24.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.
24.2.1 Gebouwen - algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
b. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding. Wanneer de bouwhoogte is aangegeven met een goot- en nokhoogte, mag deze hoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'kap' mogen gebouwen worden afgedekt met een kap.
24.2.2 Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. op en in de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens en terreinafscheidingen, mits dit geen onevenredige overlast veroorzaakt voor omliggende percelen;
-
b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken
|
max. bouwhoogte
|
palen en masten
|
10 m
|
reclametekens
|
3 m
|
verlichtingsmasten en antenne-installaties voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn
|
12 m
|
luifels en ander straatmeubilair
|
4 m
|
verkeerstekens en beeldende kunstwerken
|
4 m
|
ballenvangers op sportterreinen
|
6 m
|
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel
|
1 m
|
overige erf- en perceelsafscheidingen en overige andere bouwwerken
|
2 m
|
-
c. legale overkappingen die bestaan ten tijde van het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar niet worden vergroot.
24.2.3 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. ondergrondse bouwwerken die zijn gelegen geheel onder maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan;
-
b. wanneer het ondergrondse bouwwerk is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde worden gerealiseerd met een maximale breedte van 3 meter;
-
c. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.
24.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen:
-
a. aan de situering, het aantal, de hoogte, de lichtsterkte, het type armatuur van lichtmasten c.q. verlichtingselementen en andere lichtuitstralende elementen, ter voorkoming van hinder door het plaatsen van lichtmasten;
-
b. met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied, en van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.