direct naar inhoud van 3.4 Historisch-ruimtelijke ontwikkeling
Plan: Soesterkwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00003-0301

3.4 Historisch-ruimtelijke ontwikkeling

Het plangebied vormde oorspronkelijk de geleidelijke overgang van de Amersfoortse Berg, een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug, naar de veel lager gelegen gronden van het buitengebied 'Hoogland-West'.

Oorspronkelijk werd het gebied, dat grotendeels uit zandgrond bestaat, doorkruist door de 'Oude Zoesterweg' (thans Noordewierweg). In het begin van de 19de eeuw (1815) ontstond een kortere verbinding in de vorm van de 'Straatweg van Zoest' (thans Soesterweg) met een tolhek aan de huidige Snouckaertlaan. Aan deze wegen bevonden zich, vaak aan insteekweggetjes, kleine boerderijen met namen als 'Bierkwijk', 'Het Heidje', 'De Heuvel', 'De Hut', 'Isselt', 'Knoesthof', 'Kweeklust', 'Middelhoef', 'Miaco', 'Het Nieuwe Land', 'De Platluis', 'De Vurige Wagen' en 'Zanderg' De percelen van deze boerderijen lagen haaks op deze doorgaande wegen.

Aan de nieuwe weg werd in 1873, ver buiten de bebouwing, de Israëlitische begraafplaats aangelegd. In 1895 volgde, schuin daar tegenover, de Algemene Begraafplaats met een parkaanleg in Engelse landschapsstijl.

In het oosten van het plangebied lagen enkele buitenverblijven zoals villa Puntenburg (afgebroken in de jaren '30), de buitenplaats Berg en Dal en het buiten 'Ma Retraite', vaak voorzien van een tuinaanleg in Engelse landschapsstijl.

Met de komst van twee spoorlijnen in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw werd een afgebakend gebied gecreëerd dat aanvankelijk de toepasselijke benaming Spoorwijk kreeg. De spoorlijn Utrecht-Amersfoort-Zwolle uit 1863 gaf de begrenzing aan de zuidoostkant en de spoorlijn Hilversum-Amersfoort-Rhenen uit 1874 vormde de grens aan de westkant. Het tolhek werd in die tijd 'over het spoor' geplaatst, aan het begin van de huidige Soesterweg. Het spoor, het station en de bijbehorende bedrijvigheid stimuleerden het ontstaan en de groei van een woonwijk. Woningen werden gebouwd om spoorarbeiders onderdak te bieden. Het grote spoorwegemplacement, de overslag en de wagenwerkplaats boden werk voor vele gezinnen in de wijk. In de directe omgeving van de Eem verrees een groot aantal fabrieksgebouwen. Een voetgangersbrug zorgde voor een kortere verbinding tussen Soesterkwartier en binnenstad. Aan de kop van het Soesterkwartier werd ruimte voor een rosarium gemaakt.

De eerste woningen werden in het oosten, dicht bij de stad, gesitueerd aan straten, die haaks op de doorgaande wegen stonden en in feite de oude perceelsgrenzen van de weilanden volgden. Met de bouw van de Sint-Henricuskerk aan de Paulus Borstraat kreeg het Soesterkwartier in 1907 een beeldmerk en een oriëntatiepunt dat van veraf zichtbaar was.

In 1919-1920 werd door de directeur Openbare Werken, C.G. Beltman, een nieuw uitbreidingsplan ontworpen. Het bouwen van lange blokken aan rechte straten, haaks op de doorgaande wegen, werd losgelaten en in aansluiting op de tuinstadgedachte deed het groen meer en meer zijn intrede in de arbeiderswijk. De gemeente bedacht drie stervormige buurten voor het Soesterkwartier. Hiervan is één in 1919 tot stand gekomen in de vorm van de Lelie- en Narcisstraat. Later volgden, in een stedenbouwkundige structuur met kleine pleintjes en zorgvuldig verspringende rooilijnen, nog andere woonwijken rond de Palmstraat, het Anjerplein en de Violenstraat. Naast de door de gemeente ontwikkelde complexen werden veel van deze wijkjes door woningbouwverenigingen, zoals Goed Wonen tot stand gebracht.

In jaren 1930 werden grotere woningen ten noorden van de Noordewierweg, de Rivierenbuurt, gebouwd. Hier vestigden zich vooral de middenstandsklasse. Een forse groengordel met vijverpartijen sloot de wijk in het noorden af.

In de jaren vijftig werd het Soesterkwartier voltooid op grond van de 'bloembladtheorie', zoals uitgewerkt in het uitbreidingsplan van 1949. Het gebied ten noorden van de Noordewierweg kreeg zijn huidige vorm. In het westen bouwden stadsarchitect D. Zuiderhoek en stedenbouwkundige A.H. Rooimans de zogenoemde 'Bomenbuurt'. Aan de rand van een forse groenstructuur met een grote vijver verrezen bejaarden- en eengezinswoningen. Voor het eerst werden in Amersfoort flatgebouwen ontworpen, die de ruim opgezette woonstraten fraai afsluiten. Rond de Jordanus Hoornstraat werd in 1957 nog een wijkje met eengezinswoningen ontworpen.

Tussen 1952 en 1962 werd de Amsterdamseweg aangelegd. Deze doorgaande weg vormt sinds die tijd de grens tussen de woonwijk en het industrieterrein Isselt. Bovendien werden - na jaren van discussie - de stadsring en de tunnel onder de spoorlijn aangelegd waardoor de wijk een betere verbinding kreeg met de rest van de stad. De tunnel werd in 1958 geopend en de Soesterkwartierders hoefden voortaan niet meer voor gesloten spoorbomen te wachten.

In de jaren zeventig en tachtig werden veel woningbouwcomplexen gerenoveerd. Raam- en deurindelingen werden gewijzigd en aan de achterzijde werden de woningen uitgebreid.

Pas eind jaren negentig kreeg de oostelijke kop van het Soesterkwartier als onderdeel van het Centraal Stadsgebied Noord (CSG) een nieuwe impuls. Beeldbepalende fabriekscomplexen, zoals Polak Frutal Works, maakten plaats voor nieuwbouwontwikkelingen met een grotere schaal en maat. In het begin van de eenentwintigste eeuw werden langs het spoor nieuwe kantoorcomplexen ontwikkeld en kreeg het Soesterkwartier een eigen entree naar het stationscomplex. Thans wordt onderzocht op welke wijze het terrein van de Wagenwerkplaats met herbestemming van de monumentale bebouwing een nieuwe functie kan krijgen.