Plan: | Centrumkerk e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.16006BP0009-VG01 |
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening in 2008, mogen bestemmingsplannen niet ouder zijn dan tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling. De gemeente De Bilt voldoet grotendeels aan deze wettelijke verplichting uit de Wro. Dit met uitzondering van een deel van het centrumgebied van Bilthoven. Het centrumgebied is onderverdeeld in een vijftal deelgebieden, waarvan het deelgebied "Centrumkerk e.o." er een betreft. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft dan ook het deelgebied "Centrumkerk e.o." Het plangebied kan globaal onderverdeeld worden in een deel met overwegend woonbestemmingen en een deel met overwegend maatschappelijke bestemmingen (school, kerk en nieuwbouw kinderdagverblijf en BSO). Voor het plangebied geldt op dit moment één beheersverordening, met een juridische verwijzing naar verschillende planologische regelingen uit perioden variërend van de jaren 30 tot de jaren 70 van de vorige eeuw.
De aanleiding tot het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is tweeledig. Enerzijds komt deze voort uit de behoefte aan een actueel en digitaal bestemmingsplan. Dit beherende deel van het bestemmingsplan zorgt voor een degelijke beheersregeling ter bescherming van de bestaande waarden en rechten. Voor de bestaande bebouwing en onbebouwde ruimte binnen het plangebied zal een beherende regeling worden opgesteld die aansluit bij de actuele planologische regelingen binnen de gemeente De Bilt.
Anderzijds omvat het bestemmingsplan de ontwikkeling van de locatie Julianalaan 50 te Bilthoven. Op deze gronden wordt nieuwbouw ten behoeve van kinderdagverblijf en BSO gerealiseerd in combinatie met appartementen op de verdieping. Voor deze ontwikkeling zijn ook de noodzakelijke haalbaar- heidsonderzoeken in dit bestemmingsplan opgenomen en is de planologische haalbaarheid aangetoond.
Voorliggend bestemmingsplan betreft dus voor het overgrote deel dan ook een conserverend bestemmingsplan, met uitzondering van de locatie Julianalaan 50 waarvoor in dit bestemmingsplan de planologische haalbaarheid wordt aangetoond.
Zoals gesteld betreft het plangebied het zogeheten deelgebied "Centrumkerk e.o.". Het plangebied kent een grillige bestemmingsplangrens, die globaal wordt gevormd door de spoorweg aan de noordzijde, de Prins Bernhardlaan aan de noordoostzijde, de Koperwieklaan aan de oostzijde, de Sperwerlaan aan de zuidoost zijde, de Centrumkerk aan de westzijde en de achterkanten van de tuinen aan de Prins Bernhardlaan aan de zuidwest zijde. Het plangebied kan globaal onderverdeeld worden in een gebied met overwegend de woonfunctie rondom de Prins Bernhardlaan en de gestapelde woonfunctie nabij de Koperwieklaan en een gebied met overwegend een maatschappelijke functie aan de Julianalaan.
In onderstaande figuur is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.1 - Globale ligging en begrenzing plangebied Centrumkerk e.o.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt op dit moment onder de werking van de beheersverordening "De Bilt", vastgesteld 27 juni 2013. In de planregels behorende bij de beheersverordening wordt voor wat betreft de inhoud verwezen naar een aantal sterk verouderde bestemmingsplannen waarvan de oudste het bestemmingsplan "Plan 1936" betreft. Over het algemeen bieden de verouderde regelingen geen direct toetsbare regels. Op de navolgende afbeelding zijn schematisch de in de beheersverordening opgenomen bestemmingsplannen met een nummer weergegeven. Het nummer correspondeert met de volgende bestemmingsplannen:
1. Bilthoven Centrum II 1979
2. Bilthoven centrum II 1971
3. Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1956
4. Plan 1936
Figuur 1.2 - Weergave bestemmingsplangebied "Centrumkerk e.o."
In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan gegeven.
De directe aanleiding voor het ontstaan van Bilthoven was de komst van een treinhalteplaats op de spoorlijn Utrecht-Amersfoort/Zwolle in 1863. Jonkheer van den Bosch, de toenmalige bewoner van Jagtlust, stelde grond beschikbaar rond het huidige station en verbond daaraan de voorwaarde dat de treinen uit beide richtingen zowel 's morgens als 's avonds zouden stoppen. In 1898 werd de spoorlijn Den Dolder-Baarn gerealiseerd, gevolgd door de lijn Bilthoven-Zeist in 1901. Het huidige station Bilthoven werd ook in dat jaar gerealiseerd. De frequentie van de treinen tussen Utrecht en De Bilt groeide tot 52 treinen per dag in 1902.
Vanaf 1900 verrezen de eerste villa's aan weerszijden van de Soestdijkseweg, zo ook direct nabij voorliggend plangebied. Het villapark Vogelzang welke direct ten zuiden van het plangebied gelegen is, betrof een van de eerste villaparken in Nederland. De bewoners behoorden tot de rijke adel en zeer gegoede burgerij en hadden elders hun werk. In deze periode begon er ook meer leven te komen in de directe omgeving van de halteplaats. Er kwam een pleisterplaats voor de vele dagjesmensen. Het gebied van de Biltsche Duinen werd op zon- en feestdagen min of meer overspoeld door dagjesmensen uit Utrecht.
Bilthoven maakte vanaf 1910 een stormachtige groei door. Voor die tijd was bijna het gehele grondgebied in handen van vier grootgrondbezitters. Onder druk van de hoge belastingen werden deze grootgrondbezitters gedwongen delen van hun grondbezit te verkopen. Hierdoor was de grondprijs in die tijd nog eens extra laag. Grote stukken grond werden verkocht aan bouwverenigingen en grondmaatschappijen, zoals 'Het Oosterpark', 'Biltse Meertje' en 'Nieuw Drakenstein' (buiten plangebied), maar ook aan particulieren. Die bouwden op eigen kosten huizen om deze met winst te kunnen verkopen.
Gelijk met de bouw van de woningen kwamen ook de voorzieningen. De eerste school werd gebouwd in 1916 aan de Van Dijcklaan (buiten plangebied), de Julianaschool werd gebouwd in 1918 op de huidige locatie. Tussen 1915 en 1916 kwamen er ook winkels aan het Emmaplein en de Julianalaan. Aanvankelijk werd dit deel van de gemeente, waarin veel nieuwe bebouwing ontstond, simpel aangeduid met 'Station De Bilt'. Deze naam was echter zeer verwarrend, aangezien het dorp De Bilt op een half uur lopen van het station verwijderd was. Een nieuwe naam voor het station en de daaromheen liggende wijk was dus gewenst. De spoorwegdirectie stelde zich hiertoe in 1917 in verbinding met de gemeente. De gemeente was welwillend om een nieuwe naam te accepteren, maar stelde als voorwaarde dat in de nieuwe naam de naam De Bilt te herkennen moest zijn. Het vinden van een goede naam leverde echter nogal wat problemen op. Uiteindelijk bedacht het gemeenteraadslid dr. Melchior de naam Bilthoven.
