direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BUITENGEBIED 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01121-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan "Buitengebied 2010" voorziet in een herziene en geactualiseerde planologisch-juridische regeling voor het buitengebied van Nunspeet.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Nunspeet is inmiddels verouderd. Sinds de vaststelling van dit bestemmingsplan "Buitengebied" hebben op diverse beleidsterreinen wijzigingen en vernieuwingen plaatsgevonden. Andere redenen om de procedure te starten die moet leiden tot een nieuw vastgesteld bestemmingsplan voor het buitengebied (inclusief Agrarische enclave) en een apart bestemmingsplan voor de recreatieterreinen zijn:

  • een actualisatie van de momenteel geldende plannen voor het buitengebied;
  • aanpassing aan de feitelijke (mits gewenste) situatie;
  • er hebben inmiddels een groot aantal ontheffingen (nu afwijkingen genoemd), wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan plaatsgevonden;
  • de verplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening om eens in de tien jaar een bestemmingsplan te herzien;
  • de vaststelling van het Reconstructieplan Veluwe.

Bij de totstandkoming van de nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied en de recreatieterreinen is rekening gehouden met:

  • beleidsnota's en visies op landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau;
  • recente ontwikkelingen in het plangebied;
  • verplichte 10-jaarse herziening van het bestemmingsplan;
  • nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van een bestemmingsplan. Hiermee wordt gedoeld op de gestandaardiseerde planregels en digitale verbeeldingen (“verbeeldingen”), gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in de Standaard Vergelijkbaarheid Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008).

1.2 Totstandkoming van het bestemmingsplan

Als opstap naar dit bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten opgesteld, waarin de belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van de diverse relevante beleidsthema's zijn geformuleerd. Deze nota vormt dus een belangrijke bouwsteen voor de ontwikkelingsgerichte, maar ook op behoud gerichte onderdelen uit het bestemmingsplan. De nota is mede tot stand gekomen in overleg met de klankbordgroep, waarin een aantal organisaties en instanties zitting heeft, die belangen heeft in het plangebied. Uiteindelijk heeft de Nota van uitgangspunten ter visie gelegen voor inspraak. De gemeenteraad heeft op 27 mei 2010 de Nota, met inachtneming van de inspraakreacties, vastgesteld. De vertaling van de uitgangspunten heeft vervolgens plaatsgehad in het voorontwerpbestemmingsplan, welk plan vanaf 15 september 2010 is gepubliceerd. Vervolgens zijn in het ontwerpbestemmingsplan de aanpassingen naar aanleiding van de overleg- en inspraakreacties verwerkt. De wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen die ingediend konden worden op het ontwerp, zijn verwerkt en het bestemmingsplan is op 31 mei 2012 vastgesteld.

1.3 1e herziening

De werking van het plan is na de vaststelling op 31 mei 2012 geëvalueerd. In het algemene zin kan worden gesteld dat het bestemmingsplan werkbaar is. Zowel voor initiatiefnemers als de gemeente biedt het plan duidelijkheid, maar ook flexibiliteit. Er is echter wel een aantal onderwerpen die aanscherping behoeven. Tevens is de Wet Plattelandswoning in werking getreden. Daarom is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

De volgende aspecten zijn gewijzigd:

  • regeling (wijzigingsbevoegdheid) voor plattelandswoningen;
  • vervanging van regeling voor routegebonden horeca door regeling voor kleinschalige horeca;
  • wijziging regeling inwoning
  • wijziging regeling mantelzorg
  • wijziging regeling voor erkers;
  • regeling woonhuizen en bijbehorende bouwwerken is flexibeler geworden;
  • wijziging regeling woningsplitsing;
  • wijziging regeling sanering agrarische bedrijfsgebouwen bij wijzing naar Wonen;
  • ondergeschikte aanpassingen in de regels en toelichting;
  • de in meerdere bestemmingen voorkomende wijzigingsbevoegdheden, die zijn opgenomen als aparte wijzigingsbevoegdheden;
  • aanpassingen enkele individuelen percelen;
  • specifieke functies zijn op de verbeelding aangeduid in plaats van opgenomen in de regels (per adres de functie en de toegestane oppervlakte);
  • Hoofdstuk 5 en 6 van de toelichting zijn samengevoegd.

De wijzigingen in de toelichting en de regels zijn gearceerd.

1.4 Situering van het plangebied

Het plangebied omvat het buitengebied van de gemeente Nunspeet. De kernen Nunspeet, Elspeet en Vierhouten zijn buiten het plangebied gelaten en voor de recreatieterreinen is dus een apart bestemmingsplan opgesteld. Het grootste deel van het plangebied bestaat uit het Veluwemassief met bossen en heidevelden. Aan de noordzijde van de gemeente ligt een belangrijk agrarisch productiegebied met veel melkveehouders. In de volgende figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01121-vg02_0001.png"

Ligging plangebied (de grijsgearceerde delen maken geen onderdeel uit van het plangebied)

1.5 Milieueffectrapportage (Plan-mer)

Sinds september 2006 is de Europese richtlijn voor de Strategische Milieubeoordeling doorvertaald in de Nederlandse wetgeving. De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage zijn daarmee aangepast op de Europese wetgeving. Dit kan in een aantal gevallen grote gevolgen hebben voor ruimtelijke plannen, plannen die in het verleden niet merplichtig waren moeten nu soms een procedure voor een plan-mer doorlopen.

Het doel van de nieuwe regelgeving is om in een vroeg stadium en op strategisch niveau het 'milieu' in plannen en besluiten over die plannen te betrekken. De doorvertaling van deze Europese richtlijn houdt in dat voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen een plan-mer moet worden opgesteld.

Het gaat dan om de volgende plannen:

  • Plannen die het kader vormen voor toekomstige projectmer(beoordelings)plichtige activiteiten, zoals bedoeld in onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994.

En/of:

  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van artikel 19f, lid 1 van de Natuurbeschermingswet.

Een plan-mer moet dus worden gemaakt voor elk plan dat het kader vormt voor mogelijke mer(beoordelings)plichtige activiteiten zoals de ontwikkeling van agrarische bedrijven. Dat kaderstellende karakter moet - volgens de commissie mer - in de breedste zin van het woord worden opgevat: dus uitgaan van de maximale mogelijkheden die een plan in theorie biedt.

Ook moet een initiatiefnemer een plan-mer maken wanneer een passende beoordeling ten aanzien van een Natura 2000-gebied noodzakelijk is. Het gaat om plannen die significante effecten kunnen hebben op een Natura 2000-gebied.

Voor het buitengebied van Nunspeet geldt dat er mogelijkheden voor een aantal mer(beoordelings)plichtige activiteiten in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het plan biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid tot groei van de intensieve veehouderij (alleen mogelijk via afwijking). Het plangebied ligt te midden van natuurgebieden, die op grond van de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.

De milieueffectrapportage gaat in op deze onderwerpen en toetst de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt aan de milieueffecten. In paragraaf 4.2 van deze toelichting zijn de belangrijkste conclusies uit de milieueffectrapportage verwoord en is een verantwoording opgenomen over de wijze waarop de milieueffectrapportage is verwerkt in het bestemmingsplan. Het volledige milieueffectrapport wordt samen met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan BUITENGEBIED 2015 is opgebouwd uit planregels en een verbeelding NL.IMRO.0302.BPH01121-ow01 en wordt onderbouwd in deze toelichting.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 is de beschrijving van de huidige situatie opgenomen en voorziene ontwikkelingen;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid;
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt ook de conclusie uit de MER behandeld;
  • In hoofdstuk 5 worden de planuitgangspunten behandeld die voortkomen uit het beleid en uit de omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een aantal zaken uit de regels en de verbeelding nader toegelicht.
  • In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van het plan verantwoord;
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de procedure van inspraak en overleg die het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft doorlopen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Algemeen

Voorafgaand aan de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan Buitengebied dient onderzoek plaats te vinden naar de bestaande situatie en eventuele toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

2.2 Landschap

Het landschap van de gemeente Nunspeet is onder te verdelen in 5 deelgebieden: de Randmeerkust, het Weidegebied, de Overgangszone, het Centraal Veluws Natuurgebied en de Agrarische enclaves. In navolgende figuur zijn de deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01121-vg02_0002.png"

Deelgebieden Buitengebied, gemeente Nunspeet

  • 1. Randmeerkust
    De oevers van de Randmeerkust worden gekenmerkt door een verhoogde ligging ten opzichte van het aangrenzende weidegebied, waarop enkele boerderijen inmiddels zijn uitgegroeid tot kampeerterrein. De openheid naar het Randmeer en de achterliggende nieuwe polder wordt daardoor voor een belangrijk deel afgeschermd. De strandwal is een verhoogde richel in het landschap waarop bebouwing en beplanting is ontstaan.

  • 2. Weidegebied
    De veenontginningszone is een halfopen gebied dat grenst aan de verdichte zone langs de Harderwijkerweg. Ontginning vond in eerste instantie vanaf de Harderwijkerweg plaats, daarna vanuit wegen naar de randmeerkust, haaks op de oude ontginningsstructuur. Het gebied is minder open dan het weidegebied door de aanwezigheid van veel singels.
    Het weidegebied is een grootschalig open gebied dat voornamelijk, redelijk extensief, voor grasland gebruikt wordt. Hiermee samen hangt de geschiktheid voor weidevogels die hier veelvuldig voorkomen.
    De rug van Wessinge is een dekzandrug die het open weidegebied insteekt. De rug bestaat uit een centrale open zone verdicht door boerderijen en beplantingen. Langs de Kolkmansweg en Bovenweg is de steilrand van de rug waarneembaar.

  • 3. Overgangszone
    De overgangszone vormt een halfopen, kleinschalig gebied in een strook tussen de Harderwijkerweg en de overgang naar de bossen van de Veluwe. De zone wordt geleed door singels die loodrecht het gebied in steken vanuit de Veluwe. De Harderwijkerweg vormt de oorspronkelijke ontginningsbasis. Hierlangs bevindt zich een verdichte zone door boerderijen en erfbeplantingen. Nunspeet is van oorsprong een langgerekt esdorp dat in de loop der jaren verder is uitgedijd en verdicht.

  • 4. Centraal Veluws Natuurgebied (CVN)
    Het CVN is het grootste aaneengesloten natuurgebied van Nederland en is een belangrijk leefgebied voor zoogdieren. Het bestaat overwegend uit bos, heidevelden en stuifzandgebieden. Er is een uitgestrekt netwerk aanwezig van wandel-, fiets- en ruiterpaden. In de bosgebieden liggen verspreid campings en recreatieparken. Het CVN is een belangrijk leefgebied voor grote zoogdieren.
    De heidevelden, zandverstuivingen en vennen zijn van grote betekenis voor specifieke flora en fauna. De Westeindsche Heide en Elspeetsche Heide zijn zeer open heidegebieden met slechts hier en daar een groep bomen of een solitair. De begrenzingen zijn deels strak, deels rafelig. Het Hulshorsterzand is afwisselend zeer open en zeer besloten: open in de wijde stuifzandvlakten, besloten in de kleinschalige met naaldhout beplante duingebiedjes. De begrenzing van de open ruimte is rafelig.

  • 5. Agrarische enclaves
    De agrarische enclaves vormen open, duidelijk omkaderde ruimtes, binnen het zeer besloten bosgebied van het CVN. De enclave Vierhouten ademt een landelijke sfeer met dorpsboerderijen, zwaar loofhout en landbouwpercelen. Enclave Elspeet is een halfopen gebied met veel verspreide bebouwing en opgaande beplanting. Het kampen- en essenlandschap rondom de dorpen bestaat uit een open complex van aaneengesloten akkers in een kleinschalige structuur van bosschages, houtwallen, singels en gemengd agrarisch gebruik. Het accent verschuift geleidelijk van agrarisch productiegebied voor kleine gemengde bedrijven, naar agrarisch landschapsbeheer. Hoofdfunctie is landbouw met grote vertegenwoordiging van kalverhouderijen, -mesterijen en melkveehouderijen. Recreatief hebben de enclaves Elspeet en Vierhouten veel te bieden zoals kleinschalige dorpskarakters met voorzieningen en de directe nabijheid van bos- en heideterreinen. Er bevinden zich diverse verblijfsrecreatieve voorzieningen in (hotels) en rond (campings) de agrarische enclaves. De landbouwgronden van de enclaves vervullen tot slot ook een rol als foerageergebied voor de grote zoogdieren uit het CVN.

(Bron: Landschapsontwikkelingsplan Nunspeet)

2.3 Cultuurhistorie en archeologie

In het buitengebied van de gemeente Nunspeet ligt een aantal “losse landschapselementen”, die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Het gaat onder meer om:

  • landgoederen (De Grote Bunte en Hulshorst), landhuizen (Groeneveld) en landerijen van landgoederen (Essenburgh);
  • verspreide grafheuvels en vuursteenplaatsen op de Veluwe;
  • oude bewoningsrelicten uit prehistorie en Middeleeuwen;
  • zandverstuivingsrelicten;
  • heidevelden.

In het buitengebied liggen 28 Rijksmonumenten en 75 gemeentelijke monumenten. Naast landhuizen en historische gebouwen komen verspreid in het buitengebied vele karakteristieke boerderijen voor. Deze boerderijen zijn van het veel voorkomende “Hallehuis-type”. Dit type boerderij is in het algemeen klein en eenvoudig. De reden is dat de boeren op de schrale Veluwse zandgronden het niet breed hadden. De boerderijen hebben vaak veel bijgebouwen, zoals kapbergen, schuurtjes en een kleine schaapskooi.

Binnen de gemeente Nunspeet zijn zeldzame geomorfologische objecten aanwezig, de zogenaamde GEA-objecten. Dit zijn vormen van de geologische ondergrond die tijdens een landelijke inventarisatie zijn aangewezen vanwege de internationale geomorfologische waarde.

(Bron: LOP Nunspeet)

2.4 Landbouw

Het buitengebied van Nunspeet is van oudsher een agrarisch productiegebied, variërend van bosbouw en schaapskuddes op de Veluwe, tot intensieve veeteelt, melkveehouderij en akkerbouw in de agrarische enclaves, de overgangszone en het weidegebied. De landbouw is de afgelopen decennia sterk van karakter veranderd maar blijft, met uitzondering van het aaneengesloten bosgebied van de Veluwe, de belangrijkste ruimtegebruiker in het buitengebied. Voor het beheer van het buitengebied en behoud van landschappelijke waarden is voortzetting van agrarische activiteiten van groot belang. De landbouw levert tenslotte een belangrijke bijdrage aan natuur en landschapsbeheer. Anderzijds zijn schaalvergroting en ruilverkaveling vaak economisch noodzakelijk, maar kunnen ze leiden tot aantasting van de oorspronkelijke landschapsstructuur en een bedreiging vormen voor biodiversiteit in een gebied.

Nunspeet maakt onderdeel uit van het reconstructiegebied Veluwe (zie ook hoofdstuk 2). In het Reconstructieplan zijn binnen de gemeente extensiveringsgebieden (het CVN, met uitzondering van Elspeet en een gedeelte van de overgangszone) en verwevingsgebieden (overgangszone, enclave Elspeet en weidegebied) aangewezen. Landbouwontwikkelingsgebied of sterlocaties komen binnen de gemeente niet voor.

(Bron: Landschapsontwikkelingsplan Nunspeet)

Grondgebruik

  • Ontwikkeling veehouderijbedrijven in Nunspeet
    Aan de hand van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het vergunningensysteem kan een beeld geschetst worden van de huidige situatie van de agrarische sector in de gemeente Nunspeet. Ongeveer 3.000 hectare van de in totaal circa 13.000 hectare grond in de gemeente is volgens het CBS in agrarisch gebruik. De landbouw is daarmee gezamenlijk met de functies bos en natuur de grootste grondgebruiker in de gemeente. Opvallend is dat het aantal hectares grond dat in gebruik is bij de landbouw redelijk stabiel blijft, terwijl het aantal bedrijven is gedaald van 254 bedrijven in 2000 naar 177 bedrijven in 2008. De bedrijven worden dus groter.

    In onderstaande tabel is aangegeven om welke bedrijfsgrootten het gaat. De bedrijfsgrootte is weergegeven in de Nederlandse grootte eenheid (NGE). 70 NGE staat daarbij gelijk aan een bedrijf waaruit volgens de normen een volwaardig inkomen kan worden gehaald.

 

NGE   0-5   5-35   35-70   >70   Totaal  
Elspeet   1   39   21   16   77  
Nunspeet   3   18   19   31   71  
Vierhouten   0   1   1   0   2  
Hulshorst   2   12   14   9   37  
Totaal   6   70   55   56   187  

Tabel: Aantal veehouderijbedrijven gemeente Nunspeet

Ongeveer 33% van de bedrijven kan worden aangemerkt als volwaardig gezinsbedrijf. De verwachting is dat deze bedrijven verder zullen groeien in bedrijfsomvang. Het percentage bedrijven dat kan worden aangemerkt als parttimer bedraagt eveneens circa 33%, evenals het percentage hobbyboeren.

Op basis van de aanvragen die worden gedaan voor functieverandering van agrarische bedrijvigheid naar wonen (circa 30 stuks), is de verwachting dat binnen de planperiode een aantal bedrijven zal stoppen vanwege bedrijfseconomische redenen. Daarnaast zal een deel van de bedrijven stoppen omdat ze niet kunnen voldoen aan de eisen die tegenwoordig aan stallen worden gesteld. Omdat een groot deel van de functieveranderingen intensieve bedrijven betreft, zal het aandeel intensieve veehouderij tijdens de planperiode kleiner worden ten opzichte van de melkveehouderij.

  • Verbreding en nieuwe functies
    Voor bestaande agrarische bedrijven bestaat de mogelijkheid onder voorwaarden uit te breiden. Kansen en mogelijkheden liggen vooral in de “verbrede” landbouw, waarin naast de productietaken ook belangrijke perspectieven zijn op het gebied van recreatie en toerisme, landschapsonderhoud, natuurontwikkeling en waterbeheer. Te denken valt aan minicampings/kamperen bij de boer, vervaardiging en verkoop van streekeigen producten, zorgboerderijen, agrarisch natuurbeheer en uitbreiden/ontwikkelen van natuurterreinen.
    Daarnaast zullen de komende jaren agrarische gronden vrijkomen. Deels zullen deze gronden hun agrarische functie behouden en zal sprake zijn van schaalvergroting, deels kunnen deze gronden een andere functie krijgen.

2.5 Wonen en landgoederen

Er bestaat voor wat betreft de omvang en uitstraling van woningen een grote variatie in het buitengebied. Een groot deel van de woningen ligt verspreid over het buitengebied. Rond Elspeet en Hulshorst komt veel lintbebouwing voor op de hoger gelegen gronden. Veel burgerwoningen zijn woningen op voormalige agrarische bedrijven. In delen van het gebied is de woonfunctie de oorspronkelijke functie, zoals dit bijvoorbeeld het geval is bij de villa's rond de Brandsweg. De verwachting is dat het aantal woningen verder zal toenemen door functieveranderingen in de agrarische sector.

Een aantal woningen (landhuizen) liggen op landgoederen. In de gemeente liggen 27 NSW-landgoederen. De landgoederen variëren in grootte van 5 tot 1.100 hectare. Met name op de grote landgoederen verenigen zich meerdere functies in een al dan niet bedrijfsmatige opzet. De kleine landgoederen bestaan vaak uit een woonhuis of villa en een aantal hectares bos- en natuurterreinen. De gemeente heeft separaat beleid voor nieuwe landgoederen.

2.6 Recreatie en toerisme

De recreatie is een belangrijke functie in Nunspeet en heeft een snelle ontwikkeling gemaakt de afgelopen 50 jaar. De gemeente heeft door de ligging op de Veluwe en de grote variatie in natuurschoon, landschap, cultuurhistorie en attracties een grote aantrekkingskracht op zowel verblijfs- als dagrecreanten. Daarnaast fungeert het buitengebied als uitloopgebied voor de kernen. Aan de zuidoostkant van Nunspeet liggen een 27-holes golfbaan en de recreatieplas “de Zandenplas”. Direct ten zuiden van Nunspeet wordt het Veluwetransferium gebouwd, bedoeld als poort naar de Veluwe voor bezoekers van buiten de gemeente. Naast parkeerfaciliteiten bevinden zich hier een informatiecentrum en een uitkijktoren. Aan de oever van de randmeren liggen een jachthaven en surfoever. Het hele buitengebied wordt daarnaast intensief benut voor fietsen, wandelen en paardrijden. Met name op de Veluwe is een fijnmazig netwerk van fiets-, wandel- en ruiterpaden aanwezig. Door de focus op de Veluwe is er de afgelopen decennia minder aandacht geweest voor watersportfaciliteiten en routes in het veenweidegebied en langs de randmeerkust. Het recreatieve netwerk langs de randmeerkust en tussen Veluwe en randmeerkust is hierdoor minder ontwikkeld. De gebiedsontwikkeling Harderwijk - Elburg voorziet in verbetering, onder andere door het ontwikkelen van fietsroutes.

2.7 Niet-agrarische bedrijvigheid en maatschappelijke functies

Het buitengebied van de gemeente Nunspeet wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van agrarische bedrijven. Naast deze agrarische bedrijvigheid komt ook niet-agrarische bedrijvigheid voor. Het gaat dan onder andere om hoveniers, agrarische hulpbedrijven, een timmerfabriek en een tegelzetbedrijf. Deze bedrijven zijn vaak ontstaan als vervolgfunctie of nevenactiviteit op een agrarisch bedrijf. De verwachting is dat als gevolg van functieverandering nog meer bedrijfjes zich in oude stallen en schuren zullen gaan vestigen. Daarnaast zijn in het buitengebied meerdere horecabedrijven en congrescentra gevestigd. Ook zijn er zorginstellingen gevestigd in het buitengebied.

De verblijfsrecreatieve terreinen zijn opgenomen in het bestemmingsplan voor de recreatieterreinen.

2.8 Natuur

Natuurwaarden

De natuurwaarden van het landschap zijn onder te verdelen in actuele en potentiële waarden. De grootste waarden binnen Nunspeet concentreren zich in twee gebieden: de Veluwe en de kuststrook.

Het aaneengesloten CVN wordt beschouwd als één van Nederlands belangrijkste natuurgebieden. Op de Veluwe komen verschillende landschapstypen voor (bos, heide, zandverstuivingen en agrarische enclaves). De boscomplexen en stuifzandcomplexen zijn naast de cultuurhistorische waarde van grote betekenis voor de biodiversiteit op de Veluwe. Ook kleine elementen kunnen van grote waarde zijn voor de natuur, denk aan de vennen en beken met een hoge waterkwaliteit.

Het open weidegebied met laaggelegen veengronden wordt gevoed door schoon, voedselarm kwelwater. Het gebied heeft daarmee potenties voor het ontwikkelen van zeldzame natte schraalgraslandvegetaties. Daarnaast zijn de open natte weidegronden van groot belang als broed- en foerageergebied voor diverse weidevogelsoorten en in de winter tevens als pleisterplaats voor trekvogels. De moerasoevers langs de Randmeren vormen een belangrijke schakel in de ecologische verbinding langs de Randmeerkust.

Natuurterreinen

De gemeente Nunspeet is de rijke bezitter van ongeveer 3.400 hectare natuurterrein. Het gebied kan ruwweg verdeeld worden in 2.100 hectare bos, 1.100 hectare heideterrein, 54 hectare landgoed Hulshorst en 100 hectare landbouwgrond. Enkele bekende terreinen zijn het Renteloos Voorschotbos, het Belvederebos, de Elspeetsche en Westeindsche heide, de Schotkamp, Mosterdveen en het landgoed Hulshorst.

De doelstellingen van de gemeente zijn:

  • het duurzaam beheren van de gemeentelijke natuurgebieden;
  • het ontwikkelen van natuurwaarden;
  • het aanbieden van recreatiemogelijkheden;
  • het produceren van hout als milieuvriendelijke grondstof.

De overige grote natuurterreinen zijn in bezit van Natuurmonumenten (Hulshorsterzand), Staatsbosbeheer (Zandenbos, Vierhouterbosch en natuurreservaat Noorderheid of particulieren. Deze beheerders hebben ook beheerplannen voor hun terreinen vastgesteld.

2.9 Infrastructuur en leidingen

De belangrijkste infrastructurele lijnen liggen in noordoost- en zuidwestelijke richting en zijn de Harderwijkerweg (oude ontginningsas), de A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. De lijnen lopen parallel aan de ruimtelijke zonering maar vormen hierdoor een barrière in de verbindingen voor natuur en recreatie in noord-zuidrichting (tussen Veluwe en randmeren). Op de Veluwe is de wegendichtheid laag. De belangrijkste verbindingen zijn de N310, de weg tussen Nunspeet en Garderen en de N795 naar Epe. Het veenweidegebied kent een redelijk fijnmazig netwerk van (landbouw)ontsluitingswegen. Het betreft de vroegere ontginningsassen van het veenweidegebied, die net als de beken in noord-zuidrichting liggen. De landbouwenclaves worden gekenmerkt door de vanuit de kernen uitwaaierende structuur van de radiaalwegen.

