikkeling bedraagt de totale parkeercapaciteit 125 parkeerplaatsen (77+48). In de gemeentelijke parkeernota is opgenomen dat de parkeerdruk niet meer mag bedragen 85%. Op basis van het aantal bezette parkeerplaatsen in de huidige situatie, de parkeerbehoefte van de ontwikkeling en de totale capaciteit in de toekomstige situatie (na realisatie stallingsgarage), is de parkeerdruk bepaald voor de plansituatie. Hieruit blijkt een parkeerdruk van maximaal 82%. Deze vindt plaats in de avondperiode. Deze berekening is opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 4.5 Parkeerdruk toekomstige situatie

  ochtend   middag   avond   nacht  
parkeerbehoefte   31+33 = 64   35+35 = 70   35+68 = 103   38+63 = 101  
parkeercapaciteit   125   125   125   125  
parkeerdruk   51%   56%   82%   81%  

 

De parkeerdruk neemt niet toe tot boven de door de gemeente gestelde eis van 85%. Geconcludeerd wordt dat het parkeeraanbod (nieuw te realiseren in stallingsgarage en restcapaciteit in de omgeving) zowel tijdens de nacht- als avondperiode voldoende capaciteit biedt, om in deze parkeerbehoefte van de ontwikkeling te voorzien.

Conclusie

De parkeerbehoefte ten gevolge van de nieuwe functies in het plangebied bedraagt tijdens de nachtperiode 63 parkeerplaatsen en op een werkdagavond en koopavond 68 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de ontwikkeling worden 48 parkeerplaatsen voorzien in de stallingsgarage. Daarnaast zijn in de directe omgeving reeds bestaande 77 parkeerplaatsen aawezig, welke in de huidige situatie slechts deels in gebruik zijn. Op basis van het aantal bezette parkeerplaatsen in de huidige situatie, de parkeerbehoefte van de ontwikkeling en de totale capaciteit in de toekomstige situatie blijkt in de toekomstige situatie een parkeerdruk van maximaal 82%. De parkeerdruk neemt niet toe tot boven de door de gemeente gestelde eis van 85%. Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren de ontwikkeling niet in de weg staat.

Verkeersafwikkeling

Uitgangspunten

In het plangebied worden in totaal 44 nieuwe appartementen, één woning voor een predikant en een gebruiks- en vergaderruimte voor de kerk mogelijk gemaakt.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt de bebouwing van de Bogermanschool geamoveerd. Deze ontwikkeling zal effect hebben op de verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt door de huidige verkeersgeneratie af te zetten tegen de toekomstige verkeersgeneratie.

De verkeersgeneratie is inzichtelijk gemaakt aan de hand van kencijfers van CROW. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van de gemeente en de ligging in de gemeente. De ontwikkeling vindt plaats in de gemeente Houten. In de parkeernorm van Houten is opgenomen dat Houten een sterk stedelijke omgeving is en dat de locatie valt in de categorie 'rest bebouwde kom' van CROW (CROW publicatie 317, 2012). Het CROW hanteert minimale en maximale kencijfers om per functie de verkeersgeneratie te berekenen. In de parkeernorm gaat de gemeente Houten uit van de gemiddelde kencijfer van CROW. Dit is ook aangehouden binnen de berekening van de verkeersgeneratie.

Verkeersgeneratie huidig

Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de basisschool geamoveerd. De verkeersgeneratie voor een basisschool is afhankelijk van het aantal onder- en bovenbouwleslokalen. De voormalige basisschool had 11 leslokalen, aangenomen is dat deze gelijkmatig verdeeld waren over de onder- en bovenbouw (6 lokalen onderbouw en 5 lokalen bovenbouw). Met de online CROW-tool voor basisscholen is de verkeersgeneratie berekend. Hieruit blijkt dat de voormalige basisschool circa 375 mvt/werkdagetmaal genereert (CROW-onlinetool, 2014).

De reeds bestaande gebruiksruimte van de kerk komt in de toekomstige bebouwing terug binnen het plangebied. Dit zal niet leiden tot een andere verkeersgeneratie voor deze functies. Zodoende is de verkeersgeneratie niet inzichtelijk gemaakt voor deze functies.

Verkeersgeneratie toekomstige functies

Binnen het plangebied worden 44 levensloopbestendige koop- c.q. huurappartementen mogelijk gemaakt. Voor deze appartementen is aangesloten bij de kencijfers voor koopappartementen in het koopsegment 'middelduur'. Hiervoor geldt, op basis van CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') een maximaal kencijfer van 6,0 mvt/weekdagetmaal per woning. Naast de appartementen wordt een woning mogelijk gemaakt voor de predikant. Voor deze woning is aangesloten bij het maximale kencijfer voor een tussen/hoek koopwoning. Een tussen/hoek koopwoning genereert maximaal 7,5 mvt/weekdagetmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient de verkeersgeneratie voor woningen met een factor 1,11 te worden omgerekend. Hiermee komt de totale verkeersgeneratie ten gevolge van de toekomstige functies uit op 300 mvt/werkdagetmaal.

