direct naar inhoud van 5.11 Flora en Fauna / ecologie
Plan: Hooglanderveen en Vathorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00066-0301

5.11 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

5.11.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

5.11.2 Boswet

Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.

Als gevolg van dit bestemmingsplan vindt op dit moment geen aantasting plaats van het bosareaal.

5.11.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

5.11.4 Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied

Ten noorden van het bestemmingsplangebied ligt het Natura 2000 gebied 'Arkemheen', dat bestaat uit de Putterpolder en Nijkerkerpolder. Het gebied maakt van oorsprong onderdeel uit van een delta, waarin de beken van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug uitmondden in de Zuiderzee. Vanaf 1250 is het gebied ingepolderd en momenteel maakt het onderdeel uit van een uitgestrekte open polder, bestaande uit weidegebieden met rietmoerasjes en slootjes.

Voor Arkemheen bestaat de kernopgave uit het behouden van de omvang en kwaliteit leefgebied (overwintering) voor de kleine zwaan met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 190 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied is tevens aangewezen voor de smient, met als opgave behoud omvang en kwaliteit leefgebied (overwintering) met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 850 vogels (seizoensgemiddelde). Daarnaast geldt als complementair doel behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie bittervoorn.

Door SOVON (De Boer 2008) is een toetsing uitgevoerd van de mogelijke effecten van het ontwerpplan Vathorst-Noord en Vathorst-West op de kleine zwaan. Vathorst-Noord valt binnen het pleistergebied, in Vathorst-West vindt geen overwintering plaats. Beide gebieden liggen buiten en op ruim één kilometer afstand van het N2000 gebied Arkemheen. Uit de toetsing is gebleken dat geen of weinig, niet-significante, negatieve effecten zullen optreden op het instandhoudingsdoel van de kleine zwaan. Het belangrijkste zijn de uistralingseffecten in de vorm van verstoring door een toename van recreatie. Door de kortere afstand van de bebouwing van Amersfoort tot Arkemheen zal de recreatiedruk in het gebied toenemen, waardoor meer verstoring op zal treden. Ook een toename van verstoring van huisdieren (katten, honden) is mogelijk. Beperken van de recreatie, het openhouden van het gebied, het op peil houden van de hoge grondwaterstand en het voortzetten van het huidige grondgebruik zijn de belangrijkste algemene maatregelen om negatieve effecten op de kleine zwaan te voorkomen.

Ten aanzien van de kleine zwanen die buiten Arkemheen foerageren in de nabijheid van Vathorst zijn negatieve effecten te verwachten. Deze zwanen verliezen foerageergebied door bebouwing van Vathorst-West, het opschuiven van de bebouwing en een toename van recreatie. Daarnaast kunnen hoge structuren (hoge gebouwen) een fysieke barrierewerking veroorzaken.

5.11.5 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

5.11.6 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten; Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is ('lichte toetsing');
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten; Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten; Dit zijn de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit of in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de regels voor de Habitatrichtlijnsoorten nog strikter zijn. Voor bestendig gebruik en beheer geldt voor de soorten van Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing (zie onder). Voor de soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt hetzelfde regime, met één grote beperking. Ontheffing of vrijstelling kan niet worden verleend voor ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en gebruik, tenzij er (tevens) sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, of in het belang van het milieu, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van wilde flora en fauna. Voor deze groep soorten kan overigens geen vrijstellingen worden verleend voor artikel 10 (verontrusting).
5.11.7 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied

De Velden
Beschermde soorten

De Velden betreft een omvangrijk gebied dat niet integraal is onderzocht op flora en fauna. In 2008 is Velden 1f onderzocht door Heinen (2008).

De zwanebloem, een beschermde oeverplant (Tabel 1 Flora- en faunawet), komt verspreid voor in wateren in het gebied. Het is een aan de noordkant van Amersfoort algemeen voorkomende soort. Andere beschermde soorten zijn niet bekend. De natuurgebiedjes in Velden, restanten van het voormalige weidegebied, vormen geschikt biotoop voor de rietorchis (Tabel 2 Flora- en faunawet).