Leidingen en nutsvoorzieningen

Door het plangebied lopen een aantal gasleidingen, een hoogspanningsverbinding en een rioolpersleiding. Op een aantal locaties staan zendmasten voor de mobiele telefonie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat dan om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een samenvatting gegeven. Aan het eind van de paragrafen is aangegeven of en welk beleid doorwerkt in het bestemmingsplan.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • de Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten);
  • de Ecologische Hoofdstructuur.
3.2.2 Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de vogelrichtlijngebieden en habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn is een regeling die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn beoogt de biologische diversiteit te waarborgen, door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna.

Binnen het plangebied worden de Veluwe en de Veluwerandmeren aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor de Veluwerandmeren is de aanwijzingsprocedure afgerond. Voor het gebied zal een beheersplan worden opgesteld. Voor het gebied de Veluwe wordt vooruitlopend op de definitieve aanwijzing eerst, in overleg met de betrokken partijen, een beheerplan opgesteld.

3.2.3 Verdrag van Valletta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valletta) is in 1998 door Nederland aanvaard. Het Verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale cultureel erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld.

De gemeente Nunspeet heeft een archeologische waarden en verwachtingenkaart op laten stellen door bureau RAAP. Zie hiervoor paragraaf 4.3 Cultuurhistorie, cultuurlandschap en archeologie.

3.3 Nationaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • electriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur van belang. Voor het overige raakt dit bestemmingsplan geen rijksbelangen.

3.3.3 Waterbeleid 21e eeuw

In het Waterbeleid voor de 21e eeuw (augustus 2000) is door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen inzake de wenselijke aanpassingen in de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland met aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling. Voor de gewenste veiligheid en ter voorkoming van overlast en schade moet naar de mening van de Commissie Waterbeheer het reeds ingezette beleid inzake waterberging worden voortgezet. De Commissie Waterbeheer ziet in de mogelijkheid om natuurontwikkeling te combineren met aanpassing van het watersysteem een extra reden om te pleiten voor een meer op ruimte geconcentreerd waterbeleid.

3.3.4 Wet plattelandswoning

De Wet plattelingswoning is op 1 januari 2013 in werking getreden. Deze wet wijzigt onder andere de bescherming voor (voormalig) agrarische bedrijfswoningen en de definitie van geurgevoelig object.

Het gaat om woningen waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren, maar de eerste of tweede bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wet plattelandswoning heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ruimte-voor-ruimtesituaties. Dan is immers geen sprake meer van een functionerend agrarisch bedrijf.

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden en de woningen die hiervoor in aanmerking komen, hebben een specifieke regeling gekregen in dit bestemmingsplan.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Na de zomer worden ook de bijbehorende regels vastgelegd als Provinciale Staten de Omgevingsverordening vaststellen.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:

  • rust en ruimte;
  • afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei;
  • een rijke cultuurhistorie;
  • gastvrijheid en mensen die omzien naar elkaar;
  • de recreatieve en toeristische sector en zorg;
  • goede verbindingen met omringende regio's.


De opgaven waar de regio voor staat:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Wonen en werken in het 'buitengebied'

De provincie streeft naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.


De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied.


Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. Specifiek in de Groene Ontwikkelingszone geldt de bijdrage die aan de gewenste natuurontwikkeling geleverd wordt.


Biovergisting

De provincie bepaalt de optimale locatiekeuze voor biovergisters en mestbe- en verwerkingsinstallaties.

Biovergistingsinstallaties en mestbe- en verwerkingsinstallaties zijn toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen van een agrarisch bedrijf, bestaande bouwpercelen van een agrarisch hulp- of nevenbedrijf of vrijkomende agrarische locaties in overige agrarische gebieden, indien:

  • installaties in hoofdzaak gebruik maken van biomassastromen uit de directe omgeving,
  • het digestaat van de installaties in hoofdzaak weer wordt afgezet in de directe omgeving.


Voor biomassavergistingsinstallaties en mestbe- en verwerkingsinstallaties die hier niet aan voldoen geldt de volgende aflopende voorkeursvolgorde:

  • a. op of grenzend aan een bedrijventerrein, glastuinbouwgebied of locaties bij soortgelijke bedrijven, zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties of mestverwerkers die op een solitaire bedrijfslocatie zijn gevestigd,
  • b. op bestaande agrarische bouwpercelen van een agrarisch bedrijf, bestaande bouwpercelen van een agrarisch hulp- of nevenbedrijf of vrijkomende agrarische locaties in overig agrarisch gebied.


Naarmate men bij de locatiekeuze verder naar onderen op deze lijst terecht komt, zal nauwkeurig moeten worden aangetoond dat er een duidelijke relatie is met de agrarische functies in het gebied. Aangezien de toepassing van de voorkeursvolgorde afhankelijk is van de specifieke situatie, adviseert de provincie de initiatiefnemers en gemeenten haar in een vroegtijdig stadium te betrekken. Voor alle biomassavergistingsinstallaties en mestbe- en verwerkingsinstallaties geldt de voorwaarde van een verkeerstechnisch goede ontsluiting en een goede landschappelijke inpassing.

Land- en tuinbouw

De opgaven voor land- en tuinbouw zijn als volgt:

  • het verder ontwikkelen van een economisch gezonde en duurzame land- en tuinbouw,
  • voorop blijven lopen in de innovatie en ketenintegratie in de agrofoodsector en de koppeling met biobased economy,
  • ondersteunen sector bij het verwerven' license to produce' (dierenwelzijn, volksgezondheid, milieu, landschappelijke inpassing),
  • agrariërs in positie brengen om de kwaliteit van natuur en landschap in het agrarisch cultuurlandschap te borgen.


De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen. De provincie wil stimuleren dat de sector een kleinere ecologische voetafdruk krijgt en een sector wordt en blijft die:

  • bijdraagt aan een sociaal en vitaal landelijk gebied in Gelderland;
  • goed is voor mens, dier en omgeving en die daarmee een breed maatschappelijk draagvlak heeft;
  • de concurrentie op de wereldmarkt aan kan.


De provincie faciliteert de land- en tuinbouw en biedt individuele ondernemers ontwikkelingsruimte om economisch concurrerend en duurzaam te produceren, bijvoorbeeld op het gebied van:

  • vergroting van agrarische bouwpercelen;
  • structuurversterking van grondgebonden landbouw;
  • clustering en herstructurering van tuinbouw;
  • stimulering van innovaties.


Deze ontwikkelingen moeten duurzaam vorm krijgen. Bedrijven die voldoen aan maatschappelijke eisen op het vlak van dier- en volksgezondheid, milieu, dierwelzijn en ruimtelijke kwaliteit kunnen rekenen op maatschappelijk draagvlak en verdienen ruimte. De mogelijkheden voor ontwikkelingen van individuele bedrijven worden vooral bepaald door de ligging van het bedrijf en de aanwezige kwaliteiten en opgaven in dat gebied.


In Gelderland zijn drie bepalende sectoren:

  • grondgebonden landbouw (met name melkveehouderij);
  • niet-grondgebonden landbouw (met name varkens- en pluimveehouderij);
  • tuinbouw.

1. grondgebonden landbouw

Om grondgebonden bedrijven als functionele dragers van het Gelders platteland te behouden en versterken biedt de provincie ruimte voor groene groei en verbreding. Bij de grondgebonden landbouw gaat het onder meer om bedrijven voor akkerbouw, fruitteelt, boomteelt en melkveehouderij.
Randvoorwaarden groei veehouderijbedrijven


Een voorwaarde voor de groei van grondgebonden veehouderijbedrijven is dat de productie grondgebonden blijft. Dat wil zeggen dat het bedrijf beschikt over cultuurgrond om de dieren op het bedrijf voor meer dan 50% in de ruwvoerbehoefte te kunnen voorzien. Dat biedt de basis voor meer gesloten groene kringlopen. Wanneer het overgrote deel van het (ruw)voer van elders wordt aangevoerd en (rest)producten weer worden afgevoerd, is er geen sprake van een locatie- of grondgebonden bedrijf.


Om de grondgebondenheid van een ondernemer te beoordelen, vereisen gemeenten van ondernemers dat zij bij hun aanvraag een grondgebruiksplan toevoegen. In dit plan geeft de ondernemer aan over welke gronden het bedrijf kan beschikken - zowel pacht als eigendom - en voor welke teelten de percelen worden gebruikt. Afhankelijk van de definitie die de gemeente in haar bestemmingsplan opneemt, zal het grondgebruiksplan die informatie moeten bevatten om de grondgebondenheid van het bedrijf te kunnen beoordelen.


Gemeenten wordt gevraagd in hun bestemmingsplannen een definitie van een grondgebonden veehouderijbedrijf op te nemen. In de definitie is vastgelegd dat de opbrengst van de agrarische cultuurgrond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen beschikt, grotendeels kan voorzien in de ruwvoerbehoefte. Op die manier kan een gemeente 'footloose' melkveebedrijven weren.


De uitbreiding moet ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Zowel op de schaal van het gebouw, het erf en de inpassing van het erf in het landschap dient aandacht te zijn voor de ruimtelijke kwaliteit. Het is wenselijk dat de gemeenten ondernemers verzoeken om bij een grootschalige uitbreiding een beeldkwaliteitsplan op te stellen.


De provincie stelt geen grens aan de bedrijfsomvang van een grondgebonden veehouderijbedrijf. Bij een groot bedrijf - een groot erf met stallen - hoort een passende 'open ruimte' in de vorm van agrarische cultuurgrond. Met het oog op het einde van de Europese melkquotering in 2015 wordt een forse schaalvergroting in de melkveehouderij verwacht. Niet alleen het aantal dieren zal toenemen maar ook de staloppervlakte zal per dier toenemen. Bedrijven die willen groeien moeten die ontwikkelruimte 'verdienen'.

2. Niet-grondgebonden veehouderij

Doel van de provincie is om de randvoorwaarden te creëren voor duurzame niet-grondgebonden landbouw. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf hangen in de eerste plaats af van de bedrijfslocatie. In Gelderland behoort het grootste deel van de pluimvee- en varkensbedrijven tot de niet-grondgebonden landbouw. Het voer voor deze dieren komt van buiten het bedrijf en veelal zelfs van buiten Nederland. Specifiek voor deze bedrijven blijft de reconstructiezonering op hoofdlijnen gehandhaafd:

  • extensiveringszones;
  • landbouwontwikkelingsgebieden;
  • verwevingsgebieden.


De provincie stimuleert bestaande bedrijven in deze sector die duurzamer wensen te produceren. Dit betekent:

  • er is geen ruimte voor nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven;
  • in landbouwontwikkelingsgebieden is een afronding van de lopende verplaatsingsgevallen aan de orde;
  • in de extensiveringszones is het streven een verminderde ammoniakemissie. Voor bestaande perspectiefvolle niet-grondgebonden bedrijven kan ontwikkelingsruimte worden geboden voor zover dit past binnen het generieke en regiospecifieke stikstofbeleid;
  • er is ruimte voor bestaande bedrijven om te groeien in de vorm van een vergroting van het bestaande agrarisch bouwperceel. Aan deze groei zijn duurzaamheidseisen verbonden. De voorwaarden hiervoor worden in het gemeentelijk bestemmingsplan vastgelegd. De provincie staat gemeenten bij om de globale voorwaarden voor bouwperceelvergroting in de Omgevingsverordening te vertalen naar concretere eisen in het bestemmingsplan.


Met deze wijzigingen sorteert de provincie voor op het in de toekomst verdwijnen van de verschillen tussen het extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied.


De groei moeten ondernemers 'verdienen.' De groeipotentie van een bedrijf wordt meer afhankelijk van de plek en minder van de zone waarin het bedrijf ligt. Wanneer kwetsbare en gevoelige functies in de omgeving van de bedrijfslocatie liggen, zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt en aan specifieke voorwaarden gekoppeld. Zo moeten bedrijven in de omgeving van stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden extra technische maatregelen treffen om groeiruimte te creëren.


De provincie stimuleert bedrijven om stappen te zetten die verder gaan dan de wet vraagt, maar wel bedrijfseconomisch haalbaar zijn. Bij het bieden van een 'plus' op de aspecten milieu, dierenwelzijn, volksgezondheid en ruimtelijke kwaliteit kan extra ontwikkelingsruimte worden verkregen. De provincie wil hiervoor naar een beoordelingssyteem dat op regionaal (of eventueel provinciaal) niveau is uitgewerkt en dat door de gemeenten in hun bestemmingsplannen wordt opgenomen. In een regio als Food Valley zijn daarvoor al stappen gezet.


3. Tuinbouw

Tuinbouw is een belangrijk economisch cluster met 20.000 arbeidsplaatsen, geconcentreerd in het Rivierengebied, en 700-800 miljoen euro bruto toegevoegde waarde. De tuinbouw heeft groeipotentie en sterke relaties met andere maatschappelijke opgaven. De provincie houdt ontwikkelruimte voor tuinbouwbedrijven en faciliteert de versterking van het vestigings- en ondernemersklimaat van tuinbouwclusters.


Natuur en landschap in Gelderland

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie hierbij ziet, zijn:

  • het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
  • het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
  • het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.


De bescherming van bos en natuur buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De provincie heeft daarom de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie ingetrokken.


Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.


Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.

De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij deze visie en bij de Omgevingsverordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Omgevingsverordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.


Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • een groot maatschappelijk belang in het geding is.


Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het Gelders Natuurnetwerk opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.


Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.


De provincie:

  • zorgt voor ruimtelijke bescherming van de Gelderse natuur;
  • ondersteunt op verzoek bij het opstellen van een compensatieplan en wil faciliteren met compensatiepools;
  • wil natuur realiseren en beheren door bij te dragen met subsidies voor:
    • 1. de realisatie van 5.300 ha nieuwe natuur in de zoekzone van 7.300 ha;
    • 2. het beheer van de natuur;
    • 3. herstelmaatregelen in de bestaande natuur voor verbeteringen van natuur voor internationale doelen.
  • wil op cruciale locaties extra inrichtingsmaatregelen uitvoeren om de natuur klimaat- en toekomstbestendig te maken;
  • met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) de ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven vergroten.


Voor een slagvaardige en flexibele uitvoering van het natuurbeleid kunnen kleine wijzigingen om ecologische redenen in de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone via een eenvoudige procedure worden doorgevoerd.


Landschap van Gelderland

De Natuur van Gelderland, te realiseren via het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone, is de groene ruggengraat van het landschap. Landschap is aan verandering onderhevig. Ruimtelijk-economische ontwikkelingen geven vorm aan het landschap. De Omgevingsvisie verbindt de verantwoordelijkheden van de verschillende partners voor een duurzame economie en het borgen van de ruimtelijke kwaliteit.


De provincie staat voor de opgave om de diversiteit van het Gelderse landschap te behouden en te versterken. Landschap is van groot belang voor Gelderland, als motor voor de vrijetijdseconomie en voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Actuele ontwikkelingen die sterk verweven zijn met het landschap zijn de diversificatie en schaalvergroting van de agrarische sector, transitie naar duurzame energie en de krimp in het buitengebied. Dit zijn provinciale en regionale opgaven waar de provincie met bouwmeesterschap stuurt op realiseren van kwaliteit.

Waar zich kansen voordoen in het Gelders Natuurnetwerk om cultuurhistorische relicten - zoals grafheuvels, historische lanen, et cetera - zichtbaar te maken, is het de ambitie van de provincie om die kansen te verzilveren en zo een extra dimensie aan het natuurlandschap te geven. In de Groene Ontwikkelingszone is het de ambitie om de natuurdoelen te verbinden met de versterking van het landschappelijke raamwerk en van de landschappelijke karakteristieken.


De provincie wil de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is het referentiekader voor deze kwaliteit. Om deze basiskwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te vergroten, stimuleert de provincie het ontwikkelen met kwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit ligt bij de gemeenten, de provincie ondersteunt hen daarbij.


Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid door vanuit hun landschapsbeleid actief te sturen op ontwikkelingen in het landschap en door te werken aan behoud en ontwikkeling van het landschap zelf. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen voor het realiseren van landschapsdoelen zorgvuldig meegewogen.


De provincie daagt partners uit om elke ruimtelijke ontwikkeling aan te grijpen om de basiskwaliteit van het landschap te vergroten. De provincie zet kwaliteitsateliers in om bottom-up ontwikkelingen en provinciale ambities met elkaar te verknopen. De provincie ondersteunt gemeenten en eigenaren van cultuurhistorische landgoederen financieel bij het realiseren van hun landschapsdoelen. De basis om te ontwikkelen met kwaliteit is een gebiedsgerichte beschrijving van de voorkomende kenmerken. De provincie neemt het initiatief om samen met gemeenten een Gebiedenatlas voor heel Gelderland uit te werken.


Voor een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied moet de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden gebruikt. De provincie adviseert gemeenten om ter bescherming en versterking van het landschap in hun ruimtelijk beleid het vereveningsinstrumentarium te gebruiken bij projecten in het buitengebied en daarbij een landschapsfonds in te stellen waarmee de versterking van het landschap wordt gefinancierd. De provincie heeft er vertrouwen in dat gemeenten zo'n beleid op maat uitwerken en bijvoorbeeld benutten voor landschapsversterking die past bij het gemeentelijk landschapsbeleidsplan.

Natura 2000-gebieden

Het Rijk wijst Natura 2000-gebieden aan op basis van de Natuurbeschermingswet. Doelstelling van deze gebieden is het behoud en herstel van specifieke natuurwaarden. Achttien van die Natura 2000-gebieden liggen geheel of gedeeltelijk in Gelderland. De Natuurbeschermingswet beschermt Natura 2000-gebieden tegen ontwikkelingen die de Natura 2000-doelen (instandhoudingsdoelstellingen) kunnen aantasten. Deze regelgeving geeft minder ruimte voor uitzonderingen dan, bijvoorbeeld, de ruimtelijke bescherming van het Gelders Natuurnetwerk. Wanneer Natura 2000-doelen gehaald worden, ontstaan meer kansen voor andere ontwikkelingen.


Het verbeteren van watercondities, verminderen van de belasting met stikstof en verbeteren van de onderlinge verbinding zijn, na goed beheer van de gebieden, de belangrijkste factoren die bepalen of Natura 2000-doelen gehaald kunnen worden. Natura 2000-gebieden liggen vrijwel geheel binnen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. De ambitie van de provincie is om de Natura 2000-doelen te realiseren en de beperkingen te verminderen die de bescherming van Natura 2000-gebieden op kan leveren. De provincie realiseert Natura 2000-doelen door beheer en inrichting van natuurgebieden en herstel van omgevingscondities. In Natura 2000-beheerplannen werkt de provincie in overleg met betrokkenen uit hoe gebruik en bescherming van gebieden samengaan. Voor gebieden met een te hoge stikstofbelasting werkt de provincie met het Rijk aan een Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS moet door een samenhangend programma van herstelmaatregelen voor natuur en bronmaatregelen voor stikstofuitstoot leiden tot ontwikkelingsruimte voor verschillende sectoren waaronder industrie, infrastructuur en veehouderij.

3.4.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland van 15 december 2010 staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe.


De regels in een ruimtelijke verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen en -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.


Eerste, tweede en derde herziening; geconsolideerde versie

Provinciale Staten stelden in december 2010 de RVG vast. Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening. Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening. Deze herzieningen zijn verwerkt in de huidige ‘geconsolideerde versie’; dit is de oorspronkelijke RVG met de goedgekeurde wijzigingen uit de eerste herziening daarin opgenomen. Een derde herziening van de RVG is in procedure om een tweetal correcties door te voeren in de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur. Momenteel is de geconsolideerde versie van de RVG van kracht.

3.4.3 Reconstructieplan Veluwe

Inleiding

De Reconstructiewet schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit zoneringsbeleid is er op gericht te bereiken dat intensieve veehouderijbedrijven in de toekomst in gebieden gelokaliseerd zijn die goed geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Hiermee wordt voor verzuring gevoelige natuur ontlast. De Reconstructiewet geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones (tabel A5). Deze indeling heeft vooral betrekking op het ruimte bieden aan of ontwikkelingsruimte weghalen van intensieve veehouderij. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan, conform de Reconstructiewet, geen beperkingen aan de ontwikkelingsruimte. Voor deze grondgebonden bedrijven gelden de bepalingen van het op enig moment vigerende ruimtelijke en milieubeleid van gemeente en provincie.

Intensieve veehouderij en zeer kwetsbare natuur gaan moeilijk samen. Bedrijven kunnen zich niet voldoende ontwikkelen en de hoge uitstoot van ammoniak bedreigt de natuur. Het Reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Hiertoe zijn drie zones vastgesteld: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Deze laatste komen niet voor in de gemeente Nunspeet.

Extensiveringsgebied
In deze zone van 250 meter rond de zeer ammoniak-gevoelige natuur mag de intensieve veehouderij niet meer groeien. In Gelderland liggen binnen deze zone enkele honderden bedrijven waar varkens, pluimvee, vleeskalveren of eenden worden gehouden. De meeste zijn klein. Er liggen ook 65 moderne, grootschalige bedrijven die toekomstperspectief hebben en willen houden. Voor deze categorie is een verplaatsingsregeling. In dit gebied zijn er zo min mogelijk intensieve veehouderijen.

Verwevingsgebied
Het grootste deel van de reconstructiegebieden heeft de aanduiding 'verwevingsgebied' gekregen. Vestiging van nieuwe intensieve veehouderij is hier niet mogelijk. Voor bestaande bedrijven zijn er soms wel (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden.

Landbouwontwikkelingsgebied
Bedrijven die met subsidie uit de extensiveringsgebieden vertrekken, kunnen in deze zone een nieuwe locatie vinden. Het kan dan gaan om volledige nieuwbouw of om het hergebruik van een bestaand bedrijf dat te koop is. De betreffende gemeente moet de mogelijkheden voor uitbreiding en nieuwvestiging nader uitwerken in het bestemmingsplan. In de drie Gelderse reconstructieplannen zijn vijftien gebieden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied; deze liggen niet in de gemeente Nunspeet.

Het beleid met betrekking tot de Natura 2000 gebieden heeft gevolgen voor de toepassing van het Reconstructieplan. Enkele onderdelen van het Reconstructieplan zijn daarmee achterhaald.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Integrale toekomstvisie Nunspeet 2015

Algemeen

Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Nunspeet bestaat uit buitengebied. De ambitie is gericht op beheerste groei, met behoud van evenwicht tussen wonen, werken, recreatie, natuur en landschap. Gestreefd wordt naar behoud van natuur en landschap enerzijds en ontwikkeling van recreatie, toerisme en woonmilieus anderzijds. De gemeente wenst mee te werken aan het behoud van de agrarische sector als beheerder van het landschap in het buitengebied. Met compenserende maatregelen kan eventuele aantasting van landschappelijke waarden beperkt blijven of zelfs geheel achterwege blijven. Naast het ontwikkelen en instandhouden van het natuurlijk landschap, geeft de gemeente ook prioriteit aan het behoud van het agrarisch gebruik.

Het buitengebied

Het buitengebied is van oorsprong agrarisch productiegebied, variërend van bosbouw en schaapskuddes in het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) tot intensieve veeteelt en akkerbouw in de agrarische enclave, de overgangszone en het weidegebied. In het CVN voert bescherming van de natuurwaarden de boventoon. In de andere gebieden is meer aandacht voor handhaving van een economisch gezonde agrarische sector. De landbouw is de afgelopen decennia sterk van karakter verandert, maar blijft de belangrijkste ruimtegebruiker in het buitengebied (het CVN uitgezonderd). Voor het beheer van het buitengebied en het behoud van landschappelijke waarden, is voortzetting van een gezonde agrarische economie van groot belang. De landbouw in Nunspeet levert ook een waardevolle bijdrage aan de inrichting van het buitengebied door natuur- en landschapsbeheer. Er wordt gewaakt voor mogelijke negatieve effecten van de landbouw op landschaps- en natuurwaarden. Naast de landbouw heeft ook de verblijfsrecreatie (campings en vakantieparken) een belangrijke economische functie.

Landbouw

De gemeente maakt zich sterk voor een economisch en milieutechnisch gezonde agrarische sector. Behoud van levensvatbare agrarische ondernemingen wordt waar mogelijk door de gemeente ondersteund. Een gezonde agrarische sector is van belang voor de lokale en regionale economie, voor de werkgelegenheid, de sociale structuur van het buitengebied en voor het beheer en behoud van waardevolle cultuurlandschappen.

Dagrecreatie

Zoals ook blijkt uit haar visie op recreatie en toerisme, streeft de gemeente naar kwaliteitsverbetering van het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen. Een belangrijke rol hierin vervult de verbeterde ontsluiting van recreatief hoogwaardige gebieden zoals het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en de Randmeerkust. In het buitengebied zal daarom ruimte worden gecreëerd voor nieuwe, veilige en verbeterde fiets- en wandelverbindingen.

Natuur en landschap

In aansluiting op de diverse gebiedsplannen voor specifieke deelgebieden, zoals de Randmeerkust en het CVN, wordt verder uitvoering gegeven aan de ontwikkeling van ecologische hoofdstructuur in de vorm van nieuwe kleinschalige natuurgebieden en verbindingszones in het buitengebied. Naast deze gebiedsplannen speelt ook de ruilverkaveling Harderwijk-Elburg hierin een rol. Voor de berging van water zijn gebieden aangewezen met een laag-dynamische functie die gemiddeld eens in de tien jaar voor een korte periode onder water gezet kunnen worden.

Beleid en beeldkwaliteit

Transformatie van het buitengebied, variërend van natuurontwikkeling tot nieuwe economische (neven)activiteiten, staat de gemeente in de regel slechts toe op voorwaarde dat de economische positie van de aanwezige agrariërs gewaarborgd blijft. Bij beheer en bij transformatie van het buitengebied is specifieke aandacht voor de beeldkwaliteit.

