Plan: | Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00070-0303 |
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Aanduiding | doeleinden |
landschapswaarden (lw) | de instandhouding en bescherming van de landschappelijke waarden |
geomorfologische waarden (gmw) | behoud van geomorfologische waarden |
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
2. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
· het woonkarakter van de woning;
· de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
· de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
· het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
· het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk;
3. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
4. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
6. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
7. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging’ (bijlage 1) zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
8. geen buitenopslag plaatsvindt;
9. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, sub c voor de overschrijding van het bouwvlak tot maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits is aangetoond dat dit noodzakelijk is in verband met een goede bedrijfsvoering.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2. 4 ten behoeve van het bouwen van silo's tot een maximum hoogte van 23 meter.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor de bouw van nieuwe veldschuren en/of schuilgelegenheden buiten de bouwvlakken, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van de bouw van windturbines ten westen van de Nijkerkerstraat tot een hoogte (as rotorhoogte) van maximaal 90 meter.
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening wordt niet verstaan:
a. het gebruik van de gronden binnen de bouwvlakken voor de volgende wijzen van (co-)vergisting van mest:
b. het leveren van energie die vrijkomt bij het onder a bedoelde proces van co-vergisting;
c. het trainen van paarden als nevenactiviteit bij een paardenfokkerij.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
a. de verbouw van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot woning;
b. het splitsen van een boerderij in twee woningen,
met dien verstande dat:
1. het vrijstaande bijbehorend bouwwerk c.q. de boerderij een waardevol pand moet zijn, binnen de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;
2. het toestaan van de woning c.q. de woningsplitsing noodzakelijk is voor het behoud van het pand;
3. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het perceel worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;
4. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;
5. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;
6. vooraf positief geadviseerd moet zijn door de gemeentelijke aangewezen erfgoeddeskundigen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigingen ten behoeve van de bouw van 1 extra vrijstaande woning, met dien verstande dat:
a. vooraf vast moet staan dat alle bij de betreffende (bedrijfs)woning behorende bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gesloopt, waarbij:
1. per (bestaande en/of nieuw te bouwen) woning de in lid 3.2.3 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;
2. er maximaal 600 m³ aan gebouwen mag worden opgericht indien 1.000 m² bebouwing wordt gesloopt;
3. van de onder 2 genoemde sloopnorm mag worden afgeweken, indien sprake is van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst en de provincie daarover positief heeft geadviseerd;
4. 20% van de oppervlakte van kassen mag worden meegeteld bij het bepalen van de onder 2 genoemde 1000 m²;
5. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1, de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;
6. betrokken wordt de nog bestaande en bij de betreffende woning / het perceel behorende bebouwing zoals die aanwezig was op het moment van de tervisielegging van het plan;
b. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;
c. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;
d. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;
e. de afwijkingsregel in artikel 51, lid 1. c (de zogenaamde 10% regeling) alleen voor de maximale inhoud van de nieuwe woning mag worden toegepast als sprake is van een aanzienlijke extra kwaliteitswinst, bijvoorbeeld door het verwijderen van een relatief grote oppervlakte aan kuilplaten en sleufsilo’s.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van het toelaten van andere activiteiten bij woningen van agrarische bedrijven met dien verstande dat:
a. uitsluitend de activiteiten zijn toegestaan zoals die zijn opgenomen in artikel 3.3.3 met inachtneming van de daar aangegeven gebieden en voorwaarden en met dien verstande dat:
1. 600 m² mag worden aangehouden waar 300 m² is vermeld;
2. 300 m² mag worden aangehouden waar 150 m² is vermeld;
3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
4. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten.
b. vooraf vast moet staan dat tenminste de helft van de bij de betreffende woning behorende bijbehorende bouwwerken wordt gesloopt, waarbij:
1. de in artikel 3.2 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;
2. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1 de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Agrarisch' te wijzigen naar ‘Wonen’ met dien verstande dat:
a. er sprake moet zijn van een bedrijfsbeëindiging;
b. alle bestaande bebouwing wordt opgenomen in de bestemming ‘Wonen’;
c. het totaal aantal woningen gelijk blijft;
d. gelijktijdig toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden genoemd in artikel 3.5 , 3.6 en 3.7;
e. voor zover de bestemming van gronden niet gewijzigd wordt in de bestemming ‘Wonen’ deze hun bestemming ‘Agrarisch’ behouden, met dien verstande dat het bouwvlak vervalt.
Bij het wijzigen van het plan wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk te slopen ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw).