direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00070-0303

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf, met één bedrijfswoning, is toegestaan, met dien verstande dat voor de toepassing van deze bepaling de bouwvlakken die op de verbeelding door middel van de figuur “relatie” met elkaar zijn verbonden, gezamenlijk als één bouwvlak worden aangemerkt, houtsingels, water, tuin en erf;
  • b. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuin-complex);
  • c. ter plaatse van de aanduiding (ma) is een manege toegestaan;
  • d. de doeleinden die hierna zijn aangegeven bij de aanduiding die op de verbeelding in het betreffende bestemmingsvlak is aangeduid: ter plaatse van de hierna genoemde aanduidingen: tevens voor de daarbij genoemde doeleinden:
Aanduiding   doeleinden  
   
landschapswaarden (lw)   de instandhouding en bescherming van de landschappelijke waarden  
geomorfologische waarden (gmw)   behoud van geomorfologische waarden  
   

3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.

3.2.1 Gebouwen – algemeen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen noodzakelijk te zijn in verband met de doelmatige agrarische bedrijfsvoering ter plaatse;
  • b. de reeds aanwezige bebouwing wordt betrokken bij de beoordeling van de doelmatigheid;
  • c. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • d. de gebouwen mogen uitsluitend in 1 bouwlaag worden gebouwd;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • f. de hoogte mag niet meer dan 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • g. het bouwen van kassen is beperkt tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m².

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de hoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de dakhelling van de bedrijfswoning mag ten hoogste 50° bedragen;
  • e. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt.
  • g. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning zijn toegestaan, met dien verstande dat:

1. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;

2. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:

· het woonkarakter van de woning;

· de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;

· de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;

· het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;

· het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk;

3. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

4. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;

5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;

6. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;

7. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging’ (bijlage 1) zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;

8. geen buitenopslag plaatsvindt;

9. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • b. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt en/of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de bijbehorende bouwwerken een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m².

3.2.4 Andere bouwwerken
  • a. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van het grondgebonden agrarisch bedrijf met een hoogte binnen het bouwperceel van maximaal 6 meter en daarbuiten maximaal 3 meter;
  • a. hooibergen, mestopslagplaatsen, kuilvoeropslagplaatsen en silo's zijn uitsluitend binnen het bouwperceel toegestaan met dien verstande dat de hoogte van hooibergen en silo's maximaal 15 meter mag bedragen;
  • b. per bouwperceel is maximaal 2000 m² stalruimte in bedrijfsgebouwen toegestaan ten behoeve van niet-grondgebonden onderdelen van de bedrijfsvoering.

3.3 Afwijking
3.3.1 Overschrijding bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, sub c voor de overschrijding van het bouwvlak tot maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits is aangetoond dat dit noodzakelijk is in verband met een goede bedrijfsvoering.

3.3.2 Hoogte silo's

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2. 4 ten behoeve van het bouwen van silo's tot een maximum hoogte van 23 meter.

3.3.3 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten:

  • a. agrarische hulp- en loonactiviteiten;
  • b. paardenpension zonder buitenbak;                  
  • c. bed & breakfast; 
  • d. bezoekers- en/of cursuscentrum, inclusief horeca van categorie c;
  • e. atelierruimte;
  • f. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;          
  • g. sociale dienstverlening, zoals een zorgboerderij of kinderdagverblijf;
  • h. zuivelverwerking en andere bewerking van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd;
  • i. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker of installatiebedrijf;
  • j. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;          
  • k. andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde activiteiten gelijk kunnen worden gesteld;
  • l. de stalling van caravans, campers, boten en vergelijkbare goederen, met dien verstande dat deze alleen in de gebouwen mag plaatsvinden;     

    een en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  • 1. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • 2. de nevenactiviteiten, genoemd onder a, c, d, f, h, i, j en l mogen uitsluitend plaatsvinden binnen de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezige bebouwing;
  • 3. de oppervlakte van de activiteiten genoemd onder a, mag niet meer bedragen dan 300 m², gebouwen en onbebouwde gronden samen;
  • 4. de oppervlakte van de activiteiten genoemd onder b, c, e, g, h,i, j en k, mag niet meer bedragen dan 300 m² (gebouwen),
  • 5. de oppervlakte van de activiteiten, genoemd onder f, mag niet meer bedragen dan 150 m² (gebouwen);
  • 6. ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten mogen de bestaande gebouwen niet worden uitgebreid en er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd;
  • 7. de activiteiten die niet in gebouwen plaatsvinden (zoals kamperen, parkeren, terras en/of buitenbak) moeten binnen het bestaande bouwvlak plaatsvinden;
  • 8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • 9. de parkeerbehoefte wordt op eigen terrein en binnen het bestaande bouwvlak opgelost;
  • 10. de activiteiten worden landschappelijk ingepast indien de terreininrichting wordt gewijzigd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;
  • 11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name wordt gedacht aan de milieu aspecten.

3.3.4 Nieuwe veldschuren en/of schuilgelegenheden buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor de bouw van nieuwe veldschuren en/of schuilgelegenheden buiten de bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. dit noodzakelijk moet zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de oppervlakte van een veldschuur niet meer mag bedragen dan 100 m² per bedrijf
  • c. de goothoogte van een veldschuur niet meer mag bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • d. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 30 m²;
  • e. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • f. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan.

3.3.5 Windturbines

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van de bouw van windturbines ten westen van de Nijkerkerstraat tot een hoogte (as rotorhoogte) van maximaal 90 meter.

3.4 Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. paardenbakken en/of paddocks, buiten de bouwvlakken.


Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening  wordt niet verstaan:

a. het gebruik van de gronden binnen de bouwvlakken voor de volgende wijzen van (co-)vergisting van mest:

    • 1. de capaciteit van de(co-)vergistingsinstallatie bedraagt minder dan 100.000 kg per dag
    • 2. het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    • 3. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

b. het leveren van energie die vrijkomt bij het onder a bedoelde proces van co-vergisting;

c. het trainen van paarden als nevenactiviteit bij een paardenfokkerij.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid verbouw waardevolle panden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

a. de verbouw van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot woning;

b. het splitsen van een boerderij in twee woningen,

met dien verstande dat:

1. het vrijstaande bijbehorend bouwwerk c.q. de boerderij een waardevol pand moet zijn, binnen de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;

2. het toestaan van de woning c.q. de woningsplitsing noodzakelijk is voor het behoud van het pand;

3. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het perceel worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;

4. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;

5. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;

6. vooraf positief geadviseerd moet zijn door de gemeentelijke aangewezen erfgoeddeskundigen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid Ruimte voor ruimte regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigingen ten behoeve van de bouw van 1 extra vrijstaande woning, met dien verstande dat:

a. vooraf vast moet staan dat alle bij de betreffende (bedrijfs)woning behorende bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gesloopt, waarbij:

1. per (bestaande en/of nieuw te bouwen) woning de in lid 3.2.3 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;

2. er maximaal 600 m³ aan gebouwen mag worden opgericht indien 1.000 m² bebouwing wordt gesloopt;

3. van de onder 2 genoemde sloopnorm mag worden afgeweken, indien sprake is van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst en de provincie daarover positief heeft geadviseerd;

4. 20% van de oppervlakte van kassen mag worden meegeteld bij het bepalen van de onder 2 genoemde 1000 m²;

5. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1, de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;

6. betrokken wordt de nog bestaande en bij de betreffende woning / het perceel behorende bebouwing zoals die aanwezig was op het moment van de tervisielegging van het plan;

b. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;

c. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;

d. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;

e. de afwijkingsregel in artikel 51, lid 1. c (de zogenaamde 10% regeling) alleen voor de maximale inhoud van de nieuwe woning mag worden toegepast als sprake is van een aanzienlijke extra kwaliteitswinst, bijvoorbeeld door het verwijderen van een relatief grote oppervlakte aan kuilplaten en sleufsilo’s.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid andere activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van het toelaten van andere activiteiten bij woningen van agrarische bedrijven met dien verstande dat:

a. uitsluitend de activiteiten zijn toegestaan zoals die zijn opgenomen in artikel 3.3.3 met inachtneming van de daar aangegeven gebieden en voorwaarden en met dien verstande dat:

1. 600 m² mag worden aangehouden waar 300 m² is vermeld;

2. 300 m² mag worden aangehouden waar 150 m² is vermeld;

3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;

4. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;

5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten.

b. vooraf vast moet staan dat tenminste de helft van de bij de betreffende woning behorende bijbehorende bouwwerken wordt gesloopt, waarbij:

1. de in artikel 3.2 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;

2. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1 de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;

3.8 Wijzigingsbevoegdheid Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Agrarisch' te wijzigen naar ‘Wonen’ met dien verstande dat:

a. er sprake moet zijn van een bedrijfsbeëindiging;

b. alle bestaande bebouwing wordt opgenomen in de bestemming ‘Wonen’;

c. het totaal aantal woningen gelijk blijft;

d. gelijktijdig toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden genoemd in artikel 3.5 , 3.6 en 3.7;

e. voor zover de bestemming van gronden niet gewijzigd wordt in de bestemming ‘Wonen’ deze hun bestemming ‘Agrarisch’ behouden, met dien verstande dat het bouwvlak vervalt.

3.9 Procedure bij wijziging

Bij het wijzigen van het plan wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

3.10 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders op de in lid 1 bedoelde gronden de hieronder genoemde werkzaamheden uit te voeren:
    - aanleggen van sloten, watergangen en waterpartijen;
    - dempen van sloten, watergangen en waterpartijen;
    - leggen van dammen en duikers;
    - vellen/rooien/verwijderen van houtgewas
  • b. voor gronden met de aanduiding "geomorfologische waarden" en "landschappelijke waarde" geldt bovendien dat genoemde omgevingsvergunning ook is vereist bij:
    - ophogen van gronden > 0.30 meter;
    - afgraven van gronden > 0.30 meter;
    - aanleggen/verharden van wegen/paden/oppervlakte;
    - (ver)leggen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen;
    - egaliseren/veranderen van reliëf bij aanduiding "geomorfologisch waardevol";
    - aanbrengen opgaande beplanting/bebossen.
  • c. Het onder a en b vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    - het normale onderhoud betreffen;
    - noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
    - reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3.11 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.11.1 Sloopverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk te slopen ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw).