In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Er is gekeken naar de kaart van de provincie Utrecht met daarop een overzicht van de Wet bodembescherming locaties (Wbb-locaties). Hieruit blijkt dat slechts op ruime afstand van het plangebied locaties voorkomen met ernstige bodemverontreiniging (zie figuur 7). Werkzaamheden binnen het plangebied zullen geen enkele invloed hebben op de verontreinigingen van deze Wbb-locaties.
Vervolgens is gekeken naar de op de planlocatie in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken en acties naar aanleiding van de resultaten hiervan. Bezien vanuit het tijdsperspectief, kan er een onderverdeling gemaakt worden naar een drietal categorieën onderzoeken.
Onderzoek in de jaren negentig
In de periode 1992-1993 zijn op de locatie uitgevoerd:
- een inventariserend bodemonderzoek (Inventariserend bodemonderzoek t.b.v. transportbedrijf Kool bv, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 203092, dd. maart 1992; P&J Milieuservices bv);
- een beperkt nader bodemonderzoek (Beperkt nader bodemonderzoek t.b.v. transportbedrijf Kool bv, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 204392, dd. mei 1992; P&J Milieuservices bv);
- een beperkte sanering van de vaste bodem in de periode november 1992 onder milieukundige begeleiding van P&J Milieuservices bv);
- een beknopte evaluatie van de uitgevoerde sanering vastgelegd in rapport (Beknopt evaluatierapport t.b.v. transportbedrijf Kool bv, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 203092B, dd. Februari 1993; P&J Milieuservices bv).
De aanleiding tot het laten instellen van een inventariserend bodemonderzoek was het verschijnen van het ‘Werkprogramma Milieumaatregelen bij Tankstations’. Doelstelling van het onderzoek was het verkrijgen van een indicatie of de vaste bodem en het ondiepe grondwater op de locatie verontreinigd zijn.
Uit het inventariserend onderzoek is gebleken dat in de vaste bodem op een diepte van 0,50 tot 1,0 m –mv licht verhoogde gehalten aan minerale olie aanwezig waren en in het grondwater een matig verhoogd gehalte aan vluchtige aromaten. Deze verontreiniging was aanwezig in het tracé van een oude rioolbuis. In het beperkte nader bodemonderzoek is de verontreinigingsituatie in de vaste bodem uitgekarteerd en is meer inzicht verkregen in de zeer lokaal aanwezige grondwaterverontreiniging. Er was niet sprake van een geval van ernstige verontreiniging op basis waarvan een sanering noodzakelijk zou zijn. Toch heeft het bedrijf besloten deze verontreiniging te saneren. De conclusies uit het opgestelde evaluatierapport na sanering luiden:
- Op basis van de uitgevoerde controles kan worden geconcludeerd dat de sanering van de vaste bodem in voldoende mate is uitgevoerd;
- Op basis van de heranalyse van het grondwater rond de dieseltank wordt een vervolgonderzoek van het grondwater ter plaatse niet noodzakelijk geacht;
- De licht verontreinigde grond (ca. 173 ton) is afgevoerd naar stortplaats De Hoge Klei te Amersfoort en is daar als afdekgrond weer toegepast;
- Het sterk verontreinigde slib uit de rioolbuis is in 3 containers opgeslagen op het terrein en vervolgens afgevoerd naar een erkende verwerker.
Onderzoek binnen de Milieuvergunning
In het kader van de vigerende milieuvergunning wordt jaarlijks door KWR-Watercycle Research Institute (het voormalige KIWA) de ondergrondse dieselolie tank gecontroleerd en het grondwater uit een voor dit doel ingerichte peilbuis. Uit deze jaarlijkse inspecties en monitoring van het grondwater zijn nooit afwijkingen geconstateerd of verhoogde gehalten aan verontreinigingen in het grondwater gemeten zodanig dat in het kader van de verleende vergunning maatregelen nodig waren. In het kader van de handhaving van de milieuvergunning vinden periodiek controles en inspecties plaats op naleving van de voorwaarden in de vergunning. Er zijn nimmer overtredingen geconstateerd.
