Plan: | Park Schothorst e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00068-0301 |
De hoofdlijnen van het milieubeleid zijn bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (door Gedeputeerde Staten met twee jaar verlengd en dus nog steeds actueel) richtinggevend, hierin is het europese en landelijke beleid verwerkt.
Op het gebied van geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, milieuzonering van bedrijven en planologisch relevante leidingen is op nationaal niveau specifiek beleid van kracht dat het kader vormt voor de beschrijvingen van de milieugevolgen in dit plangebied. In deze paragraaf gaan we kort in op de hoofdlijnen van deze thema's, in de paragrafen die hierna volgen geven we specifiek aan welke gevolgen al deze thema's hebben voor de bewoners, de flora en fauna, het water en de bodem in het plangebied.
Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
(door Gedeputeerde Staten met twee jaar verlengd en dus nog steeds actueel)
De provincie Utrecht wil de milieukwaliteit in onze provincie op niveau houden en waar nodig verbeteren. Onderwerpen die in het Provinciaal Milieubeleidsplan centraal staan, zijn bodem, water, lucht, voorraadbeheer, verstoring en externe veiligheid. Door projecten uit te voeren op deze gebieden, wordt bijgedragen aan de leefomgevingkwaliteit, gezondheid, integrale veiligheid en biodiversiteit. Het Provinciaal Milieubeleidsplan gaat specifiek in op enkele betrokken sectoren: landbouw, bedrijven, consumenten, bouwen & wonen en verkeer. Veel aandacht is er voor een gebiedsgerichte benadering. Per gebiedstype, zoals 'natuur' of 'agrarisch', wordt bekeken welke milieukwaliteit in ieder geval nodig is (basiskwaliteit) en hoe die nog vergroot kan worden (ambitiekwaliteit).
De provincie formuleert in het Provinciaal Milieubeleidsplan concrete milieudoelen en ook haar eigen rol met betrekking tot de realisatie ervan. Die realisatie wordt verder uitgewerkt in een actieprogramma dat de provincie opstelt.
Geluid: Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de voorwaarden uit deze wet aan de orde:
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen waarbinnen voor bouwplannen en bestemmingsplannen (die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken) een akoestische toetsing moet worden uitgevoerd. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, zorginstellingen) mag in principe niet meer bedragen dan de wettelijk vastgelegde voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming.
Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. Aangezien de woonfunctie de meest voorkomende functie is in het plangebied, geven we hier een overzicht van de voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarde per geluidsbron voor woningen:
Bron: | Voorkeursgrenswaarde (Lden): | Maximale ontheffingswaarde (Lden): |
Wegverkeer binnenstedelijk | 48 dB | 63 dB |
Wegverkeer langs auto(snel)wegen binnenstedelijk | 48 dB | 53 dB |
Railverkeer | 55 dB | 68 dB |
Industrielawaai | 50 dB(A) | 55 dB(A) |
Lden staat voor 'level day-evening-night' en is een maat om de geluidsbelasting door omgevingslawaai uit te drukken. Sinds 2004 is het gebruik van Lden in alle europese lidstaten verplicht.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort 2007). Hierin zijn criteria opgenomen voor het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde en voorwaarden die aan de ontheffing worden verbonden. De maximale ontheffingswaarde is de geluidsbelasting die maximaal toelaatbaar is op de gevel als er ontheffing is verleend.
In de geluidsnota van de gemeente staat exact aangegeven onder welke criteria ontheffing kan worden verleend en welke voorwaarden aan een dergelijke ontheffing worden verbonden. Hierbij maken we onderscheid tussen ontheffingen vanwege weg- en spoorverkeer en ontheffingen vanwege industrielawaai.
Momenteel werkt het rijk aan een modernisering van de geluidregelgeving. De afgelopen jaren is namelijk gebleken dat de huidige Wet geluidhinder onvoldoende bescherming biedt tegen de gevolgen van de autonome groei van het verkeer. Doordat de huidige wet voor het verdisconteren van de groei van het verkeer aangrijpt op fysieke aanpassing van wegen of spoorwegen, laat deze de groei die plaatsvindt zonder aanpassing van de infrastructuur ongemoeid. Dit leidt, aldus de verantwoordelijke minister, tot onbeheerste (niet aan regels gebonden) toenames van de geluidsbelasting op omliggende woningen. Om aan deze onbeheerste groei een einde te maken en geluidgevoelige objecten beter te beschermen is het deel uit de Wet geluidhinder dat de rijksinfrastructuur bestrijkt herzien en ingevoegd in de Wet milieubeheer. Deze maatregel is bekend als 'Swung-1', wat staat voor: samen werken aan de uitvoering van nieuw geluidbeleid. In vervolg hierop wordt een wetsvoorstel voorbereid voor de provinciale en gemeentelijke infrastructuur en een voorstel voor een aanpassing van het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder (Swung-2). In het kader van Swung-1' zijn, voor de beheersing van de geluidsbelastingen, geluidsproductieplafonds als instrument ingevoerd. Hoge geluidsbelastingen worden aangepakt met een omvangrijke saneringsoperatie. Uitvoering van Swung-2 vindt later plaats, maar de systematiek is naar verwachting vergelijkbaar met die van Swung-1.
Swung-1 is op 1 juli 2012 van kracht geworden.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is voor een deel begrensd door de Maatweg, dat een belangrijke doorgaande verbinding vormt tussen Kruiskamp Koppel en bedrijventerrein Isselt enerzijds en de noordelijke wijken van Amersfoort en de A1 anderszijds. Door het plangebied loopt ook de Hamseweg, een belangrijke verbinding tussen de Maatweg en het centrum van Hoogland. Verder ligt het plangebied voor een heel klein deel in de geluidscontour van bedrijventerrein Isselt. Geluid is daarmee een niet te onderschatten factor in dit gebied. |
Luchtkwaliteit: nationaal beleid luchtkwaliteit
Op het gebied van luchtkwaliteit is in Nederland titel 5.2 van de Wet milieubeheer van belang, dat normen voor luchtkwaliteit bevat en een uitwerking vormt van (o.a.) de Europese Kaderrichtlijn luchtkwaliteit.
Nederland heeft in de wetgeving ruimtelijke ordening en normen voor luchtkwaliteit aan elkaar gekoppeld. Nederland betrekt al sinds jaar en dag álle relevante belangen (dus ook die van het milieu) bij ruimtelijke besluiten. Dit uitgangspunt van een 'goede ruimtelijke ordening' is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De Europese Unie schrijft zo'n koppeling niet voor.
Sinds 2007 is via de Wet ruimtelijke ordening en titel 5.2 van de Wet milieubeheer bepaald dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal
Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Ad. 1 Een grenswaarde is een maximaal niveau voor in de lucht aanwezige stoffen dat op basis van alle aanwezige kennis wordt vastgesteld om schade aan gezondheid of milieu te voorkomen. Het gaat hierbij om stoffen als fijn stof, benzeen en koolmonoxide. Overschrijding van de grenswaarde is niet toegestaan en voor lidstaten van de EU is een grenswaarde te zien als een resultaatsverplichting.
Ad. 3 De regeling "Niet in betekenende mate" geeft voor diverse soorten projecten, zoals de ontwikkeling van woningen of de aanleg van een weg, aan wat de objectieve grens is waarbinnen een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Zo is een woningbouwlocatie dat niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat en één ontsluitingsweg bevat een project dat als "niet in betekenende mate" wordt beschouwd. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de regeling "niet in betekenende mate" valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig, mis de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. In het Besluit 'niet in betekenende mate' is een anticumulatiebepaling opgenomen, die het 'opknippen' van projecten moet tegengaan. Projecten moeten als één locatie worden beschouwd als ze gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur én binnen een afstand van 1000 meter van elkaar liggen.
Ad. 4 In Nederland is het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' (NSL) opgestart met als doel om de Europese normen te halen. Oorspronkelijk lukte het Nederland niet om tijdig te voldoen aan de normen, maar door Europa is uitstel verleend omdat het nationaal samenwerkingsprogramma voldoende garandeert dat binnen een bepaalde termijn wél aan de normen voldaan wordt. Doelstelling voor Nederland is dat sinds juni 2011 wordt voldaan aan de norm voor fijn stof (PM10) en op 1 januari 2015 aan de norm voor stikstofdioxide (NO2).
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Hierin wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij om alle vergelijkbare soorten functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.
De meest relevante luchtverontreinigende stoffen langs verkeerswegen zijn stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Van deze twee is NO2 doorgaans maatgevend voor de beoordeling.