In tabel 4.5 is de berekening van de verkeersgeneratie in geheel opgenomen. Hieruit blijkt dat de totale verkeersgeneratie voor een werkdagetmaal afneemt met circa 75 motorvoertuigen.

Tabel 4.5 Berekening toekomstige verkeersgeneratie, totalen afgerond op 10-tallen

functie   aantal in plangebied   kencijfer [mvt/week- dag etm]   verkeers- generatie [mvt/weekdag etm]   omrekenfactor van weekdag naar werkdag   verkeers- generatie
[mvt/werkdag etm]  
Te amoveren functies*                      
Basisschool Bogermanschool   11 leslokalen   --   --   --   375  
        
Nieuwe functies                      
Levensloopbestendige koopappartementen   44   6,0 per woning   264,0   1,11   293,0  
Woning predikant   1   7,5 per woning   7,5   1,11   8,3  
Totaal ontwikkeling (afgerond op tientallen)   270       300  
           
Totaal ontwikkeling (afgerond op tientallen)   -75  

* De overige functies blijven ook in de toekomstige situatie aanwezig en leiden niet tot een andere verkeersgeneratie

Conclusie

Per saldo neemt de verkeersgeneratie af met circa 75 mvt/werkdagetmaal (verkeersgeneratie toekomstig 300 mvt/werkdagetmaal min de verkeersgeneratie huidig 375 mvt/werkdagetmaal). Dit verkeer zal worden afgewikkeld over de wegen rondom de locatie en leidt niet tot een significante wijziging in het verkeersbeeld. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Verkeerslawaai

4.2.1 Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om de geluidsbelasting van railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai in beeld te brengen.

4.2.2 Railverkeerslawaai

De spoorlijn Utrecht – Houten – Geldermalsen heeft een geluidszone van 100 m (http://www.geluidspoor.nl/geluidregisterspoor.html). Deze geluidszone is gebaseerd op het Geluid Productieplafond (GPP). Aangezien de locatie op circa 600 m van de spoorlijn ligt valt deze buiten de geluidszone en is akoestisch onderzoek ten aanzien van railverkeer niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle in het rapport genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift toegepast, tenzij anders vermeld.

Onderzoek

Uit de indicatieve geluidskaart van de gemeente Houten blijkt dat de geluidsbelasting op de locatie Bogermanschool 50 tot 55 dB bedraagt. Aangezien deze indicatieve geluidsbelasting de richtwaarde van 48 dB overschrijdt is een gedetailleerder akoestisch onderzoek voor de locatie Bogermanschool uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd middels Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012.

Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. Op basis van jurisprudentie dient echter ook ten aanzien van woonerven en 30 km/h-wegen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aangetoond te worden. Zodoende zijn de niet-gezoneerde wegen Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg, direct aanliggend aan het plangebied, meegenomen in het onderzoek.

Verkeersgegevens

Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk voor het jaar 2025. De verkeersintensiteiten van de Koningin Wilhelminalaan zijn afkomstig van het verkeersmodel van de gemeente Houten. Dit model betreft de verkeersprognoses voor de jaren 2020 en 2030. Binnen onderhavig onderzoek is uitgegaan van de prognosecijfers voor 2030. Aangezien deze cijfers, op basis van een autonome verkeersgroei, logischerwijs hoger zijn dan in 2025 is de uitgevoerde berekening een worstcase benadering. Voor het akoestisch onderzoek zijn weekdagintensiteiten noodzakelijk. Deze zijn berekend door de werkdagintensiteiten uit het verkeersmodel met een factor 0,91 te vermenigvuldigen. Dit resulteert in afgerond 820 mvt/weekdagetmaal. Voor de niet-gezoneerde Lobbendijk zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Aangezien de Lobbendijk net als de Koningin Wilhelminalaan gecategoriseerd is als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom en nagenoeg dezelfde functie heeft in het netwerk, is aangesloten bij de verkeersintensiteiten van de Koningin Wilhelminalaan.

Zoals geconstateerd in de verkeersparagraaf neemt ten gevolge van de ontwikkeling de verkeersgeneratie af. Voor het akoestisch onderzoek is deze afname niet meegenomen. Hierdoor betreft de berekening ook op dit gebied een worstcase benadering. Alle verkeersintensiteiten zijn opgenomen in tabel 4.6.

Voertuig- en etmaalverdeling

Naast verkeersintensiteiten zijn voor het akoestisch onderzoek ook de voertuig- en etmaalverdeling nodig. Echter, deze gegevens zijn niet uit het verkeersmodel van Houten te verkrijgen. Wel zijn er in december 2010 verkeerstellingen gehouden door Goudappel Coffeng op de Lobbendijk even ten zuiden van het plangebied (wegvak Koningin Wilhelminalaan – Burgemeester Wallerweg) waaruit de etmaalverdeling afgeleid is. Deze etmaalverdeling is ook gehanteerd voor de Koningin Wilhelminaweg. Bij de verkeerstellingen is geen onderscheidt gemaakt naar voertuig. Zodoende is voor de voertuigverdeling is aangesloten bij een standaardvoertuigverdeling (Grenzen aan de groei?!, kencijfers autonome verkeersgroei, voertuigverdeling en avondspitsuurpercentages, RBOI 2009) voor een buurtverzamelweg, zie tabel 4.6.

Tabel 4.6 Verkeersgegevens

    2025 (mvt/weekdag etm)   max.snelheid (km/h)   voertuigverdeling (L/MZ/Z)   etmaalverdeling (dag/avond/nacht)  
Lobbendijk   820   30   94,59/4,76/0,65   6,99/3,44/0,29  
Koningin Wilhelminaweg   820   30   94,59/4,76/0,65   6,99/3,44/0,29  

Wegdekverharding en objectfractie

Ook het type wegdekverharding is een invoerparameter bij de geluidsberekening. De Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg bestaan beiden uit elementenverharding in keperverband. Naast de verharding is de kleinste afstand van de woning tot de as van de weg en breedte per weg nodig. Deze zijn opgenomen in tabel 4.7.

Tabel 4.7 Kleinste afstand van de woning tot de weg en wegbreedte, afgerond op hele meters

niet-gezoneerde wegen   kleinste afstand tot de as van de weg (m)   verhardingsbreedte vanuit de as van de weg (m)  
Lobbendijk   19   3  
Koningin Wilhelminaweg   18   3  

Tot slot is de objectfractie van belang. De objectfractie is gebaseerd op de aanwezige bebouwing aan de overzijde van de weg waardoor geluid weerkaatst wordt. Vanwege de aanwezige bebouwing langs beide wegen is uitgegaan van een objectfractie van 0,8.

Woningen

De woningen (appartementen) worden mogelijk gemaakt binnen de huidige bebouwing. Deze bebouwing is uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap. De geluidsbelasting is zodoende berekend op de waarneemhoogtes van 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m.

Resultaten

Uit de resultaten van de geluidsberekening voor de niet-gezoneerde Lobbendijk blijkt dat ten gevolge van het aanwezige wegverkeer de maximale geluidsbelasting 43 dB bedraagt. Deze maximale geluidsbelasting wordt waargenomen op de waarneemhoogten 4,5 m en 7,5 m. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

Ten gevolge van verkeer op de Koningin Wilhelminaweg bedraagt de maximale geluidsbelasting 44 dB. Deze waarde wordt waargenomen op de waarneemhoogten 4,5 m en 7,5 m. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 3. Aangezien de geluidsbelasting voor beide wegen niet hoger is dan de richtwaarde van 48 dB wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.2.4 Conclusie akoestisch onderzoek

De ontwikkeling ligt buiten de geluidzone van de spoorlijn. Geconcludeerd wordt dat geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer de ontwikkeling niet in de weg staat.

Ten gevolge van het wegverkeer op de niet-gezoneerde wegen Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. Geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat en dat het wegverkeerslawaai de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (CSO Adviesbureau, 14M1107, d.d. 26 september 2014, zie bijlage 4). De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bodem (plaatselijk) sporen puin waargenomen;
  • zintuiglijk is op het maaiveld en in de opgeboorde en opgegraven grond geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • in de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aanwezig;
  • in de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan nikkel en/of PAK aanwezig;
  • in het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetroffen.

De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is middels dit onderzoek vastgesteld. De hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is voor bodemverontreiniging kan worden aangenomen. Er worden geen belemmeringen gezien voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen, tuin, maatschappelijke ruimte voor het belijden van religie). Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het spoortraject Utrecht - Den Bosch is in het Basisnet spoor een aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt echter buiten het aandachtsgebied voor externe veiligheid.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.8 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   vanaf 1 januari 2015  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit nibm

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 45 woningen (op termijn 48) dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rondweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals verblijfsrecreatie:

  • ter plaatse van de verblijfsrecreatie een goed verblijfs- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinderlijke functies. De reeds aanwezige gebruiksruimte van een kerk krijgt een nieuwe plek in het beoogde gebouw. Van deze gebruiksfunctie gaat ook geen hinder uit.