Op de locatie is, doordat het bedrijf al sinds 1957 hier gehuisvest is, in het verleden geen onderzoek naar de zogenaamde nul-situatie uitgevoerd. Bij verhuizing heeft een eind-situatieonderzoek dan ook geen toegevoegde waarde. Wel kan een meer uitgebreid onderzoek ter plaatse van de te verwijderen ondergrondse dieseltank aan de orde zijn.
Onderzoek naar aanleiding van de voorgenomen onroerend zaak transactie
Medio 2003 is een verkennend en nader bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen verkoop van het perceel. De basis van het verkennend onderzoek was een vooronderzoek conform de toenmalige NVN5725, terwijl het verkennend onderzoek is uitgevoerd conform de wettelijk voorgeschreven NEN5740. het NEN hanteert minder strenge normen. Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd conform de ‘Richtlijn nader onderzoek deel 1 voor specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging’. Aan de drie onderzoekstypen zijn specifieke doelen gekoppeld (zie rapport Verkennend- en nader bodemonderzoek, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 0319401A, dd. juli 2003; P&J Milieuservices bv).
De eindconclusie uit deze onderzoeken is dat op één deellocatie een verontreiniging van geringe omvang met minerale olie in de vaste bodem aanwezig is in een traject tot 1,0 m beneden maaiveld. Het betreft geen geval van ernstige verontreiniging, bovendien wordt op basis van het historisch onderzoek verondersteld dat het om een verontreiniging van vóór 1987 gaat. Voor alle overige deellocaties zijn slechts licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetoond. Deze gehalten vormen volgens het rapport geen enkele belemmering voor het huidige gebruik. Tevens vormt de aanwezige kwaliteit van de bodem ook geen belemmering voor een eventuele onroerend goed transactie.
Omdat de voorgenomen verkoop in 2003 niet tot stand is gekomen en er in de loop van 2007 nieuwe belangstelling is ontstaan voor het terrein, is er het initiatief genomen tot het laten uitvoeren van een onafhankelijk verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 eind 2007. Opdrachtgever hiervoor was het bedrijf Evelop en de opdrachtnemer het adviesbureau Amos Milieutechniek bv (zie rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 , Jhr. Ramweg 30 Schalkwijk, rapportnummer 074.241.BR.11.AST, dd. december 2007; Amos Milieutechniek bv ). De algemene conclusie van dit onderzoek is dat in een aantal grondmonsters van de bovengrond gehalten aan verontreinigende stoffen aanwezig zijn tot boven de toenmalige streefwaarden. Deze waarden hebben inmiddels hun status als referentiewaarde verloren. Met de invoering van de NEN normen wordt er getoetst aan de minder strenge waarden voor de aanwezige bodemfunctieklasse. In het grondwater uit één peilbuis is een lichte tot matige verontreiniging aangetroffen. Er is nergens matige of sterke verontreiniging aangetroffen en volgens het rapport dus geen aanleiding voor nader onderzoek.
Het meest recente bodemonderzoek zal ten tijde van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan circa 5 jaar oud zijn. Bij bestemmingsplanprocedure wordt doorgaans als eis gesteld dat onderliggende onderzoeken niet langer dan 5 jaar geleden mogen zijn uitgevoerd. Het meest recente onderzoek voldoet daarmee aan deze norm.
Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan op basis van alle in het verleden en meer recent uitgevoerd onderzoek worden geconcludeerd, dat er in het kader van de bestemmingplanprocedure geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen verandering van de bestemming.
Wel zal in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de woningbouw nog bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd conform de hiervoor geldende onderzoeksrichtlijnen. Het is het meest doelmatig om dit onderzoek uit te voeren nadat de terreinverharding is verwijderd. Ook zal nog onderzoek moeten worden uitgevoerd in het kader van de milieuvergunning bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten (na verwijdering van de ondergrondse opslagtank voor dieselolie).
Deze twee onderzoeken zijn verplicht en kunnen eventueel gecombineerd worden uitgevoerd, waarbij voldoende inzichtelijk gemaakt wordt wat de bodemstaat van het terrein is.