Landschaps- en natuurwaarden

Er vond de afgelopen jaren een geleidelijke verandering plaats in de waardering van het buitengebied. Waar het buitengebied (met name in het weidegebied en de agrarische enclave) voorheen werd gezien als agrarisch-economische productiefactor, is er nu in toenemende mate waardering voor het multifunctionele gebruik, ontwikkeling van agrarische (neven)functies zoals toenemende aanwezigheid van kleinschalige recreatieve voorzieningen en natuur. Als gevolg van deze veranderende betekenis van het buitengebied neemt de aandacht voor landschaps- en natuurbeheer, vrijkomende agrarische bebouwing, behoud van stilte en weren van kunstlicht, enzovoort toe. Hiermee draagt het buitengebied bij aan het welzijn van de Nunspeetse bevolking en haar bezoekers. Zowel in het weidegebied als in het CVN zijn meerdere natuurontwikkelings- en beheersgebieden aangewezen. Door het grote aandeel van de Veluwe in het Nunspeets grondgebied en natuurwaarden in de halfopen overgangszone en aan de Randmeerkust, is natuur- en landschapsbeheer in Nunspeet nauw verbonden met ontwikkelingen in de agrarische sector.

Landschapsbeheer en natuurontwikkeling

Nunspeet koestert haar bijzondere landschappelijke waarden en natuur. Een groot deel van de natuur is al beschermd als onderdeel van het CVN en door de aanwijzing van beschermingsgebieden op basis van Vogel- en Habitatrichtlijnen. Waar mogelijk wordt de onderlinge samenhang tussen de verschillende elementen versterkt. Dit betekent dat specifieke delen van het buitengebied (met name langs de Randmeerkust) geleidelijk veranderen in natuurgebied. Voor nabijgelegen agrarische productiegebieden geldt dat er geen activiteiten worden toegestaan die deze natuurontwikkeling kunnen frustreren. De gemeente staat positief tegenover een toename van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in deze deelgebieden. Het streven is waar mogelijk de ecologische waarden van de beken te herstellen (natuurontwikkeling) en verdroging van de beken tegen te gaan (duurzaam waterbeheer). Deze ontwikkeling gaat gepaard met verbetering van de waterkwaliteit. De bos-, stuifzand- en heidegebieden kunnen worden verbeterd door maatregelen, zoals: bosbegrazing, regulering van de wildstand, het actief openhouden van grotere aaneengesloten stuifzandgebieden (zoals het Hulshorsterzand), het uitvoeren van plaggen en intensivering van de begrazing op de heidevelden. In het landbouwgebied tussen Nunspeet en de Randmeerkust wordt de landschappelijke opbouw versterkt, door herstel van de openheid in de kustzone, door de aanleg en het herstel van houtwallen, door het aanbrengen van wegen beekbeplanting en door opwaardering van karakteristieke gebiedskenmerken (landgoederen, beeklopen, kustzone, Randmeeroevers en dekzandruggen).

Landbouw

  • Positie van de landbouw
    De economische betekenis van de landbouw in Nederland is de afgelopen decennia sterk afgenomen. Oorzaken voor de afname van het aantal landbouwbedrijven en werkgelegenheid in de agrarische sector zijn ondermeer de:
    • 1. toegenomen concurrentie uit het buitenland;
    • 2. nieuwe en strengere wetgeving ten aanzien van onder andere milieuhinder en dierenwelzijn;
    • 3. afbouw van diverse specifieke landbouwsubsidies;
    • 4. gebrek aan bedrijfsopvolging;
    • 5. branchespecifieke fluctuaties in het consumentenvertrouwen.

Op de langere termijn (tot 2030) zullen de ontwikkelingen in de landbouw worden beïnvloed door een veelheid aan factoren: de verdergaande liberalisering en verbreding van het EU-beleid van landbouwbeleid naar 'plattelandsbeleid', een verstandiger omgang met risico's in de agrarische bedrijfsvoering, een lossere relatie tussen primaire sector en agribusiness, veranderingen in de waterhuishouding, stijgende energieprijzen, verdere aanscherping van mestnormen en een mogelijke vermindering van veevoederimport. Bovengenoemde ontwikkelingen doen zich ook voor in Nunspeet.

  • Reconstructie in de veeteelt
    Nunspeet maakt onderdeel uit van het reconstructiegebied Veluwe. Het rijks- en provinciaal beleid is erop gericht de concentratiegebieden van intensieve veehouderijen te reconstrueren door verlaging van het aantal intensieve veehouderijen. Daarnaast worden aanvullende maatregelen op het gebied van milieu-, landschaps- en natuurbeheer genomen. De verdergaande aanscherping van de milieuwetgeving vraagt extra investeringen van agrarische bedrijven om hun activiteiten voort te zetten. Dergelijke investeringen zijn vaak voor de kleinschalige bedrijven niet economisch rendabel. Veel agrarische bedrijven komen voor de keuze te staan: schaalvergroting om te overleven of bedrijfsbeëindiging en andere activiteiten ontplooien, waaronder biologische (gesubsidieerde) teelt, (gesubsidieerde) natuurontwikkeling of diverse agrarische nevenactiviteiten op het gebied van de dag- of verblijfsrecreatie, zoals de kinderboerderij en de jeugdherberg. In de Reconstructiewet is een gebiedsindeling opgenomen. In Nunspeet zijn in het reconstructiegebied Veluwe extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden onderscheiden.

  • Verbrede en verdiepte landbouw
    Door de veranderende rol van het platteland, van agrarisch productiegebied naar meer ruimte voor natuur en landschapsontwikkeling en recreatief medegebruik, verandert de positie die agrariërs in dat krachtenveld spelen. Deze verandering manifesteert zich ook in de agrarische bedrijfsvoering, waar trends in de sfeer van zowel verbreding als verdieping van de landbouw waarneembaar zijn. In de agrarische sector wordt in toenemende mate gezocht naar alternatieve inkomstenbronnen voor de steeds minder rendabele traditionele teeltwijzen. Alternatieven voor de landbouw in Nunspeet zijn te vinden in de sfeer van zowel verbrede als verdiepte landbouw. Bij verdiepte landbouw gaat het om schaalvergroting en verregaande specialisatie, zoals die zich al heeft voorgedaan in bijvoorbeeld de glastuinbouw, maar waarbij ook gedacht kan worden aan biologische teeltmethoden. De ontwikkeling van nevenactiviteiten (verbreding) kan een oplossing bieden voor een beperkt aantal landbouwbedrijven. De verwachting is dat meer bedrijven zich zullen oriënteren op de biologische landbouw (al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten). In hoeverre agrarisch landschaps- en natuurbeheer in landschappelijk aantrekkelijke gebieden voor bedrijven als nevenactiviteit perspectiefvol kan zijn, is nog onduidelijk. Het is nog steeds onzeker wat het de ondernemer uiteindelijk oplevert.

  • Recreatie als nevenactiviteit
    Recreëren op het platteland wint nog steeds aan populariteit. Agrariërs spelen hier op in door activiteiten te ontplooien die extra inkomsten kunnen genereren. Te denken valt aan verbrede landbouw: het ontwikkelen van aan landbouw ondergeschikte (neven)activiteiten, zoals kamperen bij de boer, zorglandbouw, ontwikkeling van streekproducten, fietsverhuur, de directe verkoop van landbouwproducten en het natuur- en landschapsbeheer.

  • Vrijkomende agrarische bebouwing
    Door schaalvergroting en verslechterde economische perspectieven neemt het aantal agrarische bedrijven af. Gelet op de vaak moeilijke positie waarin het agrarisch bedrijfsleven zich bevindt tengevolge van scherpe milieueisen en het internationale markt- en prijsbeleid, mag verwacht worden dat in de komende planperiode er meerdere agrarische bedrijven zullen worden beëindigd. Tot nog toe zijn het vooral de kleinere agrarische bedrijven die ermee ophouden, maar de verwachting bestaat dat dit in toenemende mate ook grotere bedrijven met behoorlijke opstallen betreft. Deze ontwikkeling roept de vraag op wat de toekomstige bestemming en gebruik van vrijkomende agrarische opstallen zullen zijn. Deze kunnen worden gesaneerd of worden hergebruikt voor andere doeleinden. Er zijn diverse hergebruikmogelijkheden, zoals gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als burgerwoning (omzetten bestemming agrarisch bedrijf in een woonbestemming), of gebruik van het voormalig agrarisch perceel voor niet-milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten, waartoe worden gerekend de vrije beroepen, kleinschalige kantoren, hoveniersbedrijven, dierenpensions, opslag van goederen zoals caravans. Verbouw van een voormalige boerderij, indien daardoor een karakteristiek of monumentaal pand kan worden behouden, is een andere optie. Indien hierbij woningsplitsing zich voordoet, zou dat kunnen worden toegestaan onder strikte voorwaarden. In de praktijk blijkt echter, dat veel van deze gebouwen zijn verouderd en daarom geen directe waarde meer hebben voor agrarisch hergebruik. Voor hergebruik van voormalige agrarische gebouwen moet eveneens aan enkele specifieke randvoorwaarden worden voldaan. Vanuit het oogpunt van de economische continuïteit geldt dat functieverandering in het buitengebied de omliggende agrarische bedrijven niet mag belemmeren in het voortzetten van hun activiteiten (bijvoorbeeld uit oogpunt van hindercirkels). Daarnaast worden randvoorwaarden gesteld aan de beeldkwaliteit en de aard van nieuwe functies.

Recreatie

De gemeente streeft naar verbetering van de kwaliteit van recreatieve voorzieningen en ontsluiting van de verblijfsrecreatieve gebieden. Verdere uitbreiding en verstening van de verblijfsrecreatie in het CVN is ongewenst. De gemeente biedt ter bevordering van de bedrijfsverplaatsing (krimp- en groeibeleid) alternatieve ontwikkelingsmogelijkheden in de overgangsgebieden. Doel is het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied, zoals intensieve bewoning en 'verstening' als gevolg van de woondruk op het buitengebied en de ontwikkeling van een duurzame toeristenbranche, die de landschappelijke waarde ten volle benut en waar mogelijk de kwaliteit versterkt. In de dorpsrandzones is aandacht voor de ontwikkeling van recreatieve uitloopgebieden.

  • Recreatieve waarden
    De waardevolle landschappelijke en natuurlijke aspecten van het buitengebied in Nunspeet fungeren als trekker voor specifieke doelgroepen (zoals jonge gezinnen en rustzoekers) in de verblijfsrecreatieve sfeer. Daarnaast vervult het buitengebied van Nunspeet een belangrijke rol als stedelijk uitloop- en recreatiegebied voor de inwoners van Nunspeet. Hier wordt volstaan met de constatering dat het belang van de aanwezigheid van zowel de verblijfsrecreatieve voorzieningen, als de dagrecreatieve routes in het buitengebied aanzienlijk is toegenomen.

  • Nunspeet aan Zee
    Nunspeet aan Zee is een begrip uit de tijd dat het Veluwemeer nog Zuiderzee was. Het wordt nieuw leven ingeblazen door een bescheiden maar herkenbare intensivering van de ruimtelijke samenhang tussen Randmeerkust en de kern Nunspeet. Het verblijfsrecreatie- en watersportgebied aan de Randmeerkust wordt gerevitaliseerd. Daarnaast is een zoekgebied aangewezen tussen de kern Nunspeet en het recreatiegebied aan de Randmeerkust waarin enige ruimte kan worden gecreëerd voor nieuwe functies die de samenhang tussen Nunspeet en de watersportzone versterken zonder dat de landschappelijke waarden aangetast worden.

Ruimtelijke vertaling

Voor de verschillende deelgebieden koestert de gemeente verschillende ambities. Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten voor het ruimtegebruik in de vier deelgebieden benoemd.

Centraal Veluws Natuurgebied (CVN)

Voor het CVN geldt dat de prioriteit bij natuurbeheer ligt. Daarnaast is het de grote trekker op het gebied van de dag- en verblijfsrecreatie. Er wordt gestreefd naar een duidelijke afstemming tussen natuurwaarden en recreatieve voorzieningen. Vergroten van de ecologische samenhang van de diverse deelgebieden (EHS), gaat gepaard met ontwikkelingen van natuur- en dagrecreatie door verbeterde ontsluiting van natuurgebieden. Verstening en/of grootschalige uitbreiding van de verblijfsrecreatie in het CVN wordt net als sterke groei van mobiliteitstromen (zowel woon-werk pendel als intensief recreatief verkeer) onwenselijk geacht. De gemeente gaat zeer zorgvuldig om met de natuurwaarden van het CVN. De kern Nunspeet grenst langs de zuidwestrand aan het CVN. Het gebied tussen Nunspeet en de A28 heeft naast natuurwaarden ook een belangrijke functie als stedelijk-recreatieve overgangszone. Dit blijkt onder andere uit de aanwezigheid van het Veluwetransferium, de motorcrossbaan, het golfterrein, de recreatieplas, een sportpark (De Wiltsangh), zorgvoorzieningen, horeca en verblijfsrecreatie. Om beter sturing te kunnen geven aan inrichting van dit gebied, prefereert de gemeente een verschuiving van de CVN-grens naar de A28.

Agrarische enclave

Naast handhaving van de economische levensvatbaarheid van de van oudsher kleinschalige landbouw en de intensieve veeteelt, gaat de aandacht uit naar landschapsbeheer en in mindere mate natuurontwikkeling. Het beleid is gericht op handhaving van de agrarische functies; negatieve ontwikkelingen in de sfeer van landschappelijke verpaupering door leegstand en marginalisering van de landbouw worden tegengegaan.

De gemeente streeft naar behoud van het authentiek kleinschalige en besloten agrarisch karakter van de enclave. Dit zal zich vertalen in verdere concentratie van agrarische bedrijven door herstructurering en landschapsbeheer, verbetering van de beeldkwaliteit door herstel en beheer van onder andere kenmerkende houtwallen, singels, poelen, beken, essen, kampen, plattelandsvernieuwing en hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing (zonder excessieve toename van het aantal burgerwoningen). Behouden van de economische vitaliteit kan gepaard gaan met ontwikkeling van een bij het landschap passende vorm van meer extensieve landbouwkundige ontwikkeling (onder andere grondgebonden en biologische landbouw).

Veenweidegebied/Randmeerkust

Het weidegebied heeft een ander karakter dan de agrarische enclave. De landbouw wordt gedomineerd door extensieve grondgebonden veeteelt. Naast handhaving van de landbouw ligt er in dit gebied een belangrijke opgave in de sfeer van natuurontwikkeling (EHS Randmeerkust en herstel van de bekenstructuur door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers). Deze natuurontwikkeling (ten behoeve van onder andere weidevogel- en foerageergebieden, natte natuur en rietoevers langs de randmeerkust) gaat gepaard met verbeteringen in de dagrecreatie (nieuwe wandel- en fietspaden) en revitalisatie van de watersportzone en verblijfsrecreatie aan de randmeerkust. De gemeente staat in principe positief tegenover nieuwvestiging van verblijfsrecreatieve voorzieningen, die in het kader van het krimp- en groeibeleid worden verplaatst uit natuurgebieden zoals het CVN. Door herverkaveling worden mogelijkheden voor schaalvergroting in de landbouw beter benut. Ook hier werkt de gemeente waar mogelijk mee aan ontwikkelingen in de sfeer van plattelandsvernieuwing. Verdere aantasting van de positie van de landbouw, verstening en intensivering van de bewoning (verstening) en aantasting van karakteristieke landschappelijke structuren worden onwenselijk geacht.

Overgangszone

Het halfopen tussengebied tussen Veluwe en weidegebied, de overgangszone, wordt gekenmerkt door een mix van natuur, grondgebonden veeteelt, wonen in de bosrand en verblijfsrecreatie. Het landschapsbeleid is gericht op behoud van een economisch levensvatbare agrarische sector, herstel en behoud van het kleinschalige as-kampenlandschap, behoud van waardevolle ecologische en landschappelijke verbindingen tussen bos- en weidegebied en het tegengaan van aantasting van de gebiedseigen natuurlijke waarden. Verdere verdichting door intensivering van de bebouwing is onwenselijk, maar de gemeente staat in principe positief tegenover de ontwikkelingen van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen en plattelandsvernieuwing, mits dit de landschappelijke kwaliteit ten goede komt.

3.5.2 Landgoederen

Op 28 januari 2010 is de Notitie nieuwe landgoederen gemeente Nunspeet vastgesteld door de gemeenteraad.


Nieuwe landgoederen zijn bedoeld om een bijdrage te leveren aan de instandhouding en inrichting van het buitengebied. Hierbij kan worden gedacht aan een aanzienlijke bijdrage op het gebied van landschap, recreatie, natuur en water. In ruil voor deze bijdrage mag de landgoedontwikkelaar een woonhuis van allure bouwen. Afhankelijk van de grootte van het landgoed en de bijdrage aan gebiedsontwikkeling kan er een woonhuis van allure worden gevestigd van maximaal 3 wooneenheden per eenheid.

Nieuwe landgoederen worden via een aparte bestemmingsplanprocedure geregeld.

3.5.3 Functieverandering

Onderdeel van de procedure van het bestemmingsplan Buitengebied is dat er beleid is opgesteld met betrekking tot functieveranderingen. In bijlage Notitie Ruimtelijke kwaliteit is het beleidsstuk opgenomen.

De gemeente wil ontwikkelingen in de landbouw faciliteren met een mogelijkheden in het bestemmingsplan. Onder voorwaarden, gesteld in de betreffende regels, kan de agrarische bestemming worden gewijzigd. De beleidsnotitie gaat in op functieverandering naar wonen. Daarbij wordt met name aandacht gegeven aan de landschappelijke inpassing en inrichting. De notitie geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden aan voor het ruimtelijk ontwerp van landschap, erf en bebouwing en laat zien hoe met functieverandering de ruimtelijke kwaliteit en het landschap ter plekke versterkt kunnen worden.

Tien erven hebben in dit bestemmingsplan reeds een woonbestemming gekregen. Daarvoor heeft het Gelders Genootschap advies verstrekt over de erftransformaties. De beleidsnota in Notitie Ruimtelijke kwaliteit is kader geweest voor de functieverandering. Met de betrokkenen zal voorts aan de hand van het advies van het Gelders Genootschap de erfinrichting worden uitgewerkt. Een en ander wordt vastgelegd in overeenkomsten. Het advies is opgenomen in Bijlage 8 Individuele locaties functieverandering bij deze toelichting.

3.5.4 Welstandsbeleid

Onderdeel van de procedure is tevens geweest om specifiek welstandsbeleid te formuleren voor het buitengebied. Dit beleid is in bijlage Bijlage 4 Aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet opgenomen. Dit welstandsbeleid behelst in grote lijnen het volgende.

Hoewel de gemeentelijke welstandsnota welstandscriteria heeft opgenomen voor bebouwing in het buitengebied en de daarbij behorende gebiedsbeschrijvingen, wordt geconstateerd dat er onvoldoende randvoorwaarden zijn voor nieuwe ontwikkelingen op een boerenerf of agrarische bedrijfskavel. De welstandscriteria stimuleren het eigentijds ontwerpen van agrarische bedrijfskavels vaak onvoldoende en bieden er te weinig richtlijnen voor. Dit geldt zeker voor nieuwe gebouwtypen en stalvormen als boogstallen, serrestallen en nieuwe melkveestallen. Het in bijlage Bijlage 4 Aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet opgenomen welstandskader op het thema agrarisch bouwen wil deze leemte opvullen.

Toekomstige ontwikkelingen vragen om een efficiënte, duurzame en welzijnsvriendelijke bedrijfsvoering en goede ontsluitingen. Het agrarisch bedrijf draagt bij aan een mooi landschap en biedt een architectonische kwaliteit. Het landschap en de landbouwer varen wel bij architectonisch verantwoorde gebouwen en constructies. Agrarische architectuur is immers bepalend voor de lokale identiteit en beeldkwaliteit van de streek.

Goed verantwoord vormgegeven loodsen, schuren, stallen en silo's zijn ook voor de boer een goede zaak. Ze zorgen voor een betere werk- en leefomgeving, en dragen bij tot de maatschappelijke erkenning van de landbouwer.

Met een toegespitst welstandskader voor agrarische bebouwing in het buitengebied worden criteria aangereikt op de niveaus van inbedding in het landschap, de erfinrichting en gebouwen. Essentieel is dus dat bij het begin van de planvorming nagedacht wordt over de landschappelijke inpassing, de erfinrichting en de architectuur van de gebouwen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieueffectrapportage die is opgesteld in het kader van dit bestemmingsplan. In de Wet milieubeheer is in artikel 7.26d de verplichting opgenomen om in het bestemmingsplan de wijze te beschrijven waarop rekening is gehouden met het milieueffectrapport. Dit hoofdstuk bevat deze beschrijving. Hierbij zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het milieueffectrapport aangegeven. Daarnaast is de functie van het milieueffectrapport in het bestemmingsplanproces opgenomen. De PlanMER en aanvulling zijn opgenomen in de bijlagen.

Het bestemmingsplan heeft in eerste instantie een conserverend karakter. Echter voor bepaalde functies wordt ontwikkelingsruimte geboden door middel van activiteiten die milieueffectrapportplichtig zijn. In de situatie van Nunspeet gaat het om uitbreiding van intensieve veehouderijen en de mogelijkheden die het bestemmingsplan “Recreatieterreinen 2010” biedt voor de recreatieterreinen in het plangebied in relatie tot natuur en milieu. Daarom is voor het plangebied een milieueffectrapport opgesteld (PlanMER Buitengebied Nunspeet, ARCADIS mei 2010). Het volledige rapport is als afzonderlijke bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Het doel van het milieueffectrapport is om de te verwachten milieueffecten van de voorgenomen bestemmingsplannen “Buitengebied 2010” en “Recreatieterreinen 2010” in beeld te brengen en de mogelijke milieugevolgen mee te wegen in de besluitvorming.

4.2.2 Proces

Als eerste stap in de procedure is de Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Op basis van deze notitie zijn de betrokken bestuursorganen gevraagd om een reactie te geven op de inhoud van het op te stellen milieueffectrapport. Ook is de notitie voorgelegd Commissie m.e.r. , zodat deze heeft kunnen beoordelen of de juiste zaken zijn onderzocht.

Gelijktijdig met de Notitie reikwijdte en detailniveau is ook een Nota van Uitgangspunten ten behoeve van het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeente Nunspeet. Hierin zijn de belangrijke bouwstenen voor het bestemmingsplan verwoord. Na publicatie van de Nota van Uitgangspunten is een veldinventarisatie uitgevoerd naar bouwpercelen met agrarische bedrijvigheid. Ondernemers van bouwpercelen met agrarische bedrijvigheid zijn uitgenodigd voor een overleg. In dit overleg is samen met de ondernemer ingegaan op de huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Mede naar aanleiding van dit overleg maar ook tegemoetkomend aan randvoorwaarden uit het reconstructieplan en rekening houdend met het landschap zijn de bestemmingsvlakken van de agrarische bedrijven ingetekend.

Door ARCADIS is vervolgens het onderzoek uitgevoerd en is het planMER opgesteld. Hierbij is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande informatiebronnen: provinciale waardenkaarten, milieumeetnetten, internetsites (CBS, LEI), etc.

Het planMER is gezamenlijk met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn enkele zienswijzen ingediend. De Mer-commissie (verplicht en wettelijk ingesteld adviesorgaan) heeft de rapportage (met inbegrip van de zienswijzen daarop) beoordeeld en een voorlopig toetsingsadvies afgegeven. In dit toetsingsadvies is aangegeven dat het onvoldoende is om de milieugevolgen te bepalen aan de hand van realistische scenario's. Ook de worst-case situatie (slechtst mogelijk denkbare invulling van het bestemmingsplan) moet in beeld worden gebracht en dan voor:


-          ammoniakemissie;

-         afwijkingsmogelijkheden minicampings;

-          omzettingsmogelijkheden van kampeermiddelen naar stacaravans;


Daarnaast is door de Mer-commissie verzocht om een toelichting te geven op de rekensystematiek.


Het college van burgemeester en wethouders heeft op 30 december 2010 besloten om naar aanleiding van het advies van de MER commissie en mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen een aanvullende rapportage op te laten stellen met als doel de verzochte informatie in beeld te brengen.

De Mer-commissie heeft eind juni 2011 een toetsingsadvies gegeven. De Commissie heeft met waardering ervan kennis genomen dat veel milieuonderzoek is gedaan en dat deze informatie is gebruikt bij / heeft doorgewerkt naar de planvorming. Zij is echter van oordeel dat de volgende informatie nog ontbreekt:

  • 1. de worst case veehouderij is onvoldoende uitgewerkt;
  • 2. er ontbreekt een passende beoordeling voor recreatie.