Er is ter plaatse van het plangebied en de omgeving dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor voorliggende bestemmingsplan is op 14 november 2014 de digitale watertoets doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill-beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. We geven in het waterbeheerplan een overzicht van:

  • onze ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 13

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Lobbendijk 16 te Houten en bestaat uit een schoolgebouw en kerkruimte.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierklei. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de sloop van de aanwezige gebouwen en de herbouw van 45 woningen (op termijn 48).

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. Aangezien het plangebied in de huidige situatie geheel verhard is, is er geen sprake van een toename in verharding. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit (school)bebouwing met bijbehorend schoolplein en groenvoorziening.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in sloop en nieuwbouw.

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze beleidskaders zijn beschreven in paragraaf 3.1.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het beschermd natuurmonument Raaphof ligt zo'n 4 km ten noordoosten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden, Zouweboezem, Uiterwaarden Lek, Lingebied & Diefdijk-Zuid, Kolland & Overlangbroek en Rijntakken, liggen op meer dan 10 km afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0011.jpg"

Figuur 4.2 Ligging plangebied t.o.v. beschermd natuurmonument Raaphof (rood) en Natura 2000-gebieden (geel)

De ontwikkeling vindt plaats in de kern Houten. Areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding kunnen dan ook op voorhand uitgesloten worden. Aangezien door de herontwikkeling het aantal verkeersbewegingen afneemt, wordt ook vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 5).

Uit de quick scan blijkt dat in het plangebied grondgebonden zoogdieren zoals mol en huisspitsmuis kunnen voorkomen. Tevens kunnen in het groen algemene broedvogels voorkomen. Vaste verblijfplaatsen van vogels worden echter uitgesloten. De bebouwing is mogelijk wel geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Vleermuizen kunnen ook in het plangebied foerageren.

In tabel 4.9 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.9 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, huisspitsmuis   nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     -   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in sloop en nieuwbouw. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) is noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen of primair foerageergebied aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. In 2015 wordt nog nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd.

4.10 Cultuurhistorie

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten cultuurhistorische waarden expliciet worden betrokken bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Voor zover er sprake is van cultuurhistorische waarden in de grond (archeologische verwachtingswaarden), wordt verwezen naar de paragraaf archeologie.

Plangebied

De historie van Houten gaat ver terug, de omgeving van Houten werd al in de Bronstijd bewoond. Het dorp Houten is als vestigingsplaats ontstaan op de stroomruggen van de Kromme Rijn.

Aangenomen wordt dat Houten sinds de IJzertijd aan de belangrijkste doorgaande route van Wijk naar Vechten en Utrecht lag. Bij opgravingen in het Oude Dorp zijn bewoningssporen gevonden vanaf de ijzertijd tot in de middeleeuwen. Naast de Hervormde Kerk zijn resten gevonden van een Romeinse villa. Deze Hervormde kerk dateert gedeeltelijk uit de 12e eeuw.

Het oude centrumgebied van Houten is een zeer oude nederzetting waarin onder meer archeologische restanten uit de Romeinse tijd (12 v. Chr. - 450 n. Chr.), de Vroege Middeleeuwen (450 - 1050), de Late Middeleeuwen (1050 - 1500) en uit de Nieuwe Tijd (1500 - heden) en de Vroege Middeleeuwen zijn aangetroffen. Ook bovengronds zijn er vele restanten uit diverse tijdperken aanwezig, zoals middeleeuwse wegenstructuren, historische bebouwing en beplanting. Daarnaast hebben de historische elementen en ensembles een belangrijke waarde voor de ruimtelijke structuur van het gebied. Het plangebied vormt globaal de grens van dit gebied. Daarom is het noodzakelijk dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd in dit bestemmingsplan.

Wat betreft de stedenbouwkundige structuur zijn, naast het Cultuurhistorisch onderzoek en advies, Bestemmingsplan Oude dorp Houten, het Beeldkwaliteitsplan Oude Dorp en de Welstandsnota van belang. Uitgangspunt bij herontwikkeling is dat het historische karakter en de ruimtelijke kwaliteiten van het Oude Dorp worden behouden en versterkt. Om die reden is het Beeldkwaliteitsplan Oude Dorp in 2009 opgesteld. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is getoetst aan dit beelkwaliteitsplan.

