4.2.2
Luchtkwaliteit
In
de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze
paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel
bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit
introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten.
Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de
verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten
dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de
luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en
infrastructuur (wegen).
Wat
het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm
voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een
'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine'
projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder
toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk
van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor
luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende
functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate
bijdragen'.
Een
belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het
Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL,
dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies
en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren.
Besluit
gevoelige bestemmingen
Op
16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking
getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel
5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en
rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke
ordening.
Het
Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde
gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het
bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking
heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen
op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter
langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het
totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet
toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2
dreigt/plaatsvindt.
De
volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als
gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-,
verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het
gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord,
maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding
ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In
het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee
aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de
nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de
luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert.
Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt
aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te
toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen
overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog
gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het
voorliggende bestemmingsplan is een overwegend conserverend
bestemmingsplan. Er worden geen uitbreidingen mogelijk gemaakt
van potentieel luchtvervuilende bestemmingen en er worden geen
nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het plan draagt in niet
betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan
de Wet milieubeheer.
4.2.4
Bedrijven en milieuzonering
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en
Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst
opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige
bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt
dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het
ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en
gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van
voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld
bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare
voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Voorliggend
bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe bedrijven
of nieuwe uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven. De huidige
bedrijven zijn zodanig vergund dat de hindercontouren van deze
bedrijven niet strijdig zijn met milieuwetgeving. Bij nieuwe
gevoelige bestemmingen of bedrijven dient de milieuzonering in acht te
worden genomen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen
belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.5.1
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit
externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond
minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Planspecifiek
Net buiten het
plangebied zijn twee Bevi-inrichtingen gelegen. Het gaat om het BP
tankstation aan de Eemweg 25 en Esso Groeneveld aan de
Amsterdamsestraatweg 42a. Bij het op de risicokaart aangegeven
tankstations aan de Drakenburgerweg 2 is geen sprake meer van verkoop
van LPG.
Eemweg 25
In onderstaande
figuur is het invloedsgebied van het tankstation vanaf het reservoir
weergegeven. Aangezien dit invloedsgebied over het plangebied ligt
dient rekening te worden gehouden met het tankstation.
Figuur:
invloedsgebied vanaf het LPG reservoir vanaf het LPG tankstation aan de
Eemweg 25
Voor de
inrichting is bij besluit van 30 januari 1990 een revisievergunning
inzake de Hinderwet (heden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
verleend. Bij besluit van 4 juli 2008 is de doorzet aan LPG
gemaximaliseerd tot 1000 m3 per jaar.
Plaatsgebonden
risico
LPG tankstations
zijn categoriale inrichtingen. Dit wil zeggen dat op grond van het Bevi
rekening moet worden gehouden met vaste afstanden voor het
plaatsgebonden risico.
De afstanden uit
tabel 1 van bijlage 1 bij de Revi moeten mede in acht genomen worden
bij het nemen van besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening
zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij het nemen van
dergelijke besluiten is, blijkens de nota van toelichting bij het Bevi,
sprake van een nieuwe situatie, ook al wordt een feitelijk reeds
bestaande situatie opnieuw vastgelegd in een bestemmingsplan
(conserverend bestemmingsplan). Ook de bestuursrechter interpreteert
het Bevi in deze zin. (Bron: VROM (inmiddels IenM), Informatieblad
“Implementatie Convenant LPG-autogas 2005, veelgestelde vragen en
antwoorden”).
Conform tabel 1
van bijlage 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
moet worden voldaan aan de afstanden als genoemd in onderstaande tabel.
Tabel 1.
Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt
kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6
per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per
jaar
De in tabel 1
vermelde afstanden liggen bij een doorzet tot 1000 m3 buiten
het plangebied. Hiermee is er vanwege het plaatsgebonden risico geen
belemmering voor het plangebied.
Groepsrisico
“Conform
artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient het
groepsrisico te worden verantwoord. Om inzicht te krijgen in de hoogte
van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de LPG-rekentool. De
rapportage is
als bijlage
1 opgenomen
en geeft inzicht in de aanwezigheid van personen binnen het
invloedsgebied van het LPG-tankstation en de hoogte van het
groepsrisico. Uit deze rapportage is af te leiden dat de
oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Evenmin is sprake van een toename van het groepsrisico nu het
onderhavig plan louter conserverend van aard is.
De mogelijkheden
tot hulpverlening in geval van een calamiteit bij het LPG tankstation
zijn voldoende nu op ongeveer 1,3 kilometer vanaf het LPG tankstation
zich de brandweerpost te Baarn aan de Plataanlaan 2 bevindt. Op
ongeveer 1,5 kilometer bevindt zich het Meander Medisch centrum locatie
Baarn. Daarnaast zijn er voldoende vluchtwegen van het LPG-tankstation
af gericht en bevinden zich geen (verminderd) zelfredzame personen
binnen het invloedsgebied. Ten slotte plaatst de Veiligheidsregio in
haar advies geen opmerkingen ten aanzien van zelfredzaamheid en
hulpverlening. De gemeente – gelezen het advies van de
Veiligheidsregio – ziet evenmin aanleiding tot (aanvullende)
maatregelen en acht gelet op het voorgaande het groepsrisico
verantwoord.”
Amsterdamsestraatweg
42a
In onderstaande
luchtfoto is de afstand vanaf het LPG reservoir tot de rand van het
invloedsgebied weergegeven. Het LPG vulpunt en afleverzuil zijn op
grotere afstand gelegen. Het invloedsgebied van het LPG tankstation
raakt het plangebied. Binnen het plangebied liggen geen kwetsbare of
beperkt kwetsbare objecten. Hiermee vormt het tankstation vanwege
externe veiligheid geen belemmering voor het bestemmingsplan Baarn
Noord.