De seriematige woonbebouwing aan de Prins Bernhardlaan stamt uit een latere periode, te weten de jaren 50 van de vorige eeuw. In deze periode wordt eveneens de Julianakerk (de huidige Centrumkerk) gerealiseerd aan de Julianalaan. Latere ontwikkelingen in het plangebied betreft de realisatie van de gestapelde woonbebouwing aan de Spreeuwlaan en de Kramsvogellaan in de jaren 70 van de vorige eeuw. De uit 1918 daterende Julianaschool is door de loop van de jaren heen vele malen verbouwd, waarbij de oorspronkelijke bebouwing in 2005 is gesloopt en hiervoor in de plaats het huidige schoolgebouw is opgericht. In de onderstaande figuur is met de klok mee van linksboven naar rechtsonder het plangebied weergegeven in de perioden 1920, 1930, 1950 en 1980.
_
_
Figuur 2.1 - Plangebied in de perioden 1920, 1930, 1950 en 1980
Zoals reeds in het eerste hoofdstuk aangegeven bestaat het plangebied uit het deelgebied "Centrumkerk" en maakt deze onderdeel uit van het centrumgebied van Bilthoven. Het plangebied zelf kan zowel ruimtelijk als functioneel onderverdeeld worden in een tweetal ruimtelijke eenheden met een overwegende woonfunctie en een ruimtelijke eenheid met overwegend een maatschappelijke functie. Onderstaand wordt de drie ruimtelijke eenheden nader toegelicht.
Woningen Prins Bernhardlaan
De woningen aan de Prins Bernhardlaan zijn in de jaren 50 na de Tweede Wereldoorlog seriematig gerealiseerd. Het betreft zowel aaneengebouwde woningen als geschakelde woningen, op over het algemeen ruime kavels in een bosrijke setting. De woningen zijn uitgevoerd in een tweetal bouwlagen met een riant kaplaag. De Prins Bernhardlaan is aan weerszijde voorzien van laanbeplanting, waarmee de woningen in een uiterst groene setting gelegen zijn. Het parkeren ten behoeve van de woningen vindt over het algemeen plaats in de openbare ruimte langs de Prins Bernhardlaan. Aan de noordzijde van de Prins Bernhardlaan (buiten plangebied) liggen een aantal villa's die uit de periode rond 1920 dateren. Het betreft hier over het algemeen vrijstaande villa's in lichte kleuren. In de onderstaande figuren is de woonbebouwing aan de Prins Bernhardlaan weergegeven.
_
Figuur 2.2 - Woningen aan de Prins Bernhardlaan
Woningen Spreeuwlaan en Kramsvogellaan
De gestapelde woningen aan de Spreeuwlaan en de Kramsvogellaan dateren uit de jaren 70 van de vorige eeuw en maken onderdeel uit een meer grootschalige woningbouwontwikkeling in die periode bestaande uit de realisatie van een zestal galerijflats. Nagenoeg al deze flats zijn noord-zuid georiënteerd en zijn gelegen aan respectievelijk de Spreeuwlaan, Kramsvogellaan, Groenlinglaan, Goudvinklaan en Geelgorslaan. Uitsluitend de flat aan de Kruisbeklaan is oost-west geörienteerd. Het betreft hier gestapelde galerijwoningen rondom centrale groen- en parkeerpleinen. De flats kennen een bouwhoogte van 9 bouwlagen. De galerijflat aan de Spreeuwlaan is gelegen op korte afstand van zowel de Julianaschool als de nieuw op te richten bebouwing aan de Julianalaan 50. In onderstaande figuur is de galerijflat aan de Spreeuwlaan weergegeven. Eveneens is de achterzijde van de Julianaschool herkenbaar.
Figuur 2.3 - Galerijflat aan de Spreeuwlaan
Maatschappelijke functies Julianalaan
De Julianalaan maakt onderdeel uit van het centrumgebied van Bilthoven. Aan de Julianalaan komt een mix voor van detailhandel, horeca, woningen en kantoren maar ook maatschappelijke functies. Ter hoogte van het plangebied gaat de Julianalaan langzaam over van centrumgebied naar woongebied met villabebouwing aan de Julianalaan. Daarnaast ligt de locatie precies in de schaalsprong tussen de oudere, kleinschalige bebouwing van de Julianalaan en de grootschalige vrijstaande galerijflats langs de Koperwieklaan en aaneengeschakelde bebouwing van De Kwinkelier.
De maatschappelijke functies in voorliggend plangebied liggen binnen dit zogeheten functionele als ruimtelijke overgangsgebied. Het betreft hier de zogeheten Centrumkerk welke in de periode na de Tweede Wereldoorlog (1953) gerealiseerd is. De kerk is enigszins terug gelegen van de Julianalaan.
Het kerkterrein vormt de beëindiging van de winkelstraat Julianalaan aan de zuidzijde. Naast het kerkterrein ligt momenteel een voetpad als verbinding tussen de Julianalaan en Spreeuwlaan. Tevens ligt er direct naast het schoolterrein een voetpad tussen beide straten en ten behoeve van de school een doodlopend fietspad. Het kerkgebouw is in 2015 vernieuwd en verbouwd. Daarbij is de naam ook gewijzigd van Julianakerk naar Centrumkerk. De kerk wordt sindsdien ook weer gebruikt voor de wekelijkse kerkdiensten.
Verder is aan de Julianalaan de Julianaschool gelegen. Deze is in 2005 volledig nieuw gebouwd na het amoveren van de oude school. De bebouwing bestaat uit een drietal bouwlagen en is goed zichtbaar vanaf de Julianalaan. Rondom de school is het speelplein van de school gelegen. Na realisatie van de nieuwe Julianaschool is tussen de Centrumkerk en de school een braakliggend terrein ontstaan die nu tijdelijk in gebruik is genomen door de Julianaschool als speelplaats en fietsenstalling. Zoals in het inleidende hoofdstuk al aangegeven is voor deze gronden een ruimtelijke ontwikkeling voorzien waarvan de planologische haalbaarheid in voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond. In de volgende paragraaf wordt de beoogde ontwikkeling nader toegelicht. Onderstaand is de Julianaschool en het naastgelegen 'tijdelijke' schoolplein weergegeven, evenals de Centrumkerk
_
Figuur 2.4 - Julianaschool en naastgelegen 'tijdelijke' schoolplein (links) en de Centrumkerk (rechts)
Algemeen
De ontwikkellocatie betreft het gebied tussen de terreinen van de Centrumkerk en de Julianaschool. Als begrenzing geldt langs de Julianalaan de zuidrand van het bestaande trottoir, bij de Julianaschool het bestaande hekwerk rond het speelterrein, bij de Centrumkerk de noordoostelijke rand van het bestaande trottoir en tenslotte langs de Spreeuwlaan de noordelijke rand van het bestaande trottoir. De omvang van de locatie komt op een oppervlakte van circa 1.850m².
Het gebied is momenteel onbebouwd. Er is een trapveldje aan de zuidzijde en de rest van de locatie wordt tevens gebruikt als speelterrein en als tijdelijke fietsenstalling voor de Julianaschool. Tevens is er nog sprake van meerdere bomen en boomgroepen en opgaand groen langs de randen van de Spreeuwlaan en Centrumkerk. In de figuur is de ligging en globale begrenzing van het ontwikkelgebied weergegeven.
Figuur 2.5 - Globale ligging en begrenzing ontwikkelgebied
Ontwikkeling
De ontwikkeling in het plangebied voorziet in de realisatie van een nieuw gebouw met maatschappelijke voorzieningen op zowel de begane grond als de eerste verdieping van het nieuwe gebouw. Boven deze maatschappelijke voorzieningen zijn nog vier appartementen voorzien. De maatschappelijke voorzieningen worden gevormd door een verplaatsing van de kinderdagopvang ’t Mereltje in samenwerking met de Julianaschool aangevuld met een viertal appartementen. Kinderopvang 't Mereltje is nu gehuisvest in De Magneet achter de Centrumkerk. De Julianaschool ziet mogelijkheden om in combinatie met ’t Mereltje het stallen van fietsen beter op te lossen.
Randvoorwaarden
Ten behoeve van de ontwikkeling op de locatie zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Deze ruimtelijke randvoorwaarden zijn in maart 2016 door de gemeenteraad van De Bilt vastgesteld. In grote lijnen gelden ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:
Bebouwing
Verkeer en parkeren
Bovenstaande randvoorwaarden zijn vertaald naar een zogeheten randvoorwaardenkaart. In onderstaande figuur is de randvoorwaardenkaart opgenomen. Deze randvoorwaardenkaart is vertaald naar de uiteindelijke verbeelding van dit bestemmingsplan. Dit door middel van een bouwvlak met aanduidingen voor hoogte en kapvorm
Figuur 2.6 - Randvoorwaardenkaart Julianalaan 50
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Centrumkerk e.o.'. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het zogeheten conserverende deel van het bestemmingsplan en het ontwikkelgerichte deel.
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Deelconclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan.
Voor zowel het conserverende deel van het bestemmingsplan, alsmede het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan (ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen en een viertal appartementen) is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient gemotiveerd te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik:
1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Deelconclusie
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De term stedelijke voorziening is niet gedefinieerd in het Bro.
Conserverende deel
Het conserverende deel van voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.
Ontwikkelgerichte deel
Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel wordt voorzien in de ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen en een viertal appartementen. Ten aanzien van de maatschappelijke voorzieningen wordt rechtstreeks voorzien in de behoefte van het kinderdagverblijf het Mereltje. Uit een uitspraak van de afdeling van 28 oktober 2015 (201409239) blijkt dat de 'actuele regionale behoefte' uitgelegd mag worden als een behoefte aan de voorziene stedelijke ontwikkeling als daarnaar een duidelijke vraag bestaat binnen de doelgroep van die ontwikkeling en daarbij niet de behoefte van de regio zelf centraal moet staan. Met voorliggend plan is sprake van verplaatsing van de bestande activiteiten en deels een uitbreiding hiervan. Hiermee is er een directe behoefte binnen de doelgroep.
Voor wat betreft de ontwikkeling van vier appartementen is de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201401119/1/R1) relevant. Hieruit blijkt dat woningbouwplannen met 9 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen (circa 14 woningen) wel. In voorliggend plan worden vier nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.
Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.
In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.
Deelconclusie
Voor zowel het conserverende deel van het bestemmingsplan, alsmede het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan (ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen en een viertal appartementen) zijn in het Barro geen regels van toepassing.
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water.
Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
Deelconclusie
Het plangebied is gelegen in het Stedelijke gebied. Wateroverlast in het stedelijk gebied kan ontstaan door hoge grondwaterstanden, overstromend oppervlaktewater (inundatie), overbelasting van het riool of een combinatie van deze drie. Het is dan ook van belang om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met de wateropgave. De wijze waarop met het onderhavige planvoornemen wordt omgegaan met de wateropgave, is nader beschouwd in paragraaf 4.10.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.
Bij de provincie Utrecht staat duurzaam ruimtegebruik voorop. Er dient dus zorgvuldig met de beschikbare ruimte te worden omgegaan. In het provinciale ruimtelijke beleid is aangegeven dat zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verstedelijkingsopgave dient zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Bij nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen wordt prioriteit gegeven aan herstructurering en revitalisering, inbreiding en intensivering.
Deelconclusie
Voor het conserverende deel van het bestemmingsplan bevat de structuurvisie geen relevante aspecten. Voor het ontwikkelgerichte deel is de ontwikkeling in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten, aangezien sprake is van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de wijze waarop is omgegaan met duurzaamheid, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
Voor zowel het conserverende deel van het bestemmingsplan, alsmede het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang:
Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (artikel 2.3):
Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden beschermen bij functiewijzigingen. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het grondwaterkwaliteit rekening is gehouden. Voor inhoudelijke behandeling wordt verwezen naar paragraaf 4.10. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt net buiten het grondwaterbeschermingsgebied.
Figuur 3.1 - Fragment kaart bodem en water, ruimtelijke verordening Utrecht
Stedelijk gebied (artikel 3.1)
Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. In paragraaf 4.5 van dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan.
Mobiliteitstoets (artikel 3.7)
De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de bijlage van de verordening uitgevoerd. In paragraaf 4.11 is inzicht gegeven in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling binnen het plangebied voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.
De provincie heeft de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (herijking 2016) met bijbehorende Verordening vrij gegeven voor inspraak. Rode draad van het beleid is: blijven zorgen voor de goede balans tussen wonen, werken en recreëren die de regio zo aantrekkelijk maakt.
In de structuurvisie ligt het provinciale ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De verordening bevat de bijbehorende regels. Samen geven ze de kaders aan waarbinnen onder meer woningen gebouwd, natuur aangelegd, bedrijven gehuisvest of recreatievoorzieningen ontwikkeld kunnen worden. Deels zijn deze kaders met de herijking aangepast. Daarnaast worden beleidswijzigingen voorgesteld voor experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De herijking heeft geen substantiele gevolgen voor voorliggend bestemmingsplan.
Deelconclusie
Zowel het conserverende deel van het bestemmingsplan, alsmede het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.
Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau.
De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.
Deelconclusie
Voor gemeente De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden. Het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan maakt de bouw van 4 nieuwe woningen (appartementen) mogelijk, binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.
In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn de volgende:
De zes kernkwaliteiten zijn hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
Figuur 3.2 - Fragment structuurvisiekaart, rood omcirkeld het plangebied
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. Het plangebied kent de typering 'hoofdcentrum'. Verder is de aanduiding 'inbreidingslocatie woningbouw' in het plangebied gelegen.
Deelconclusie
In voorliggende situatie is er sprake van een (braakliggend) locatie nabij het hoofdcentrum van de gemeente. Met de beoogde ontwikkeling van een nieuw gebouw met maatschappelijke voorzieningen en appartementen wordt een nieuwe functie voor het plangebied voorgesteld. De ontwikkeling is onder andere door het opstellen van ruimtelijke randvoorwaarden zorgvuldig ingebed in de aanwezige kwaliteiten in en nabij het plangebied en daarmee passend binnen het karakteristieke gezicht van de kern.
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.
De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.
De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:
Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente.
Deelconclusie
Voor het conserverende deel van het bestemmingsplan geldt dat deze geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en dus daarmee geen cultuurhistorische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding komen. Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan is deze voorzien op gronden die geen cultuurhistorische waarde kennen.
Op 25 april 2013 is de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de constatering dat de uitgangspunten van de vorige woonvisie deels niet meer actueel waren. Daarnaast was er sprake van een turbulente tijd. Enerzijds door de plannen van het kabinet, het regeerakkoord (oktober 2012) het woonakkoord (februari 2013) en de onzekerheid van de invloed die de voorgestelde maatregelen zullen hebben op het functioneren van de woningmarkt. Anderzijds heeft de huidige economische crisis flinke invloed op het functioneren van de woningmarkt, ook in de gewilde, krappe woningmarkt binnen de gemeente De Bilt.
In lijn met hetgeen is opgenomen in het Bilts Manifest (2010) en in de Structuurvisie (2012) krijgt kwaliteit van wonen en de woonomgeving in de Woonvisie meer prioriteit. Waar voorheen de kwantiteit, het aantal te bouwen woningen centraal stond, wil de gemeente zich de komende jaren vooral richten op het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteit. Doel is het bestaande hoogwaardige woonmilieu behouden en verder versterken met kleinschalige woningbouw.
De Woonvisie 2013-2020 speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukking aan de wijze waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2013 op het gebied van wonen wil realiseren. Het college stelt zich in de periode 2013-2020 de volgende ambities:
Om deze ambities te kunnen bereiken zijn deze uitgewerkt in de volgende zes, meer concrete, beleidskeuzes:
Om de gestelde ambities te kunnen nastreven zullen de betrokken partijen gericht moeten sturen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen sturingsinstrumenten binnen de nieuwbouw en de bestaande bouw. In totaal zijn er 14 instrumenten uitgewerkt. Voorbeelden van een sturingsinstrument binnen de nieuwbouw zijn het specifiek labelen van woningen voor doelgroepen en het inzetten van de koop goedkoop constructie. Sturingsinstrumenten binnen de bestaande bouw zijn onder andere het doen van onderzoek naar levensloopbestendige wijken en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. De in totaal 14 sturingsinstrumenten zijn alle beschreven en in een matrix weergegeven waarin zichtbaar is aan welke ambitie ze bijdragen.
Aanvullend op voornoemde woonvisie is in 2016 de notitie 'Aanvullend woonbeleid' opgesteld. Deze aanvulling is gewenst enerzijds door de inwerkingtreding van de Woningwet 2015, die stelt dat gemeente en huurdersorganisatie een grotere, meer sturende rol krijgen ten opzichte van de woningcorporatie, en anderzijds door de aantrekkende/veranderende woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de nieuwe rol van de gemeente is actueel en concreet beleid nodig. Ook wil de gemeente inzicht geven in actuele ontwikkelingen op de lokale woningmarkt. De notitie gaat in op 11 thema's vanuit de Woningwet en de actualiteit.
Deelconclusie
Het conserverende deel van het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen (woningen) mogelijk. Het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan maakt via een rechtstreekse bouwtitel 4 nieuwe woningen mogelijk. Gelet op de conclusies uit de woonvisie past de voorziene woningbouw binnen het gemeentelijk beleid.
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.
Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
Deelconclusie
Voorliggende ontwikkeling (maatschappelijke voorzieningen en vier appartementen) draagt beperkt bij aan het vergoten van de parkeerbehoefte. Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de ontwikkeling beperkt toenemen. Parkeren zal grotendeels op eigen terrein plaatsvinden en de ontsluiting zal via de Julianalaan plaatsvinden. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen op te vangen. Voor een inhoudelijke toets wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van deze plantoelichting.
De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:
De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.
Figuur 3.3 - Fragment kaart welstandsgebieden, geel omcirkeld het plangebied
Het plangebied valt onder diverse welstandsgebieden. Dit betreffen de volgende gebieden:
Gebied 1: Dorpcentra De Bilt en Bilthoven - centrumkerk en achtertuinen woningen Prins Bernhardlaan;
Gebied 4: Vroegstedelijke uitbreidingen - woningen Prins Bernhardlaan;
Gebied 5: Planmatige woonwijken - gestapelde woningen Spreeuwlaan en Kramsvogellaan;
Gebied 7: Objecten en voorzieningen - Julianaschool en ontwikkellocatie.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan wordt niet voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen, dan wel grootschalige uitbreidingen. Voor wat betreft de ontwikkellocatie moet worden voldaan aan de welstandscriteria zoals deze zijn opgenomen voor 'gebied 7 Objecten en voorzieningen'. Deze gebieden zijn gebieden met bebouwing die groter van schaal is dan de omliggende woonbebouwing. Veelal betreft het scholen, winkelcentra, verzorgingscomplexen en instituten. Vanuit oogpunt van welstand betreft het hier geen ontwikkelingsgebied en kan worden volstaan met de bestaande gebiedsgerichte welstandscriteria, eventueel aangevuld met de algemene welstandscriteria. Ten behoeve van de ontwikkeling hoeven dus geen aanvullende welstandscriteria opgesteld te worden.
Deelconclusie
Binnen het plangebied zijn verschillende welstandsgebieden van toepassing. Relevant voor de ontwikkeling is het gebied 'Objecten en voorzieningen'. Vanuit oogpunt van welstand betreft het hier geen ontwikkelingsgebied en kan worden volstaan met de bestaande gebiedsgerichte welstandscriteria, eventueel aangevuld met de algemene welstandscriteria.
Zowel het conserverende deel van het bestemmingsplan, alsmede het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan (ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen en een viertal appartementen), passen binnen zowel de nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Met name voor wat betreft het ontwikkelingsgericht deel van het bestemmingsplan, moet worden voldaan aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten. Dit is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. In de toetsing van de verschillende aspecten wordt onderscheid gemaakt in het zogeheten conserverende deel van het bestemmingsplan en het ontwikkelgerichte deel.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.
In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied meerdere archeologische aanduidingen kent.
Figuur 4.1 Fragment archeologische beleidskaart
AW2
Enkele plaatsen binnen het plangebied zijn aangeduid als 'AW2'. Dit betreft zone met een archeologische waarde. Hier is het advies dat bij vergravingen van dijken, wegen en kades dieper dan 50 cm er voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek plaats moet vinden.
VAW2
Het overgrote deel is aangeduid als 'VAW2'. Dit betreft zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Hier is het advies om bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv te vermijden. In afwijking van dit advies hanteert de gemeente een norm van 50 cm in plaats van 30 cm. Indien het ten behoeve van het planvoornemen niet mogelijk is om onder deze norm(en) te blijven, dient bij bodemingrepen groter dan 500 m² voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Overig
De overige delen van het plangebied zijn grijs aangeduid. Deze gebieden zijn vrijgegeven voor archeologisch onderzoek.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3' (VAW2) en de bestemming 'Waarde - Archeologie' (AW2) opgenomen. Dit ter vertaling van de vermeende archeologische waarden in het plangebied.
Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan is door Hamaland archeologisch bureau- en veldwerkonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Bureauonderzoek
Het bureauonderzoek toont aan dat het plangebied een hoge en middelhoge verwachting heeft op archeologische resten uit alle perioden vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt in het dekzandlandschap op de overgang naar het stuwwallenlandschap en mogelijk op gordeldekzandwelvingen.
Op grond van het uitgevoerde cartografisch onderzoek waarbij historische kaarten, luchtfoto’s en digitale bouwtekeningen zijn geraadpleegd, wordt bevestigd dat het plangebied bebouwd is geweest. De meest recente bebouwing op het plangebied is de Julianaschool die in 2005 is gesloopt. De kaarten vanaf 1850 geven bebouwing weer in en nabij het plangebied. De eerste bebouwing in de omgeving bestond uit een Joods kerkhof en de Dennenhoeve. Resten uit de Nieuwe Tijd - Middeleeuwen kunnen zich bevinden in en op een eventueel aanwezig plaggendek. Archeologische resten vanaf het Paleolithicum tot en met de Middeleeuwen kunnen aanwezig zijn in de top van het aanwezige dekzand (C-horizont) of op de overgang van het plaggendek naar de top van het dekzand indien sprake is van een intacte B-horizont.
Door wind en water kunnen vindplaatsen vanaf 10.000 jaar geleden, verstoven, overstoven, bedekt of weggespoeld zijn. De archeologische indicatoren bestaan meestal uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat. De meeste typen archeologische resten (bot, houtskool, aardwerk, metaal) zullen door de droge en zuurstofrijke condities slecht zijn geconserveerd, tenzij een plaggendek aanwezig is.
Veldonderzoek
De nieuwe ontwikkeling geeft een verstoring die dieper reikt dan 50 cm-mv zodat potentieel aanwezige archeologische lagen verstoord kunnen worden. Op grond hiervan is een inventariserend veldonderzoek (verkennend en karterende fase) uitgevoerd. Het veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek) toont aan dat het oorspronkelijke bodemprofiel tot in het archeologisch relevante niveau (C-horizont) is verstoord. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de bouw en sloop van delen van de Julianaschool. De aangetroffen bodemverstoringen reiken minimaal 10 cm tot maximaal 50 cm onder de oorspronkelijke top van het dekzandpakket. Hiermee zijn alle potentieel aanwezige archeologische niveaus verdwenen, afgezien van mogelijke diepe sporen zoals paalkuilen en waterputten.
Vanwege de diepe verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel en daardoor het ontbreken van archeologisch relevante spoorniveaus en het ontbreken van archeologische indicatoren, is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Met de voorgenomen bodemingrepen gaan geen archeologische waarden verloren. Om die reden is in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming waarde- archeologie’ opgenomen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan is milieuzonering niet relevant. Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied voorziet deze in zowel de toevoeging van een nieuwe milieuhinderlijke functie (KDV/BSO) als in de toevoeging van milieugevoelige functies te weten vier nieuwe woningen.
De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een gemengd gebied. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel. Bij de realisatie van een ruimtelijke ontwikkeling dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt.
Hierbij spelen twee vragen een rol:
Er dient dus te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid in het plangebied.
Voor wat de toetsing zijn de volgende activiteiten met bijbehorende richtafstanden van belang:
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Afstand gemengd gebied |
SBI-2008 852, 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 10 |
SBI-2008 8891 Kinderopvang | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 10 |
SBI 2008 9491 Kerkgebouwen e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 10 |
De grootste afstand voor alle milieuhinderlijke functies in het plangebied betreft 30 meter voor wat betreft het aspect geluid. Gezien de typering als gemengd gebied mag deze afstandsnorm met een trede worden verlaagd waarmee de grootste afstand 10 meter betreft.
Toets nieuwe milieuhinderlijke functies
De nieuwe milieuhinderlijke functie die wordt geïntroduceerd betreft kinderopvang. Deze moet op minimaal 10 meter afstand van woningen worden gerealiseerd. De dichtstbijzijnde bestaande woningen betreffen de woningen aan de Julianalaan en de Spreeuwlaan. Deze woningen liggen op circa 25 meter afstand van het perceel. De dichtstbijzijnde nieuwe woningen (4 appartementen) worden op 0 meter afstand van de milieuhinderlijke functie gerealiseerd. Om die reden is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd.
Toets nieuwe millieugevoelige functies
De nieuwe milieugevoelige functie die wordt geïntroduceerd betreft de 4 nieuwe appartementen. Eventuele milieuhinderlijke functies moeten op minimaal 10 meter afstand gevestigd zijn. De Centrumkerk voldoet met circa 20 meter aan deze afstand. De nieuwe kinderopvang en de Julianaschool voldoen niet aan deze afstand omdat deze op 0 meter afstand van de nieuwe woningen wordt gerealiseerd. Om die reden is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd.
Door De Milieuadviseur is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Voor de realisatie van de nieuwe woningen en bestaande woningen is akoestisch onderzoek verricht naar de optredende geluidshinder afkomstig van de Julianaschool en het nieuwe kinderdagverblijf. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’. Tevens is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de realisatie van het nieuwe kinderdagverblijf.
Bestaande functies
Bij de omliggende woningen wordt de richtwaarde van 50 dB(A) alleen bij de appartementen in het appartementencomplex Spreeuwlaan 10 t/m 94 overschreden. Bij deze appartementen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 53 dB(A), een overschrijding van 3 dB(A) van de richtwaarde. De overschrijding van de richtwaarde vindt alleen in de dagperiode (07:00 t/m 19:00 uur)plaats. Buiten deze periode is het kinderdagverblijf gesloten en is er geen geluidshinder afkomstig van het kinderdagverblijf. Er is dan ook geen sprake van geluidshinder in de avond- (19:00 t/m 23:00) en nachtperiode (23:00 t/m 07:00) en in het weekend. Er zal dan ook geen slaapverstoring optreden.
Ook tijdens de openingstijden van het kinderdagverblijf zal de geluidshinder bij de appartementen beperkt blijven, doordat de buitenruimte (balkons) aan de andere zijde (zuidoostzijde) van het appartementencomplex zijn gelegen, waardoor geen geluidshinder afkomstig van het kinderdagverblijf optreedt op de balkons.
Nieuwe functies
Bij de nieuwe appartementen, het kinderdagverblijf en de bestaande appartementen (Spreeuwlaan 10 t/m 94) wordt de richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie overschreden in de dagperiode op werkdagen. Buiten deze periode is geen sprake van geluidshinder afkomstig van het kinderdagverblijf en de Julianaschool, omdat deze dan gesloten zijn.
Om een goed woon- en leefklimaat bij de garanderen in het kinderdagverblijf en de nieuwe appartementen met een binnenwaarde van 35 dB(A) is een gevelwering noodzakelijk van 30 dB(A) bij het kinderdagverblijf en 25 dB(A) bij de nieuwe appartementen. In de avond- en nachtperiode is de buitenschoolse opvang gesloten. In deze perioden treedt geen geluidshinder op. Hierdoor treedt evenmin slaapverstoring op bij de nieuwe appartementen.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.
De gemeente De Bilt beschikt over een Regionale bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan, worden er geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, waarmee bodemonderzoek voor dit deel dan ook niet noodzakelijk is.
Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het plangebied wordt een nieuwe functie mogelijk gemaakt, waarmee het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De aanleiding tot de uitvoering van het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw ten behoeve van kinderopvang/BSO in combinatie met appartementen op de verdieping op de onderzoekslocatie. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Centrumplan e.o.
In 2005 is reeds een bodemonderzoek op de locatie verricht. Derhalve is het doel van het actualiserend bodemonderzoek het verkrijgen van een indicatie (actualisatie) van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond. Het actualiserend bodemonderzoek is gebaseerd op de in de NEN 5740 genoemde strategie voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie (paragraaf 5.1, NEN 5740). In de periode 2005-2016 zijn er voor zover bekend geen wezenlijk wijzigingen in het gebruik van de locatie geweest. Derhalve is alleen de bovengrond onderzocht en is onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond en het grondwater achterwege gelaten.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met zink en PAK. Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het actualiserend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit betreft de te verwachten bodemkwaliteitsklasse maximaal Wonen. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan en de beoogde nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig. Voor de historische ontwikkeling van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van dit bestemmingsplan.
Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid en duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
De wettelijke eisen inzake duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De geldende eisen zijn zodoende als volgt.
Bouwbesluit 2012 - prestatie eisen
Milieuprestatie Gebouw (MPG):
Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.
Hoe te voldoen:
Om te voldoen aan deze eisen dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Voorliggende paragraaf gaat hierop in.
De gemeente De Bilt heeft haar ambitie duurzaam bouwen in onder andere de woonvisie, milieubeleidsplan en het duurzaamheidsprogramma vastgelegd. Verder is recentelijk (mei 2016) nieuw beleid ten aanzien van duurzaam bouwen, als onderdeel van het duurzaamheidsprogramma, vastgesteld. Dit betreft het DuBobeleid.
Woonvisie 2013-2020
In de Woonvisie 2013-2020 (vastgesteld op 25 april 2013) heeft de raad ervoor gekozen om te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners voor zowel bestaande als nieuwbouw. Middels een motie bij vaststelling van de woonvisie zijn de volgende punten inzake duurzaam bouwen vastgelegd:
In april 2016 is een nieuwe actuele ambitie door de gemeenteraad vastgesteld. Vanuit het gemeentelijk beleidskader gelden dan ook ten aanzien van onderhavig bouwplan de volgende ambities op basis van de berekening met de tool GPR gebouw:
Aanbod gemeente
Het gebruik van GPR gebouw wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid. Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energiespecialist om de kansen en mogelijkheden inzake duurzaam bouwen na te gaan. Voor een licentie alsook een adviesgesprek kan contact opgenomen worden met E. Rot via e.rot@odru.nl of via 088 022 50 00. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd.
Milieubeleidsplan
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:
Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente gezegd: De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.
Duurzaamheidsprogramma 2015-2018
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 vastgesteld. Een belangrijke ambitie volgens het Biltse coalitieakkoord 'Oog voor elkaar, oog voor de toekomst' van 7 mei 2014 is dat duurzaamheid een vanzelfsprekend uitgangspunt in het denken en handelen is. Als concrete stappen daar naartoe, noemt het akkoord onder meer dat de gemeente het goede voorbeeld moet geven en dat moet worden vastgehouden aan de eerder vastgestelde ambitie van energieneutraliteit in 2030. Ook de noodzaak van het verminderen van de productie van afval is in het coalitieakkoord vermeld.
Het streven naar energieneutraliteit en naar een circulaire economie zijn daarom de twee pijlers waarop het duurzaamheidprogramma voor de jaren 2015-2018 is gebouwd. Om de gemeentelijke voorbeeldfunctie invulling te geven, moet duurzaamheid de leidraad zijn voor het handelen van de gemeente. Onder het motto 'practice what you preach' zal de gemeente haar voorbeeldfunctie nog meer dan in het verleden tot uitdrukking moeten brengen. Niet alleen binnen onze eigen organisatie, zoals op het vlak van het energieverbruik van de gemeentelijke gebouwen, maar ook in onze rol van bestuursorgaan. Zo zal duurzaamheid bijvoorbeeld in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangspunt zijn.
DuBobeleid
In het nieuwe DuBobeleid gaat het om een ambitie en niet om een verplichting. Het streven naar een (hoog) rapportcijfer in GPR gebouw past daarbij. Het college wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan het wettelijke.
De ambitie een energieneutraal De Bilt in 2030 betekent dat de inspanningen hier wel op gericht moeten zijn, maar dat per project inzichtelijk gemaakt wordt wat de ambitie het aan extra investering vergt. De keuze voor een ambitieniveau zet de kaders voor het maken van afspraken door gemeente (projectleiders) met bouwers. Het beleid gaat uit van het ambitieniveau 'voortvarend'.
De ambitie voortvarend betekent een forse maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. Voortvarend gaat een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Ten aanzien van nieuwbouw en bestaande bouwen worden de volgende voorwaarden gesteld:
Nieuwbouw
Bestaande bouw
Voor het beheersgerichte deel van het bestemmingsplan zijn de duurzaamheidsaspecten weinig relevant. Voor het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan zijn de duurzaamheidseisen wel relevant. Zoals in het duurzaamheidsprogramma 2015-2018 is opgenomen vormt duurzaamheid in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangspunt. Zo ook bij de voorliggende gemeentelijke ontwikkeling in het plangebied. Met de aanscherping van het duurzaamheidsprogramma 2015-2018 in het nieuwe DuBobeleid is bij voorliggend plan de volgende ambitie van toepassing:
In het Dubo-convenant 2010-2014 zijn de extra investeringen op het gebied van duurzaamheid met partijen overeen gekomen. Deze zijn aangescherpt in het nieuwe DuBobeleid met de vaststelling van het ambitieniveau 'voortvarend'.
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen bekend als Ecologische hoofdstructuur). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Door Staring Advies is voor het plangebied een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' ligt op circa 7 kilometer afstand van het plangebied. Overige Nederlandse Natura 2000-gebieden (o.a. 'Gooi- en Eemmeer' en 'Kolland en Overlangbroek') liggen op grotere afstand, vanaf 15 km. Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en overige Natura 2000-gebieden, de geïsoleerde ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en overige Natura 2000-gebieden en de beperkte omvang van de geplande ontwikkeling in het plangebied zijn eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.
Natuurwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland. Het Landgoed Beerschoten, ten zuiden van het plangebied is aangewezen als bestaande natuur binnen het NNN. Dit NNN-gebied ligt op ongeveer 400 meter afstand van het plangebied. Er vindt, als gevolg van de ontwikkeling, geen ruimtebeslag op bestaande natuur plaats. Bij het toetsingskader van het NNN is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het NNN zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden. De kernkwaliteiten van het NNN worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.
Soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van het onderzoek blijkt dat het plangebied niet geschikt is voor de beschreven beschermde soorten. Nader onderzoek alsmede het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
In de onderstaande figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Utrecht weergegeven. Hier is te zien dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire dan wel mobiele bronnen bevinden.
Figuur 4.2 - Uitsnede risicokaart Nederland
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan, worden er geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Voor wat betreft het ontwikkelingsgericht deel van het bestemmingsplan wordt er een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt in de vorm van woningbouw. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect geluid, dit betreft de aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied valt binnen de geluidszone van de Julianalaan en de Koperwieklaan. Om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de hoogste geluidsbelasting 57 dB bij het kinderdagverblijf en 54 dB bij de appartementen bedraagt, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 5 dB, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen.
De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.
De gemeente De Bilt verleent op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid geen hogere waarden hoger dan 58 dB. Doordat de geluidsbelastingen bij het kinderdagverblijf en de appartementen lager zijn dan 58 dB, vallen deze binnen de bandbreedte waarvoor de gemeente hogere waarden kan verlenen. Echter omdat de omliggende wegen een 30 km-regime (geen formele zone) hebben is de verlening van hogere waarden niet nodig.
Railverkeerslawaai
Het plangebied valt binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit de geluidskaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) voor het peiljaar 2025 blijkt dat op het perceel Julianalaan 50 de geluidsbelasting tussen de 45 en 50 dB ligt afkomstig van de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Bij het kinderdagverblijf en de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. Een akoestische berekening voor deze spoorlijn is dan ook niet noodzakelijk, aangezien uit de geluidscontouren al blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Industrielawaai
Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Wel vallen de nieuwe woningen binnen een hinderzone van aangrenzende bedrijven. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2 Bedrijven- en milieuzonering.
Het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden Wet luchtkwaliteit, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.
Volgens de nieuwe Wet en regelgeving leidt voorliggend project 'niet in betekenende mate' tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. Uit de gemeentelijke luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 31,3 microgram per m3 uitkomt, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
Binnen het plangebied bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruim beneden de wettelijke normen. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wettelijke kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Uit de luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de grenswaarden niet worden benaderd, wat betekent dat er geen personen worden blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Door de lage concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn er geen beperkingen voor ontwikkelingen vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen en wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
n het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.
Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.
De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)
Waterschapsbeleid
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.