Monumenten

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Bomen met bijzondere waarde

Zowel in de openbare ruimte als op particulier terrein zijn bomen te vinden die zeldzaam, karakteristiek voor hun omgeving of door hun vorm, dikte of leeftijd bijzonder zijn. Daarnaast zijn er ook bomen die om andere redenen een bijzondere waarde hebben, zoals de historische binding met de standplaats of een nestelgelegenheid voor bepaalde diersoorten. Sinds 1960 heeft de gemeente Houten een lijst 'Bomen met bijzondere waarde'. Deze lijst, waarin zowel de gemeentelijke als particuliere bomen zijn opgenomen, heeft tot doel het beschermen van bomen met bijzondere waarde. Anno 2011 zijn er in de gemeente Houten 712 gemeentelijke en 1529 particuliere bomen met een bijzondere waarde, verdeeld over ongeveer 190 adressen. Voor deze bomen geldt een instandhoudingsplicht en een kapvergunningsplicht op basis van de APV. Het beleid hiervoor is vastgelegd in het beleidsplan 'Bomen met bijzondere waarde' zoals door de raad vastgesteld in 2011.

Bij het herplanten moet gestreefd worden naar een zo veel mogelijk identieke boom qua soort en grootte, waarbij een minimale maat van 20-25 cm gehanteerd wordt. Dit wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld door het college.

Voor de realisatie van het gebouw worden geen bomen die op de lijst “bomen met bijzondere waarde” staan gekapt. De ontwikkelaar zal voldoen aan de herplantplicht van de 2 reeds gekapte bomen die wel op de lijst stonden (dit is als voorwaarde opgenomen in de verleende kapvergunning). De bomen zijn gekapt in verband met kastanjebloedingsziekte/veiligheid.

4.11 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door een initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische resten in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidskaart archeologie Houten

In opdracht van de gemeente Houten heeft Vestigia een 'Toelichting op de archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten voor het grondgebied van de gemeente Houten' (31 juli 2007) opgesteld. Op basis hiervan is een kaartblad gemaakt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd wordt, de maatregelenkaart. Deze kaart geeft de vertaling van de archeologische waarden- en verwachting naar concrete maatregelen in de sfeer van de ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0390BOGERMAN-VSBP_0013.png"  

Figuur 4.3 Uitsnede maatregelenkaart van Vestigia

Het plangebied ligt binnen categorie 2 van gebieden of terreinen van archeologische waarde. Dergelijke gebieden krijgen in een bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m -mv is archeologisch onderzoek bij omgevingsvergunningverlening voor bouwen vereist. Op basis van een rapport dienen de archeologische waarden vastgesteld te zijn. Indien de archeologische waarden door het te bouwen bouwwerk worden verstoord, dan kan het bevoegd gezag één of meerdere voorwaarden ter bescherming van de archeologische waarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Voorts geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden.

Onderzoek en conclusie

Vanwege de ligging in een gebied met een dergelijk hoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6.

Dit archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er zich geen nederzettingsterrein in de ondergrond bevindt, wel zijn er enkele archeologische indicatoren aangetroffen. Het onderzoeksbureau (RAAP) adviseert het terrein vrij te geven voor de bouwontwikkeling, met de opmerking dat graafwerkzaamheden worden begeleid door de archeologische werkgroep. Hier volgt uit dat de archeologische dubbelbestemming Archeologie 1 ter plaatse van enkelbestemming 'wonen - gestapeld' niet meer behoeft te worden opgenomen. Hier zal immers verstoord gaan worden en dat verstoren zal archeologisch worden begeleid. De archeologische dubbelbestemming ter plaatse  van enkelbestemming 'tuin' kan op basis van het archeologisch onderzoek bijgesteld worden naar Archeologie 2, hoge verwachtingswaarde.

Eventuele vondsten gedaan tijdens werkzaamheden, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.12 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit m.e.r., Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling maakt de bouw van 45 woningen mogelijk (op termijn 48). De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van een woningbouwcomplex door middel van rechtstreekse bestemmingen. Het bestemmingsplan bevat daarop gerichte bestemmingen. Het is vormgegeven volgens de ruimtelijke standaarden SVBP2012. Daarnaast is bij het opstellen van dit bestemmingsplan het Handboek Digitale Uitwisseling Bestemmingsplannen van de gemeente Houten gebruikt en de regeling zoals opgenomen in het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Oude Dorp'.

5.2 Enkelbestemmingen

De juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan worden gevormd door de verbeelding in combinatie met de regels. Dit deel van de toelichting beoogt een beschrijving te geven van de wijze waarop de plannen voor het plangebied zijn vertaald in de verbeelding en regels. Hierbij wordt de opzet van de regels gevolgd.