Figuur:
afstand vanaf het LPG reservoir tot de rand van het invloedsgebied (150
mtr)
50 KV-station
Aan de Gaslaan 28
is aan de binnenzijde van een woningblok een groot 50
KV-station gelegen. Op basis van de provinciale risicokaart is
op te maken dat geen plaatsgebonden risicocontour geldt voor deze
inrichting. De kabels en leidingen naar dit station zijn bestemd
middels een dubbelbestemming om in het kader van een goede
ruimtelijke ordening deze leidingen afdoende te beschermen.
Geconcludeerd kan
worden dat voorliggend bestemmingplan geen nieuwe ontwikkelingen
mogelijk maakt. De bestaande aanwezige risicovolle inrichtingen voldoen
aan de wettelijke eisen. Met uitzondering van het groepsrisico ter
plaatste van 'De Wiekslag' is een toename van het huidige huidige
groeps- of plaatsgebondenrisico niet aan de orde. Wat betreft het
groepsrisico ter plaatse van 'De Wiekslag' kan geconcludeerd worden dat
het toeneemt, maar dat de risico's aanvaardbaar zijn.
Gasontvangstation
Verantwoording
groepsrisico
Baarn wil een
gezonde en veilige leefomgeving waarborgen en veiligstellen. Dit
betekent dat mensen zijn beschermd tegen onnodige milieurisico’s.
De raad zet hierbij in op een zo duurzaam en veilig mogelijke
ruimtelijke ontwikkeling. Beschikbare locaties moeten optimaal worden
benut en risico’s zoveel als mogelijk verkleind en beheerst.
Hierbij is van belang dat afstand wordt aangehouden tussen kwetsbare
functies en risicobronnen. In bestaande gevallen waarin dat niet op
korte termijn mogelijk is, spant de gemeente zich maximaal in om de
risico’s tot een acceptabel niveau te beperken en een structureel
veilige situatie te creëren.
Zoals gezegd
bevindt zich in het plangebied een gasontvangstation nabij het
woonzorgcomplex ‘De Wiekslag’. Hoewel de wet dit niet
voorschrijft, acht de gemeente het vanuit het oogpunt van een
goede ruimtelijke ordening belangrijk dat zorgvuldig naar het
groepsrisico wordt gekeken.
Het
groepsrisico kan worden omschreven als ‘de cumulatieve kansen per
jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als
rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een
inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een
gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is’.
Het gaat dus kort
gezegd om de kans dat een groep personen ineens overlijdt ten gevolge
van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ter beoordeling van het
groepsrisico sluit de gemeente aan bij de systematiek voor de
verantwoording van het groepsrisico, zoals die in het externe
veiligheidsbeleid gangbaar is1. Hierna zal op de
verschillende aspecten worden ingegaan. Vooropgesteld wordt dat het
onderhavige bestemmingsplan conserverend van aard is en slechts het
geldend planologisch kader verankert: er vindt geen verdichting plaats
in de nabijheid van het gasontvangstation.
- De omvang van
het groepsrisico
Om meer zicht te
krijgen in de omvang van het groepsrisico is een kwantitatieve
risicoanalyse (hierna: QRA) uitgevoerd door KEMA (zie bijlage
2). Deze
QRA is getoetst door het RIVM
2, dat concludeert dat de QRA
correct is uitgevoerd volgens de concept-rekenmethodiek voor de
aardgastransportinrichtingen van de Gasunie met inachtneming van het
interimstandpunt voor de faalfrequenties. In de QRA is de
bevolkingsdichtheid geïnventariseerd tot op een afstand van 200
meter. Dit is het grootste effectgebied (breuk van de ingaande
leiding). De bevolkingsgegevens zijn door de DCMR ter beschikking
gesteld en door de gemeente Baarn geverifieerd. In het bijzonder is in
de QRA rekening gehouden met 48 (nacht) tot 51 (overdag) personen
aanwezig in ‘De Wiekslag’ en 300 personen aanwezig in het
sportcentrum ‘De Trits’
3.
Het berekende
groepsrisico is hieronder in een grafiek (FN-curve) weergegeven,
met op de verticale as de cumulatieve kans per jaar (F) en op de
horizontale als het aantal slachtoffers (N). Uit deze grafiek is af te
leiden dat het groepsrisico (ruim) onder de oriëntatiewaarde voor
het groepsrisico voor inrichtingen ligt4.
FN curve
bestemmingsplan Baarn Noord (blauw: het groepsrisico; rood:
oriëntatiewaarde)5
Tevens is het
groepsrisico berekend voor de situatie zonder ‘De Wiekslag’6.
Wanneer dit groepsrisico met bovenstaande grafiek wordt vergeleken, is
te zien dat ‘De Wiekslag’ weliswaar een (geringe) bijdrage
levert aan het groepsrisico, maar dat in beide gevallen het
groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
- Maatregelen
Omdat wordt
voldaan aan de norm van het plaatsgebonden risico en alleen een geringe
toename van het groepsrisico is waar te nemen, is het treffen van
maatregelen niet nodig. Desondanks is aan Kiwa Gastechnology gevraagd
een aantal mogelijk risicoreducerende maatregelen te beschouwen (zie
bijlage
3).
Allereerst is beschouwd of de capaciteit van het gasontvangstation
(tijdelijk) beperkt kan worden. Het bleek theoretisch mogelijk om
tijdens de zomerperiode gedurende 3,6 maanden de capaciteit te
verlagen. Dit levert een (zeer) beperkte risicoreductie op: het
groepsrisico blijft na het nemen van deze maatregel vrijwel gelijk
7.