Naar aanleiding van de Mer en het toetsingsadvies is het plan in verregaande mate aangepast, zodanig dat daarmee gesteld kan worden dat de milieugevolgen in het bestemmingsplan voor zover het de te verwachten ontwikkelingen betreft in voldoende mate zijn onderzocht en dat het bestemmingsplan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt. Belangrijkste aanpassingen die in het bestemmingsplan als gevolg van de Mer en het toetsingsadvies zijn doorgevoerd, zijn:

  • het opnemen van archeologisch beleid en de bescherming van de archeologische waarden door middel van dubbelbestemmingen;
  • het verwerken van de resultaten van de Quickscan Cultuurhistorie in het bestemmingsplan door middel van een gedifferentieerde gebiedsgerichte bescherming van landschap en cultuurhistorie in meerdere dubbelbestemmingen;
  • het opnemen van een beeldkwaliteitsplan;
  • het schrappen van de mogelijkheid voor het oprichten van mestvergistingsinstallaties;
  • het terugbrengen van de uitbreidingsmogelijkheid van de bestemmingsvlakken voor agrarische bedrijven van 150% naar 110%;
  • het uitbreiden van intensieve veehouderijen is alleen mogelijk in zoverre de stikstofemissie niet toeneemt.

4.2.3 Inhoud van het milieueffectrapport

Verschillende aspecten die een rol spelen in de keuze van mogelijke beleidsrichtingen voor een nieuw op te stellen bestemmingsplan worden in het milieueffectrapport aan de orde gesteld.

Het betreft, in min of meer afnemende volgorde van impact:

  • Natuur en ammoniak;
  • Natuur overig (ondere andere verstoring);
  • Geurhinder;
  • Landschap, cultuurhistorie en archeologie;
  • Verkeer;
  • Luchtkwaliteit;
  • Gezondheid.

4.2.4 Scenario's

Om te kunnen bepalen wat de effecten zijn van de voorgenomen plannen moet met een scenario worden gewerkt. In overleg met LTO-advies is een tweetal realistische scenario's verwoord.

Er is een alternatief intensieve veehouderij en een groeiscenario rundvee ontwikkeld, op basis van de ontwikkelingen in de markt voor veehouderijen, de beschikbare milieuruimte in het plangebied en de beleidsruimte zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Toetsing vindt plaats ten opzichte van een referentiesituatie (de huidige situatie). De twee gekozen scenario's worden hierna besproken.

Alternatief intensieve veehouderij

Door de vrijgekomen productierechten van stoppende bedrijven met intensieve veehouderij modelmatig toe te kennen aan bedrijven met milieuruimte en bedrijfseconomisch perspectief is een ontwikkelingsrichting bepaald. In de gemeente Nunspeet zijn 9 intensieve veehouderijbedrijven modelmatig aangemerkt als groeier met voldoende uitbreidingsruimte en acht intensieve veehouderijbedrijven als groeier met weinig uitbreidingsruimte. De overige intensieve veehouderijbedrijven in de gemeente zijn ernstig beperkt in hun groeimogelijkheden door de beperkte milieuruimte en het beperkte aantal dieren. Gezien dit geringe aantal “groeiers” is één alternatief ontwikkeld en beoordeeld. In dit alternatief is modelmatig de maximale groeiruimte voor de intensieve veehouderijbedrijven ingevuld, rekening houdend met de trendmatige ontwikkeling in deze sector.

Groeiscenario rundvee

Vanuit de Natuurbeschermingswet is de ammoniakdepositie op de Natura 2000-gebieden mede maatgevend voor de milieugebruiksruimte in het buitengebied van Nunspeet. Daarom is voor het aspect ammoniak een scenario doorgerekend naar ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden vanuit de stalemissies bij rundveebedrijven. Uitgangspunt is dat de bestaande melkveehouderijbedrijven met milieuruimte groeien met 20% van het aantal rundvee in de vergunde situatie. Dit betreft bedrijven met melk- en overig rundvee en deze bedrijven liggen niet in natuurgebieden met de volgende beschermingsstatus: Natura 2000, EHS-natuur of EHS-verbindingszone.

4.2.5 Conclusies uit het milieueffectrapport

In het milieueffectrapport zijn de relevante voorgenomen beleidsuitgangspunten getoetst aan de gevolgen voor het milieu (de nieuwe, voorgenomen situatie wordt afgewogen tegen de autonome ontwikkeling).

Op basis van de bevindingen kan gesteld worden dat de beschikbare ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijbedrijven en melkveehouderijen weinig negatieve effecten laat zien.

4.2.6 Aanbevelingen uit het milieueffectrapport

Omdat in en nabij het plangebied omwonenden op verschillende manieren mogelijk extra hinder zullen ondervinden van de ontwikkelingen in de agrarische sector, wordt aangeraden om de plannen in goed overleg gestalte te geven. Derhalve dient overleg in bijvoorbeeld de klankbordgroep gecontinueerd te worden en dienen omwonenden tijdig betrokken te worden bij de uitwerking van plannen.

De verkeersafwikkeling in het gebied met uitbreidingsruimte verdient aandacht. Dit omdat hier de wegen extra zullen worden belast en schoolgaande jeugd en recreanten gebruik maken van de wegen. Voorkomen moet worden dat meer overlast op gaat treden. Dit kan door verkeersbeleid en eventueel wegaanpassingen, gericht op afwikkeling van het (vracht)verkeer van en naar het betreffende gebied. Bij concrete plannen zal in de toekomst maatwerk per situatie en locatie worden geleverd. Verder is in dit plan rekening gehouden met de wens van het gemeentebestuur een recreatief fietspad te ontwikkelen.

De gemeenten kunnen toezien op een goede uitvoering van plannen en een goede leefomgeving door juist invulling te geven aan de controlerende en handhavende functie. Door controle en handhaving kan wellicht nog milieuwinst geboekt worden.

Het beleid ten aanzien van ammoniak en Natura 2000 krijgt nog gestalte. Er wordt momenteel nog gewerkt aan de aanwijzingen van de Natura 2000-gebieden en de bijbehorende beheerplannen. De gemeenten wordt aangeraden goed met de andere instanties (met name LNV en provincie) af te stemmen. Zo nodig kan het nodig zijn een vorm van saldering (depositiebank voor ammoniak) vast te leggen in het bestemmingsplan, dan wel een andere vorm van koppeling van planologie aan de natuurbeschermingswetgeving.

Ten aanzien van de archeologische waarden kan worden aangegeven dat de gemeente Nunspeet een archeologische beleidsadvieskaart heeft opgesteld. De relevante aspecten uit deze beleidsadvieskaart met bijbehorend beleid en een cultuurhistorische analyse zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.

De gemeente Nunspeet heeft ook een uitwerking van het welstandsbeleid opgesteld. Er is een aanvulling op het welstandsbeleid gemaakt voor de uitbreidingen van agrarische bedrijven en functieveranderingssituaties. Dit beleid zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan als welstandsbeleid worden vastgesteld door de gemeenteraad en is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Bouwplannen zullen dan getoetst moeten worden aan dit aangescherpte welstandsbeleid.

4.2.7 Conclusies uit aanvulling milieueffectrapport

Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.2 heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van het advies van de MER commissie en mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen besloten een aanvullende rapportage op te laten stellen waarin de ontbrekende informatie voor de ‘worst-case’ situatie is aangevuld. In deze paragraaf worden de conclusies van de rapportage weergegeven en hoe dit vertaald is in dit bestemmingsplan.

De worst-case uit het MER is aangevuld met de volgende informatie met betrekking tot de planologische mogelijkheden uit de voorontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied en Recreatieterreinen :

  • 1. maximale omzetting van alle recreatieterreinen naar kampeermiddelen met de meeste verstoring door toename van de recreatiedruk. Hierbij zijn de terreinen ingedeeld naar hun locatie in het randmerengebied en het Natura-2000 gebied. Het ruimtegebruik van de terreinen neemt niet toe;
  • 2. een toename van het aantal minicampings (maximaal 25 kampeerplekken) van 2 naar 37 en minicampings hebben een onderlinge afstand van 500 meter en 50 meter vanaf woningen;
  • 3. een inventarisatie naar het ontwikkelpotentieel aan agrarische bestemmingsvlakken volgens het vigerende en het nieuwe bestemmingsplan buitengebied.

In de notitie 'Verantwoording milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied 2010' wordt samenvattend beschreven op welke manier de uitkomsten van de planmer zijn geborgd in het bestemmingsplan. Ook wordt aangegeven welke milieumaatregelen ambtshalve of naar aanleiding van zienswijzen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Milieu moet daarbij in de breedste zin van het woord worden opgevat. Ook landschappelijke en cultuurhistorische waarden maken hier deel van uit. De notitie is samen met het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad en is opgenomen in Bijlage 9 Verantwoording milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied 2010 bij deze toelichting.

Minicampings

Door het worst case scenario van de uitbreiding van het aantal minicampings van 2 naar mogelijk 35, neemt de recreatiedruk en de verstoringsintensiteit in de gemeente Nunspeet lokaal toe. Het effect van de minicampings apart leidt niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe. Voor de twee bestemmingsplannen in combinatie zijn significant negatieve effecten echter niet uit te sluiten. Als er sprake is van een effect dan is dit een gering tot matig effect.

De bestaande minicampings kunnen via afwijking uitbreiden tot maximaal 25 plaatsen. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als gebleken is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden van aangrenzende gronden. Nieuwe minicampings zijn mogelijk via een wijzigingsplan. Ook hier moet aangetoond worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden van aangrenzende gronden.

Inventarisatie agrarische bedrijven

Op basis van een inventarisatie van het nieuwe en oude plan kan, na koppeling met het vergunningenbestand uit 2009, worden gesteld dat de potentiële ammoniakemissie van agrarische bestemmingsvlakken met circa 40% afneemt.

Omdat maar 65% van de locaties met omgevingsvergunning een agrarisch bestemmingsvlak heeft, is er een beperkte latente milieuruimte van veehouderijen in het buitengebied van Nunspeet. Deze milieuruimte is echter zeer beperkt omdat de meeste agrarische bedrijven op deze locaties al gestopt zijn of een beperkt aantal dieren houden volgens het Activiteitenbesluit. Op deze locaties is de milieuruimte ook nog eens beperkt vanuit de Natuurbeschermingswet en de Wet geurhinder veehouderij. Het risico op gebruik van deze beperkte latente milieuruimte is verwaarloosbaar, zeker na extra inzet op controle en handhaving van omgevingsvergunningen. Bovendien staat het bestemmingsplan dit niet toe en is het gebruik van de latente milieuruimte juridisch onmogelijk.

In het nieuwe bestemmingsplan is de gemiddelde omvang van een agrarisch bestemmingsvlak met de helft toegenomen. Het bestemmingsplan maakt hierdoor, voor meerdere locaties in het buitengebied van Nunspeet, een uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk. Deze uitbreiding is overigens op locatieniveau alleen mogelijk als wordt voldaan aan het strenge toetsingskader op stikstof en Natura 2000 volgens de Natuurbeschermingswet.

In het voorontwerpbestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee alle agrarische bestemmingsvlakken in principe konden uitbreiden tot 150% van de huidige omvang. Alleen voor de locaties met intensieve veehouderij golden de voorwaarden uit het Reconstructieplan Veluwe: tot maximaal 1 ha in het verwevingsgebied; tot 1,5 ha voor dierenwelzijn; geen uitbreiding in het extensiveringsgebied.

Vanuit de Natuurbeschermingswet en het PlanMER is het echter wenselijk om de uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven verder te beperken. Er is in het bestemmingsplan een uitbreidingsmogelijkheid van 110% van het gegeven bestemmingsvlak opgenomen.

Voor intensieve veehouderij geldt dat uitbreiding alleen mogelijk is bij een gelijkblijvend depositie van stikstof. Dat betekent dat er maatregelen aan de bron getroffen moeten worden om uitbreidingen te kunnen realiseren.

De Mer commissie heeft haar beoordeling van het plan pas afgegeven nadat door de gemeente al was besloten omtrent de inhoud van het ontwerp. Na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is hieromtrent een definitief standpunt ingenomen.

In het vastgestelde bestemmingsplan wordt opgenomen dat voor het uitbreiden van een veehouderij, ook wanneer deze past binnen het bestemmingsplan, te allen tijde een vergunning of een verklaring van geen bedenkingen ingevolge de Natuurbeschermingswet is vereist. Deze vergunning of verklaring van geen bedenkingen kan worden verleend als aan de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ en de hierop gebaseerde beleidsregels wordt voldaan. In de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is aangegeven dat verruimingen van het bestemmingsvlak en verruimingen van de bebouwde oppervlakte alleen kunnen worden toegekend als aan de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ en de hierop gebaseerde beleidsregels wordt voldaan. Dit geldt zowel voor de intensieve veehouderij als het grondgebonden agrarisch bedrijf. Afhankelijk van de ligging van de veehouderij zal deze vergunning of verklaring van geen bedenkingen al dan niet kunnen worden verleend. Vooral veehouderijen gelegen in en om natuurgebieden zullen naar alle waarschijnlijkheid moeilijker gebruik kunnen maken van de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied 2010 biedt.

4.3 Cultuurhistorie, cultuurlandschap en archeologie

Cultuurhistorie en (cultuur)landschap

Op grote schaal valt het landschap in te delen in het oude kustgebied van de Zuiderzee in het westen, het overgangsgebied van de lage kust naar de hoge Veluwe en het hoge zandgebied van de Veluwe in het oosten.

Op kleinere schaal valt het landschap verder onder te verdelen in deellandschappen met eigen karakteristieke kenmerken. Zo bestaat er een zichtbaar verschil tussen de reliëfrijke strandwallen en het vlakke zeepoldergebied, terwijl ze beide onderdeel zijn van het oude kustgebied.

In hoofdstuk 3 van de Quickscan Cultuurhistorie, zoals opgenomen in Bijlage 6 Quickscan Cultuurhistorie bij deze toelichting, is een beschrijving opgenomen van de te onderscheiden gebieden. De typische kenmerken van de verschillende gebieden hebben een rol gespeeld in de cultuurhistorie van het totale gebied. Het gebruik van het land heeft het gebied een eigen karakter gegeven. In onderstaand kaartje, afkomstig uit de Quickscan, zijn de gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01121-vg02_0003.png"

Archeologie

Bij ruimtelijke plannen dient meer rekening te wordt gehouden met archeologie. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is geregeld wat dit concreet betekent.

De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) heeft terreinen waar bewoningssporen zijn aangetroffen aangewezen als terreinen van archeologische waarde. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn alle archeologisch waardevolle terreinen in de gemeente weergegeven. Een aantal terreinen van archeologische waarde zijn aangewezen als archeologisch monument. Deze terreinen zijn beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988. Alle archeologisch waardevolle terreinen zijn aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

De gemeente heeft een archeologische kaart op laten stellen door bureau Raap. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting. De informatie die daaruit is voortgekomen ten aanzien van archeologisch waardevolle gebieden is in dit bestemmingsplan opgenomen:

  • Voor bodemingrepen op archeologische monumenten is altijd toestemming nodig om te mogen bouwen. Deze zijn inclusief een buffer bestemd als Waarde - Archeologie 1;
  • Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2;
  • Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m². Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 3;
  • Afhankelijk van de waardering van de archeologische vindplaats is er een buffer opgenomen rondom bekende vindplaatsen. Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 wat inhoudt dat archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m²;
  • Bouwactiviteiten in gebieden met een lage archeologische verwachting zijn vrijgesteld van onderzoeksplicht;
  • Voor alle gebieden met een hoge of lage verwachtingswaarde geld dat voor werken groter dan 5000m² respectievelijk 2500m² er een vergunning is vereist.

4.4 Water

4.4.1 Beken en sloten

De waterlopen in de gemeente Nunspeet bestaan vooral uit kleinere beken en sloten die een belangrijke natuurlijke en landschappelijke waarde hebben. Het gaat dan om de beken op het Veluwemassief die vanuit landschappelijk, natuurlijk en geomorfologisch oogpunt van belang zijn. De sloten in het weidevogelgebied zijn van belang omdat ze een kenmerk zijn van het gebied: een hoge grondwaterstand waardoor het gebied een goed leefgebied vormt voor weidevogels en ganzen.

De beken en A-watergangen en de waardevolle vennen zijn vanwege hun hoge waarde bestemd als “Water - Waardevolle beken”. De overige, ondergeschikte watergangen worden niet bestemd, deze maken onderdeel uit van de gebiedsbestemming, dit is benoemd in de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemmingen. Hierin is aangegeven dat de waterhuishouding (onder andere de aan- en afvoer van water, retentie van water en bijbehorende voorzieningen) deel uitmaakt van de bestemming.

De Veluwse randmeren zijn bestemd als "Water - Open".

4.4.2 Water in natuurgebieden

Een deel van de natuurgebieden in het plangebied is gebonden aan een natte omgeving, water maakt in de meeste gevallen onlosmakelijk deel uit van het natuurgebied. Het gaat vaak om drassige gebieden op het Veluwemassief, beekdalgebieden en lage delen van poldergebieden. Deze natte natuurgebieden vervullen vaak ook een belangrijke functie voor de waterhuishouding omdat het water hier wordt vastgehouden en gezuiverd. Waterpartijen en nat-drassituaties in natuurgebieden maken onderdeel uit van de gebiedsbestemmingen "Natuur – Landschap”.

4.4.3 Natuur en landschap aansluitend op de watergangen

Steeds meer watergangen worden natuurvriendelijker ingericht. Dit gebeurt onder meer door het afvlakken en verbreden van de oevers, het weghalen van beschoeiingen en aanbrengen van vegetatieranden/rietzomen langs de sloot. Een relatief kleine ingreep die veel kan betekenen voor de natuurwaarde en de landschappelijke beleving van een sloot. Het grootste deel van de werkzaamheden past in de bestemming "Water" of “Natuur - Landschap”, waarin ruimte bestaat voor een natuurvriendelijke inrichting van de watergang. Bij de sloten en/of watergangen die in de gebiedsbestemming “Agrarisch” zijn opgenomen en zones langs watergangen wordt de natuurvriendelijke inrichting geregeld via de doeleindenomschrijving. De aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers gebeurt in overleg met eventuele grondeigenaars, wanneer het waterschap niet zelf de eigenaar is van de gronden. Aanleg van natuurvriendelijke oevers op het terrein van een agrariër of burger vindt plaats op basis van vrijwilligheid.

4.4.4 Waterberging

De waterschappen zijn in samenwerking met de gemeentes op een aantal plaatsen bezig met projecten voor kleinschalige waterberging in natuurlijke laagtes, gebieden die over het algemeen niet geschikt zijn voor de landbouw. Omdat waterberging schadelijke gevolgen kan hebben (onder andere waterschade op aangrenzende agrarische percelen) worden met de betrokken grondeigenaren afspraken gemaakt en overeenkomsten afgesloten. Het waterschap zorgt er ook voor dat er geen schade ontstaat op percelen. De rechtszekerheid wordt gewaarborgd via het peilbesluit en de inspraakmogelijkheden op het peilbesluit. De gemeentes willen daarom in het bestemmingsplan niet ook nog een afzonderlijke procedure voor het realiseren van waterberging opnemen.

Daarom is er voor gekozen om waterberging zodanig te regelen dat er geen extra procedures (zoals het verlenen van een omgevingsvergunning) hoeven te worden gevoerd. Waterberging wordt dus in de doeleindenomschrijving van de verschillende gebiedsbestemmingen benoemd. De rechtszekerheid wordt gegarandeerd via de procedures van het waterschap, dat ook verantwoordelijk is voor de uitvoering en handhaving.

Binnen de bestemming agrarisch bedrijf en de bestemmingen ten behoeve van wonen en de bedrijfsbestemmingen wordt ook opgenomen dat retentievoorzieningen deel uit kunnen maken van de bestemming.

4.4.5 Gemalen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding

De meeste voorzieningen (sluisjes, stuwen, bruggetjes) en dergelijke zijn ondergeschikt en worden meegenomen in de bestemming “Water - Open” en “Water - Waardevolle beken”.

4.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm).

Bij besluitvorming is het van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk, die van geringere omvang zijn dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Weg- en spoorlawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld die betrekking heeft op gronden gelegen binnen een zone van een spoorweg een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Er zijn enkele panden die in het voorgaande bestemmingsplan geen woonbestemming hadden en die dat nu in dit bestemmingsplan wel hebben gekregen. Deze woningen zijn onderzocht. Voor enkele van die woningen moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Dit zal tegelijkertijd met de vaststelling van dit bestemmingsplan gebeuren.

Geluidzone motorcrossterrein

Buiten het gemeentelijk grondgebied, ten zuiden van de kern Nunspeet, ligt een motorcrossterrein. Om dit terrein geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone, waarbinnen geen nieuwe geluidgevoelige functies mogen worden opgericht. Deze zone ligt voor een klein deel over het gemeentelijk grondgebied. De zonering is meegenomen in het bestemmingsplan. De bestaande situatie en de perceelsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden die worden gegeven, geven geen strijdigheid met de Wet geluidhinder.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

4.7.2 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant: Tankstation Gulf Jemie (Harderwijkerweg 261), Esso Willemsbos (Rijksweg A28, oostbaan) en Q8 Les Routiers (Rijksweg A28, westbaan) .

Van de regionale brandweer is een reactie in het kader van het vooroverleg ontvangen. Die reactie is verwerkt in de Nota Inspraak en Vooroverleg.

Plaatsgebonden risico

In verband met het plaatsgebonden risico en gelet op de doorzet lpg (minder dan 1.000 m3 en onbeperkt) moeten de volgende afstanden tot de (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen:

  • 15 meter vanaf de afleverzuil;
  • 25 meter vanaf het ondergrondse reservoir;
  • 35, respectievelijk 40 meter vanaf het vulpunt.

Voor de ligging van de verschillende zones bij de 3 tankstations wordt verwezen naar de bijlagen. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de PR-contouren over geen enkel kwetsbare object zoals een woning, valt. Dat betekent dat er geen sprake is van een EV-saneringssituatie, waarbij of de EV-bron (lpg-station) of de kwetsbare objecten (woningen) in feite gesaneerd zouden moeten worden.

De PR-contouren worden op de verbeelding aangegeven en het gebied er binnen krijgt een veiligheidszone.

Groepsrisico

Conform artikel 13 lid 1 Bevi wordt hierna per tankstation ingegaan op de volgende aspecten:

  • a. de aanwezige en op grond van het bestemmingsplan te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de risicovolle inrichting;
  • b. het groepsrisico per inrichting op moment vaststelling bestemmingsplan en de bijdrage van de toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
  • c. indien mogelijk: de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft;
  • d. indien mogelijk: de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het bestemmingsplan zijn opgenomen;
  • e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die aan de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten worden verbonden;
  • f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  • h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de risicovolle inrichting;
  • i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen.

  • 1. Tankstation Gulf Jemie (Harderwijkerweg 261).

ad a en b.

Voor standaardsituaties kan het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl. Deze rekentool vervangt de tabel met kengetallen voor personendichtheden bij lpg-tankstations, zoals is opgenomen in de "Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico" van augustus 2004 en de update van 2007. Onder standaardsituaties wordt verstaan een lpg-tankstation waarbij het lpg-vulpunt op minder dan 50 meter van de (al dan niet ondergrondse) lpg-voorraadtank is gelegen en in de omgeving (in een straal van 150 meter rondom het tankstation) uitsluitend woningen, woongebouwen, kantoren, scholen en bedrijven zijn gelegen.

De rekentool heeft als basis het "Stappenplan Groepsrisicoberekening lpg-tankstations" van het Centrum voor Externe Veiligheid (RIVM) d.d. 1 november 2006.

Uit de berekening blijkt dat binnen de contour rond het vulpunt in de dagsituatie er sprake is van de aanwezigheid van 13,2 personen en in de nachtsituatie van 26,2 personen. Binnen de contour rond de opslagtank is in de dagsituatie sprake van de aanwezigheid van 9,6 personen en in de nachtsituatie van 19,2 personen. Zie Bijlage 1 Lpg-rekentool voor de volledige rapportage.

ad c.

In het Besluit lpg-tankstations milieubeheer zijn voorschriften opgenomen voor de exploitatie van het tankstation. De exploitant heeft hieraan te voldoen. Verder is van belang dat de lpg-branche thans maatregelen voorbereidt die tot vermindering van het groepsrisico zullen leiden. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • het gebruiken van een verbeterde vulslang. Hierdoor daalt de kans op een lek of breuk en vermindert het aantal knelpunten met het plaatsgebonden risico.
  • het aanbrengen van hittewerende coating op lpg-tankauto's. Deze coating geeft de brandweer bij een ongeluk meer tijd en meer mogelijkheden om een explosie (een zogenoemde warme 'BLEVE': Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) te voorkomen.
  • In de onderhavige situatie is het wenselijk om de aflevering overdag te laten plaatsvinden.

ad d.

In het invloedsgebied zijn bestemmingsplannen vigerend. Dit zijn gedetailleerde bestemmingsplannen, die bij recht nauwelijks tot geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheden zijn daarmee indirect verankerd in het bestemmingsplan.

De maximale doorzet van 1.000 m3 is in de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten vastgelegd.

ad e.

In de omgevingsvergunning (voor milieuactiviteiten) is de lpg-doorzet begrensd tot 1.000 m3 per jaar. De feitelijk verkochte hoeveelheid ligt een stuk onder die hoeveelheid.

ad f.

Ruimte is schaars en de invulling van de ruimte wordt door tal van factoren bepaald. Het groepsrisico als gevolg van een lpg-tankstation is er daar één van. Het gemeentelijke beleid richt zich in beginsel op de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Onder omstandigheden kan een toename onder de oriëntatiewaarde onaanvaardbaar worden gevonden. Dat is in de onderhavige situatie niet het geval, mede gelet op alle andere factoren die de invulling op de onderhavige locatie bepalen, waaronder de stedenbouwkundige inpassing.

ad g en h.

