direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Plan: Buitengebied De Bilt Noord-Oost
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0006BP00103-OH01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. graszodenkwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - graszodenkwekerij';
  • c. uitoefening van een boomkwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt';
  • d. activiteiten bij agrarische bedrijven zoals per adres aangegeven in de bijlage 'Activiteiten bij agrarische bedrijven';
  • e. behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;
  • f. dagrecreatie;
  • g. wegen, paden en verhardingen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Onder het doel 'uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf':

  • zijn kwekerijactiviteiten en kassen niet begrepen;
  • zijn boomkwekerij, heester- en fruitteelt niet begrepen, uitgezonderd voor zover toegestaan;
  • is mestopslag buiten het bouwvlak niet begrepen;
  • is ondersteunende teelt en de verbouw van vollegrondsgroente begrepen waarbij het gebruik van afdekfolie is toegestaan;
  • is per agrarisch bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf begrepen;
  • is per agrarisch bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • zijn intensieve veehouderijbedrijven niet begrepen.

Onder het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden', worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • het behoud van erf-, laan-, kavelgrens- en wegbeplanting;
  • het openhouden van sloten;
  • de aansluiting op ecologische verbindingen.


Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot het gebruik van bestaande voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.


Het doel 'wegen, paden en verhardingen' is beperkt tot:

  • de bestaande wegen en met inachtneming van het bestaande aantal rijstroken;
  • het gebruik van bestaande voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
  • a. Voor de bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf, graszoden- en boomkwekerij gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de gebouwen worden gebouwd met kap;
    • 3. binnen het bouwvlak zijn paardenbakken toegestaan tot een oppervlakte van 800 m²;
    • 4. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken   Goothoogte   Bouwhoogte   Oppervlakte  
Bedrijfsgebouwen   5 m   10 m   -  
Bedrijfswoning   6 m   10 m   100 m2  
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning   3 m   6 m   70 m²  
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak   -   12 m   -  
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak   -   3 m   -  
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'landschapsmonument'   -   1,3 m   -  

  • b. Voor de bebouwing ten behoeve van de overige doeleinden gelden de volgende regels:
    • 1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. hekwerken dienen passeerbaar te zijn voor de bij het gebied behorende fauna;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2:
    • 1. sub a. onder 2, voor een platte afdekking van bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 150 m² per grondgebonden agrarisch bedrijf;
    • 2. sub a. onder 4, voor een hogere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het agrarische bouwvlak tot een maximale hoogte van 25 m;
    • 3. sub a. onder 4, voor een grotere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, tot een maximale goothoogte van 6 m.

  • b. In de afweging worden in ieder geval de volgende belangen betrokken:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. de verkeersveiligheid, respectievelijk de verkeersaantrekkende werking;
    • 3. de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden.

  • c. De onder a.1. tot en met a.3. bedoelde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen en wordt slechts verleend indien is aangetoond dat:
    • 1. de vergrote bouwmogelijkheid noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend, geen blijvende nadelige gevolgen heeft voor de ruimtelijke kenmerken, die van belang worden geacht ten behoeve van het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden' (zie lid 3.1);
    • 3. door de ingreep geen significante schade ontstaat aan de wezenlijke waarden en kenmerken van de groene contour.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. het gebruik van de gronden voor bedrijfsmatige opslag buiten de bedrijfsgebouwen;
    • 2. het gebruik van de gronden voor het bedrijfsmatig voor derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstige van het betrokken bedrijf;
    • 3. het gebruik van gronden voor het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het grondgebonden agrarisch bedrijf.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bestaande legaal tot stand gekomen activiteiten welke op het tijdstip inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in de bijlage 'Lijst nevenactiviteiten' tot maximaal de aldaar genoemde oppervlakte.

  • b. In de afweging worden in ieder geval de volgende belangen betrokken:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. de ruimtelijke kenmerken behorend tot het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden' (zie lid 3.1);
    • 3. de verkeersveiligheid, respectievelijk de verkeersaantrekkende werking.

  • c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de nevenactiviteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend, geen blijvende nadelige gevolgen heeft voor de ruimtelijke kenmerken, die van belang worden geacht ten behoeve van het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden' (zie lid 3.1).
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, op of in gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,50 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 3. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, anders dan bij wijze van verzorging, dan wel het kappen van hakhout, althans indien dit een periodiek terugkerende werkzaamheid betreft op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 5. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 7. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

  • c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken het bepaalde in lid 3.1.

  • d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

  • e. Bij de afweging als bedoeld onder b. voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die betrekking hebben op het dempen van sloten zal ten minste een evenredige compensatie van het verlies aan waterareaal als voorwaarde worden gesteld. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien de breedte van het perceel dat ontstaat na demping van de sloot of watergang, die parallel aan de verkavelingsrichting (opstrek) loopt, meer dan 70 m zal bedragen.