Tevens is een
generieke verlaging van de capaciteit van het gasontvangstation
beschouwd. De capaciteit zou dan moeten worden opgevangen door naburige
stations in Amersfoort, Bunschoten en Hoogland. Dit is echter
ingrijpende maatregel die kosten voor de Gasunie met zich meebrengt en
mogelijk binnen de betreffende gemeenten leidt tot vergelijkbare
knelpuntsituaties zoals in Baarn. Gelet op de beperkte risicoreductie
enerzijds en de impact op de bedrijfsvoering van de Gasunie en
ruimtelijke impact binnen andere gemeenten respectievelijk de
leefomstandigheden van de bewoners van ‘De Wiekslag’
anderzijds, worden deze maatregelen niet in overweging genomen.
Verplaatsing op korte termijn van het gasontvangstation wordt evenmin
in overweging genomen gelet op de zeer hoge kosten8.
Ook de Dienst
Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) adviseerde9
organisatorische en technische maatregelen te treffen. De
organisatorische maatregel bestaat daarin dat het gasontvangstation
regelmatig wordt geïnspecteerd en goed wordt onderhouden.
Inspecties vinden periodiek plaats. Het beheer en onderhoud is een taak
van de drijver van de inrichting. Mocht hierin tekort worden geschoten,
dan kan hiertegen in het kader van de genoemde inspecties handhavend
tegen worden opgetreden. Daarnaast is geadviseerd om gasdetectie aan te
brengen. Hierop wordt hierna onder 3. Ingegaan. Ten slotte wordt
aanbevolen om voorzieningen aan de gevel en het glasoppervlak te
treffen. Hierop is hiervoor onder 2. reeds ingegaan.
- Hulpverlening en
zelfredzaamheid
De
Veiligheidsregio Utrecht (VRU) heeft eveneens advies uitgebracht (zie
bijlage
4). De VRU
gaat in op één specifiek knelpunt: ‘De
Wiekslag’ nabij het gasontvangstation. De VRU beveelt aan - in
navolging van de DCMR (zie hiervoor) - om gasdetectie met doormelding
naar zowel een alarmcentrale als ‘De Wiekslag’ aan te
brengen. Dit bevordert een snelle ontruiming gelet op de verminderde
zelfredzaamheid van de bewoners van ‘De Wiekslag’. Het
ontruimd zijn van ‘De Wiekslag’ bij het ter plaatse komen
van de brandweer in het geval van een relevant incidentscenario zal de
kans op slachtoffers verkleinen en daarmee de slagkracht en
mogelijkheden voor optreden door de brandweer aanmerkelijk verbeteren,
zo merkt de VRU op
10. De gemeente is voornemens de
verplichting van gasdetectie met doormelding aan de drijver van de
inrichting op te leggen.
De bereikbaarheid
beoordeelt de VRU als voldoende11. De objecten zijn van
meerdere kanten bereikbaar en voor hulpverleningsdiensten zijn
verschillende aanrijdroutes mogelijk. De primaire en secundaire
bluswatervoorzieningen werden aanvankelijk als onvoldoende beoordeeld.
De VRU adviseerde om de bluswatercapaciteit uit te breiden met 3
geboorde putten om zo voldoende bluswatercapaciteit te genereren voor
het opwerpen van een waterscherm en de inzet van waterstralen om een
eventuele gaswolk met de lucht te verdunnen. De 3 extra putten zijn
inmiddels gerealiseerd. Met deze uitbreiding is bovendien de inzet van
bluswater van meerdere kanten geborgd. Daarnaast dragen deze extra
bluswatervoorzieningen bij aan een verbeterde brandweerinzet bij andere
objecten in de omgeving. Dit zijn bijvoorbeeld incidenten bij
Gemeentewerken, de hoogbouw Eemborg en het kinderdagverblijf aan de
Prof. Krabbelaan – Prof. Fockema Andrealaan. De gemeente is reeds
overleg met de brandweer gestart om te komen tot adequate
aanvalskaarten, waarin deze blusputten zijn meegenomen.
Ten slotte merkt
de VRU op dat de gemeente ervan mag uitgaan dat de betreffende afdeling
van de brandweer onderzoek zal doen naar de aanvullende preparatieve
voorzieningen, zoals adequate plannen en procedures
(bereikbaarheidskaart, aanvalsplan) zodat het brandweerpersoneel snel
kan beschikken over de juiste informatie en benodigd materieel snel ter
plaatse kan zijn12. De VRU biedt ook aan om met de gemeente
mee te denken over mogelijke organisatorische of technische
maatregelen, zoals risicocommunicatie of een goed geoefende
BHV-organisatie bij ‘De Wiekslag’. De gemeente is hierover
reeds in gesprek met de brandweer en beide eigenaren van ‘De
Wiekslag’ (Zorgpallet Soest/Baarn en Stichting
woningbouwcorporaties Gooi- en Omstreken) om te komen tot een goed
ontruimingsplan.
- Alternatieven
Het
bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en is conserverend van
aard. Er worden geen nieuwe bedrijven of uitbreidingsmogelijkheden van
bestaande bedrijven toegelaten. Evenmin worden nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zowel de omvang van het groepsrisico
als de hulpverlening en de zelfredzaamheid zijn niet zodanig dat de
situatie uit veiligheidsoogpunt op voorhand onacceptabel is. Dit geldt
ook voor het door de VRU gesignaleerde knelpunt ‘De
Wiekslag’. Na het treffen van maatregelen – de 3 extra
putten - is uitplaatsing van ofwel het gasontvangstation ofwel
‘De Wiekslag’ niet aan de orde. Bovendien brengt
verplaatsing maatschappelijk onverantwoord hoge kosten met zich13.
Ten slotte spant
de gemeente zich in om in overleg met de Gasunie/STEDIN tot afspraken
te komen omtrent de verplaatsing van het gasontvangstation naar de
locatie De Noordschil. Mogelijk vindt deze verplaatsing reeds binnen
afzienbare termijn plaats, waarna het gasontvangstation nabij de
Wiekslag buiten gebruik kan worden gesteld en geen externe
veiligheidsrisico’s meer met zich brengt.