Een belangrijk aspect betreft bestrijdbaarheid. Bestrijding van de direct optredende effecten is in het geval van een BLEVE niet realistisch, omdat een BLEVE zich te snel ontwikkelt. De inzet van de brandweer zal derhalve voornamelijk gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Bronbestrijding ligt -indien mogelijk- in de regel in het blussen van het object dat de lpg-tankauto aanstraalt.

In geval van een dreigende BLEVE kan de brandweer bij tijdige aankomst trachten de lpg-tankwagen te koelen. Zijn ze niet tijdig aanwezig dan gaat de brandweer op afstand staan en wordt de inzet met name op de bescherming van de omgeving gericht. Om te koelen is bluswater nodig en de bluswatervoorziening in de directe omgeving zal daar op afgestemd moeten zijn. Tevens kan een sprinklerinstallatie voor koeling zorgen. Hierdoor wordt drukopbouw in de tank, die tot een BLEVE leidt voorkomen.

ad i.

Een belangrijk aspect in het kader van het groepsrisico dat bestaat ten gevolge van het lpg-tankstation betreffen de mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid van de bevolking. De tijd tussen het begin van een brand en een BLEVE (een explosie van een lpg-tankwagen) varieert tussen circa 10 en 30 minuten. De beschikbare tijd voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen is dus slechts kort. Aangezien het evacueren van de bevolking in zo'n korte tijd organisatorisch naar alle waarschijnlijkheid niet realiseerbaar is, wordt verondersteld dat het merendeel van de aanwezigen in de omgeving zichzelf in veiligheid kan brengen. Het verloop van de wegenstructuur rond het lpg-station is zodanig dat een ieder zich bij een (dreigende) explosie in veiligheid kan brengen (binnen 150 meter is het advies vluchten en schuilen en daarbuiten is het schuilen). In veiligheid brengen is vluchten en dat betekent weg van de brand.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van dit lpg-station het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen zal blijven.

2. Tankstation Esso Willemsbos (Rijksweg A28, oostbaan).

Zoals hierboven al is aangegeven kan voor standaardsituaties het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl.

In de situatie rond dit tankstation valt er niets te rekenen, omdat er zich geen enkel (beperkt) kwetsbaar object bevindt binnen de 150meter-contouren.

3. Tankstation Q8 Les Routiers (Rijksweg A28, westbaan).

Hiervoor geldt hetzelfde als bij Esso Willemsbos.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de lpg-stations het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen zal blijven.

Overige stationaire risicobronnen.

In het plangebied zijn ook nog dertien bedrijven gelegen die relevant zijn voor het plan.

Al deze bedrijven hebben een propaantank van een bepaalde omvang, waarbij een veiligheiscontour hoort. Slechts bij één van deze bedrijven blijft de contour binnen de begrenzing van het eigen terrein. Bij de overige 12 valt die er voor een deel buiten. Dat gebied dat binnen die contour is gelegen, maar buiten de terreingrens valt wordt op de verbeelding aangeduid met een veiligheidszone.

Het gaat om de volgende "inrichtingen":

  • 1. Camping Zwaluwen Hof, Onder de Bos 241.
  • 2. Saoza, Plaggeweg 90 .
  • 3. Camping Beans-Hill, Elspeterbosweg 74.
  • 4. Camping 't Logtenveld, Stakenbergweg 62.
  • 5. Hof van Hulshorst, Hierderweg 14.
  • 6. Camping De Vossenberg, Groenelaantje 25.
  • 7. De Witte Wieven, Wiltsangh 41.
  • 8. Maatschap Van Lammeren, Klaterweg 54.
  • 9. Camping De Hofstee, Oude Zeeweg 30.
  • 10. De Hooge Bijsschel, Randmeerweg 8 .
  • 11. Maatschap C.F. Rekers, Potbrummel 41.
  • 12. Maatschap Polinder, Klarenweg 80.

Daarnaast ligt net over de gemeentegrens met Elburg Caravanpark De Scheepsbel aan de Klaterweg 9. Daar is ook een propaantank aanwezig met een risicoafstand van 50 meter. Deze contour valt ook over het grondgebied van de gemeente Nunspeet. Dat gebied dat binnen die contour is gelegen wordt op de verbeelding aangeduid met een veiligheidszone.

Geen van de bovenstaande stationaire risicobronnen vormt op dit moment een knelpunt in verband met het plaatsgebonden of groepsrisico.

4.7.3 Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is per 1 januari 2011 in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb vervangt de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Bevi.

In of bij het plangebied zijn diverse aardgastransportleidingen van de Gasunie gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het betreft de gasleiding A-570-KR- met een uitwendige diameter van 12,75 inch en een werkdruk van 66,20 bar. De PR-contour ligt op 0 meter en het groepsrisico zal niet toenemen, omdat er in de directe omgeving van deze leiding geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Een andere leiding is de A-510-KR- met een uitwendige diameter van 36 inch en een werkdruk van 66,20 bar. De PR-contour ligt deels op 0 meter. De PR-contour van de leidingen A-510-KR-032-1 tot en met KR-035-3 is groter. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde waar de gemeente rekening mee moet houden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. Het wegrestaurant aan de rijksweg A28 bij tankstation Q8 Les Routiers dat is gelegen binnen de PR-contour, dient te worden beschouwd als een kwetsbaar object. Dit betekent dat in de huidige situatie sprake is van een saneringssituatie. De leidingexploitant is hiervoor verantwoordelijk. In het Bevb is geregeld dat binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit overschrijdingen van de grenswaarde van het PR gesaneerd moeten worden bij bestaande kwetsbare objecten. Het groepsrisico zal niet toenemen, omdat er in de directe omgeving van deze leiding geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

De derde leiding is de N-570-20-KR- met een uitwendige diameter van 12,52 inch en een werkdruk van 40,00 bar. De PR-contour ligt op 0 meter en het groepsrisico zal niet toenemen, omdat er in de directe omgeving van deze leiding geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Wel is op basis van het Bevb rekening gehouden met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde van de leidingen.

4.7.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in 2009 wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden.

Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld.

In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader in feite nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enz.

In 2008 is de werkingsduur van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen met vier jaar verlengd. Bij gelegenheid van deze verlenging is de circulaire op een aantal punten aangepast. De wijzigingen zijn feitelijk van aard en leiden (volgens de toelichting van het betreffende besluit) niet tot een inhoudelijke verandering van de risicobeoordeling. Geconcludeerd kan derhalve worden dat voldaan wordt aan de actuele wetgeving op het gebied van Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Weg

Uit het ontwerp-Basisnet Weg blijkt dat A28 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) heeft, en dat een dergelijke contour voor deze weg ook niet wordt verwacht op basis van het hoogste groeiscenario (Global Economy).

De weg heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*oriëntatiewaarde ligt.

Wel moet bij de A28 rekening worden gehouden met een PAG.

Water

Er zijn in of in de directe omgeving van het plangebied geen waterwegen gelegen, waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt.

Spoor

Er loopt een spoorlijn door het buitengebied van de gemeente Nunspeet, namelijk de verbinding Zwolle-Amersfoort. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Het Basisnet Spoor zal bestaan uit twee kaarten en een tabel. Op de eerste kaart zal de zone worden aangegeven waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd en waar terughoudend moet worden omgegaan met het bouwen van beperkt kwetsbare objecten. Op de tweede kaart zal het PAG komen te staan. In de tabel zal worden aangegeven hoe groot de zone is voor elk baanvak en met welke referentiegegevens GR-berekeningen moeten worden gemaakt. Deze onderdelen zijn nu nog niet beschikbaar.

Op basis van de gegevens van het ontwerp kan gesteld worden dat de 10-6 PR-contour binnen het spoor valt. Verder vormt het buitengebied van de gemeente Nunspeet voor het groepsrisico geen (mogelijk) aandachtspunt.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

De Wet geurhinder en veehouderij spreekt zich uit over geurnormen en afstanden die dienen te worden aangehouden tussen een agrarisch bedrijf en een gevoelige functie (zoals een woning van derden). Nieuwe omgevingsvergunningen (voor milieuactiviteiten) voor agrarische bedrijven worden aan deze wet getoetst. Kleinere agrarische bedrijven of soorten bedrijven waar weinig geurhinder optreedt zijn benoemd in het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit zijn vaste afstanden voor bepaalde soorten agrarische bedrijven (met name tuin- en akkerbouw, melkrundveehouderijen tot 200 melkkoeien en kleinere veehouderijen zonder intensieve veehouderijtak) vastgesteld.

De wet biedt daarnaast de mogelijkheid om een gemeentelijke verordening op te stellen die de gemeente de mogelijkheid biedt om bepaalde objecten al dan niet uit te sluiten als een voor geur gevoelig object, of om per deelgebied verschillende normen voor geurhinder vast te stellen.

  • Wet Geurhinder en Veehouderij / Besluit Landbouw milieubeheer
    De omgevingsvergunningen (voor milieuactiviteiten) voor agrarische bedrijven worden getoetst aan de Wet Geurhinder en Veehouderij of het Besluit Landbouw milieubeheer. Welke wet of besluit van toepassing is, is onder andere afhankelijk van het type bedrijf en de omvang van het bedrijf. De Wet en het Besluit geven minimale afstanden ten aanzien van de afstand tussen een agrarisch bedrijf en een gevoelige functie. De Wet Geurhinder en Veehouderij geeft aan welke rekenmethode gebruikt moet worden.

    In de Wet Geurhinder en Veehouderij is bepaald dat gemeentes door middel van een verordening de wet naar lokaal niveau verder kunnen uitwerken. De gemeente kan dan onder andere per deelgebied een andere maximaal toegestane stankbelasting vaststellen of bepaalde functies aanwijzen als niet-stankgevoelige objecten. De gemeente Nunspeet heeft een dergelijke verordening opgesteld voor een klein deel van het grondgebied van de gemeente. In die gebieden geldt daarom het beleid van de verordening en vervallen de standaardafstanden uit de Wet Geurhinder en Veehouderij.

4.9 Bodem

Bij het bieden van bouwmogelijkheden voor verblijfsruimte dient door middel van een bodemonderzoek te worden aangetoond dat de bodem niet verontreinigd is. Omdat in deze fase niet kan worden gezegd waar in de toekomst bouwactiviteiten zullen plaatsvinden en een bodemonderzoek maar 5 jaar geldig is, is geen algemeen bodemonderzoek uitgevoerd.

Bij bouwplannen moet worden aangetoond worden dat de bodem schoon is. Het verkennend bodemonderzoek zal dus pas worden gevraagd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning om te kunnen bouwen. Dit onderzoek moet door de initiatiefnemer worden aangeleverd.

4.10 Leidingen en infrastructuur

4.10.1 Leidingen

De hoogspanningsleidingen, de rioolpersleiding en aardgastransportleidingen zijn met een dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Rond de leidingen liggen zones in verband met de veiligheid of gezondheid, deze zones hebben de dubbelbestemmingen “Leiding - Hoogspanningsverbinding”, Leiding - Riool" en “Leiding – Gas” (zie paragraaf 4.7.3 Buisleidingen) gekregen. In de planregels zijn regels opgenomen die voorkomen dat in de zones ontwikkelingen plaatsvinden die de veiligheid of de gezondheid aantasten. Zo worden geen nieuwe woonfuncties toegestaan onder een hoogspanningsleiding in verband met de straling.

4.10.2 Radarinstallatie

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van de radar Nieuw Milligen. Ter voorkoming van de radarverstoring zijn beperkingen van toepassing voor het oprichten van hoge gebouwen en overige bouwwerken. Voor op te richten bouwwerken hoger dan 45 meter boven de maaiveldhoogte bij de radar is het noodzakelijk een radarverstoringsonderzoek uit te voeren. Bij een uitkomst dat meer dan tien procent vermindering van het radarbereik in een bepaalde richting optreedt is de nieuwbouw niet toegestaan. Omdat het maaiveld bij de radar op 45 meter boven NAP ligt bedraagt de toetsingshoogte 80 meter boven NAP. In dit bestemmingsplan worden geen gebouwen hoger dan 15 meter toegestaan zodat er geen aanleiding is om deze zone in het bestemmingsplan op te nemen.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten en juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan en de beleidsuitgangspunten zijn een verdere uitwerking van de Nota van Uitgangspunten, waarin de hoofdlijnen voor het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Er is een evenwicht gezocht tussen de functies die ontwikkelingsmogelijkheden nodig hebben en functies en waarden die beschermd moeten worden.

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is daarom enerzijds een conserverend bestemmingsplan geworden waarin de bestaande functies worden vastgelegd en anderzijds een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan omdat rekening wordt gehouden met te voorziene ruimtelijke ontwikkelingen. Gedacht kan worden aan de verwachte uitbreiding van een deel van de agrarische bedrijven, de opkomst van de paardenhouderijen en hobbymatige paardenhouderijen en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur.

Het bestemmingsplan houdt, waar dit noodzakelijk is, rekening met bestaand beleid van hogere overheden, zoals de Nota Ruimte (Nationaal LandschapVeluwe), het Streekplan Gelderland 2005, de provinciale Omgevingsverordening (ontwerp). Het beleid is onder andere vertaald in de gebiedsindeling die in de volgende paragraaf wordt beschreven.

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen toegelicht. Hierbij ziijn ook beleidsuitgangspunten voor de agrarische bedrijven, de woningen, niet-agrarische bedrijven en de andere functies beschreven.

5.2 Toelichting juridische regeling

Het bestemmingsplan regelt de gebruik- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2.1 Toelichting op bestemmingen

Algemeen

Alvorens in te gaan op de specifieke bestemmingen zijn hierna enkele algemene uitgangspunten binnen de bestemmingen nader uitgelegd.

Bestaand

In de regels wordt veelvuldig verwezen naar de bestaande situatie.

Voor bouwwerken en gebruik is dat de situatie op het moment van inwerkingtreding van dit plan. Onder bestaande oppervlakte wordt tevens de ten tijde van het inwerkingtreden van het plan reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde oppervlakte begrepen.


De bestaande situatie herleidt de gemeente in de eerste plaats uit de gedane inventarisatie. Er is een inventarisatie verricht, waarbij op perceelsniveau is gekeken naar het type bebouwing, de omvang van de bebouwing en de gebruiksvormen. Bovendien beschikt de gemeente over recente luchtfoto's vanwaar op schaal de bouwwerken, de percelen en de landschapselementen kunnen worden herleid. Daarnaast hanteert de gemeente het vergunningenarchief, waarin alle perceelsgewijze vergunningen zijn opgeslagen. Vanuit die gegevens kunnen bijvoorbeeld de afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Ook de WOZ legt jaarlijks de perceelsgegevens vast. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze optelsom aan gegevens biedt een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip 'bestaand'.

Bestaand heeft daarbij alleen betrekking op wat nu afwijkt en wordt vervangen en niet voor alle bebouwing op het perceel.


10% afwijking

Bij hoge uitzondering kan door middel van een afwijking worden toegestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% afgeweken wordt. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is, dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken.

Woonhuizen/ recreatiewoningen/ bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Het onderscheid tussen de woonhuizen, als zijnde de hoofdgebouwen binnen de woonbestemmingen, recreatiewoningen en de bedrijfswoningen enerzijds en de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken anderzijds, is uitsluitend gebaseerd op ruimtelijke aspecten, zoals de afmetingen, de situering en de bouwkundige ondergeschiktheid. De diverse begripsbepalingen zijn vanuit de ruimtelijke interpretatie opgezet en dienen ook als zodanig te worden gelezen. Bij het bepalen van het onderscheid wordt expliciet niet gekeken naar de functie van de ruimtes.

De oppervlakte van het woonhuis, de recreatiewoning of de bedrijfswoning is de oppervlakte zonder alle bijbehorende en daarmee ondergeschikt aan en bij het gebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken, waaronder ondergeschikte uitbreidingen van woonruimtes, serres, en dergelijke.

Voorgevel

De voorgevel is bij het hanteren van de regels het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een woonhuis of een bedrijfswoning, waarbij erkers en uitbouwen aan de voorzijde niet meetellen. Het is dus vaak in dat opzicht de authentieke voorgevel. Een woning heeft maar één voorgevel.

5.2.2 Toelichting op het omgevingsvergunningenstelsel

Het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is in de planregels opgenomen. Het gaat niet om bouwen maar om het uitvoeren van werkzaamheden zoals egaliseren, diepploegen, het aanplanten of kappen van bomen of het aanleggen van recreatieve paden. Afhankelijk van de bestemming of de specifieke gebiedswaarden zijn bepaalde werkzaamheden toegestaan, verboden of mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend.

Toepassing van het omgevingsvergunningstelsel

In de bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is aangegeven voor welke werken dan wel werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Bepaalde werken en werkzaamheden kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden aantasten. Daarom moet eerst getoetst worden in hoeverre de werken of werkzaamheden de waarden niet onevenredig aantasten. Als de waarden niet worden aangetast dan zal er een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden verleend kunnen worden. De afweging gebeurt aan de hand van het evenredigheidsbeginsel. Er wordt gekeken naar het belang van het een afgewogen tegen het belang van het ander. Per gebied kan het belang van het een zwaarder of lichter wegen dan in een ander gebied. De bestemming in combinatie met de dubbelbestemmingen bepaalt de rangorde van functies en de daarmee verbonden waarden. Indien er voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is, maar de werkzaamheden vallen onder 'normale exploitatie en beheer', dan is een omgevingsvergunning niet nodig. Daarnaast is een omgevingsvergunning niet nodig voor werkzaamheden op of in gronden onder bestaande gebouwen en in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

Normale exploitatie en beheer

In de regels is bij de omgevingsvergunning opgenomen dat er een uitzondering geldt voor werken en werkzaamheden 'die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen'. De vraag is dan wat valt er onder normaal beheer of onder normale exploitatie?

Dit zijn werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd.

Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

Hierna zijn voorbeelden opgenomen van werkzaamheden die in principe niet omgevingsvergunningplichtig zijn:

Voorbeelden van normaal agrarisch gebruik

  • Maaien, beweiden en bemesten van grasland.
  • Verbeteren van het grasland door het scheuren van de grasmat en het direct opnieuw inzaaien.
  • Ploegen en cultiveren van bouwland, met uitzondering van diepploegen.
  • Verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt.
  • Maaien en schonen van sloot en slootkant.
  • Het aanleggen van paden ter directe ontsluiting van een agrarisch bestemmingsvlak (oprit).

Voorbeelden van normaal landschaps- en natuuronderhoud:

  • Periodiek uitdunnen en snoeien van singels en bossen.
  • Knotten van bomen.
  • Opvullen van open plekken in singel.
  • Flauwer maken van oevers.
  • Schoonmaken en herstellen van poelen, dobben, kolken en pingoruïnes.
  • Wateren ondieper maken.
  • Beschermingsmiddelen nesten weidevogels plaatsen.
  • Opslag verwijderen (bijv. op heide).
  • Alle werkzaamheden op basis van een beheerplan voor een natuurgebied.

Afwegingscriteria

De algemene criteria voor de afweging van de economische doelmatigheid en het maatschappelijk belang van de geplande activiteit zijn:

De locatie van de geplande activiteit.
Vindt de activiteit bijvoorbeeld plaats in directe aansluiting op het bestemmingsvlak of midden in het veld? Dit is bijvoorbeeld van belang bij het aanleggen van aarden wallen en in open gebieden (een ingreep wordt dan heel zichtbaar of verstoord een relatief groot leefgebied voor weidevogels).

De omvang van de activiteit.
Gaat het om een kleine of een grote oppervlakte waarover de ingreep plaatsvindt? Overigens: ook een ingreep op een beperkt aantal m² kan grote gevolgen hebben, dit hangt samen met de aard en locatie van de activiteit. Het dempen of aanleggen van een slootje kan een natuurgebied vernatten of droogleggen.

De aard van de activiteit.
Is de activiteit voor dit specifieke gebied een redelijke activiteit. Zo zijn landbouwkundige verbeteringen wel toelaatbaar in een agrarisch gebied, maar niet in een natuurgebied.

De periode waarin de activiteit wordt ondernomen.
Is het beter om de werkzaamheden in een ander seizoen uit te voeren: kunnen activiteiten bijvoorbeeld buiten het broed- of voortplantingsseizoen van vogels en andere dieren plaatsvinden?

De mogelijkheden voor herstel en compensatie.
Is de ingreep aanvaardbaar als elders (= in de nabije omgeving) wordt gecompenseerd? Is de natuur- en boscompensatieregeling hier van toepassing? Zo ja, dan moet de regeling worden toegepast. Hier is vaak sprake van maatwerk.

Het maatschappelijk belang.
Wordt met het uitvoeren een groter maatschappelijk belang gediend? Het aanleggen van een fietspad kan een verbetering voor de verkeersveiligheid betekenen. Een nieuw natuurgebied met recreatiemogelijkheden aan de rand van een dorp dient ook een maatschappelijk belang, net als de landschappelijke inpassing van grootschalige bedrijvigheid.

Mogelijkheid voor het –laten– doen van aanvullend onderzoek
In een aantal gevallen zal een toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning complex zijn en is er onduidelijkheid over de mogelijke gevolgen van de ingreep. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aanvragen voor werken in grote gebieden, in natuurgebieden, kwetsbare gebieden of gebieden met veel overlappende waarden. Een advies van een deskundige (intern of extern) kan dan uitsluitsel geven over de toelaatbaarheid van de ingreep, een mogelijk andere wijze van werken en inpassen of over te nemen compenserende maatregelen.

De algemene zorgplicht op basis van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet is overigens altijd van toepassing.

Een paar concrete voorbeelden waarbij aanvullend advies aan de orde kan zijn:

  • Voor alle omgevingsvergunningplichtige ingrepen in het open gebied geldt dat aangetoond moet zijn dat er geen nadelige gevolgen ontstaan voor de weidevogelpopulatie. Bij kleine ingrepen kan dit mogelijk eenvoudig worden beredeneerd en onderbouwd. Voor grote ingrepen (zoals ingrepen in of met invloed op grote gebieden) of bij twijfel is het aan te raden een ter zake deskundig ecoloog een advies uit te laten brengen. Vogels vallen immers onder een 'zwaar' beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Zorgvuldigheid is hier van belang.
  • Bij alle ingrepen in natuur- en bosgebieden geldt dat de afweging moet worden gemaakt of er een nader onderzoek noodzakelijk is. Zie hiervoor ook de afwegingscriteria: is er schade te verwachten? Een ecologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een ter zake deskundige ecoloog.
  • Bij grote ingrepen in de waterhuishouding of ingrepen in een waterhuishoudkundig kwetsbaar gebied kan het waterschap advies geven over het wel of niet verlenen van de vergunning, een andere wijze van uitvoeren of compenserende maatregelen.
  • Het aanleggen van boom- en sierkwekerijen en de bijbehorende werkzaamheden kunnen, afhankelijk van de locatie, een grote impact op het landschap hebben. Een advies van een landschapsdeskundige kan nuttig zijn.
  • Een verkeersdeskundige kan advies geven over het aanleggen van recreatieve paden, in relatie tot bijvoorbeeld de verkeersveiligheid.

Nadere onderzoeken worden aangeleverd door de initiatiefnemer en vinden dus plaats op hun kosten. De verstoorder betaalt. Als de gemeente zelf nader advies wil inwinnen of een second opinion wil inwinnen komen deze kosten voor haar eigen rekening.

Wanneer wordt verwezen naar elementen zoals deze aanwezig zijn wordt bedoeld zoals deze aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.  

Algemeen geldende omgevingsvergunningsplichtige activiteiten

Archeologie

Voor grondwerkzaamheden, het verlagen van het waterpeil, het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd of het aanleggen van ondergrondse leidingen is in gebieden waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, een omgevingsvergunning vereist. Er zijn uitzonderingen. Het is niet nodig als er op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de waarden beschermd kunnen worden door technische maatregelen, opgraving of dat de werkzaamheden begeleid worden door een archeologisch deskundige. Het kan ook zijn dat eerder archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat geen waarden aanwezig zijn. Daarnaast is een omgevingsvergunning niet vereist voor werkzaamheden die worden uitgevoerd onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen. In dat laatste geval is er vrijwel altijd sprake van geroerde gronden. Zoals aangegeven in paragraaf 4.4 zijn er verschillende archeologische gebieden onderscheiden. Bij gebieden waar waarden worden verwacht, worden deze bij een beperkte oppervlakte van de werken, niet verstoord. Dan is een omgevingsvergunning ook niet vereist.

Aanbrengen van verhardingen > 200 m2

Het gaat hier om verhardingen ten behoeve van infrastructuur (verkeersfunctie) met een dusdanige oppervlakte dat er geen sprake meer is van bijvoorbeeld een kavelpad, maar van wegen of parkeerterreinen. Het aanleggen van nieuwe wegen, parkeerterreinen en andere grote verharde oppervlakken kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding, natuurwaarden of de verkeersveiligheid. Een toets is daarom vereist. De noodzaak van de verharding moet worden aangetoond door de aanvrager. Afhankelijk van de locatie vindt een afweging plaats: in natte gebieden moet het afstromende hemelwater goed worden afgevoerd en bij aansluitingen op andere wegen is de verkeersveiligheid van belang. De aan te leggen verharding moet ten dienste zijn van de bestemming.

Aanbrengen van ondergrondse leidingen

Aanbrengen van leidingen is omgevingsvergunningsplichtig omdat leidingen dieper dan 50 cm de bodem in worden gelegd, de bodem, bodemstructuur en eventuele archeologische bodemschatten worden hierdoor verstoord. Ook is het wenselijk om voorafgaand aan het aanleggen van leidingen te toetsen of bijvoorbeeld de afstand tot een woning voldoende groot is in verband met de veiligheid.

Aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen

Het aanleggen van wandel- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen (routeborden, informatieborden, picknickvoorziening, TOP etc.) kan verstoring voor mens en dier geven. Door middel van de vergunning kan nog een afweging worden gemaakt over de locatie in relatie tot bijvoorbeeld nabijgelegen woningen, bedrijven, landschapswaarden of natuurgebieden of op het aspect verkeersveiligheid.

Toetsing per bestemming

Gebiedsbestemming agrarisch

Dit zijn de gebieden die over het algemeen goed zijn ingericht voor de landbouw, met grote(re) kavels en weinig (bijzondere) landschappelijke of natuurlijke waarden. Het verwijderen van deze landschappelijke of natuurlijke waarden kan niet zonder omgevingsvergunning.

Over de agrarische bestemming liggen de waarde dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen zien op de specifieke landschapstypen en landschappelijke kenmerken die binnen het agrarisch gebied voor komen. Binnen die dubbelbestemmingen zijn omgevingsvergunningenstelsels opgenomen die toegespitst zijn op de specifieke waarde. Enkele algemenere omgevingsvergunningen zijn in al die stelsels meegenomen. Daarmee is het niet langer noodzakelijk om binnen de agrarische gebiedsbestemming nog een omgevingsvergunningenstelsel op te nemen, omdat dat gedekt wordt door de dubbelbestemmingen.

Toetsing per gebiedswaarde (dubbelbestemmingen)

De dubbelbestemmingen "Waarde - Randmeerkust", “Waarde - Dekzandrug”, "Waarde - Overgangszone", "Waarde - Oude bouwlanden", "Waarde - Oude bouwlanden enclaves", "Waarde - Jonge heideontginning" en "Waarde - Landgoed" zijn gericht op het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijk waarden. De werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten, zijn dan ook omgevingsvergunningsplichtig. Het gaat daarbij onder meer om het vergraven en egaliseren van gronden, het aanleggen van nieuwe waterlopen, het aanleggen van houtopstanden.

5.3 Vertaling Streekplan en Verordening in juridische regeling

In het Streekplan en de ontwerp - Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn een aantal regels en beleidslijnen vastgelegd die bindend zijn voor de gemeente. De gemeente moet deze regels in haar bestemmingsplan doorvertalen.

Eén van de belangrijkste aspecten is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur. De Provincie Gelderland heeft hier over de volgende 'essentiële beleidsuitspraak' gedaan: binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In de Streekplanuitwerking is aangegeven dat onder meer areaalverlies en kwaliteitsvermindering van de natuur (bv versnippering, verstoring) worden aangemerkt als significante gevolgen. Ook is in Streekplanuitwerking aangegeven wat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS-gebieden zijn.

In het bestemmingsplan is als volgt met dit beleid omgegaan. De bestaande natuur- en bosgebieden hebben een natuurbestemming gekregen. Percelen die in de EHS liggen maar feitelijk in gebruik zijn als landbouwgrond hebben een agrarische bestemming gekregen om planologische schaduwwerking te voorkomen. In de agrarische gebiedsbestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de agrarische bestemming te wijzigen in een natuurbestemming. In de EHS liggen bebouwde percelen: woningen, agrarische bedrijven, campings en andere vormen van bedrijvigheid. Deze percelen hebben een bestemmingsvlak gekregen dat aansluit op de grenzen uit het nog geldende bestemmingsplan, logische natuurlijke grenzen en het feitelijk, legale, gebruik.

Een aantal natuurgebieden is van bijzondere aard. Het gaat om natte natuurgebieden of HEN wateren, water van het hoogste ecologische niveau. Vaak kleinere gebiedjes, zoals vennetjes, of beken. Deze vennen zijn gevoelig voor verdroging en vervuiling, invloeden die vaak van buitenaf komen. De beken zijn van belang vanwege de hoge waterkwaliteit en de morfologie (oevers, meanderende beekloop). Voor deze natuurgebieden zijn daarom hydrologische beschermingszones vastgesteld waarin bepaalde werkzaamheden die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden pas zijn toegestaan nadat een omgevingsvergunning is verleend. De natuurgebieden zijn bestemd in de natuurbestemming en voor de beschermingszones is de gebiedsaanduiding “milieuzone – beschermingszone” opgenomen. Hier is een beschermend omgevingsvergunningenstelsel aan gekoppeld. De beschermingszones rond de waardevolle beken zijn in de Keur van het Waterschap Veluwe geregeld.

Een deel van de zone in de noordelijke Randmeerkustzone is aangewezen als beschermingsgebied voor weidevogels en ganzen. Hier is specifiek op de bescherming van weidevogels en ganzen toegespitst beleid van toepassing. Deze gebieden worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring. Deze weidevogel- en ganzengebieden vallen samen met het waardevolle open landschap (dat overigens een groter gebied beslaat). Een deel van de te beschermen waarden is voor beide soorten gebieden identiek, denk aan de grootschalige openheid en slotenpatroon. Voor het waardevolle open gebied is een beschermende dubbelbestemming opgenomen die de grootschalige openheid van de weidegebieden, het dichte slotenstelsel en de hoge grondwaterstand beschermt. Dit zijn de leefomstandigheden die voor de weidevogels en ganzen belangrijk zijn. De eisen aan de leefomgeving voor weidevogels en ganzen zijn dus beschermd. Verder hangt veel af van bijvoorbeeld het maaibeheer en het aanwezig zijn van predatoren. Dit zijn zaken die niet in het bestemmingsplan zijn te regelen.

 

In het Streekplan zijn een aantal grootschalige open gebieden aangewezen als 'waardevol open gebied'. Het gaat om een groot deel van de zone tussen de Randmeerkust en ten noorden van de A28. De grootschalige openheid is hier de belangrijkste kernkwaliteit. Daarom zijn ingrepen die deze grootschalige openheid aantasten niet toegestaan. Voor dergelijke ingrepen geldt een 'nee, tenzij'-benadering. Een ruimtelijke ontwikkeling is afhankelijk van een bijdrage aan de landschapskwaliteit, bijvoorbeeld door compensatie op gebiedsniveau. Uitbreiding van agrarische bebouwing binnen of aansluitend op het bestaande bestemmingsvlak is mogelijk. Bij omvangrijke uitbreidingen is een beeldkwaliteitsplan vereist. In de ontwerpversie van de Ruimtelijke Verordening is aangegeven dat uitbreidingen met meer 500 m2 bebouwing, danwel wanneer een nokhoogte van 9 meter wordt toegestaan een beeldkwaliteitsplan of –paragraaf in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

De gemeente heeft een aanvulling op het geldende welstandsbeleid laten maken door het Gelders Genootschap genaamd aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet. Dit aanvullende welstandsbeleid gaat onder meer in op uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het beleid zal bij de vaststelling van dit bestemmingsplan tegelijkertijd als welstandsbeleid door de gemeenteraad worden vastgesteld. Bouwplannen zullen dan moeten worden getoetst aan dit welstandsbeleid.

 

Praktisch het gehele buitengebied van de gemeente Nunspeet ligt in een provinciaal waardevol landschap. De Veluwe en het agrarische Randmeerkustgebied zijn aangewezen als waardevol landschap. In deze gebieden geldt een 'ja, mits'-benadering voor nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwlocaties opgenomen. Voor andere ruimtelijke ingrepen geldt dat een aantal agrarische bedrijven een groter bestemmingsvlak heeft gekregen, bij het intekenen hiervan is gekeken naar logische grenzen in het landschap, zoals houtwallen of sloten. In het bestemmingsplan zijn in een aantal afwijkings- en wijzigingsbepalingen mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen, zoals de aanleg van kleinschalige kampeerterreinen of de uitbreiding van agrarische bedrijven. Aan al deze mogelijkheden is een toetsingskader gekoppeld waarin een landschapstoets is opgenomen. Bij een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden mag de afwijking niet worden verleend of mag de wijzigingsbevoegdheid niet worden toegepast. Op deze manier is bij het bestemmen van de bestaande functies voor zover mogelijk rekening gehouden met de landschappelijke waarden.

Het beleid uit het Reconstructieplan is doorvertaald in dit bestemmingsplan. In het plangebied liggen extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. Landbouwontwikkelingsgebieden komen niet voor. De extensiverings- en verwevingsgebieden zijn met gebiedsaanduidingen op de verbeelding (verbeelding) aangegeven. De uitbreidings- en omschakelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijen zijn gekoppeld aan deze gebiedsaanduidingen.

In het Centraal Veluws Natuurgebied is het Groei- en Krimpbeleid voor verblijfsrecreatieve terreinen van toepassing. De bedoeling van het beleid is om de recreatieterreinen op de Veluwe te laten krimpen, door opheffing of verkleining van terreinen, en aan de randen van de Veluwe ruimte te bieden voor groei van bestaande terreinen of nieuwvestiging. Alle kampeerterreinen zijn opgenomen in het bestemmingsplan voor de verblijfsrecreatieve terreinen (bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010). In dat bestemmingsplan wordt nader ingegaan op dit beleid en de doorvertaling er van in het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan kan worden volstaan met aan te geven dat er geen uitbreidingsmogelijkheden voor de campings zijn opgenomen in de planregeling.

Een groot deel van de Veluwe is aangewezen als stiltegebied. De rest van de Veluwe is aangewezen als gebied waar ruimtelijk beleid voor stilte geldt. De Provincie Gelderland beoordeelt ruimtelijke initiatieven voor wat betreft het aspect 'stilte' op het principe van 'stand still – step forward'. Het geluidsniveau mag dus niet toenemen en gaat bij voorkeur zelfs omlaag. Gebiedseigen activiteiten, zoals normale agrarische bedrijfsvoering, ondervinden hiervan geen belemmering. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling voor het stiltebeleid of de stiltegebieden opgenomen. Het gaat hier om een conserverend bestemmingsplan dat de bestaande functies vastlegt en geen nieuwvestigingsmogelijkheden voor bedrijven, kampeerterreinen of woningen biedt. Verder geldt dat via omgevingsvergunningen (voor milieuactiviteiten) en de APV mogelijke overlast kan worden voorkomen of aangepakt. Dat zijn de meest geschikte instrumenten voor deze problematiek.

5.4 Planuitgangspunten en toelichting op de bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de planuitgangspunten weergegeven die geformuleerd zijn op basis van de huidige situatie (Hoofdstuk 2), het beleid (Hoofdstuk 3) en de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4).Tevens zijn de bestemmingen toegelicht.

5.4.1 Gebiedsbestemmingen

Voor de gebiedszonering is gekozen voor een systeem met zo min mogelijk gebiedsbestemmingen. Deze gebiedsbestemmingen zijn breed van opzet, zo omvat de bestemming voor de natuurgebieden de bos- en heidegebieden, zandverstuivingen en vennen. Deze bredere bestemmingen geven meer flexibiliteit voor agrariërs en natuurbeheerders. De specifieke gebiedswaarden, zoals openheid, zijn door middel van dubbelbestemmingen aangegeven.

De toekenning van de dubbelbestemmingen voor de gebiedswaarden is gebaseerd op de zonering uit het Streekplan Gelderland 2005 en de Quickscan Cultuurhistorie, zoals opgenomen in Bijlage 6 Quickscan Cultuurhistorie. Hierbij moet worden opgemerkt dat hier en daar nuanceringen en afwijkingen zijn doorgevoerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om gebieden die in het vigerende bestemmingsplan al een natuur- of bosbestemming hadden of waar lokale nuances of waarden ten opzichte van de globale streekplanindeling zijn aangebracht. De schaal van de streekverbeeldingen is namelijk niet de schaal op gemeentelijk niveau. Op gemeentelijk niveau kan bijvoorbeeld een gebied een waardevolle openheid hebben die het op het hogere provinciaal schaalniveau niet heeft. Deze specifieke waarden op gemeentelijk niveau zijn ook doorvertaald in het bestemmingsplan.

De zoneringen uit het Streekplan en uit de Quickscan Cultuurhistorie zijn op hoofdlijnen als volgt doorvertaald in het bestemmingsplan:

Cultuurhistorische
landschapsanalyse  
Bijzonderheden   Bestemmingsplan  
     
Agrarische gronden     Bestemming “Agrarisch”  
Natuur, bos en heide en (natte) natuurgebieden     Bestemming "Natuur-Landschap"  
Beken en Vennen     Bestemming "Water-beken"  
     
Randmeerkust   Waardevol open gebied streekplan   Dubbelbestemming 'Waarde – Randmeerkust'.  
Rug van Wessinge     Dubbelbestemming 'Waarde - Dekzandrug'  
Overgangszone   Deels waardevol open gebied streekplan   Dubbelbestemming 'Waarde – Overgangszone'  
Oude bouwlandenstrook
Hulshorst-Nunspeet  
  Dubbelbestemming 'Waarde – Oude bouwlanden'  
Oude bouwlanden Enclaves     Dubbelbestemming 'Waarde – Oude bouwlanden enclaves'  
Jonge heideontginning     Dubbelbestemming 'Waarde – Jonge heideontginning”.  
Landgoederen     Dubbelbestemming “Waarde – Landgoed”  
  Archeologische monumenten (grafheuvels en dergelijke)   Dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 1”  
Strandwallen     Aanduiding waarde cultuurhistorie  
Verscholen dorp     Aanduiding waarde cultuurhistorie  
Hulshorster enk     Aanduiding waarde cultuurhistorie  

Voor een uitgebreide beschrijving van de diverse landschapstypen uit de landschapsanalyse wordt verwezen naar hoofdstuk van de Quickscan Cultuurhistorie in Bijlage 6 Quickscan Cultuurhistorie.

De gebiedsbestemmingen geven aan wat de belangrijkste gebruiksfuncties en kenmerken van een gebied zijn, zoals het agrarische gebruik of de natuurwaarden. In de regels van deze bestemmingen is bepaald voor welke functies deze gronden mogen worden gebruikt en welke bouwmogelijkheden er zijn en onder welke voorwaarden. De bestemmingsvlakken voor de verschillende functies (agrarische bedrijven, wonen, bedrijven, recreatie) hebben geen gebiedsbestemming, maar liggen wel in een gebied met bepaalde waarden of gebruik. Deze ligging kan bepalend zijn voor bijvoorbeeld de uitbreidingsmogelijkheden van een bedrijf, het toegestane hergebruik van oude stallen of de mogelijkheden tot functiewijzigingen. Dit houdt onder meer in dat in en bij natuurgebieden verstorende of grootschalige functies worden geweerd en in de grootschalige agrarische gebieden de landbouw in principe de bepalende factor naar de andere functies toe is.

De natuur, waaronder de EHS, is beschermd door de bestemming "Natuur - Landschap”. Dit is een 'brede' bestemming en omvat de natuurgebieden (zoals beekdalgebieden), de heidevelden, bosgebieden, zandverstuivingen en de plaatselijk voorkomende vennetjes. Bedrijven en woningen die in deze natuurgebieden liggen hebben een bestemmingsvlak (“Wonen” of “Bedrijf”) gekregen en deze bestemmingsvlakken kunnen niet vergroot worden. Hierdoor worden de waarden van de natuur/EHS indirect beschermd tegen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die het behoud en de ontwikkeling van de natuur/EHS kunnen schaden.

De uitgangspunten per functie ten aanzien van de gebiedsbestemmingen komen in de volgende paragrafen aan de orde.

5.4.1.1 Agrarisch en agrarische functies

Uitgangspunt

Nunspeet kent een bloeiende agrarische sector die net als in andere gemeenten te maken heeft met allerlei ontwikkelingen. Schaalvergroting in de landbouw gaat door, boeren moeten voldoen aan landelijke en Europese regelgeving en moeten steeds vaker concurreren met de wereldmarkt. Een andere ontwikkeling is die van de plattelandsontwikkeling, boeren spelen in op wensen van burgers met een zorg- of recreatietak op de boerderij. Daarnaast speelt ook vergrijzing hier een rol.

Om daarop te anticiperen, stimuleert de gemeente Nunspeet agrariërs die op verantwoorde wijze willen doorgaan en zoekt de gemeente samen met stoppende boeren naar oplossingen en alternatieven. Dit betekent dat er ruimte wordt geboden voor verschillende vormen van verbreding en verdieping van de landbouw en van functieverandering. Het alternatief is het ontplooien van passende nevenactiviteiten in de sfeer van streekgeïnspireerde werkgelegenheid.

Algemeen

Er is onderscheid gemaakt in de agrarische gronden (bestemming Agrarisch) en de agrarische bedrijven (bestemmingen Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Agrarisch - Kwekerij en Agrarisch - Paardenhouderij). In onderstaande tabel is aangegeven welke bedrijfstypen binnen welke bestemmingen zijn toegestaan in het bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt dit toegelicht.

Type bedrijf   Toegestaan binnen de bestemming A-AB?   Bestemming  
Akkerbouw   Ja.   Agrarisch – Agrarisch bedrijf.  
Boomkwekerij (ook sierkwekerij)   Ja, bij afwijking in gebied "Agrarisch" (niet in open gebieden, bij waardevol reliëf of de oude cultuurgronden).   Agrarisch - Kwekerij (na afwijking).  
Paddenstoelen-
kwekerij  
Nee, alleen bestaande bedrijven.   Agrarisch – Agrarisch bedrijf.  
Fruitteelt   Ja, bij afwijking in gebied "Agrarisch" (niet in open gebieden, bij waardevol reliëf of oude cultuurgronden).   Agrarisch - Kwekerij (na afwijking).  
Glastuinbouw (komt niet voor)   Nee, alleen bestaand. Wel als teeltondersteunend glas/tunnelkassen bij een kwekerij. In gebiedsbestemming "Agrarisch" (niet in open gebieden, grootschalig open gebieden oude cultuurgronden.   Nvt.  
Grondgebonden veehouderij   Ja.   Agrarisch – Agrarisch bedrijf.  
Houtteelt   Ja, bij afwijking in gebied "Agrarisch" (niet in open gebieden, bij waardevol reliëf of oude cultuurgronden).   Gebiedsbestemming.  
Intensieve veehouderij   Ja, alleen bestaande bedrijven in de bestaande oppervlakte stallen. Via wijziging uitbreiding mogelijk.   Agrarisch – Agrarisch bedrijf. Zie de adressenlijst.  
Kwekerij/tuinbouw, teelt in open grond   Ja.   A-AB/A-KW (afhankelijk van de voorzieningen) +gebiedsbestemming.  
Kwekerij, met glas/tunnelkassen   Ja, binnen afwijkingsvoorwaarden bestemmingsplan.   Agrarisch – Kwekerij.  
Paardenhouderij (fokken, handelen en trainen van paarden), pension   Ja, als een bedrijfsmatige gebruiksgerichte paardenhouderij of mengvorm van gebruiksgericht en productiegerichte paardenhouderij.   Agrarisch – Paardenhouderij.  
Manege   Nee, alleen bestaand, of in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.   Sport – Manege.  
Pelsdierenhouderij   Ja, alleen in de bestaande vloeroppervlakte.   Agrarisch – Agrarisch bedrijf, zie adressenlijst .  
Vis-wormenkwekerij   Nee   Nvt.  

Agrarisch

Landbouwgebieden

Het gaat hier om de agrarische gronden die goed zijn ingericht voor de landbouw. Dit zijn gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de landbouw. Over het algemeen zijn de grote(re) landbouwbedrijven in deze gebieden gevestigd en komt er relatief weinig (woon)bebouwing voor. De gronden zijn vaak grootschalig verkaveld en kunnen efficiënt worden ingericht voor de landbouw. Binnen deze gebiedsbestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. In deze gebieden is het mogelijk om de bestemmingsvlakken voor agrarische bedrijven te verruimen of voorzieningen buiten het bestemmingsvlak (wel in directe aansluiting op het bestemmingsvlak) te realiseren.

Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
In een aantal van de agrarische gebieden komen karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal open poldergebieden, oude cultuurgronden of reliëf. Deze waarden zijn door middel van dubbelbestemmingen op de verbeelding aangegeven. Aan deze dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden gekoppeld. Het omgevingsvergunningenstelsel bij deze gebiedswaarden is gericht op het specifiek beschermen van die betreffende waarden in de agrarische gebieden. Paragraaf 5.4.3 Dubbelbestemmingen landschappelijke en ecologische waarden gaat verder in op deze dubbelbestemmingen.

Daarnaast komen in het gebied veel waardevolle houtwallen voor. Deze houtwallen zijn voorzien van de bestemming 'Natuur - Landschap'. Met een omgevingsvergunning kunnen houtwallen worden gekapt, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke structuur en de natuurbestemming behouden blijft.

"Bij recht" toegestaan
In de doeleindenomschrijving van de bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het gaat hier dan om de uitoefening van het agrarisch bedrijf (houden van vee, verbouwen van gewassen) en het plaatsen van voorzieningen ('bouwwerken – geen gebouw zijnde') ten behoeve van het agrarisch gebruik (weidepalen, hekken e.d.) en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (slootjes, stuwtjes e.d.), het recreatief medegebruik (wegwijzers, bankjes e.d.) en de bestaande infrastructurele voorzieningen. Rond watergangen is aan weerszijden van de watergang een natuurvriendelijke inrichting van de oevers toegestaan. Kleinere bos- en natuurgebiedjes (kleiner dan twee hectare) zijn meebestemd, dit voorkomt dat de verbeelding erg gedetailleerd wordt en maakt het mogelijk om kleinere natuur- en landschapselementen aan te leggen.

Kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen voor de opslag van mest zijn niet toegestaan buiten het bestemmingsvlak voor agrarische bedrijven. Naast de toegestane gebruiksmogelijkheden zijn ook een aantal zaken impliciet en expliciet uitgesloten. Zo zijn bijvoorbeeld alleen de bestaande infrastructurele voorzieningen medebestemd en is aangegeven dat geen al dan niet bedrijfsmatige boom- en sierkwekerij en fruitteelt is toegestaan (wel na afwijking). Teeltondersteunende voorzieningen (folietunnels) zijn binnen de bestemming "Agrarisch" toegestaan. Teeltondersteunende kassen zijn alleen mogelijk binnen het bestemmingsvlak. De kassen en voorzieningen zijn niet in alle gebieden toegestaan, zoals gebieden met reliëf, de open gebieden en de oude cultuurgronden, omdat in deze gebieden de boom- en sierkwekerij en bijbehorende voorzieningen zoals tunnelkassen het landschap en reliëf te veel aantasten.

Afwijkingen
Het gebruik van gronden ten behoeve van de boom- en sierkwekerij of fruit- of houtteelt is pas toegestaan wanneer een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is gegeven. Omdat deze teeltvormen een grote impact hebben op de omgeving door onder andere een verdichting van het landschap, het afgraven en/of egaliseren van gronden en de aanleg van bijbehorende containervelden, tunnelkassen en dergelijke is er voor gekozen om deze teelten pas via een afwijking toe te staan. De omgevingsvergunning wordt niet verleend in gebieden met de in de afwijking nader genoemde dubbelbestemmingen.


Verder is een afwijkingsregeling opgenomen die het mogelijk maakt om veldschuren op te richten. De regeling maakt het mogelijk om buiten de bestemmingsvlakken in het agrarisch gebied veldschuren voor vee op te richten. De veldschuur moet noodzakelijk en doelmatig zijn voor het dierenwelzijn. In de voorwaarden bij de afwijkingsbevoegdheid zijn eisen gesteld aan onder meer de plaats, omvang en inpassing van de veldschuur.

Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt om afrasteringen te verhogen tot maximaal 2 meter om zo wildschade te voorkomen.

Binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is het daarnaast mogelijk om middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan en een uitbreiding van een intensieve veehouderij toe te staan. Daarbij wordt opgemerkt dat ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' uitsluitend mag worden gebouwd indien dit een gunstig effect heeft op dierenwelzijn en milieueisen. Onder milieueisen wordt in dit verband onder meer verstaan de Stikstofverordening zoals vastgesteld door de provincie Gelderland.

Wijzigingsmogelijkheden
In persoonlijk overleg met de agrariërs zijn de bestemmingsvlakken vastgesteld. De bestemmingsvlakken zijn dus afgestemd op de huidige wensen van de agrariërs. Omdat het mogelijk is dat in de toekomst door bijvoorbeeld een veranderende eigendomsverhouding of nieuwe bouwplannen de situatie ontstaat dat de vorm van het bestemmingsvlak veranderd moet worden, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die dit mogelijk maakt. Voorwaarden zijn dat de grootte van het bestemmingsvlak niet verandert, en de gronden direct aansluiten op het al toegekende bestemmingsvlak en dat het deel van het bestemmingsvlak dat 'vervalt' de aangrenzende gebiedsbestemming krijgt. Bouwen buiten het bestemmingsvlak is niet toegestaan.