De watergangen zullen een vergelijkbare visfauna hebben als de omliggende gebieden. De kleine modderkruiper (Tabel 2 Flora- en faunawet) zal verspreid voorkomen, de bittervoorn (Tabel 3 Flora- en faunawet) wordt in de bredere (>2 meter) watergangen verwacht. Deze watergangen zullen ook worden gebruikt door algemene soorten amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad en kleine watersalamander (alle Tabel 1 Flora- en faunawet). Strikter beschermde soorten worden niet verwacht. Ook reptielen, specifiek de ringslang, worden niet in De Velden verwacht.

Voor vleermuizen zijn de doorgaande oude houtwallen belangrijk. Vleermuizen zijn traditioneel met betrekking tot het gebruik van hun landschap. De houtwallen hebben een functie als vliegroute en foerageergebied. Vooral dit laatste aspect is belangrijk. De houtwallen bestaan voor een belangrijk deel uit inheemse boomsoorten, waar een breed scala aan insecten rond voorkomt. Zij vormen op hun beurt prooi voor de vleermuizen. Met toename van de ouderdom van de bomen ontstaan holten en scheuren, die door vleermuizen als verblijfplaats gebruikt kunnen worden.

In De Velden zijn in veel woningen nestkasten geplaatst voor huismus en gierzwaluw. De eerste weet daar sterk van te profiteren en veel nestkasten zijn inmiddels door deze soort bezet. Het is niet bekend in hoeverre de gierzwaluw reeds gebruik maakt van nestvoorzieningen in de wijk. In de oude en nog niet bebouwde agrarische delen van de De Velden komt de buizerd voor.

Ecologische waarden

In De Velden is zoveel mogelijk gestreefd naar behoud van de oorspronkelijke landschappelijke structuren. Vooral de houtwallen zijn van grote waarde door de aanwezigheid van oude bomen en een gerijpte bodem. Via deze structuren kunnen planten en dieren als egel het gebied in en van daaruit verspreiden via parken en tuinen.

Centraal in het westelijke gedeelte van de Velden is een klein weilandje als natuurgebied behouden. Hier is een grote poel in aangelegd en de oorspronkelijke, deels aangevuld, houtwalstructuur begrenst het gebied. Door het extensieve hooilandbeheer vormt het gebiedje een hotspot voor biodiversiteit in de Velden.

Beperkingen vanuit wetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen en vogels, specifiek huismus;
  • ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen.

De Bron 

Het gebied De Bron is niet onderzocht. Een inschatting van de aanwezige soorten wordt gemaakt op basis van kennis van de omliggende gebieden.

De vegetatie in De Bron is vergelijkbaar met de omliggende gebieden. In slootjes zal de zwanebloem (Tabel 1 Flora- en faunawet) voorkomen, een algemene soort langs de noordrand van Amersfoort. Andere beschermde planten worden niet verwacht.

In de slootjes zal de kleine modderkruiper voorkomen, een strikter beschermde soort (Tabel 2 Flora- en faunawet) die vrij algemeen voorkomt in de noordrand van Amersfoort. Ook aanwezigheid van de bittervoorn is hier mogelijk.

De slootjes, ruigten en (voormalige) weilanden vormen leefgebied voor algemeen voorkomende soorten als bruine kikker, kleine watersalamander, gewone pad, veldmuis, bosmuis en egel (Tabel 1 Flora- en faunawet). Strikt beschermde soorten worden niet verwacht.

De opgaande begroeiing, onder andere in de vorm van elzenhoutwallen, kunnen een functie hebben als vliegroute voor vleermuizen. In de beschutting zal door vleermuizen worden gefoerageerd. Ook algemene soorten broedvogels zullen in deze houtwallen voorkomen.

Ecologische waarden

De oorspronkelijke structuren die behouden zijn vormen belangrijke dragers voor natuur in de Bron. Dit zijn de houtwallen (vogels, vleermuizen), sloten (vissen, amfibieen, waterplanten) en bijbehorende oevers (watervogels, grondgebonden zoogdieren). Een zo natuurlijk mogelijk, extensief beheer is belangrijk voor behoud van deze waarden. Grote kans liggen in de toekomstige plas in het centrale gedeelte van de Bron. Deze vult zich met kwelwater, waardoor er volop kansen zijn voor planten die afhankelijk zijn van kwel. Door gebruik te maken van gradienten, zowel boven als onder water ontstaan voor veel watergebonden soorten geschikt leefgebied. Vooral ondiepe zones (<50 cm.) zijn belangrijk voor bijvoorbeeld libellen en kikkers.