Conclusie
Op grond van
voorgaande overwegingen acht de raad de het groepsrisico verantwoord.
Hierbij kent de gemeente met name gewicht toe aan het feit dat het
bestemmingsplan conserverend van aard is en het groepsrisico niet
significant toeneemt en (ver) onder de oriëntatiewaarde is
gelegen. Daarbij komt dat de locatie voldoende bereikbaar is en is
voorzien in adequate bluswatervoorzieningen. De veiligheid van
omwonenden is hiermee voldoende gegarandeerd. Daarbij wordt speciaal
aandacht besteedt aan de totstandkoming van adequate aanvalskaarten en
een goed ontruimingsplan en wordt een doormeldinstallatie
voorgeschreven. Bovendien wordt door deze voorzieningen de
veiligheidssituatie bij andere objecten in de omgeving verbeterd.
Aanvullende maatregelen en uitplaatsing worden vanwege beperkte
veiligheidswinst, hoge maatschappelijke kosten, de impact op
bedrijfsvoering Gasunie en de leefkwaliteit in ‘De
Wiekslag’ niet in overweging genomen. Ten slotte is er sprake van
een tijdelijke situatie. Op initiatief van Gasunie en Stedin en met
medewerking van de gemeente wordt gestreefd naar een verplaatsing van
het gasontvangstation naar De Noordschil, zodat het gasontvangstation
nabij ‘De Wiekslag’ binnen aanzienlijke termijn buiten
gebruik kan worden gesteld.
1 Zie
het Besluit externe veiligheid inrichtingen, artikel 13, het Besluit
externe veiligheid buisleidingen, artikel 12 en de Circulaire
risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, par. 4.3
2
RIVM, 2011, QRA Gasontvangststation Baarn, RIVM, Bilthoven, 30 augustus
2011 (kenmerk 187/11 CEV Lah/sij-3147)
3
Kema, 2011, p. 10-11 en bijlage 2
4 Art.
13, lid 1, onder b Bevi
5
KEMA, 2011, p. 20
6
KEMA, 2011, p. 19
7
KIWA, 2012, p. 10
8
KIWA, 2012, p. 11, ook de DCMR beveelt dit in haar advies van 10 mei
2011 aan (DCMR, 2011, Landelijk steunpunt BRZO Beoordeling VR -
Advisering gemeente Baarn, DCMR, Schiedam, 10 mei 2011 (kenmerk
21147153)
9
Tussen € 980.000,- en € 1.350.000,-
10
DCMR, 2011, Landelijk steunpunt BRZO Beoordeling VR - Advisering
gemeente Baarn, DCMR, Schiedam, 10 mei 2011 (kenmerk 21147153)
11
VRU, 2011, p. 1-2
12
VRU, 2011, p. 2
13
VRU, 2011, p. 4
14
KIWA, 2012, p. 8; de kosten van verplaatsing van ‘De
Wiekslag’ – d.w.z. opschuiven van het gebouw met ca. 10
meter -worden op € 860.000,-geschat. Aanvullend zullen de bewoners
– waaronder dementerende bejaarden – circa een week elders
moeten worden ondergebracht wat juist voor deze groep erg lastig is
4.2.5.2
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met
betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van
gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende
ontwikkelingen gaande. Zo is er het Besluit externe
veiligheidbuisleidingen en de Structuurvisie buisleidingen. Deze
Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen
uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport
van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen
(Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen
(Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt
onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond
buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het
voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een
bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een
kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de
grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk
aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor
brandbare vloeistoffen (1991).
Planspecifiek
Er
lopen meerdere aardgasleidingen langs en door het plangebied.
Onderstaande tabel en kaartuitsnede tonen deze leidingen.
Overzicht
aardgasleidingen rondom plangebied
Object |
Activiteit |
Aanduiding op kaart |
Inwendige diameter |
Risicoafstand
PR (10-6)
|
Buisleiding Gasunie |
Transport aardgas |
1 |
17,5 inch |
0 m |
Buisleiding Gasunie |
Transport aardgas |
2 |
12,2 inch |
0 m |
Buisleiding Gasunie |
Transport aardgas |
3 |
12,0 inch |
0 m |
Overzichtstabel
aardgasleidingen
De Gasunie heeft
per brief van mei 2011 aan de gemeente Baarn verzocht na te gaan of
sprake is van een overschrijding van het groepsrisico vanwege hoge druk
aardgasleidingen in de gemeente Baarn. Het bestemmingsplan is louter
conserverend van aard. Naar aanleiding hiervan heeft het
Servicebureau|Gemeenten een risicoberekening uitgevoerd (zie bijlage
5). Uit de
berekening blijkt dat geen van de nabij het plangebied gelegen
buisleidingen een PR 10-6/jaar contour heeft. Het groepsrisico wordt
per kilometer buisleiding berekend. De hoogste kans op een
overschrijding van de oriënterende waarde kan worden aangetroffen
voor de leidingen nabij de Hermesweg en de Drakenburgerweg. Het hoogst
berekende groepsrisico bedraagt 0,046 maal de oriënterende waarde.
Het groepsrisico
dient conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid te worden
verantwoord. Omdat de hoogte van het groepsrisico minder is dan de
waarde bedoeld in artikel 12, 3e lid onder b, worden
risicobeperkende maatregelen niet in de verantwoording meegenomen.
Voor de
risicoberekening wordt verwezen naar de bijlage bij dit
bestemmingsplan. Naast de hoogte van het groepsrisico is hier tevens de
bevolking waarmee is gerekend in opgenomen. Grenzend aan het
plangebied zelf is de brandweerpost Baarn aan de Plataanlaan 2
gevestigd. Het Meander Medisch Centrum locatie Baarn ligt aan de rand
van het plangebied aan de Molenweg 2. In tegenovergestelde richting van
de aanwezige buisleidingen bevinden zich afdoende vluchtwegen.