Uitbreiding agrarisch bestemmingsvlak

In de toekomst zal een deel van deze agrarische bedrijven (verder) willen uitbreiden. De uitbreiding is vaak noodzakelijk om de concurrentie met andere bedrijven en de wereldmarkt aan te kunnen. De gemeente wil op deze ontwikkelingen in kunnen spelen. Het bestemmingsplan voorziet daarom in de mogelijkheid om het agrarisch bestemmingsvlak in de toekomst uit te breiden. Via een wijziging van het bestemmingsplan kan het bestemmingsvlak worden uitgebreid, mits het bestemmingsvlak na wijziging niet meer bedraagt dan 110% van de oppervlakte van het oorspronkelijke bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Dat wil zeggen dat het bestemmingsvlak na de wijziging niet meer dan 110% mag bedragen van de omvang van het bestemmingsvlak zoals dat thans in het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen. Nog grotere uitbreidingen kunnen slechts via een partiële herziening van het bestemmingsplan worden geregeld. Landschappelijke inpassing is hierbij van belang. Hier wordt op ingegaan in de paragraaf Ruimtelijke kwaliteit.

Daarnaast moet het gaan om een volwaardig bedrijf met toekomstperspectief, de noodzaak voor de vergroting moet zijn aangetoond door de ondernemer. De verruiming van het bestemmingsvlak mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaren/gebruikers van aangrenzende bedrijven, woningen en gronden, de natuur- en landschapswaarden, de cultuurhistorische waarden en de waterhuishouding. Ook moet worden voldaan aan de natuureisen. Daaronder wordt verstaan de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland en de regeling die deze verordening in de toekomst eventueel zal vervangen en die betrekking heeft op de bescherming van de Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakemissie. De toetsing aan de stikstofverordening vindt bij de uitbreiding van het bestemmingsvlak tot maximaal 110% alleen plaats als er tegelijkertijd een uitbreiding van de veestapel aan de orde is. Deze toetsingsvoorwaarden zijn in de planregels opgenomen. Via een bedrijfsplan kan de noodzakelijke uitbreiding en het toekomstperspectief van het bedrijf worden onderbouwd. Wanneer niet kan worden voldaan aan de voorwaarden en/of wanneer de te beschermen waarden of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet in gang worden gezet. De landschappelijke inpassing moet worden aangetoond. De gemeente heeft een aanvulling op het geldende welstandsbeleid laten maken door het Gelders Genootschap. Dit aanvullende welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet is bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 31 mei 2012 tegelijkertijd als welstandsbeleid door de gemeenteraad vastgesteld. Bouwplannen worden getoetst aan dit welstandsbeleid.
In deze bestemming is ook de mogelijkheid opgenomen om de bestemmingsvlakken voor kwekerijen (bestemming “Agrarisch – Kwekerij”) uit te breiden. Voorwaarden zijn dat de bedrijfseconomische noodzaak moet zijn aangetoond en dat de landschappelijke inpassing is verzekerd. De wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast in gebieden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Dekzandrug', 'Waarde - Randmeerkust', 'Waarde - Oude bouwlanden', 'Waarde - Oude bouwlanden enclaves' en/of de aanduiding 'overige zone - ehs'. Omdat deze gebieden kwetsbaar zijn voor verdichting en egalisering van gronden niet gewenst is zijn uitbreidingen van kwekerijen hier niet toegestaan.

Nog grotere bestemmingsvlakken kunnen pas via een herziening van het bestemmingsplan worden toegekend.

(Her)vestigings-, verplaatsings- en nieuwvestigingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven

Allereerst is het van belang om de begrippen hervestiging, verplaatsing en nieuwvestiging eenduidig te omschrijven.

Hervestiging heeft betrekking op het vestigen van een agrarisch bedrijf op een locatie waar in het geldende bestemmingsplan reeds een agrarisch bestemmingsvlak is ingetekend.

Verplaatsing heeft betrekking op het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf (in het plangebied reeds aanwezig bedrijf) naar een locatie waar nog geen agrarische bedrijfsbestemming (een bestemmingsvlak) geldt.

Nieuwvestiging heeft betrekking op het oprichten van een (nieuw) bedrijf op een locatie waar nog geen agrarisch bestemmingsvlak is opgenomen. Qua ruimtelijke consequenties is dit gelijk te stellen met verplaatsing.

Een algemene verruiming van de mogelijkheden voor nieuwvestiging en verplaatsing is niet noodzakelijk. Ook in de gemeente Nunspeet doet zich het proces van schaalvergroting voor met als gevolg het vrijkomen van agrarische bedrijven, die zonodig voor hervestiging kunnen worden gebruikt. Het Streekplan Gelderland geeft aan dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet is toegestaan in gebieden in het groen-blauwe raamwerk en in de gebieden die van provinciaal belang zijn voor weidevogels en ganzen. Zo goed als de gehele gemeente valt in deze gebieden, dus er zijn geen nieuwvestigingsmogelijkheden. Ontwikkelingsruimte moet worden gezocht op en in aansluiting op bestaande agrarische bestemmingsvlakken.

Er kunnen zich andere situaties voordoen die tot verplaatsing aanleiding zouden kunnen geven. Gelet echter op het incidentele karakter daarvan wordt er de voorkeur aangegeven dit te zijner tijd via een partiële herziening mogelijk te maken.

Agrarische bedrijfsbestemmingen

Er is gekozen voor drie verschillende agrarische bedrijfsbestemmingen;

  • de veehouderijen en akkerbouwbedrijven;
  • de kwekerijbedrijven;
  • de paardenhouderijen.

Dit onderscheid kent een ruimtelijke invalshoek. Kwekerijbedrijven hebben vanwege het kweken van opgaande beplanting invloed op het landschap. Vandaar dat deze bedrijven uit de agrarische bestemming zijn gelicht om de relatie met het landschap in het plan te kunnen vastleggen. Voor paardenhouderijen geldt vanuit het gebruik en de jurisprudentie dat niet alle paardenhouderijen ook agrarische bedrijven zijn. Vandaar dat voor de gebruiksgerichte paardenhouderijen een andere bestemming is opgenomen.

Bestemmingsvlak

Uitgangspunt van een agrarisch bestemmingsvlak is het bieden van bouwmogelijkheden ten behoeve van het reële agrarisch bedrijf. Er mag gebouwd worden ten behoeve van het agrarisch bedrijf: dus een veestal, een werktuigenberging of een silo. Voor bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning geldt een eigen regeling. Daarnaast wordt in de regels gesproken over volwaardige en reële bedrijven. Een volwaardig bedrijf is een bedrijf waarin één of meerdere personen volwaardig werkzaam zijn. Een reëel bedrijf is een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is. Een reëel agrarisch bedrijf behoeft dus geen volwaardig bedrijf te zijn. Een kleiner bedrijf kan ook een behoorlijke arbeidsinspanning vragen en/of voldoende inkomsten bieden dat er sprake is van een reëel inkomen (ook als er nog een baan in loondienst naast het bedrijf is). Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld bedrijven die nog in opbouw zijn of aan het afbouwen zijn.

Omvang en vorm

De grootte en de vorm van de agrarisch bestemmingsvlakken zijn in overleggen met de individuele ondernemers besproken. Tijdens deze overleggen zijn de bestemmingsvlakken ingetekend op de luchtfoto. Op deze manier is getracht zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de individuele wensen van de agrariërs. Er is dan ook geen standaardmaat voor de bestemmingsvlakken toegepast. Bij het toekennen van de bestemmingsvlakken is gekeken naar 'natuurlijke' grenzen, zoals een sloot, houtwal of afstand tot aangrenzende bebouwing en naar de afzonderlijke situatie per bedrijf.

Binnen de bestemming “Agrarisch - Kwekerij” en “Agrarisch - Paardenhouderij” zijn bouwvlakken opgenomen. Omdat deze bedrijven vaak een groter oppervlak gebruiken dan een veehouderij is het bestemmingsvlak groter ingetekend. Een (groot) deel van het bestemmingsvlak wordt gebruikt voor andere- bouwwerken zoals paardenbakken, longeerruimtes en tunnelkassen. Deze voorzieningen vallen buiten het bouwvlak maar wel binnen het bestemmingsvlak omdat ze wel onderdeel uitmaken van het bedrijf. Het bestemmingsvlak bevat dus het bouwvlak waar binnen de bebouwing is gesitueerd en de gronden met voorzieningen.

Binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" zijn geen bouwvlakken opgenomen. De bestemmingsvlakken zijn in dat geval beperkt tot de gronden waarop bebouwing mogelijk en gewenst is. Binnen het hele bestemmingsvlak is bebouwing derhalve mogelijk. Het bestemmingsvlak voor de agrarische bedrijven valt in wezen samen met het bouwvlak. Het opnemen van een bouwvlak binnen deze bestemming is dan ook niet nodig.

Agrarische bedrijven met twee volwaardige of reële bedrijfslocaties hebben twee afzonderlijke bestemmingsvlakken toegekend gekregen, omdat het ruimtelijk gezien ook twee gescheiden bedrijfslocaties zijn. Dit gaat overigens niet op in situaties waar een schuur vlakbij het bedrijf (bijvoorbeeld aan de overkant van de weg) staat of wanneer een tweede bedrijfswoning op grote afstand van het bedrijf is gevestigd (deze heeft dan een woonbestemming gekregen).

Kwekerijen

Om de landschappelijke en/of natuurlijke waarden te beschermen is een aantal beperkingen opgelegd aan de toegestane typen bedrijvigheid. Zo zijn het boomkwekerij-, sierteelt- en het fruitteeltbedrijf alleen toegestaan na afwijking en als het bedrijf grenst aan de gebiedsbestemming "Agrarisch" en voorzien is van de dubbelbestemmingen Waarde - Jonge heideontginning of Waarde - Overgangszone. Boom- en sierkwekerijen en fruitteeltbedrijven zorgen voor een verdichting van het landschap, waardoor uitzichten verdwijnen, en worden vaak intensief gebruikt (egaliseren, containerteelt, mest- en bestrijdingsmiddelen). Door deze landschappelijke en milieueffecten zijn deze bedrijven niet gewenst in deze gebieden met landschappelijke waarden.

Intensieve veehouderij

De regeling voor intensieve veehouderijen is grotendeels afgestemd op het Reconstructieplan Veluwe. Voor intensieve veehouderijen geldt dat deze alleen zijn toegestaan voor zover ze al aanwezig waren. De bedrijven zijn aangeduid op de verbeelding.

Voor de intensieve veehouderij geldt als voorwaarde dat de bebouwde oppervlakte voor het houden van intensieve diersoorten niet meer mag bedragen dan de tot nog toe vergunde oppervlakte.

Via een wijziging van het bestemmingsplan zijn uitbreidingen van de intensieve veehouderijen mogelijk. In de verwevingsgebieden mag een bestemmingsvlak maximaal 1 hectare groot worden. Als moet worden voldaan aan dierenwelzijnseisen (grotere stallen voor een gelijkblijvend aantal dieren) mag het bestemmingsvlak maximaal 1,5 hectare groot worden. In de extensiveringsgebieden mag een bestemmingsvlak maximaal 1 hectare groot worden en de uitbreiding kan alleen worden aangewend voor het voldoen aan de dierenwelzijnseisen (grotere stallen voor een gelijkblijvend aantal dieren). Daarnaast geldt voor alle bedrijven dat moet worden voldaan aan de natuureisen. Daaronder wordt thans verstaan de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ van de provincie Gelderland. Onder natuureisen moet ook worden begrepen de regeling die de stikstofverordening in de toekomst wellicht vervangt. De uitbreiding kan alleen plaatsvinden als er een vergunning of een verklaring van geen bedenkingen ingevolge de Natuurbeschermingswet is verleend. Afhankelijk van de ligging van de veehouderij zal deze vergunning of verklaring van geen bedenkingen al dan niet kunnen worden verleend. Vooral veehouderijen gelegen in en om natuurgebieden zullen naar alle waarschijnlijkheid moeilijker gebruik kunnen maken van de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied 2010 biedt.

Het is mogelijk dat in de toekomst agrariërs stoppen met de intensieve veehouderij(tak). Het gaat dan om bedrijven die volledig intensieve veehouderij of een neventak met intensieve veehouderij hebben. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'intensieve veehouderij' te verwijderen als een bedrijf stopt. Daarmee is er dan geen intensieve veehouderij meer toegestaan op dat bestemmingsvlak. Als het om een gemengd bedrijf gaat kan de andere tak wel worden voortgezet. De ruimte die vrijkomt doordat er stallen vrij komen kan worden aangewend voor de andere agrarische tak of een nevenactiviteit.

In het bestemmingsplan zijn, in strijd met het Reconstructieplan, geen hervestigingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen opgenomen. Hier zijn een aantal redenen voor. In de praktijk blijkt dat de milieuruimte er minimaal of nihil is en er dus slechts sprake is van een theoretische vestigingsmogelijkheid. Het plangebied ligt ingeklemd tussen twee Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor extra ammoniakuitstoot. De landschappelijke waarden in de gebieden waar mogelijk milieutechnische ruimte is, zijn groot: dit zijn de grootschalige open weidegebieden. Intensieve veehouderijen zijn hier daarom niet gewenst. In de agrarische gebieden rond Elspeet en Vierhouten ontbreekt de milieutechnische ruimte voor grote(re) intensieve veehouderijen. Bovendien komt omschakeling in bestaande stallen in de praktijk niet voor. De investeringen voor het ombouwen van de stallen zijn vaak te groot.

Specifieke niet-grondgebonden agrarische bedrijven

Een paar specifieke niet-grondgebonden agrarische bedrijven (zoals een paddenstoelenkwekerij, palingkwekerij en chincillafokkerij) die genoemd zijn in de regels, zijn toegestaan.

Nevenactiviteiten

Nevenactiviteiten kunnen een goede aanvullende bron van inkomsten voor de agrariër betekenen. Binnen het agrarisch bestemmingsvlak mag een deel van de bedrijfsbebouwing worden gebruikt voor een agrarisch verwante nevenactiviteit. Hiervoor mag via afwijking van het bestemmingsplan tot 25% van de bestaande bebouwde oppervlakte (met een maximum van 500 m2 en 350 m2 in de open gebieden) gebruikt worden. Bij agrarisch verwante nevenactiviteiten kan gedacht worden aan een zorgboerderij, boerderijwinkel, ijsboerderij, theeschenkerij of andere nevenactiviteiten gericht op recreatie, educatie en natuur- en landschapsbeheer. Buitenopslag is hierbij niet toegestaan.

De al aanwezige nevenactiviteiten zijn aangeduid op de verbeelding. Hierbij is tevens aangegeven hoe groot de oppervlakte van de nevenactiviteit mag zijn.

De bestaande bebouwing mag ook worden aangewend om te dienen als stalling voor boten, campers en caravans. Hiervoor mag 1.000 m2 van de bestaande bebouwing worden gebruikt. In de open gebieden mag na afwijking maximaal 500 m2 van de bestaande bebouwing worden aangewend voor kleinschalige woon-werkcombinaties, zoals kantoor aan huis, kleinschalige vormen van natuur- en landschapsbeheer en educatie. De overige stallen en bedrijfsgebouwen (met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken) moeten dan worden gesloopt.

Daarnaast is onder meer een afwijkingsregeling opgenomen voor mantelzorg, bed & breakfast en inwoning (zie paragraaf 5.4.2.8 Wonen). De omgevingsvergunningen worden slechts verleend indien wordt voldaan aan de in de regels opgenomen voorwaarden.

Kleinschalig kampeerterrein

De bestaande kleinschalige kampeerterrein zijn aangeduid en kunnen bij recht uitbreiden tot maximaal 25 plaatsen. Nieuwe kampeerterreinen tot maximaal 25 plaatsen zijn via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt in de Algemene wijzigingsregels. Dit mag bij een in bedrijf zijnd en reëel of volwaardig agrarisch bedrijf. Het terrein moet landschappelijk worden ingepast en is maximaal 1 hectare groot, dit kan worden aangetoond door het indienen van een erfinrichtingsplan.

Als het niet mogelijk is om het kleinschalige kampeerterrein in zijn geheel binnen het agrarische bestemmingsvlak te vestigen dan is het mogelijk om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die in de bestemming “Agrarisch” is opgenomen: deze maakt het mogelijk om in directe aansluiting op een agrarisch bestemmingsvlak een kleinschalig kampeerterrein mogelijk te maken.

Om hinder naar omwonenden te voorkomen dienen minimale afstanden tot de woningen of bedrijven te worden aangehouden.

Het gaat dan om de volgende afstanden:

  • 50 meter tot een woning van derden.
  • 75 meter tot gronden met de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf”
  • 500 meter afstand van een ander kleinschalig kampeerterrein.

Paardenbakken

Binnen het agrarisch bestemmingsvlak is het na afwijking toegestaan om een paardenbak voor eigen gebruik (een buitenrijdbak, maximaal 1.200 m² bij agrarische bedrijven en 800 m² bij woningen en op minimaal 50 meter afstand van een woning van derden) aan te leggen. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de noodzaak voor aanleg is aangetoond. Wanneer er geen lichtmasten worden geplaatst mag de minimale afstand tot een woning van derden 30 meter zijn. Lichtmasten mogen maximaal 6 meter hoog zijn en zijn niet toegestaan buiten het bestemmingsvlak waarop de bij de paardenbak behorende (bedrijfs)woning staat. Deze afwijkingsregeling is opgenomen in de algemene afwijkingsbepalingen. Aan de afwijkingen zijn voorwaarden gekoppeld in verband met het voorkomen van hinder of schade.

Bedrijfsbebouwing

Binnen het agrarisch bestemmingsvlak mogen alleen gebouwen en (andere) bouwwerken ten dienste van de bestemming, dus het agrarisch bedrijf, worden opgericht. Het gaat dan in eerste instantie vooral om stallen voor het vee, opslagloodsen bij akkerbouwbedrijven of kwekerijen, werktuigenbergingen, mestsilo's, kuilvoerplaten, maar ook de bedrijfswoning en de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken. Bij het agrarisch bedrijf behoren in ieder geval ook de activiteiten en functies die genoemd zijn in de doeleindenomschrijving en/of de functies die na de verlening van een omgevingsvergunning om binnenplans af te wijken of na een wijziging van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Ten behoeve van deze functies, zoals agrarische nevenactiviteiten, mag dus ook verbouwd of gebouwd worden na verlening van de omgevingsvergunning of het afgerond zijn van de wijziging.

Bij kwekerijen en paardenhouderijen zijn in de specifieke bestemmingen voorzieningen die noodzakelijk voor die vormen van agrarische bedrijvigheid opgenomen, het gaat dan om bijvoorbeeld tunnelkassen of longeerruimtes.

Bebouwing ten behoeve van het reële agrarisch bedrijf is dus toegestaan. In de begripsbepalingen (planregels) is een definitie opgenomen van 'reëel agrarisch bedrijf': een (agrarisch) bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is. Bij een reëel bedrijf kan er dus sprake zijn van een bedrijfsvoering die niet volwaardig is en wordt uitgeoefend door een agrariër die ook bijvoorbeeld deels elders werkt en daar ook een deel van zijn inkomen verdient. Wat een redelijk inkomen of een redelijke tijdsbesteding is hangt af van het soort bedrijf, de wijze van bedrijfsvoering (modern of nog 'ouderwets') en de persoonlijke situatie van de ondernemer (afbetaalde boerderij? Alleenwonend of een gezin te onderhouden? Inkomsten uit andere baan of van een partner?). Een reëel bedrijf is dus niet automatisch een volwaardig bedrijf, zo biedt het bestemmingsplan ook bouwmogelijkheden voor kleinere, afbouwende of opbouwende agrariërs of nevenberoepsbedrijven.

In de planregels zijn de maximale goot- en nokhoogtes en dakhellingen en dergelijke aangegeven. Voor een aantal bouwwerken (geen gebouw zijnde) zoals silo's of een hooiberg gelden afwijkende (grotere) toegestane bouwhoogtes. Met een omgevingsvergunning kan van de toegestane bouwhoogte worden afgeweken, dit kan bijvoorbeeld nodig zijn om te voldoen aan ventilatie-eisen. Tevens is een afwijking opgenomen voor een afwijkende dakvorm die vaak bij moderne staltypes, zoals serrestallen of boogstallen wordt gebruikt. De afwijking wordt getoetst aan de gevolgen voor het landschap.

Bedrijfswoning/tweede bedrijfswoning

Bij een agrarisch bedrijf is in principe 1 bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning is nodig om toezicht te kunnen houden op de dieren en bedrijfsgebouwen en in noodsituaties snel in te kunnen grijpen. De bedrijfswoning mag 120 m2 groot zijn.

Als er een afwijkend aantal bedrijfswoningen aanwezig (bijvoorbeeld twee of geen) is, is dit op de verbeelding aangegeven met de aanduiding “aantal bedrijfswoningen”. Bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken (berging, garage) tot een maximale oppervlakte van 110 m2 toegestaan.

Soms kan het noodzakelijk zijn om een tweede bedrijfswoning toe te staan. In het Streekplan is aangegeven dat een tweede bedrijfswoning is toegestaan wanneer de aard, omvang en continuïteit van het bedrijf daar aanleiding toe geven. Het gaat dan vooral om grote veehouderijen waar veel dieren worden gehouden en/of door het jaar heen veel jonge dieren worden geboren. Dus bedrijven waar continu toezicht noodzakelijk is. Dit is bijvoorbeeld bij een kwekerij niet het geval. De gemeente Nunspeet wil de mogelijkheid om een tweede bedrijfswoning op te kunnen richten bieden voor deze grote bedrijven. In het bestemmingsplan is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning op het agrarische bestemmingsvlak. Dit is als volgt doorvertaald in de planregels: om een tweede bedrijfswoning toe te kunnen staan moet door de ondernemer worden aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met de veebezetting en het vereiste continue toezicht op het vee en de gezamenlijke arbeidsbehoefte ten minste twee volwaardige arbeidskrachten omvat. De noodzaak van een tweede bedrijfswoning moet worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan dat is opgesteld door een agrarische adviesinstantie. De gemeente beoordeelt de motivering.

De tweede bedrijfswoning wordt binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd, bij voorkeur nabij de eerste bedrijfswoning en aan dezelfde oprit. De afstand van de tweede bedrijfswoning tot één van de hoofdbedrijfsgebouwen mag maximaal 25 meter bedragen, zo blijft de relatie met het agrarisch bedrijf duidelijk.

Plattelandswoning

De gemeente Nunspeet kent enkele agrarische bedrijfswoningen die zijn vervreemd van het agrarische bedrijf. Er wonen niet langer mensen die werkzaam zijn op het agrarisch bedrijf terwijl het agrarisch bedrijf nog functioneert. Hiermee wordt niet meer voldaan aan het kenmerk van een bedrijfswoning en treden er conflicten op met de milieuwetgeving. Daarnaast is het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als burgerwoning ook in strijd met het bestemmingsplan. Landelijk is daarom de Wet Plattelandswoning ontwikkeld. De wet is op 1 januari 2013 in werking getreden. De wet houdt in dat de gemeente het toe kan staan dat bepaalde agrarische bedrijfswoningen ook door burgers mogen worden bewoond.

Omdat het woon- en leefklimaat niet optimaal kan zijn, wordt terughoudend omgegaan met het toestaan van plattelandswoningen. Dit houdt in dat alleen aan die situaties medewerking wordt verleend waarbij sprake is van een historische vervreemding van de bedrijfswoning. Het is niet de bedoeling dat wordt gefaciliteerd dat een stoppende agrariër zijn bedrijf in delen splitst. Daarom gelden de volgende voorwaarden:

    • 1. voor plattelandswoningen gelden dezelfde bouw- en gebruiksregels als voor bedrijfswoningen;
    • 2. er is sprake van een daadwerkelijk functionerend agrarisch bedrijf;
    • 3. er is sprake van een historische situatie die blijkt uit het feit dat de bedrijfswoning al voor 1 januari 2010 vervreemd is van het agrarisch bedrijf;
    • 4. er is sprake van een voldoende woon- en leefklimaat, waarvan in ieder geval sprake is als een minimale afstand van 25 m wordt aangehouden tussen agrarische bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning;
    • 5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Overige wijzigingsbevoegdheden

Omschakelingsmogelijkheden

In de bestemmingen “Agrarisch – Agrarisch bedrijf”, “Agrarisch – Kwekerij” en “Agrarisch – Paardenhouderij” is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt de verschillende typen agrarische bedrijvigheid met elkaar uit te wisselen. Zo kan bijvoorbeeld een melkveehouder omschakelen naar het houden van paarden of naar een kwekerij. Kwekerijen zijn niet toegestaan in de gebieden met de dubbelbestemmingen “Waarde – Open gebied”, “Waarde – Oude cultuurgronden” en “Waarde – Relief”.

Het is mogelijk om in een wijzigingsplan meerdere wijzigingen mee te nemen, zo kan bijvoorbeeld een ander type bedrijf worden toegestaan en tegelijk de vorm of de grootte van het bestemmingsvlak worden aangepast. Zo wordt voorkomen dat er meerdere procedures gevoerd moeten worden.

Wijzigen naar wonen

In gevallen waarin de agrarische bedrijfsvoering is gestaakt, kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming “Wonen” en de aangrenzende gebiedsbestemming. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de Algemene wijzigingsregels. Het voormalige agrarische bestemmingsvlak wordt dan kleiner gemaakt om zo het ruimtebeslag van de gebouwde functies in het buitengebied te verkleinen. De omgevingsvergunning (voor milieuactiviteiten) of –melding in het kader van de wet milieubeheer van het agrarisch bedrijf wordt dan ook ingetrokken.

Eén van de voorwaarden is dat het initiatief landschappelijk wordt ingepast en ingericht. Hierop wordt in de paragraaf ruimtelijke kwaliteit ingegaan.