In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water. Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl): De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst. Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven; Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Handboek Watertoetsproces
Het waterschap heeft een Handboek Watertoetsproces ontwikkeld. Het handboek is bedoeld voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, zoals gemeenten, projectontwikkelaars en adviesbureaus. Water en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom wil het waterschap samen met gemeenten de waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten afwegen. Het handboek is daarin een eerste stap. In het handboek staan richtlijnen voor het watertoetsproces. Ook is te lezen wat het waterbeleid betekent voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Meer informatie leest u op de website www.hdsr.nl/watertoets.
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 14
Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels Keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:
Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Bescherming grondwaterkwantiteit
Het plangebied ligt op de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug. Er is sprake van infiltratie en de grondwaterstand bevindt zich op ongeveer 1,5 à 3 m beneden maaiveld. Aan de ene zijde is het wenselijk regenwater zoveel mogelijk te laten infiltreren om zo de kwantiteit van het grondwater op peil te houden. Aan de andere zijde kan dit een risico opleveren voor de kwaliteit van het grondwater door inspoeling van verontreinigende stoffen. De gemeente De Bilt heeft in 2010 haar handtekening gezet onder het Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het convenant betrekking op heeft. Het dakvlak van het nieuwe gebouw met maatschappelijke voorzieningen wordt afgekoppeld. Het gaat hierbij om schone waterstromen. Voor het beheersgerichte deel van het bestemmingsplan spelen er geen specifieke wateropgaven.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het bestemmingsplan is grotendeels beheersgericht. Voor wat betreft de beoogde ontwikkelingen vindt er een toename in verharding plaats. Deze toename betreft enerzijds het gebouw (500 m2) en anderzijds de verharding die op het perceel zal worden gerealiseerd. De exacte omvang hiervan is op dit moment niet duidelijk, maar zal ongeveer 1.400 m2 bedragen, waarmee de ondergrens ruimschoots overschreden wordt.
Watercompensatie is voor de beoogde ontwikkeling dan ook noodzakelijk. De nieuwe bebouwing zal voor wat betreft het hemelwater afgekoppeld worden van de bestaande riolering. Hemelwater zal direct geïnfiltreerd worden op het perceel. Hiertoe is het binnen de planregels mogelijk gemaakt om waterhuishoudkundige voorzieningen te treffen. Daarnaast worden er in de te sluiten anterieure overeenkomst voorwaarden gesteld omtrent de te realiseren watercompensatie.
Ten aanzien van de planontwikkeling is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.
Watersysteemkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Zoals gesteld wordt het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater wordt afgekoppeld en zal worden geïnfiltreerd op de locatie.
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan zijn geen ontwikkeling voorzien die van invloed zijn op de bestaande verkeersafwikkeling. De bestaande woningen aan de Prins Bernhardlaan, Spreeuwlaan en Kramsvogellaan worden ontsloten door die wegen en vervolgens op de Koperwieklaan en de Julianalaan die een doorstroom functie kennen.
Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuw gebouw met maatschappelijke voorzieningen (KDV/BSO) en in vier appartementen. Voor wat betreft de nieuwe verkeersgeneratie moet rekening worden gehouden met de volgende kengetallen.
Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Hierbij wordt voor wat betreft het type gebied uitgegaan van, matig stedelijk, schil centrum.
Functie | Aantal | Norm minimaal per woning /100m2 bvo | Norm maximaal per woning /100m2 bvo | Totaal verkeers- bewegingen / etmaal |
Woningen (koop, etage, duur) | 4 | 6,5 | 7,3 | 28 |
Kinderdagverblijf | 800 m2 | 27,5 | 32,6 | 240 |
De ontwikkeling in het plangebied voorziet in een extra verkeersgeneratie van circa 270 verkeersbewegingen per etmaal. Deze worden ontsloten op de Julianalaan door middel van een te realiseren toerit. De capaciteit van de Julianalaan en de omliggende wegen heeft een voldoende capaciteit om deze extra verkeersbewegingen te kunnen verwerken.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan zijn geen ontwikkeling voorzien die van invloed zijn op de bestaande parkeersituatie. De bestaande woningen aan de Prins Bernhardlaan, Spreeuwlaan en Kramsvogellaan parkeren aan deze wegen, op centrale parkeerpleinen dan wel op eigen terrein.
Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuw gebouw met maatschappelijke voorzieningen (KDV/BSO) en in vier appartementen. Voor wat betreft de nieuwe parkeersituatie moet rekening worden gehouden met de volgende kengetallen.
Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Hierbij wordt voor wat betreft het type gebied uitgegaan van, matig stedelijk, schil centrum.
Functie | Aantal | Parkeernorm per woning /100m2 bvo | Totaal parkeer- plaatsen/etmaal | |
Woningen (koop, etage, duur) | 4 | 1,6 | 6,4 | |
Kinderdagverblijf | 800 m2 | 1,0 | 8 |
De ontwikkeling in het plangebied voorziet in een extra parkeerbehoefte van circa 14 parkeerplaatsen. Aangezien er meerdere functies worden gecombineerd, is dubbelgebruik mogelijk. Het piekmoment voor deze combinatie vormt de werkdagmiddag. Onderstaand is zijn de mogelijkheden van dubbelgebruik weergegeven.
Functie | Aanwezigheidspercentage | Parkeerplaatsen op piekmoment nodig | ||
Woningen (koop, etage, duur) | 50% | 3,2 | ||
Kinderdagverblijf | 100% | 8 |
Gezien de mogelijkheden tot dubbelgebruik, zijn er in totaal 11 parkeerplaatsen noodzakelijk. Het parkeren ten behoeve van de nieuwe functie zal op eigen terrein gerealiseerd worden. Hiervoor wordt voorzien in een parkeerkelder onder de nieuwe bebouwing met ruimte voor circa 11 parkeerplaatsen.
Verder wordt op eigen terrein voorzien in ruimte voor 270 fietsparkeerplaatsen voor onder andere de naastgelegen Julianaschool.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Nabij het plangebied zijn bomkraters bekend, met name langs de spoorlijn Amersfoort - Utrecht, die zijn ontstaan bij bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog (WO II). Het is bekend dat circa 10% van de afgeworpen bommen uit WO II niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger. In het kader hiervan zijn er in de omgeving van het plangebied al meerdere historische vooronderzoeken uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Uit deze informatie kan worden opgemaakt dat in het plangebied mogelijk niet gesprongen explosieven kunnen voorkomen. In de figuur is de ontwikkellocatie ten opzicht van de verdachte gebieden weergegeven.
Figuur 4.3 - Verdacht gebied in rood en blauwe cirkel de ontwikkellocatie
Voor wat betreft de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het noodzakelijk dat er een vooronderzoek naar het voorkomen van niet gesprongen conventionele explosieven wordt uitgevoerd.
Door de Explosive Clearance Group (ECG) is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het onderzoek geeft, door middel van het verzamelen en verwerken van relevant historisch feitenmateriaal, gefundeerd antwoord op de volgende drie kernvragen:
Geconcludeerd wordt dat de geplande werkzaamheden op reguliere wijze kunnen worden uitgevoerd. Hoewel er geen feitelijke aanleiding is het onderzoeksgebied verdacht te verklaren, wordt wel geadviseerd om het uitvoerend personeel voorafgaand aan werkzaamheden in de te bewerken gebieden altijd te instrueren (aan de hand van Bijlage 2 Protocol Toevalsvondst).