Het
bestemmingsplan is conserverend van aard en het groepsrisico neemt niet
toe en is (ver) onder de oriëntatiewaarde gelegen. Geconcludeerd
wordt dat het groepsrisico verantwoord is.
4.5.1
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura
2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde
Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast
deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in
het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het
areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten
gebieden;
- verbinden:
natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de
omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog
mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Voor de EHS in de
provincie Utrecht is op 9 juni 2011 een aanvullend besluit genomen De
provincie heeft samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van
Utrecht opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler in het
provinciaal natuurbeleid en voor de uitvoering ervan. De ruimtelijke
aspecten van het akkoord zijn verankerd in de structuurvisie van de
provincie. In overeenstemming met het akkoord zet de provincie zich in
om 1.506 ha natuur te realiseren. Het akkoord voorziet ook in een
groene contour (3.000 ha): de EHS kan hier door andere partijen op
vrijwillige basis worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende
arrangementen. Zolang de EHS hier nog niet is gerealiseerd biedt de
provincie de ruimte om het bestaande gebruik voort te zetten,
maar wordt grootschalige ontwikkelingen voorkomen die het
realiseren van de EHS onmogelijk maken. Voor onderhavig plangebied
heeft dit geen directe gevolgen.
Planspecifiek
Het plangebied
ligt niet binnen of nabij een Natura 2000 gebied. De meest nabijgelegen
beschermingsgebieden Arkemheen en Eemmeer liggen beide op ruime afstand
ten noorden en ten oosten van het plangebied. Conform het gestelde in
paragraaf 3.2.2. is het plangebied tevens buiten de EHS
gelegen. Gezien het overwegend conserverende karakter van het
bestemmingsplan worden er geen significante effecten verwacht op deze
gebieden. De Natuurbeschermingswet legt geen beperkingen op voor dit
bestemmingsplan.
4.5.2
Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast
geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het
voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd
moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd
project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het
voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard.
Hierdoor hoeft in het kader van het op te stellen bestemmingsplan
geen nader onderzoek te worden gedaan naar mogelijk beschermde soorten.
Indien er wordt gebouwd of indien er een andere activiteit plaats gaat
vinden, zal er dan wel rekening moeten worden gehouden met de aanwezige
beschermde soorten. Voor dit bestemmingsplan heeft de Flora- en
faunawet geen gevolgen.
4.6 Archeologie
Door
ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich
verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te
houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed,
te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe
met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden
omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te
betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om
archeologische potentie in te schatten.
De
Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHS) geeft een
overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in de
provincie Utrecht. De Atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen
van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en
historisch landschap.
Uitsnede
Cultuurhistorische Atlas
Volgens
de cultuurhistorische kaart ligt de planlocatie
gedeeltelijk binnen een gebied met een hoge archeologische
trefkans. Archeologisch onderzoek is hierdoor noodzakelijk.
Planspecifiek
Daar
het voorliggend bestemmingsplan een conserverend plan is worden
geen nieuwe mogelijkheden geboden aan bodemingrepen. Middels
een dubbelbestemming zullen de mogelijk aanwezige archeologische
waarden beschermd worden.
4.7.1
Beschermde dorpsgezichten
Binnen het
plangebied zijn twee Rijksbeschermde dorpsgezichten gelegen. Het
betreft hier het 'Rode Dorp' en een klein gedeelte van 'Prins
Hendrikpark e.o.'.
Beschermde
dorpsgezichten plangebied
Rode Dorp
De begrenzing van
het Rode Dorp wordt gevormd door een rechthoek van wegen, waarbinnen
twee pleinen liggen met elk een eigen karakter. De structuur van het
gebied is vrijwel symmetrisch. Het aantal en de grootte van de
bouwblokken wijken enigszins van deze symmetrie af. De twee pleinen
zijn met elkaar verbonden door de Veldheimweg.
Het Mesdagplein
heeft een langgerekte, zeshoekige opzet waarbij de woonblokken het
plein een besloten karakter geven. Aan de zuidzijde is de Veldheimweg
de centrale toegangsweg, terwijl aan de noordzijde twee wegen schuin
naar het plein voeren. Dit zijn de Blommerstraat en de Apolstraat.
De Neuhuysstraat
vormt vanaf de oostzijde een overbouwde entree tot het plein. De in
baksteen met decoratief metselwerk opgetrokken bouwblokken vormen een
architectonische eenheid en worden gekenmerkt door forse, met pannen
gedekte mansardekappen met brede, lage dakkapellen in de onderste
dakschilden. De langgerekte dakschilden, evenwijdig aan de straat,
worden regelmatig doorbroken door topgevels. De voorgevels van de
woningen zijn voorzien van gevelstenen met verschillende
voorstellingen, zoals een pelikaan, otter, slak, eik, zonnebloem,
fazant en wingerd, maar ook thema’s als ‘rust’ en
‘wel thuis’.
Het zuidelijk
deel van de buurt met de Breitnerstraat en Marisstraat is gesitueerd
rond een met kastanjebomen omzoomd plein, dat een rechthoekige
plattegrond heeft met afgeronde zijden aan de zuidkant. Het plein wordt
doorsneden door de Veldheimweg, waarlangs eveneens kastanjebomen zijn
geplant. De bebouwing bestaat aan de noordzijde uit twee forse
U-vormige bouwblokken met zeer hoge mansardekappen met brede
schoorstenen. Aan de overige zijden van het plein is de bebouwing
kleinschaliger en meer divers. Hierdoor heeft het plein een minder
besloten karakter dan het Mesdagplein.
Een derde
pleintje wordt gevormd door de splitsing van de Apolstraat en de
Israëlstraat aan de noordwestzijde van de buurt. De bebouwing van
deze en de andere wegen rond het plein wordt gekenmerkt door
kleinschalige woonblokken. Deze zijn, net als de bouwblokken ten
noorden van het Mesdagplein, overwegend gedekt met zadeldaken. Binnen
het gebied bestaat de bestrating uit klinkers, terwijl beide pleinen
een aanleg met gras hebben. Aan het Mesdagplein zijn beukenhagen en
bomen ter omsluiting van het grasveld geplant. De woonhuizen hebben
kleine voortuintjes, soms met hagen.
Architectuur
Rode Dorp
Taxushagen
omzomen eveneens het plein aan de Marisstraat. Hier zijn kastanjebomen
geplant die de Veldheimweg en de Marisstraat flankeren. De woningen in
de U-vormige blokken worden ontsloten door een stervormig padenpatroon,
geflankeerd door hagen. Het driehoekige pleintje aan de Apolstraat is
beplant met taxushagen en bloesembomen. De over het algemeen ruime
achtertuinen hebben een overwegend groen karakter.
Prins
Hendrikpark e.o.
Het tweede
beschermd dorpsgezicht in het bestemmingsplan betreft het Prins
Hendrikpark e.o. Dit beschermd dorpsgezicht ligt voor een klein deel in
onderhavig bestemmingsplan. Het overgrote deel ligt
in andere bestemmingsplannen waaronder Wilhelminapark.
Het betrekkelijk
kleine maar ruim opgezette villapark is naar het ontwerp uit 1883 van
tuinarchitect H. Copijn overeenkomstig aangelegd op een driehoekig
terrein van het Baarnse Bos en vormt een overgangszone tussen de
bosrijke voormalige domeinen van Soestdijk en de verdichte kern van het
dorp Baarn. De ligging van het gebied op een stuwwal zorgt voor
aanzienlijke hoogteverschillen. Het verschil tussen het oostelijk en
het westelijk deel bedraagt zo’n 6 meter, wat goed afleesbaar is
aan de lager gelegen spoorlijn.
De groenstructuur
omvat de laanbeplanting in het openbare gebied en de (bos)beplanting op
de particuliere terreinen. Het profiel van de gebogen lanen bestaat uit
een rijbaan van circa 4 meter in asfalt met hier en daar een brede
klinkerstrook en een royale onverharde bermstrook, waarin hoogopgaande
laanbeplanting (beuken, linden, eiken) is opgenomen. In profiel
afwijkend is de Prinses Irenelaan met trottoirs en een incidentele
beplanting met berken. De laanbeplanting aan de Van Heutszlaan met twee
dubbele rijen beuken aan de zijde van het Baarnse Bos is nog
grotendeels intact, terwijl de oorspronkelijke beplanting van de
Amsterdamsestraatweg ter hoogte van het plangebied grotendeels is
verwijderd door herinrichtingen. Daarnaast is de grote variëteit
aan groen op de particuliere terreinen van belang en karakteristiek
voor de landschappelijke aanleg. Deze bestaat overwegend uit sierbomen
als beuk, eik en linde en uit groenblijvende soorten als taxus, thuja,
hulst en rododendron. Deze laatste beplanting is bij de aanleg van het
villapark aangebracht als aanvulling van de (bestaande) bosbeplanting.
Op de relatief grote binnenterreinen zijn boom(groepen), die uit grove
den en eik bestaan, als overblijfselen van het Baarnse Bos bewaard
gebleven. Deze vinden we vooral in de strook evenwijdig aan de Van
Heutszlaan, die nagenoeg vrij van bebouwing is.
De afzonderlijke
villaterreinen zijn te beschouwen als kleine afzonderlijke
landschapsparken met een afwisseling tussen open gazons met een enkele
grote solitaire boom aan de openbare weg en gesloten coulissen, die
bestaan uit volwassen bomen en een vaak dichte onderbegroeiing aan
weerszijden en achter de villa’s. De afstand van de midden op de
percelen verhoogd geplaatste villa’s tot de weg bedraagt ongeveer
15 meter (20 meter aan de Van Heutszlaan) en biedt ruimte aan een
gazon, dat doorgaans wordt omsloten door een met grind verharde,
gebogen dubbele oprijlaan voorlangs de vaak wat hoger geplaatste villa.
Op diverse plaatsen in het park zijn de oorspronkelijke (smeed)ijzeren
hekwerken en entreepalen nog aanwezig.
De
bebouwingsstructuur wordt gekenmerkt door overwegend eind 19e-eeuwse
grote solitaire villa’s op een vierkante of rechthoekige
plattegrond en bestaat veelal uit vier bouwlagen (basement, bel-etage,
verdieping en zolder). Het basement is als een plint uitgevoerd,
terwijl met een omlopende profiellijst de horizontale scheiding tussen
bel-etage en verdieping is aangegeven. De gevels zijn verticaal geleed,
waarbij de aangebouwde, vaak in hout uitgevoerde serres en
veranda’s de relatie met de tuin aangeven. De samengestelde
dakpartijen krijgen door middel van uitkragend houtsnijwerk in
topgevels een extra accent. Concentraties van oude villa’s in
oorspronkelijke setting vinden we langs de Van Heutszlaan en langs de
Julianalaan/Prins Bernardlaan, nabij residentie Prins Hendrikpark. De
na 1945 door herverkaveling, afsplitsing of vervanging toegevoegde
woonhuizen hebben veelal een horizontale geleding en zijn introvert van
karakter door wegplanting achter struiken en bomen.
Planspecifiek
De aanwijzing tot
beschermd dorpsgezicht betekent niet dat er niets in het plangebied mag
veranderen. Het historische karakter kan prima intact blijven, wanneer
de veranderingen zorgvuldig worden begeleid en nieuwe gebouwen
zorgvuldig worden ingepast. Met instandhouding van het historische
karakter kan een beschermd dorpsgezicht zich ontwikkelen. Voorliggend
bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling voor deze
dorpsgezichten.