Beperkingen vanuit wetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen en vogels, specifiek huismus;
  • ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen.

Laak 

Beschermde soorten

Het deelgebied Laak is niet integraal onderzocht op flora en fauna. Door Heinen (2008) is Laak 2 onderzocht. In het kader van monitoring van de watergang de Laak op gebruik door vleermuizen is in 2006, 2007, 2009, 2010 en 2012 onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd.

Uit het plangebied is één beschermde soort plant bekend, de zwanebloem (Tabel 1 Flora- en faunawet). Deze soort groeit in de Laak en kan in andere ondiepe wateren en oeverzones verwacht worden, bijvoorbeeld langs de rondweg. Het is een algemene soort in de polders aan de noordkant van Amersfoort. Op termijn kan vestiging van de beschermde muurplanten, waaronder tongvaren, worden verwacht op de kademuren in Laak 1. Bij een recente inspectie zijn hier mannetjesvarens aangetroffen (niet beschermd). De watergangen en oevers langs de rondweg zijn kansrijk voor planten, onder meer door de aanwezigheid van kwel. Een kwelindicator en relatie zeldzame soort is de waterviolier, die lokaal in Laak in watergangen voorkomt.

De watergangen in het plangebied en de Laak zelf vormen leefgebied voor de beschermde kleine modderkruiper (Tabel 2 Flora- en faunawet). Het is aannemelijk dat ook de bittervoorn (Tabel 3 Flora- en faunawet), gelet op de verspreiding in de Eempolder. Het is niet uitgesloten dat in ondiepe oeverzones en kleinere wateren ook de grote modderkruiper (Tabel 3 Flora- en faunawet) voorkomt. Daarnaast is het vetje bekend uit de Laak, een klein visje dat op de Rode Lijst staat (niet beschermd).

In en rond de wateren in Laak zijn algemene soorten amfibieën te verwachten, waaronder gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker (alle Tabel 1 Flora- en faunawet). Strikter beschermde soorten amfibieën worden hier niet verwacht. Reptielen, specifiek de ringslang, worden niet verwacht.

Voor grondgebonden zoogdieren zijn vooral de groenstructuren rond de bebouwing van de Laak waardevol. De bermen en oevers vormen leefgebied voor algemene soorten als bosmuis, veldmuis, egel en bosspitsmuis. Strikter beschermde soorten zijn niet bekend en worden evenmin verwacht.

Vleermuizen, specifiek watervleermuis en gewone dwergvleermuis (alle soorten Tabel 3 Flora- en faunawet), maken veel gebruik van de wateren in Laak en de Laak zelf als jachtgebied en vliegroute. Vooral locaties waar een combinatie van water en opgaande beplanting aanwezig is, zoals de watergang langs Laak 3, vormen belangrijk jachtgebied. De onderdoorgang van de Laak onder de A28 is een zeer belangrijke vliegroute voor de watervleermuizen die een verblijf hebben in het Hoevelakense Bos. De onderdoorgang van het spoor onder de A28 is minder van belang als vliegroute. Met het aangroeien van de nieuwe beplanting op het talud van de A28 mag verwacht worden dat deze zone weer zijn waarde terugkrijgt als leefgebied voor vleermuizen. Door de aanleg van de parallelweg langs de A28 is veel leefgebied verloren gegaan, wat een negatief effect heeft gehad op de toen aanwezige vleermuizen. Een andere belangrijke vliegroute wordt gevormd door de beplanting van de Hogesteeg in het westen van Laak. Deze bomen worden gebruikt door de gewone dwergvleermuis.

Verblijfplaatsen van vleermuizen in de nieuwbouw van Laak zijn nog niet bekend. Het is echter de verwachting dat soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger spoedig gebruik zullen maken van de spouwmuren en andere verblijfplaatsen in de nieuwbouw. Van de gewone dwergvleermuis zijn verblijfplaatsen bekend in oude bebouwing langs de Hogesteeg.

Voor vogels is Laak van beperkte betekenis. Langs de watergangen broeden algemene soorten als wilde eend, meerkoet en waterhoen. In rietkragen langs de Laak en op Laak 3 broedt de kleine karekiet. Deze soort zal verder toenemen met het aangroeien van riet en oevervegetaties. Op termijn is de verwachting dat de huismus zal gaan broeden onder dakpannen; wellicht weet ook de gierzwaluw te profiteren van de nieuwbouw. De agrarische gebouwen langs de Hogesteeg vormen broedgelegenheid voor uilen (kerkuil; Hogesteeg 13a) en huismussen. Bebouwing van de hier nog aanwezige akkers en weilanden zal als consequentie hebben dat uilen moeten uitwijken naar omliggende agrarische gebieden.

Ecologische waarden

De huidige ecologische waarden van Laak zijn terug te voeren op de nieuwe inrichting en bebouwing, de groen-blauwe structuur rondom en het agrarische westelijke gedeelte.

De nieuwe inrichting van Laak bepaalt in hoge mate de mogelijkheden voor ecologie. De door hoge bebouwingsdichtheid en versteningsgraad biedt dit gedeelte vooral leefgebied aan hoogstedelijke soorten. Dit zijn bijvoorbeeld huismus, gewone dwergvleermuis en muurplanten. De laatste groep kan profiteren van de aangelegde kademuren.

De groen-blauwe structuur rondom Laak, bestaande uit de Calveense Wetering, Laak en omliggende oevers en groenstroken, is de drager van natuur in Laak. Het natte profiel vormt leefgebied voor de watergebonden soorten die kenmerken zijn voor de laaggelegen Eempolders. Dit zijn vissen als kleine modderkruiper, vetje en bittervoorn, maar ook (kwel)planten als brede waterpest, waterviolier, holpijp en diverse fonteinkruiden. Langs de oevers groeit zwanebloem. Het droge profiel, vanaf de oever landopwaarts, ontwikkelt zich onder invloed van beheer. Onder extensief maaibeheer ontstaan hier bloemrijke glanshaverhooilanden, welke biotoop vormen voor veel soorten dagvlinders, sprinkhanen en andere fauna.

Het open, agrarische westelijke gedeelte vormt leefgebied voor de kenmerkende fauna van de Eempolder. Door de toenemende verstoring zijn soorten als kleine zwaan en grutto hier verdwenen, maar haas en argusvlinder zijn hier nog te vinden. Het gebied vormt een buffer rond de nog relatief ongestoorde open weilanden van de Eempolder.

Beperkingen vanuit wetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen en vogels, specifiek huismus en uilen (agrarische bebouwing);
  • ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen.

Hooglanderveen

Beschermde soorten

Het gebied is niet dekkend onderzocht; wel zijn in het kader van lokale ontwikkeling kleine locaties onderzocht aan de Brenninkmeijerlaan (Brekelmans 2008), Veenweg (Van Delft et al. 2008) en Altenalaan (Sietses 2008).

Strikt beschermde soorten planten zijn niet uit Hooglanderveen bekend. De licht beschermde brede wespenorchis komt voor in plantsoenen en bosjes. Voor de slootjes in het gebied geldt dat de kleine modderkruiper kan voorkomen. Deze slootjes zullen ook worden gebruikt door algemeen voorkomende, licht beschermde amfibieën als bruine kikker, gewone pad en bastaardkikker. De huismus, waarvan de nestplaatsen jaarrond zijn beschermd, komt algemeen voor in Hooglanderveen en broedt voornamelijk onder dakpannen. Het is waarschijnlijk dat ook de gierzwaluw broedt onder pannengedekte daken, eveneens een soort waarvan de nestplaatsen jaarrond zijn beschermd. Of de steenuil nog voorkomt in Hooglanderveen is niet bekend; vooral rond de Veenweg is nog geschikt leefgebied aanwezig. De bebouwing wordt tevens gebruikt als verblijfplaats door vleermuizen. Het is vrijwel zeker dat de gewone dwergvleermuizen verblijfplaatsen heeft in Hooglanderveen, daarnaast worden ook ruige dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis verwacht. De bomen en opgaande beplantingen in Hooglanderveen hebben waarschijnlijk een functie als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen. Verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen worden alleen verwacht in het oude bosje naast de St. Joseph in het centrum van Hooglanderveen. Hierbij wordt gedacht aan soorten als rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. Die laatste maakt mogelijk ook gebruik van de kerk als verblijfplaats.