Ten aanzien van de opgenomen bestemmingen kan het volgende worden opgemerkt:

In artikel 1 Begrippen en artikel 2 Wijze van meten zijn definities bepaald en geeft uitleg hoe in het plan genoemde maten en afmetingen worden bepaald.

Tuin

De gronden rondom het appartementencomplex zijn bestemd als 'Tuin' (artikel 3). Hierbinnen zijn erfafscheidingen toegestaan met een beperkte hoogte. De toegangsweg tot de (verdiepte) stallingsgarage is aangeduid.

Wonen - Gestapeld

Binnen het bouwvlak in de bestemming Wonen - Gestapeld (artikel 4) mag het hoofdgebouw, namelijk het appartementencomplex worden gebouwd. Het maximale aantal wooneenheden (48) is opgenomen in de regels. Ook is een gemeenschappelijke ruimte toegestaan met bijbehorende ondergeschikte horeca. Daarbij kan gedacht worden aan het verstrekken van (alcoholische) dranken en etenswaren ten behoeve van vieringen. Ter plaatste van de aanduiding 'maatschappelijk' is een ruimte ten behoeve van de kerk toegestaan.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

De bestemming is opgenomen voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. In de bouwregels zijn nadere regels gegeven voor bouwen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m -mv is archeologisch onderzoek bij omgevingsvergunningverlening voor bouwen vereist. Op basis van een rapport dienen de archeologische waarden vastgesteld te zijn. Indien de archeologische waarden door het te bouwen bouwwerk worden verstoord, dan kan het bevoegd gezag één of meerdere voorwaarden ter bescherming van de archeologische waarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Voorts geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden.

Artikel 6 t/m 10 zijn algemene regels opgenomen ten aanzien algemene afwijkings- en wijzigingsregels. Hier zijn ook bepalingen opgenomen over de parkeerplaatsen die minimaal gerealiseerd dienen te worden in het plangebied.

In artikel 11, 12 en 13 zijn tot slot de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven standaardregels voor het Overgangsrecht bouwen en gebruik en de naamgeving van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving en uitvoering

6.1 Algemeen

De aspecten van de handhaving, de handhaafbaarheid alsmede van de integrale veiligheid spelen bij het maken en uitvoeren van nieuwe (bestemmings)plannen een steeds belangrijker wordende rol. In het kader van de fundamentele herziening van belangrijke wetten zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft het Ministerie van I&M nadrukkelijk gewezen op het belang van een adequate handhaving van de wettelijke bepalingen en de vastgestelde plannen. Handhaving is daarmee in de loop van de tijd niet alleen speerpunt van rijksbeleid geworden, maar ook van provinciaal en gemeentelijk beleid. In die ontwikkeling tijdens de afgelopen jaren hebben de calamiteiten in Enschede, Volendam, Tiel en Maastricht (maar ook die op lokaal niveau) hun eigen stuwende rol gespeeld.

Niet alleen de overheid richt haar aandacht in toenemende mate op veiligheid en handhaving. Ook in de jurisprudentie van de (bestuurs-)rechter is een tendens zichtbaar die de beleidsvrijheid van overheden met betrekking tot de inzet van het handhavingsinstrumentarium steeds verder inperkt. Onder deze bestuurlijke en gerechtelijke druk van boven, maar ook door de druk die de steeds mondig wordende burgers via klachten en handhavingsverzoeken opvoeren, ontkomen de handhavingsinstanties zoals de gemeente niet aan het voeren van een actief, strategisch, integraal en operationeel handhavingsbeleid. Hierbij moet de handhavende instantie (jaarlijks) prioriteiten, speerpunten, doelen en activiteiten vastleggen en uitvoeren op basis van heldere probleemanalyses.

Handhaving is overigens veel meer dan feitelijk optreden. Er bestaat een onderscheid tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten vallen onder andere communicatie, voorlichting en vormen van (financiële) ondersteuning als subsidieverlening. De grootste groep klanten/burgers heeft namelijk de intentie om de regels keurig na te leven. Om hen hierin te ondersteunen is het van belang juiste voorlichting te geven en heldere afspraken te maken. Als klanten zich toch niet aan de regels houden proberen we dat tijdig te signaleren, zodat zij en anderen niet onnodig worden geconfronteerd met de vervelende gevolgen van een overtreding.

Hierbij wordt systematisch, wijkgericht en projectmatig onderzocht waarom mensen (welke) regels overtreden. De uitkomsten hiervan gebruiken we om regelovertreding zoveel mogelijk te voorkomen.

Naast deze preventieve maatregelen is het minstens zo belangrijk om klanten die bewust de regels overtreden aan te pakken. Deze overtreders kunnen dan rekenen op een sanctie. Vormen van repressieve instrumenten zijn onder meer controle, toezicht en opsporing plus het hanteren van sancties als bestuursdwang, dwangsom (bestuursrecht) en boetes (strafrecht).

6.2 Jurisprudentie

Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geldt dat alleen van handhavend optreden ten opzichte van een illegale situatie kan worden afgezien onder bijzondere omstandigheden dan wel bij concreet zicht op legalisatie.

De omstandigheid dat een overtreding door een bestuursorgaan lange tijd ongemoeid is gelaten betekent niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving is, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bevoegde bestuursorgaan verplicht tot handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van handhaving. Dit is het geval als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden kan worden afgezien.

6.3 Gemeentelijk handhavingsbeleid

Het gemeentebestuur heeft de kaderstellende nota Integrale Handhaving vastgesteld. Jaarlijks doet het college van burgemeester en wethouders verslag van de werkzaamheden die het afgelopen jaar zijn verricht en wordt een jaarplan opgesteld waarin de werkzaamheden en de prioriteiten voor het komende jaar worden bepaald. Met de invoering van het omgevingsrecht (Wabo, Besluit Omgevingsrecht - BOR, en Regeling Omgevingsrecht - MOR) moet dit nog nadrukkelijker gebeuren vanwege het aanscherpen van de wettelijke eisen.

6.3.1 Integrale samenwerking en prioriteitsstelling

Er is sprake van een gecoördineerde samenwerking tussen de afdelingen van onze gemeentelijke organisatie die de meeste vergunningen verlenen en die de meeste controles uitvoeren. De hiervoor noodzakelijke afstemming, coördinatie en samenwerking vinden hun basis in de Nota Integrale Handhaving. Ook de externe samenwerking met handhavingspartijen wordt hierbij betrokken. Wat dat betreft heeft het integrale handhavingsbeleid (de nota integrale handhaving) haar duurzaamheid bewezen, maar ook bij het afhandelen van (illegale) situaties worden heldere keuzes gemaakt als resultante van een deugdelijk afwegingsproces. Al of niet optreden vindt plaats op grond van een rangschikking die wordt opgesteld aan de hand van een prioriteitenstelling en risicobepaling (ernst en kans).

Op basis van de nota integrale handhaving heeft de gemeente twee interne overlegverbanden in het leven geroepen: het Vergunningenoverleg en het Handhavingsoverleg. Er is verder gebleken dat de wijze waarop in Houten al jaren wordt samengewerkt bijna naadloos aansluit op de werkwijze die door de Wabo wordt verlangd. De Wabo is ingevoerd en beoogd een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken en levert op termijn een besparing op. Voor wat betreft de nieuwe werkwijze onder de Wabo zal gebruikgemaakt blijven worden van het Vergunningenoverleg. Daarnaast zal het Handhavingsoverleg een prominentere rol gaan krijgen.

6.3.2 Minder vergunningverlening en meer nadruk op toezicht/handhaving

Door de inwerkingtreding van het BOR (bouwregelgeving), het Activiteitenbesluit (milieuregelgeving) en het Gebruiksbesluit (brandveiligheidsregelgeving) komt de nadruk steeds minder op vergunningverlening en steeds meer op toezicht en handhaving te liggen. Door deze wetswijzigingen is er steeds vaker sprake is van meldingen en steeds minder vaak van vergunningen. Toetsen en controles vinden daardoor steeds vaker gedurende of na een bepaalde ontwikkeling plaats. En hoewel aanvankelijk de indruk bestond dat, door de afname van het aantal vergunningen, de werkdruk zou verminderen, is het tegendeel waar. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. Mede om die reden zijn de landelijke vakorganisaties van de Brandweer, het Bouwtoezicht en Milieu (in opdracht van VROM) bezig geweest met de ontwikkeling van een integraal toezichtprotocol. Medio 2008 was de ontwikkeling zo ver dat het een werkbaar instrument was. Dit instrument is inmiddels getest en het blijkt een goede basis te vormen voor integrale controles.

Doordat steeds meer toezicht plaats zal (moeten) gaan vinden, zullen veel mogelijke overtredingen eerder ('tijdens de rit') ontdekt worden. Of en in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor het naleefpercentage, valt op voorhand niet te zeggen. In zijn algemeenheid kan echter wel gezegd worden dat handhavingsacties afnemen en voorkomen worden naarmate het toezicht toeneemt. Het is de bedoeling dat zo veel mogelijk burgers en bedrijven door een strikt toezicht bij een eerste controle blijken te voldoen aan alle regels. Hieruit vloeit het zogenaamde naleefpercentage voort. Is eenmaal

vastgesteld dat er sprake is van een overtreding waarop handhaving moet volgen, dan voorziet het beleid in een driestappenplan waarlangs de doelen van de handhaving (ongedaan maken onwenselijke/onveilige situatie) kunnen worden bereikt. Het driestappenplan bestaat uit:

  • Stap 1: bestuurlijke waarschuwing;
  • Stap 2: voornemen van een dwangsom/bestuursdwang (voorkeur voor dwangsom);
  • Stap 3: oplegging dwangsom/uitoefening bestuursdwang.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan, is het met name van belang dat bouwplannen worden getoetst aan de regels van dit bestemmingsplan. Vervolgens is de handhaving hiervoor van belang. Mede om de handhaving goed te laten verlopen, zijn de regels van het bestemmingsplan helder opgesteld. In deze paragraaf wordt nader toegelicht hoe de (achterliggende) plannen en regels in het voorliggende bestemmingsplangebied (juridisch gezien) het beste nageleefd kunnen worden.

Landelijke regels

De wetgever heeft inmiddels aanvullende ruimere mogelijkheden aan de bewoners en bouwers gegeven als het gaat om het vergunningsvrij bouwen. Daarbij is een ontwikkeling zichtbaar waaruit blijkt dat de rijksoverheid maar ook de gemeente op detailniveau meer verantwoordelijkheid over gaat laten aan bewoners en ondernemers. Zo is op gemeentelijk niveau in juni 2011 de vernieuwde Welstandsnota van de gemeente Houten vastgesteld, die van toepassing is bij zogenoemde excessen: zaken waaraan een groot deel van de mensen zich ergert.

Lokale plannen

Naast het bestemmingsplan, is een beeldkwaliteitsplan van belang. De beeldkwaliteitsplannen zijn alleen in het ontwikkelstadium een sturingsinstrument. In de beheerfase heeft het vooral een stimulerende en voorlichtende functie als ontwikkelingen passen in het bestemmingsplan. Als een ontwikkeling niet past binnen het bestemmingsplan, dan zal het worden getoetst aan het bestaande beeldkwaliteitsplan.

Parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen is het parkeren een aandachtspunt. Bij onderhavig project worden 48 parkeerplaatsen in de parkeerkelder voorzien. Daarnaast zal worden geparkeerd in de omgeving op maaiveld. Uit onderzoek is gebleken dat er voldoende parkeervoorzieningen beschikbaar zijn. Er wordt echter een aantal parkeervoorzieningen opgeheven, die echter in aantal volledig worden gecompenseerd. Dit betreft in totaal 15 parkeerplaatsen. Om te waarborgen dat het aantal parkeerplaatsen in stand blijft, is in de regels opgenomen dat in totaal 63 parkeerplaatsen in het plangebied in stand moeten blijven.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van donderdag 11 december 2014 tot en met woensdag 21 januari 2015. Gedurende deze periode was het mogelijk een mondelinge of schriftelijke reactie in te dienen. Op woensdag 17 december 2014 was er een inloopavond georganiseerd door de gemeente.

In deze periode zijn vijf inspraakreacties ingediend. In bijlage 7 zijn de ingekomen inspraakreacties opgenomen en voorzien van een reactie. In het ontwerpbestemmingsplan zijn geen wijzigingen opgenomen als gevolg van de inspraakreacties.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Tijdens de terinzageperiode is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan een aantal overlegpartners van de gemeente Houten toegestuurd. Van twee overleginstanties is een reactie ontvangen. In bijlage 7 zijn de ingekomen overlegreacties opgenomen en voorzien van een reactie. De overlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Overigens is ambtshalve een aantal ondergeschikte tekstuele doorgevoerd.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

De gronden van onderhavig bestemmingsplan zijn op dit moment deels in eigendom bij de gemeente en deels in eigendom van de Hersteld Hervormde Gemeente Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. De kosten en risico's van ontwikkeling komen te liggen bij een partij die de woningen zal realiseren. De gemeentelijke kosten zullen worden verhaald via de grondverkoop.

7.4 Maatschappelijke haalbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan “Herontwikkelingslocatie hoek Lobbendijk/Koningin Wilhelminaweg (oude locatie Bogermanschool)” en ontwerp-omgevingsvergunning voor het oprichten van 44 levensloopbestendige appartementen, een ontmoetingsruimte, een kerkzaal en een domineeswoning op het adres Koningin Wilhelminaweg 1, 5, 9 t/m 95 oneven en Lobbendijk 16 en 16a te Houten, heeft ter inzage gelegen van donderdag 2 april 2015 tot en met woensdag 13 mei 2015 (6 weken). Gedurende deze periode was het mogelijk een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen. Er is in totaal één schriftelijke zienswijze ingediend. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.