4.8 Economische uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel
3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de
(economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2
van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het verhaal van
kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen
gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het plan voorziet
niet in ontwikkelingen. De ontwikkelingen in paragraaf 2.2 zijn reeds
gerealiseerd, dan wel in uitvoering. Middels de legesverordening
en diverse anterieure overeenkomsten heeft de gemeente de
planbegeleidingskosten verhaald op de
initiatiefnemers. Derhalve is het plan economisch uitvoerbaar.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor
het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet
ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP
2008).
Dit
bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een
toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch
bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen
in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op
de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze
bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik
gekoppeld.
De
toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een
belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit
bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de
onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het
bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van
wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het
bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage
onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op
de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere
bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc..
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale
ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De
planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat
de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de
bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels
waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van
wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen
belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op
het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de
overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de
afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor
de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een
standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende
regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de
'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle
bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede
hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op
alfabetische volgorde.
Ook
de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als
volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving
(in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels
(bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen
(bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de
bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke
gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de
gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend
bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
5.4.1
Bedrijf
De bestemming
bedrijf is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige (legale)
bedrijven, met daarbij horende terreinen, bouwwerken, gebouwen en
andere voorzieningen. De bestemmingsregeling maakt het mogelijk om op
de gronden met deze bestemming bedrijfsactiviteiten tot en met
categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit te voeren. In
afwijking hiervan zijn uitsluitend bedrijven in de categorie 1 van de
Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan wanneer dit als dusdanig is
aangegeven op de verbeelding. Geluidszoneringsplichtige en risicovolle
inrichtingen zijn niet toegestaan.
Per
bestemmingsvlak is maximaal één woning per bedrijf
toegestaan.
5.4.2
Bedrijf - Gasontvangstation
De gronden met de
bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' zijn bestemd voor
nutsvoorzieningen ten behoeve van de distributie van gas met
de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen. De goot-
en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en er mogen enkel
gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste van de
bestemming.
5.4.3
Bedrijf - Nutsvoorziening
De gronden met de
bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn bestemd voor
nutsvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken
en terreinen. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en
er mogen enkel gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste
van de bestemming.
5.4.4
Detailhandel
In het plangebied
is een supermarkt gesitueerd. De bestemming detailhandel maakt het
mogelijk enkel op de 1e bouwlaag (begane grond)
detailhandelsactiviteiten uit te voeren. Wonen is enkel in de
bovenliggende bouwlagen mogelijk. Goot- en bouwhoogte
zijn via de verbeelding conserverend vastgelegd.
5.4.5
Gemengd
De bestemming
gemengd is een combinatiebestemming van twee of meer reguliere
bestemmingen volgens de SVBP. Wanneer op gronden twee of meer functies
naast elkaar mogelijk zijn en niet ondergeschikt zijn aan de andere
functies kan gekozen worden voor deze gemengde bestemming. In
onderhavig plan zijn binnen de bestemming gemengd de volgende
combinaties van functies mogelijk: wonen, kantoor, detailhandel,
medische voorzieningen en een sportschool. Voorts zijn ondergeschikte
functies en bouwwerken mogelijk als: entreeportalen, tuinen, erven,
terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en
groenvoorzieningen. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de
verbeelding en er mogen enkel gebouwen in de bouwvlakken worden
opgericht ten dienste van de bestemming.
Bij deze
bestemming is de mogelijkheid opgenomen om het aantal woningen per
hoofdgebouw met ten hoogste 1 woning te vergroten. Deze
mogelijkheid is opgenomen in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid.
5.4.6
Groen
De gronden met de
bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden,
speelvoorzieningen, parkeerstroken en waterhuishoudkundige
voorzieningen. Het is niet mogelijk op deze gronden gebouwen op te
richten. Bouwen van andere bouwwerken is mogelijk, mits per
perceel niet meer wordt gerealiseerd dan 10 m2, de hoogte
niet meer bedraagt dan 3,5 meter en het bouwwerk ten
dienste van de bestemming groen is.
5.4.7
Horeca
Binnen het
plangebied zijn twee horecaondernemingen gesitueerd. Het aan de
Amsterdamsestraatweg 42 gevestigde restaurant is onder de bestemming
horeca opgenomen in het bestemmingsplan. Dezelfde bestemming is ook
opgenomen voor het café-restaurant aan de Zandvoortweg 132. De
goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en er mogen enkel
gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste van de
bestemming.
5.4.8
Kantoor
De voor Kantoor
aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren met de daarbij behorende
gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen, water
en groenvoorzieningen. Buiten het bouwvlak is het mogelijk aan- uit en
bijgebouwen op te richten met een maximale grootte van 50 m2.
Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn.
5.4.9
Maatschappelijk
Binnen het
plangebied zijn een aantal maatschappelijke functies aanwezig.
Deze functies, variërend van kerk tot verpleeghuis krijgen allen
een uniforme bestemming met een specifieke aanduiding. De goot- en
bouwhoogte is evenals de regeling van aan-, uit- en bijgebouwen
conform overige bestemmingen zoals kantoor, bedrijf en wonen.
5.4.10
Tuin
De gronden die
zijn gesitueerd tussen de woningen en de openbare ruimte zijn bestemd
voor tuin. Binnen deze bestemming is het enkel mogelijk
erfafscheidingen, speeltoestellen, pergola's en andere bouwwerken te
plaatsen. Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk erkers, entree-
of tochtportalen op te richten binnen de bestemming. Tevens worden,
onder voorwaarden en middels een afwijkingsbevoegdheid, aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogelijk gemaakt tot een
afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevel van de aangrenzende
woningen.
5.4.11
Verkeer
De voor verkeer
aangewezen gronden zijn bestemd voor ontsluitingswegen en straten
waarbij de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van
verkeer. Groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, carpoolplaatsen en
andere bouwwerken zijn mogelijk. De bouwhoogte voor deze andere
bouwwerken mag niet meer dan 9 meter bedragen.
5.4.12
Water
De waterpartijen,
kaden en oevers zijn bestemd met de bestemming water. Bouwen van
andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming is mogelijk mits
de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
5.4.13
Wonen
De meeste
woningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming wonen. Een
klein gedeelte valt onder de bestemming detailhandel (zie eerder). De
gronden voor de bestemming wonen zijn aangewezen voor wonen en voor een
aan huis verbonden beroep.
Het maximaal
aantal woningen is vastgesteld op het aantal
woningen dat ten tijde van de ter inzage legging van het
ontwerp van onderhavig plan. Bij de aanduiding gestapeld
zijn gestapelde woningen toegestaan. Deze regeling is opgenomen omdat
bij meergezinswoningen de bebouwingstypologie mogelijk aanzienlijk kan
wijzigen zonder dat het totaal aantal woningen wijzigt. Dit wordt als
een ongewenste ontwikkeling beschouwd en zodoende niet mogelijk gemaakt
in dit bestemmingsplan. Het toevoegen van woningen is middels
een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
In het plan is
een maximaal aantal vierkante meters aangegeven voor bebouwing buiten
het bouwvlak. Het gaat hier om aanbouwen, bijgebouwen, schuren en
overkappingen.
Het aan huis verbonden beroep is gelimiteerd op 25% van het
bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 50m
2 per woning.
Middels een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk dit maximum te
vergroten tot 100m
2.
5.4.14
Wonen - Buitenplaatsen
De voor Wonen -
Buitenplaatsen aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en
instandhouding van een buitenplaats. Op deze gronden is het mogelijk te
wonen en de gebouwen ten behoeve van een kantoor te
gebruikten. Tevens zijn maatschappelijke of sociaal-culturele
functies toegestaan. Middels een omgevingsvergunningstelsel wordt
behoud en ontwikkeling van de aanwezige waarden nagestreefd.
5.4.15
Leiding Gas - Hoogspanning
In het plangebied
komen twee dubbelbestemmingen voor met als enkel doel om de
aanwezige nutsleidingen te beschermen. Het gaat om een
elektriciteitsleiding en een gasleiding. Voor beide typen leidingen
zijn respectievelijk de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning en
Leiding - Gas opgenomen. In de regels is opgenomen dat wanneer
werkzaamheden uitgevoerd gaan worden op de betreffende
gronden, die nadelig kunnen zijn voor deze leidingen, eerst
toestemming van de leidingbeheerder gegeven moet worden.
5.4.16
Waarde - Archeologie
Deze gronden zijn
mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische
waarden. Wanneer de ondergrond geroerd wordt boven in de regels
aangegeven diepte of oppervlak dan is archeologisch onderzoek vereist
om te bepalen of geen archeologische waarden in het geding zijn. Op
basis van het verkennend onderzoek kan nader onderzoek vereist worden
dan wel kan bepaald worden dat de voorgenomen grondwerkzaamheden
uitgevoerd kunnen worden.
5.4.17
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Zoals
in paragraaf 2.2.10 en 4.7.1 vermeld zijn in het
plangebied twee beschermde dorpsgezichten gelegen. Deze gebieden
zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de
cultuurhistorische, ruimtelijke en stedenbouwkundige waarden en voor
het behoud en herstel van de infrastructuur, groenstructuur en
bebouwingsstructuur van het beschermde dorpsgezicht. Middels de
dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is deze bescherming
in het bestemmingsplan verankerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij
de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond
van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld
in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder
om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad
wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt
na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop
van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is
er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking,
tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige
voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt
indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt
met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
6.2 Verslag inspraak en artikel 3.1.1 Bro overleg
Het
voorontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 26 oktober 2012 t/m
donderdag 6 december 2012 voor inspraak ter inzage gelegen. Tevens is
het voorontwerpbestemmingsplan in deze periode naar de verschillende
overlegpartners verstuurd. Gedurende de periode zijn 8 inspraakreacties
en 3 vooroverlegreacties ontvangen. De ingekomen reacties zijn in de
'Reactienota Overleg en inspraak' (zie bijlage
6) samengevat en
voorzien van een gemeentelijke reactie.
6.3 Verslag zienswijzen
In het kader van
de bestemmingsplanprocedure heeft het ontwerp van het bestemmingsplan
“Baarn Noord” van vrijdag 3 mei 2013 tot en met donderdag
13 juni 2013 voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis.
Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in het Baarns Weekblad van 2
mei 2013 en in de Staatscourant van 2 mei 2013. Daarnaast heeft
publicatie plaatsgevonden in de Baarnsche Courant van 3 mei 2013 en het
Elektronisch Gemeenteblad (1 mei 2013) van de gemeente Baarn.
Tijdens deze
periode zijn 20 zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen,
zie bijlage
7, is
aangegeven of en op welke wijze de zienswijzen hebben geleid tot
aanpassing van het bestemmingsplan.
- 1. LPG Groepsrisico
berekeningsmodule, project Eemweg 25
- 2. Kwantitatieve
risicoanalyse gasontvangststation Baarn, Kema, Kenmerk: 74100064 GCS
11.R.51758, 29 juli 2011
- 3. Advisering
veiligheidsniveau GOS nabij zorgcentrum "De Wiekslag" te Baarn, Kiwa
Gas Technologie B.V., Projectnummer: 110801457, 24 januari 2012
- 4. Repressieve
maatregelen t.b.v. seniorencomplex De Wiekslag i.v.m. scenario's
gasontvangstation, Veiligheidsregio Utrecht, 09-08-2011
- 5. Kwantitatieve
Risicoanalyse externe veiligheidsberekening buisleiding Baarn,
Servicebureau|Gemeenten, november 2012
- 6. Reactienota
Overleg en inspraak
- 7. Nota van
Zienswijzen