Ecologische waarden

De ecologische waarden van Hooglanderveen hingen lange tijd samen met inrichting en beheer van het omliggende agrarische gebied. In gebouwen en op erven langs de rand zullen uilen als steenuil en kerkuil verblijfplaatsen hebben gebruikt, van waaruit zij in de avondschemering gingen jagen boven de velden. Door het bebouwen van het agrarische gebied rondom Hooglanderveen zijn de met de agrarische bedrijfsvoering geassocieerde waarden verdwenen. De belangrijkste waarden hangen nu samen met de bebouwing en daarom heen liggende groenstructuren. Dit uit zich bijvoorbeeld in een forse huismussenpopulatie, die gebruik maakt van de pannengedekte daken als broedlocatie. Hier zullen ook gierzwaluwen gebruik van maken. De gebouwen worden tevens gebruikt als verblijfplaats door vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen is niet eerder onderzocht, maar soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger mogen zeker worden verwacht. De laatste is een liefhebber van weilandjes met paarden en koeien en verwacht mag worden dat de laatvlieger flink te lijden heeft gehad onder het verdwijnen van dit landschap. Wellicht vormden de weilandjes rond de (Oude) Veenweg voor de laatvlieger nog geschikt foerageergebied.

Over de aanwezigheid van vleermuizen in de Oude Kerk en het naastgelegen bosje is niets bekend. Gelet op het beperkte aanbod van oude bomen in Hooglanderveen en directe omgeving zou dit bosje een belangrijke functie kunnen hebben voor boombewonende vleermuizen.

Beperkingen vanuit wetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen en vogels, specifiek huismus en gierzwaluw;
  • ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen;
  • de oude bomen naast de Oude Kerk en de kerk zelf hebben mogelijk een functie voor vleermuizen; voorafgaand aan werkzaamheden zal hier eerst onderzoek gedaan moeten worden naar vleermuizen;
  • Bij verdere inbreiding in het agrarisch gebied rond de Veenweg zal onderzoek moeten plaatsvinden naar aanwezigheid van de steenuil. Indien verblijfplaatsen worden vastgesteld kan een ontheffingsaanvraag noodzakelijk zijn.


Vathorst West

Beschermde soorten

Het gebied is op beschermde soorten onderzocht in 2008 (Heinen 2008).

In het plangebied is aanwezigheid van de licht beschermde zwanebloem vastgesteld. Deze soort komt algemeen voor in de polders ten noorden van Amersfoort en in slootjes langs de noordrand van Amersfoort. Andere beschermde planten zijn niet bekend. Wel komt in slootjes de brede waterpest voor, een soort van de Rode Lijst. De beschermde kleine modderkruiper komt voor in slootjes in het gebied. Dit kleine visjes is algemeen in slootjes in de noordrand van Amersfoort en in de Eempolder. In grotere wateren kan de bittervoorn voorkomen. Daarnaast worden licht beschermde amfibieën verwacht, waaronder kleine watersalamander en bruine kikker. De (agrarisch) bebouwing in het gebied kan in gebruik zijn als verblijfplaats door vleermuizen, specifiek gewone dwergvleermuis, en huismus. Vleermuizen maken mogelijk ook gebruik van de houtwallen in het gebied als foerageergebied en vliegroute. Specifiek de bredere watergangen kunnen gebruikt worden als foerageergebied en vliegroute door de watervleermuis.

De aanwezigheid van vleermuizen en huismussen heeft als consequentie dat voorafgaand aan sloop of renovatie van gebouwen onderzoek zal moeten plaatsvinden naar deze soorten. Gelet op de te verwachten functies en soorten kunnen vaak effectieve mitigerende maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld door speciale kasten op te hangen. Voorafgaand aan het dempen of vergraven van slootjes dient onderzoek plaats te vinden naar aanwezigheid van beschermde vissen en dienen eventueel nieuwe wateren te worden aangelegd. Aanbevolen wordt doorgaande bomenrijen zoveel mogelijk te behouden en niet te doorsnijden of aan te lichten, in verband met hun mogelijke functie voor vleermuizen. Dit geldt ook voor de doorgaande watergangen, als vliegroute van de watervleermuis.

Ecologische waarden

Het open karakter van Vathorst West is bepalend voor de ecologische waarden. Door de openheid en het agrarisch gebruik zijn hier nog weidevogels te vinden als kievit en tureluur. Dergelijke soorten zijn afhankelijk van voortzetting van het graslandbeheer en verdwijnen bij toenemende (recreatieve) druk en bebouwing. Het gebied vormt tevens een buffer naar het relatief ongestoorde Natura2000 gebied Arkemheen, dat zeer belangrijk is voor weidevogels (broedgebied) en kleine zwaan (overwintering). De boerenerven bieden aan andere soorten leefgebied, waaronder vleermuizen, zwaluwen en uilen. Zij gebruiken het open agrarische gebied om te foerageren en zijn tegelijkertijd afhankelijk van de aanwezige gebouwen voor nest- en verblijfplaatsen. De opgaande begroeiing op de erven zorgt daarbij voor beschutting en schuilplaatsen. Vooral voor boerenzwaluw is de relatie met koeien erg belangrijk, in verband met de vliegen waar zij op jagen. Ook mag verwacht worden dat soorten als bunzing en wezel rond de boerderijen voorkomen. Tot slot de slootjes, die vol zitten met leven. Het waterysteem ontvangt schone kwel van de hogere zandgronden, waardoor kwelafhankelijke soorten als waterviolier en holpijp voorkomen. De slootjes vormen tevens leefgebied voor allerlei vissen, waaronder kleine modderkruiper, bittervoorn en het vetje. Daarnaast zijn de slootjes belangrijk voor regulering van het waterpeil. Wanneer de slootjes echter te snel water afvoeren, neemt het belang van graslanden als weidevogelgebied af.

Beperkingen vanuit wetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen en vogels, specifiek huismus, zwaluwen en uilen;
  • ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen;
  • in verband met de nabije ligging van het Natura 2000 gebied Arkemheen dienen ruimtelijke plannen getoetst te worden aan effecten op de instandhoudingsdoelen van dit gebied.


Vathorst Noord

Beschermde soorten

Onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten is uitgevoerd in 2008 (De Vries & Lindenholz 2008). Het gebruik van de omgeving van het Hammetje door vleermuizen is uitgebreid onderzocht door De Jong (2006), Limpens (2006) en Brekelmans et al. (2008, 2010, 2011 & 2012).

De zwanebloem (Tabel 1 Flora- en faunawet) komt verspreid voor in het gebied. Het betreft een kenmerkende soort van slootjes en moerasvegetaties in het (veen)weidegebied. Mogelijk komt de brede wespenorchis (Tabel 1 Flora- en faunawet) voor onder opgaande beplantingen op zandige ondergrond. Strikt beschermde planten zijn niet uit het gebied bekend.

De slootjes en de Laak in Vathorst-Noord vormen leefgebied voor de kleine modderkruiper (Tabel 2 Flora- en faunawet). Het betreft een algemeen voorkomend visje in slootjes in de polders ten noorden van Amersfoort. De Laak is ook geschikt als leefgebied voor de bittervoorn (Tabel 3 Flora- en faunawet) en het is niet uitgesloten dat ook de grote modderkruiper (Tabel 3 Flora- en faunawet) voorkomt in het watersysteem in Vathorst-Noord.

In het plangebied worden alleen algemeen voorkomende amfibieën verwacht, waaronder gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker, meerkikker en kleine watersalamander (Tabel 1 Flora- en faunawet). Strikt beschermde soorten zijn niet uit de directe omgeving bekend en worden niet verwacht. Ook reptielen komen niet in de directe omgeving voor.

Voor uilen is veel geschikt leefgebied aanwezig en de agrarische gebouwen bieden voldoende nestgelegenheid. Aanwezigheid van steenuil, kerkuil en ransuil is bekend. Van deze soorten zijn de nestlocaties jaarrond beschermd. Rond de boerderijen komen ook huismussen voor, een soort waarvan de nesten eveneens jaarrond beschermd zijn. De polders ten noorden en westen van Vathorst-West worden gebruikt als pleisterplaats en foerageergebied door de kleine zwaan. Daarnaast broeden weidevogels als kievit, tureluur en grutto in en langs de randen van het gebied.

De Laak vormt een belangrijke vliegroute voor de watervleermuis (Tabel 3 Flora- en faunawet). Van deze soort is een grote kolonie aanwezig in het Hoevelakense Bos. De ongeveer 80-100 vleermuizen uit deze kolonie vliegen middels de duiker van de Laak onder de A28 naar Vathorst-Noord. Een groot deel van de vleermuizen vliegt vanaf de Laak naar het Hammetje om daar te jagen. De dieren steken de Domstraat over ter hoogte van de entree naar de parkeerplaats bij de follie. Een ander deel vliegt over de Laak verder westwaarts. Deze dieren jagen in de Eempolders en vliegen wellicht zelfs door richting de Veluwerandmeren. Van de gewone dwergvleermuis is een kraamkolonie bekend in een woning aan de Achterhoekerweg. De dieren uit deze kolonie jagen rond de opgaande beplantingen op de erven en de bosjes bij Achterhoek. Ook rond het Hammetje jagen dwergvleermuizen, maar deze zijn waarschijnlijk afkomstig uit gebouwen in Vathorst of Holkerveen. Laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis zijn eveneens jagend rond het Hammetje waargenomen. Deze dieren hebben echter verblijfplaatsen buiten het plangebied. Bij de boerderijen van de Achterhoekerweg en Palestina is een boommarter gesignaleerd.

Een bijzonder bewoner van het Hammetje is de bever. De soort is hier echter al enige tijd niet meer waargenomen en het lijkt een zwervend individu te zijn geweest.

Ecologische waarden

Het open karakter van Vathorst Noord is bepalend voor de ecologische waarden. Door de openheid en het agrarisch gebruik zijn hier nog weidevogels te vinden als kievit en tureluur. Dergelijke soorten zijn afhankelijk van voortzetting van het graslandbeheer en verdwijnen bij toenemende (recreatieve) druk en bebouwing. Het gebied vormt tevens een buffer naar het relatief ongestoorde Natura2000 gebied Arkemheen, dat zeer belangrijk is voor weidevogels (broedgebied) en kleine zwaan (overwintering). De boerenerven bieden aan andere soorten leefgebied, waaronder vleermuizen, zwaluwen en uilen. Zij gebruiken het open agrarische gebied om te foerageren en zijn tegelijkertijd afhankelijk van de aanwezige gebouwen voor nest- en verblijfplaatsen. De opgaande begroeiing op de erven zorgt daarbij voor beschutting en schuilplaatsen. Vooral voor boerenzwaluw is de relatie met koeien erg belangrijk, in verband met de vliegen waar zij op jagen. Ook mag verwacht worden dat soorten als bunzing en wezel rond de boerderijen voorkomen. Tot slot de slootjes, die vol zitten met leven. Het waterysteem ontvangt schone kwel van de hogere zandgronden, waardoor kwelafhankelijke soorten als waterviolier en holpijp voorkomen. De slootjes vormen tevens leefgebied voor allerlei vissen, waaronder kleine modderkruiper, bittervoorn en het vetje. Daarnaast zijn de slootjes belangrijk voor regulering van het waterpeil. Wanneer de slootjes echter te snel water afvoeren, neemt het belang van graslanden als weidevogelgebied af.

De plas het Hammetje is een zeer belangrijk foerageergebied voor vleermuizen. Boven het water jagen watervleermuizen en langs de opgaande begroeiing rond de plas gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De watervleermuizen bereiken de plas via de Laak en de duiker onder de A28. Hoewel de Domstraattunnel aangepaste verlichting, wordt deze nagenoeg niet meer als vliegroute door vleermuizen gebruikt.

Beperkingen vanuit natuurwetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen, boommarter en vogels, specifiek huismus, zwaluwen en uilen;
  • ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen;
  • ten aanzien van de Laak geldt dat deze niet verlicht mag worden; de duikers van de Laak onder de Oeverweg en de A28 dienen permanent gevrijwaard te blijven van obstakels en mogen niet verlicht worden; in de Laak zelf dient permanent een vrije doorgang aanwezig te zijn;
  • ten aanzien van het Hammetje geldt dat deze niet verlicht mag worden. Activiteiten mogen geen effect hebben op het belang van het Hammetje als zeer belangrijk foerageergebied voor vleermuizen;
  • in verband met de nabije ligging van het Natura 2000 gebied Arkemheen dienen ruimtelijke plannen getoetst te worden aan effecten op de instandhoudingsdoelen van dit gebied.