De grenswaarden van deze luchtverontreinigende stoffen zijn de volgende:
Stof | Niveau [ug/m3] | Geldig vanaf | |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 | 2015 |
Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 200 | 2010 | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 | 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie, die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden. | 50 | 2011 |
Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie doorslaggevend voor de beoordeling. Bij berekeningen wordt er vanuit gegaan dat dit overeenkomt met een jaargemiddelde concentratie van 32,6 ug/m3.
Ruimtelijke plannen toetsen we aan de wetgeving met betrekking tot luchtkwaliteit. In dit geval is het bestemmingsplan voornemelijk conserverend van aard. Het nieuwe CNME is qua grootte en qua functies vrijwel gelijk aan het CNME van voor de brand. Planologisch is hier daarom geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate kan bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De wijziging van het bouwvlak bij de boerderij in Groot Weede is dusdanig, dat het maximum aantal m2 te bouwen bedrijfsgebouwen gelijk blijft. Ook hier in daarom in feite geen sprake van een mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit. |
Externe veiligheid: nationaal en provinciaal beleid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Verder richt de wetgeving rond externe veiligheid zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderdagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer winkels, horeca en kantoren met een oppervlakte van minder dan 1500 m2.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor beide aspecten geldt dat onderzoek moet worden gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij/zij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) is een harde grenswaarde welke niet mag worden overschreden.
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (ten minste 10, 100 of 1000 personen) overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waar gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Rondom de risicobron wordt een invloedgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximale aantal aanwezige personen, de zogenaamde orienterende waarde. Deze orienterende waarde is een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, uitsluitend als dit voldoende gemotiveerd is, van deze richtwaarde afwijken. De verantwoordingsplicht door het verantwoordelijke bestuur geldt voor elke toename van het groepsrisico, dus ook wanneer de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 een circulaire vastgesteld. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken. Van de grenswaarde mag niet worden afgeweken.
In 2013 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Tot die tijd is de genoemde circulaire van toepassing.
Provinciaal milieubeleidsplan en structuurvisie ruimtelijke ordening
Externe veiligheid heeft door de provincie een vertaling gekregen in het milieubeleidsplan en de structuurvisie ruimtelijke ordening. De meeste bekende risico's zijn vertaald in de zogenaamde 'risicokaart', welke op internet voor een ieder te raadplegen is (www.risicokaart.nl). Het is een provinciale kaart met als doel om burgers te informeren over de risico's in hun directe leefomgeving. Verder is het een belangrijk hulpmiddel voor hulpdiensten en beleidsmakers. De kaart wordt doorlopend geactualiseerd.
Op de risicokaart is te zien dat in het plangebied twee kwetsbare objecten zijn aangegeven: te weten het Wellant college (inmiddels vertrokken) en school de Kosmonaut. De Bunschoterstraat (gele lijn) is een transportroute gevaarlijke stoffen, zie hiervoor paragraaf 5.2 van dit bestemmingsplan. Er zijn in en rond het plangebied geen (planologisch relevante) buisleidingen aanwezig.
Bedrijven en milieuzonering: nationaal beleid
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - zoals geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding.
Bij milieuzonering en bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen te zorgen voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals wonen), worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In het kader van de milieuwetgeving is een bedrijf relevant wanneer het bedrijf een inrichting is ingevolge de Wet Milieubeheer. Er is sprake van een inrichting wanneer bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden of een activiteit in een omvang van bedrijfsmatig. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is aangegeven of een inrichting wel of niet vergunningplichtig is. Voor een niet vergunningplichtige inrichting gelden de regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Een vergunningplichtige inrichting dient te voldoen aan de vergunningvoorschriften en, in de meeste gevallen, deels aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit
Om het begrip 'milieuzonering' hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Deze publicatie betreft een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geluid, geur, gevaar en stof) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Kenmerkend voor deze aspecten is dat de belasting verder van de bron afneemt.
In de VNG-publicatie is een zogenaamde richtafstandenlijst opgenomen. In deze lijsten is voor allerlei soorten bedrijvigheid aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur worden aangehouden. Naast richtafstanden zijn andere kenmerken vermeld, zoals de verkeersaantrekkende werking. De weergegeven richtafstanden en andere kenmerken gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf binnen de betreffende type bedrijvigheid. De VNG-publicatie maakt voor de toepassing van de richtafstandenlijst onderscheid in de omgevingstypen 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstandenlijsten vermelden de afstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en een 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Als er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst worden verkleind.