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan wordt niet voorzien in een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 1 van de Wro. Voor wat betreft het ontwikkelgerichte deel van het bestemmingsplan is deze in eigendom van gemeente De Bilt. De kosten van de grondexploitatie zijn anderzins verzekerd, namelijk door middel van een anterieure overeenkomst. Er bestaat derhalve geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Het concept ontwerpbestemmingsplan alsmede toelichtende informatie zijn toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners. Dit ten behoeve van de wettelijke verplichting om vooroverleg te voeren met de daarvoor aangewezen instanties ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De volgende instanties is gevraagd om een reactie:
Uit het wettelijk vooroverleg zijn de volgende reacties naar voren gekomen. In cursief is de gemeentelijke reactie weergegeven.
Provincie Utrecht
Bij brief van 1 februari 2017 heeft de provincie Utrecht laten weten dat het voorliggende bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor het plaatsen van opmerkingen in het kader van het provinciaal belang.
Reactie gemeente
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Hooghemraadschap Stichtse Rijnlanden
Bij mail van 23 januari 2017 adviseert het waterschap om het plan nader uit te werken met betrekking tot de infiltratiemogelijkheden. Daarbij adviseren zij om uit te gaan van een minimale bergingscapaciteit van 45mm/m2 voor infiltratievoorzieningen.
Reactie gemeente
Het bestemmingsplan is niet het instrument om de infiltratiemogelijkheden nader te concretiseren. Wel dient het bestemmingsplan in juridische zin deze voorzieningen mogelijk te maken. Om die reden is in de bestemmingsomschrijving (artikel 4.1) opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor waterhuishoudkundige voorzieningen. De daadwerkelijke uitwerking van de infitratiemogelijkheden zal plaatsvinden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning. Daarbij zal de voorgestelde minimale bergingscapaciteit van 45mm/m2 maatgevend zijn. De reactie geeft verder geen aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf 12 januari 2017 tot 23 februari 2017 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij de gemeenteraad. De ter inzage legging is bekend gemaakt door publicatie in de Biltsche Courant, de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ontvangen. Tijdens de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan is er eveneens een inloopavond georganiseerd.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek van Bilthoven. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen (Artikel 1)
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In dit bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen:
Groen (Artikel 3)
De in het plangebied gelegen groenvoorziening nabij de gestapelde woningen aan de Kramsvogellaan zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Voorts zijn de bestaande en zo nodig nieuwe speelvoorzieningen, waterpartijen en -voorzieningen en voet- en fietspaden geregeld.
Maatschappelijk - 1 en 3 (Artikel 4) (Artikel 5)
De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied zijn uitgesplitst in twee afzonderlijke bestemmingen, namelijk:
De algemene maatschappelijke functies vallen binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. De kerk in het plangebied valt binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 3', waar religieuze voorzieningen zijn toegestaan. Naast voornoemde functies, zijn bijbehorende voorzieningen, zoals groen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeren en ontsluiting aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd. Voor alle bestemmingen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Verkeer - Railverkeer (Artikel 6)
De spoorlijn in het plangebied krijgt een specifieke regeling in het bestemmingsplan. Voor het bouwen van bouwwerken is een maximale hoogtemaat opgenomen van 13 m voor overkappingen, 10 m voor palen en masten en 4,5 m voor alle overige bouwwerken.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 7)
De wegen waar de verblijfsfunctie centraal staat, de erftoegangswegen, hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen.
Wonen (Artikel 8)
De woningen aan de Prins Bernhardlaan zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn aaneengebouwde en geschakelde woningen toegestaan. De maatvoering van de woningen is afgestemd op de bestaande situatie.
Daarnaast zijn in de planregels bepalingen opgenomen ten behoeve van het vergroten van de woning. Zowel aan de voorgevel, de oorspronkelijke zijgevel en de oorspronkelijke achtergevel mag de woning worden vergroot. Ook bijgebouwen zijn binnen de bestemming toegestaan. De oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2 tot een maximum van 15% van het bouwperceel.
In de woonbestemmingen zijn gebruiksregels opgenomen waarin de mogelijkheid is geboden voor aan-huis-verbonden beroepen. Wel stelt de gemeente voorwaarden om te voorkomen dat het beroep aan huis overlast geeft voor omwonenden of gebruikers van de gronden in de omgeving. In het bestemmingsplan zijn definities voor beroep aan huis en voor bedrijf aan huis opgenomen.
Wonen - gestapeld (Artikel 9)
De beoogde nieuwe gestapelde woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - Gestapeld'. De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor gestapelde woningen, inclusief bijbehorende tuinen en erven en parkeergelegenheid op eigen terrein.
De hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.
Waarde - Archeologie en Archeologie 3 (Artikel 10) (Artikel 11)
In het plan is ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden een tweetal volgende dubbelbestemmingen opgenomen, namelijk:
In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat de voor deze dubbelbestemmingen aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.
In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of van werkzaamheden is vervolgens de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
In de praktijk is een bodemingreep of zijn grondwerkzaamheden de reden voor archeologisch onderzoek. Voorbeelden van bodemingrepen zijn graven en het leggen van funderingen. Grondwerkzaamheden omvatten veelal het graven in de grond of het afgraven van grond. De gemeente verstrekt de initiatiefnemer gegevens waar in het kader van de ruimtelijke procedure aan moet worden voldaan. Concreet betekent het voorgaande dat de gemeente enkele vereisten stelt voor het onderzoek waar de ingreep gepland is. Het aspect archeologie behoort hiertoe. In eerste instantie vindt er op advies van de gemeente een screening plaats door een door initiatiefnemer te consulteren deskundig adviesbureau. Het bureau toetst het voorgenomen initiatief aan het gemeentelijke archeologisch beleid. Naast een beschrijving bestaat dit beleid uit kaarten waarop archeologisch waardevolle en minder waardevolle gebieden staan aangegeven met een bijbehorend onderzoeksregime. Als blijkt dat de voorgenomen ingreep binnen de vrijstellingsgrenzen valt, is onderzoek niet noodzakelijk. Deze grenzen zijn in de afzonderlijke dubbelbestemmingen nauwgezet vastgelegd. Voor 'Waarde - Archeologie' is deze grens gelegd bij bodemingrepen dieper dan 50 cm. Voor 'Waarde - Archeologie 3' is deze grens gelegd bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 500 m2. Indien bij een ingreep de grenzen zoals genoemd in de betreffende dubbelbestemming wordt overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De initiatiefnemer dient in dat geval aan te tonen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Door middel van een bureauonderzoek wordt een verwachtingsmodel opgesteld, dat in sommige gevallen gevolgd wordt door een veldonderzoek (meestal grondboringen). Daarbij wordt vooraf bepaald waar bodemingrepen gaan plaatsvinden, wat de trefkans is (c.q, het ondernemersrisico) en wordt er een inschatting gemaakt of er in het verleden al bodemingrepen hebben plaatsgevonden.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 12)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (Artikel 13)
In dit artikel zijn enkele algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Het betreft onder andere een regeling voor bestaande afwijkingen van de regels van het plan (voor wat betreft de maatvoering).
Algemene gebruiksregels (Artikel 14)
In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het plan. Het artikel geldt voor gehele plangebied.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 16)
Het bestemmingsplan bevat allereerst een wijzigingsregel waarmee de overschrijding van bestemmingsgrenzen geregeld wordt.
Algemene procedureregels (Artikel 17)
In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van een nadere eis.
Overige regels (Artikel 18)
Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
Overgangsrecht (Artikel 19)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel (Artikel 20)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Centrumkerk e.o.'.