In de uitwerking van het Streekplanbeleid met betrekking tot functieverandering zijn voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken om meerdere woningen terug te bouwen. Hiermee wordt gestimuleerd om bedrijfsbebouwing te slopen en de verstening van het buitengebied te verminderen. Deze voorwaarden zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Bij het slopen van een bepaalde hoeveelheid bedrijfsbebouwing mag één woonhuis, een twee aaneengebouwd woonhuis of twee woonhuizen worden gebouwd. Bij functiewijziging naar wonen moet het initiatief landschappelijk worden ingepast en ingericht. In EHS-gebieden zijn de sloopnormen lager om bedrijfsbeëindiging te stimuleren. Door bedrijfsbeëindiging wordt de hinder van agrarische bedrijven beperkt.

Zoals aangegeven in paragraaf Ruimtelijke kwaliteit is een van de voorwaarden bij functieverandering naar wonen dat het initiatief landschappelijk moet worden ingepast en ingericht. Het toetsingskader hierbij is de "Notitie Ruimtelijke kwaliteit, Functieverandering agrarische bebouwing naar wonen in de gemeente Nunspeet". Deze is opgenomen in Bijlage 2 Notitie Ruimtelijke kwaliteit van deze toelichting. De notitie geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden aan voor het ruimtelijk ontwerp van landschap, erf en bebouwing en laat zien hoe met functieverandering de ruimtelijke kwaliteit en het landschap ter plekke versterkt kunnen worden.

Wijzigen naar dienstverlening en bedrijvigheid passend in het buitengebied

In de regels is in de Algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen als de agrarische bedrijfsvoering is gestaakt. Toegestane vervolgfuncties zijn vormen van dienstverlening en bedrijvigheid die passen in het buitengebied. Dus geen industrie of bedrijven die een flinke milieuoverlast veroorzaken of een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Toegestane vervolgfuncties zijn sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied) functies. Denk bijvoorbeeld aan expositieruimtes, natuur- en landschapseducatie, natuur- en landschapsbeheer, milieuvriendelijke ambachtelijke bedrijven, kunstnijverheidsbedrijven, bijenhouderijen en dierenpensions, agrarisch verwante bedrijven zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen, hoveniersbedrijven, maneges, dierenartsenpraktijken en dierenklinieken, opslag van statische goederen zoals caravans, campers en boten.

Deze nieuwe functies moeten worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Er mag maximaal 1.000 m2 voor deze vervolgfuncties gebruikt worden. De overige opstallen, die niet worden gebruikt voor de vervolgfunctie, dienen te worden gesloopt. De bedrijfswoning en bijbehorende bijbehorende bouwwerken vallen buiten deze sloopregeling.

In de waardevolle open gebieden (gebieden met de dubbelbestemming “Waarde – Open gebied”) mag geen gebruik worden gemaakt van deze bevoegdheid. Deze waardevolle open gebieden worden zo veel mogelijk gevrijwaard van nieuwe bebouwing en functies.

Ruimtelijke kwaliteit

Agrarische bedrijfsbestemmingsvlakken

Ruimtelijke kwaliteit binnen de agrarische bedrijfsbestemmingsvlakken is een belangrijk aandachtspunt. Zeker wanneer op de agrarische bedrijven de trend van verdere schaalvergroting in de landbouw doorzet wordt de inpassing van met name de grote bedrijven steeds belangrijker. Grote agrarische bedrijven zullen op termijn kleine bedrijfsterreintjes van enkele hectares groot worden en de stallen worden steeds groter, hoger en rationeler of in een afwijkende vorm (serrestal, boogstal) gebouwd. Het is zaak om deze goed in te passen in het landschap. Daarom is in het strijdig gebruik opgenomen dat voordat nieuwe bebouwing in gebruik wordt genomen eerst de landschappelijke inpassing gerealiseerd moet worden op basis van een erfinrichtingsplan. Uitgangspunt van het erfinrichtingsplan is het aanvullende welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet dat geformuleerd is door het Gelders Genootschap en dat tegelijk met de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt vastgesteld.

In de bestemmingsomschrijving is de landschappelijke inpassing, dit houdt in dat erfbeplantingen en inpassingsmaatregelen deel uitmaken van het agrarisch bestemmingsvlak. Dit betekent dat ook nieuwe erfbeplantingen zijn toegestaan. Enkele waardevolle houtwallen die ook als perceelsscheiding dienst doen hebben de bestemming “Natuur – Landschap” gekregen.

Bij een uitbreiding of verplaatsing van het agrarisch bedrijf is de goede landschappelijke inpassing één van de belangrijkste toetsingskaders. Op het moment dat een wijziging van het bestemmingsplan benodigd is voor een uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt om een erfinrichtingsplan gevraagd, dat zal worden getoetst aan het nieuwe welstandsbeleid. De gemeente heeft een aanvulling op het geldende welstandsbeleid gemaakt. Dit aanvullende welstandsbeleid gaat onder meer in op uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het beleid zal bij de vaststelling van dit bestemmingsplan tegelijkertijd als welstandsbeleid door de gemeenteraad worden vastgesteld. Bouwplannen worden getoetst aan dit welstandsbeleid.

Uitbreiding recreatieterreinen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de bestemming "Agrarisch", zodat de uitbreiding van de recreatieterreinen de Tol en de Plagge via een wijzigingsplan kunnen plaatsvinden. In de voorwaarden is opgenomen dat de uitbreiding alleen kan plaatsvinden als dit uitvoerbaar is vanuit ecologie. In het kader van groei en krimp is er separaat ecologisch onderzoek uitgevoerd.

5.4.1.2 Natuur - Landschap

  • Algemeen
    De bestaande natuurgebieden, bosgebieden, zandverstuivingen en heidevelden groter dan twee hectare zijn bestemd als 'Natuur - Landschap'. Dit geldt ook voor kleinere, maar karakteristieke, natuurgebieden of gebiedjes die voor het landschap van grote waarde zijn, zoals de houtwallen. De hoofdfunctie van de gebieden is natuur, met de daarmee samenhangende landschappelijke waarden. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt in typen natuurgebieden, zoals natte of droge natuurgebieden, bos of heide. Dit biedt flexibiliteit voor de natuurbeheerder en voorkomt een verbeelding (verbeelding) met snippers met verschillende bestemmingen. De terreinen zijn beschermd door een specifieke bestemming "Natuur - Landschap". Hoofduitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en verder ontwikkelen van de natuur. In deze gebieden wordt de rust en stilte gewaarborgd en wordt versnippering en verstoring tegengegaan. In de overige gebiedsbestemmingen zijn de kleine, verspreid voorkomende natuur- en bosgebieden medebestemd.

  • Toegestane bouwwerken en voorzieningen
    In de bestemming zijn alleen (andere) bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Het gaat dan om voorzieningen ten behoeve van het beheer en onderhoud van het natuurgebied of voor het recreatieve medegebruik of de waterhuishouding. Bestaande infrastructurele voorzieningen zijn meebestemd. Voor nieuwe voorzieningen, zoals fietspaden, is een omgevingsvergunning met bijbehorende toetsen vereist.

    Binnen de bestemming “Natuur – Landschap” zijn met aanduidingen een aantal andere functies toegestaan. Het verscholen dorp is door middel van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' aangegeven op de verbeelding. De deels ondergronds gelegen onderduikersvoorzieningen zijn hiermee beschermd.

 

  • via een afwijking waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, is het mogelijk om wandel- en fietspaden aan te leggen. Dit is alleen mogelijk als dit mogelijk is binnen de gegeven natuurlijke waarden, dus minder verstoring en doorsnijding. Hiervoor is een omgevingsvergunning vereist.

  • Omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden
    Via het omgevingsvergunningenstelsel is het mogelijk om bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren als hierbij de natuur- en landschapswaarden niet worden geschaad. Normaal onderhoud van het natuurgebied, of onderhoud en beheer in het kader van een vastgesteld beheersplan valt niet onder het omgevingsvergunningenstelsel.

    Woningen en bedrijven die in dit gebied voorkomen hebben een eigen bestemmingsvlak met een eigen bestemming toegekend gekregen.

5.4.1.3 Water

De landschappelijke en ecologische waarde van het water wordt steeds belangrijker. Door de belangrijkste vormen van oppervlaktewater te bestemmen blijven deze behouden. Voor watergangen geldt dat optimaal ruimte kan worden geboden voor de waterafvoerende functie. De landschappelijk waardevolle beken zijn specifiek beschermd. Tevens is er aandacht voor de ecologische ontwikkeling van de beken.

Het oppervlaktewater zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen zijn bestemd als "Water - Open" en de waardevolle beken zijn dus apart bestemd als "Water - Waardevolle beken".

5.4.2 Overige bestemmingen

5.4.2.1 Bedrijf

Algemeen

In het buitengebied van Nunspeet neemt het aantal niet-agrarische bedrijfsactiviteiten toe. Veel van deze bedrijvigheid ontstaat in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing of als een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf.

Bestaande bedrijven

De bestaande en legaal tot stand gekomen niet-agrarische bedrijven zijn positief bestemd. Het gaat dan om de bedrijven die in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied" ook een bedrijfsbestemming hadden en/of die voorkomen op de gemeentelijke vergunningenlijst en van voldoende omvang zijn om een bedrijfsbestemming te rechtvaardigen.

Deze bedrijven hebben een passende regeling gekregen, dus of via de bedrijfsbestemming of via een nadere regeling in de woonbestemming (bij de kleinschalige bedrijvigheid). Er is binnen de bestemming "Bedrijf" gekozen voor het toestaan van bedrijven van de lichtste milieucategorieën, dus typen bedrijvigheid uit de milieucategorieën 1 en 2 van de VNG-bedrijvenlijst. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. In de lijst is een selectie gemaakt omdat ook van deze lichtste categorieën niet alle bedrijven wenselijk zijn in het buitengebied (Bijlage 1 Bedrijvenlijst in de regels). Dit heeft bijvoorbeeld te maken met de verkeersaantrekkende werking of de grote buitenopslag van deze bedrijven. Geluidszoneringsplichtige of risicovolle bedrijven zijn uitgesloten.

De bestaande zwaardere bedrijven hebben een specifieke aanduiding gekregen.

Binnen een aantal van de bestemmingsvlakken voor bedrijven zijn lpg-stations gevestigd. In verband met de veiligheidszoneringen zijn de vulpunten, reservoirs en afleverzuil van deze tankstations op de verbeelding aangeduid, samen met de bijbehorende aanduidingen voor de veiligheidszones rond deze voorzieningen.

Specifieke bedrijvigheid die aan het buitengebied gebonden is, zoals loonbedrijven, zijn bestemd via de bestemming “Bedrijf – Buitengebied gerelateerd”. Daarbij wordt opgemerkt dat grondverzetbedrijven niet zijn toegestaan, tenzij deze een duidelijk ondergeschikt karakter hebben, wat tot uiting komt in de aard en de intensiteit van de werkzaamheden.

Tenslotte zijn de nutsvoorzieningen bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening.

Voor kleinschalige vormen van bedrijvigheid bij de woonfunctie wordt verwezen naar paragraaf 5.4.2.8 Wonen.

Afwijking voor uitbreiding van de bebouwing

In de planregels is voor deze bestemmingen een afwijking van de bouwregels opgenomen die het mogelijk maakt om de oppervlakte bedrijfsbebouwing te vergroten. De maximale oppervlakte waarmee uitgebreid mag worden, verschilt per gebied. Bedrijven in de EHS of in waardevolle gebieden mogen minder uitbreiden om hiermee te bevorderen dat ze gaan verplaatsen.

De uitbreiding moet vanuit bedrijfseconomische redenen noodzakelijk zijn. Dit moet door de ondernemer worden aangetoond. Ook moet op eigen terrein worden voorzien in eventuele benodigde parkeergelegenheid.

Afwijking voor andere vorm van bedrijvigheid

Wanneer de ondernemer een ander type bedrijf op wil zetten, dan kan dit onder voorwaarden via een omgevingsvergunning worden toegestaan ten behoeve van een qua milieubelasting vergelijkbare bedrijfsactiviteit of - bij voorkeur - een lichtere vorm van bedrijvigheid.

Omzetten van bedrijf naar wonen

In de Algemene wijzigingsregels is een regeling opgenomen om de bedrijfsbestemming om te zetten in een woonbestemming.

5.4.2.2 Detailhandel

De detailhandelsbedrijven hebben vanwege hun vaak grote verkeersaantrekkende werking een bestemming "Detailhandel" in plaats van "Bedrijf" gekregen. De bedrijven zijn specifiek aangeduid. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen voor andere vormen van detailhandel. Bedrijfswoningen zijn binnen de bestemming 'Detailhandel' toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwe detailhandelsbedrijven.

5.4.2.3 Horeca

De in het buitengebied aanwezige hotels, restaurants, cafés en pensions vallen onder de bestemming 'Horeca'. De bedrijven zijn specifiek aangeduid. Uitwisseling van horecafuncties is niet mogelijk. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwe horecabedrijven. Wel is de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen voor ondergeschikte horeca bij agrarische bedrijven.

5.4.2.4 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' heeft betrekking op de maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied. Doordat er sprake is van verschil in ruimtelijke kenmerken en effecten, is de bestemming specifiek toegespitst op de betreffende situaties. De verschillende functies zijn niet uitwisselbaar. Via een afwijking is enige uitbreiding mogelijk.

5.4.2.5 Recreatie

Bestaande dagrecreatieve voorzieningen

De bestaande dagrecreatieve voorzieningen zijn positief bestemd in dit bestemmingsplan. het gaat dan om een aantal dagcampings, fiets- en wandelpaden, sportvoorzieningen en maneges. De dagcampings hebben de bestemming “Recreatie –Dagrecreatie” gekregen. De sportvoorzieningen (sportvelden, ijsbanen et cetera) hebben de bestemming “Sport” gekregen. De maneges vallen onder de bestemming “Sport – Manege”.

De bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan, maar vallen onder het aparte bestemmingsplan voor de recreatieterreinen. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de Algemene wijzigingsregels, zodat de uitbreiding van de recreatieterreinen de Tol en de Plagge via een wijzigingsplan kunnen plaatsvinden.

De recreatiewoningen die verspreid voorkomen in het buitengebied, vallen onder dit bestemmingsplan. Deze zijn bestemd als Recreatie - Recreatiewoning.

De volkstuinen zijn bestemd als Recreatie - Volkstuin.

In het plangebied lopen een groot aantal wandel-, fiets- en ruiterpaden. De bestaande paden zijn meebestemd in de gebiedsbestemmingen “Agrarisch” en “Natuur – Landschap”. Nieuwe paden en het verleggen van paden zijn alleen mogelijk als dit mogelijk is vanuit de natuur, dus minder verstoring en doorsnijding. Hiervoor is een omgevingsvergunning vereist.

Nieuwe recreatieve voorzieningen

Nieuwe dagrecreatieve bedrijven en voorzieningen zoals maneges en buitensportcentra worden bij voorkeur gevestigd in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Nieuwe verblijfsrecreatieve voorzieningen of grote uitbreidingen van bestaande voorzieningen zijn alleen mogelijk via een partiële herziening van het bestemmingsplan.

5.4.2.6 Sport

De bestemming 'Sport' ligt op de sportlocaties in het plangebied. Door de verschillende ruimtelijke invloeden en aard van de activiteiten, zijn de functies specifiek bestemd. De omvang van de bebouwing is vastgelegd in de regels en er is geen omzetting naar andere sportfuncties mogelijk. Via afwijking is enige uitbreiding mogelijk.

Daarnaast is nog specifiek bestemd:

  • Sport - Manege: voor de maneges in het buitengebied geldt een niet-agrarische bestemming door het recreatieve en publieksgerichte karakter van de functie.

5.4.2.7 Verkeer

Onder de bestemming 'Verkeer' zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de ontsluitende functie van het gebied voorop staat.

Voorts is het aantal rijstroken vastgelegd via het strijdig gebruik zodat er niet zonder bestemmingswijzigingen een verandering in het profiel kan worden aangebracht. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat door een verandering aan de weg de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige functies kan veranderen.

Naast de wegen in het plangebied is de bestemming 'Verkeer' specifiek toegespitst op het spoort met de bestemming:

  • Verkeer - Railverkeer.

5.4.2.8 Wonen

De bestaande woningen hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Het gaat hier vaak om woningen op voormalige agrarische percelen, voormalige recreatiewoningen, villa's en grote woningen in het bos. Per bestemmingsvlak is een woning toegestaan, Nieuwbouw van woningen is beleidsmatig niet toegestaan. Wel kan een bestaande woning worden gesloopt en vervangen door een nieuwe woning.

De bedrijfswoningen bij een agrarisch bedrijf of een ander bedrijf zijn meegenomen in de bestemming die voor dat perceel geldt.

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. In bepaalde gevallen is het daarbij wenselijk dat op een deel van het bestemmingsvlak geen gebouwen kunnen worden gebouwd, bijvoorbeeld ter plaatse van een (sier)tuin. In die gevallen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten-bebouwing' opgenomen.

Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Het hoofdgebouw, dat is het woonhuis, is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Bij een 'normaal' woonhuis is dat eenvoudig te bepalen. Er zijn echter ook specifieke bouwtypes, veelal voormalige agrarische boerderijpanden, waarbij het bouwtype zich kenmerkt te bestaan uit verschillende delen. Het geheel is dan aan te merken als hoofdgebouw. Het hoofdgebouw wordt in dat geval niet opgedeeld in een hoofdgebouw met aangebouwde bijbehorende bouwwerken of iets dergelijks. Als namelijk een onderdeel van het hoofdgebouw zou worden afgehaald, is er geen sprake meer van het specifieke bouwtype.

De maximale grondoppervlakte van een woning is gesteld op 120 m². De maximale goot- en nokhoogte zijn vastgelegd op respectievelijk 4 en 9 meter. Wanneer een bestaande woning groter is of een hogere hoogte heeft dan zijn die maten toegestaan. Daarnaast worden bijbehorende bouwwerken gezien als gebouwen die functioneel gebonden zijn aan het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer, een serre, garage, berging, en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De bereikbaarheid of de scheiding van andere ruimtes is voor deze ruimtelijke benadering niet van belang. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden bewoond, met uitzondering van na afwijking toelaatbare mantelzorg. Onder een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt ook een bouwwerk bedoeld dat met een enkele sluis aan het woonhuis is verbonden. Een dergelijk bouwwerk manifesteert zich in ruimtelijk opzicht als vrijstaand en wordt om die reden ook als zodanig aangemerkt.

Bijbehorende bouwwerken zijn tot een oppervlakte van 110 m² toegestaan. Wanneer er nu nog een grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken aanwezig is, is die grotere oppervlakte toegestaan. Rekening houdend met het vergunningvrij bouwen is de staffelregeling opgenomen. Deze houdt in dat bij een bebouwingsgebied groter dan 500 m², 10% van het bebouwingsgebied boven de 500 m² extra oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd tot een maximum van 150 m². Ten behoeve van het houden van dieren mag 200 m² worden bijgebouwd.

Bij eventuele herbouw van een woning die in de bestaande situatie groter is dan 120 m2 geldt dat het deel dat constructief het hoofdgebouw vormt mag worden herbouwd. Het gaat dan om de oorspronkelijke woning met de eventuele deel. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken vallen hier niet onder, deze vallen onder de regeling voor bijbehorende bouwwerken.

In het plangebied komen een aantal woningen die in het verleden zijn gebouwd als noodwoning of recreatiewoning. Een deel van deze woningen wordt met dit bestemmingsplan gelegaliseerd. Het gaat dan om woningen die in het verleden met een bouwvergunning zijn gerealiseerd of waartegen op basis van het overgangsrecht niet meer kan worden opgetreden. Deze woningen krijgen minder bouwrechten dan de woningen die op een gebruikelijke wijze zijn gerealiseerd, deze woningen mogen maximaal 300 m3 groot zijn en de bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 40 m2 groot zijn. De woningen zijn met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – afwijkende maatvoering” op de verbeelding aangegeven. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale grondoppervlakte van deze woningen en de bijbehorende bijbehorende bouwwerken mag zijn. Uitgangspunt is dat de woningen niet of nauwelijks groter mogen worden dan ze nu zijn. Hiermee wordt voorkomen dat er een al te grote verstening van het buitengebied plaatsvindt.

Hobbymatige agrarische activiteiten/gebruik door derden

Bij veel woningen is nog sprake van een beperkte veebezetting, dit zijn afbouwende agrarische bedrijven of particulieren die wat vee houden. Dit gebeurt vaak als hobbymatig of niet-bedrijfsmatige activiteit. Het aantal dieren is vaak nog wel dusdanig dat een ruime schuur vereist is. De algemene regeling die 110 m2 aan bijbehorende bouwwerken toestaat is dan vaak onvoldoende. Via een afwijking is daarom een grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken (200 m²) toegestaan. Voorwaarden is dat de extra vierkante meters ook daadwerkelijk worden gebruikt voor het stallen van vee. Een andere voorwaarde is dat de eigenaar/bewoner minstens 5.000 m2 grond in directe aansluiting op de woning aantoonbaar voor een langere termijn ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik heeft.

Vanuit het bestemmingsplan wordt het hobbymatige karakter bepaald aan de hand van de ruimtelijke impact en afgezet tegen de overige agrarische bedrijvigheid. Daarnaast mag de hobby, evenals andere hobby's de gebruikelijke woonfunctie niet ontstijgen. De hobby mag geen zodanig bedrijfsmatig karakter krijgen, dat er een ruimtelijk relevante strijdigheid ontstaat. Hiervoor zijn geen eenduidige richtlijnen waarmee getalsmatig de grens van het hobbymatig gebruik kan worden vastgelegd. Per diersoort kunnen grote verschillen in aantallen bestaan. In de milieuregelgeving is in jurisprudentie een zekere lijn uitgezet aan de hand van een aantal kenmerken. Die kenmerken kunnen bij de interpretatie van de ruimtelijk relevante strijdigheid met de woonbestemming worden toegepast.

Woningsplitsing

In het gebied komen grote (karakteristieke) boerderijen voor. Dit zijn vaak boerderijen met een voorhuis en een aangebouwde deel of stal. Deze aangebouwde delen staan nu vaak leeg en zijn duur in het onderhoud. Om de instandhouding van karakteristieke boerderijen financieel gezien mogelijk te maken is het toestaan van een vervolgfunctie voor de aangebouwde delen een impuls voor het onderhoud. Dit kan door het mogelijk maken van een nieuwe wooneenheid in dit deel. Het pand wordt dan gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden voor twee huishoudens (1 pand met 2 voordeuren). In de planregels is hiervoor een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Voorwaarde is dat de inhoud van de twee woningen tezamen minimaal 700 m3 bedraagt. In het geval van een splitsing mag de oppervlakte bijbehorende bouwwerken worden verruimd naar 90 m2 voor de twee nieuwe woningen samen.

Bijbehorende bouwwerken en saneringsregeling

Bij een woning zijn aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte van 110 m² toegestaan. De bijbehorende bouwwerken mogen onder voorwaarden ook worden gebruikt voor werkfuncties, op deze mogelijkheden wordt hierna onder 'wonen en werken' verder ingegaan.

Veel woningen zijn voormalige agrarische bedrijven. Hier staan vaak grote oppervlaktes voormalige bedrijfspanden. Wanneer de eigenaar deze gebouwen wil vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken treedt de saneringsregeling (opgenomen in de afwijkingsregeling) in werking. Dit houdt in dat niet de gehele oppervlakte teruggebouwd mag worden, maar dat een aanzienlijke vermindering van het bebouwd oppervlak moet worden gerealiseerd. Op deze manier kan de verstening van het buitengebied worden teruggedrongen en kan een kwaliteitsverbetering tot stand komen.

Een voorbeeld: op een bestemmingsvlak staat een voormalige bedrijfswoning en een aantal vrijstaande oude stallen en schuren. De oppervlakte van de oude schuren is 500 m².

De eigenaar wil één van deze bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van 250 m² in zijn geheel vervangen. De saneringsregeling stelt dat het meerdere boven 150 m² voor de helft moet worden gesloopt: 250 - 150 = 100 m². Van deze 100 m² moet de helft worden gesloopt (50 m²), de andere helft mag blijven staan of opnieuw worden opgericht. Het nieuwe, vervangende, bijbehorende bouwwerk mag dan dus 200 m² (150 + 50) groot worden.

Of de eigenaar wil alle bijbehorende bouwwerken slopen en vervangen: 500 - 150 = 350 m². Van deze 350 m² mag de helft van de oppervlakte (bovenop de 150 m²) worden herbouwd. De nieuwe bijbehorende bouwwerken mogen dus in totaal 325 m² (150 + 175) groot zijn. Echter omdat er een maximum is gesteld van 300 m², mag in dit geval het maximum van 300 m² worden gebouwd.

Op deze manier kan in stappen of in één keer de bijbehorende bouwwerken op het perceel worden opgeknapt. De woning blijft buiten de sloopregeling. Voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt ook een saneringsregeling op basis van het hiervoor genoemde principe. In overleg met de eigenaar wordt bekeken welke bijbehorende bouwwerken eventueel het behouden waard zijn en hoe het erf met de nieuwe bijbehorende bouwwerken het beste kan worden ingedeeld. Het is de bedoeling om er een mooi erf van te maken. De nieuwe bijbehorende bouwwerken, die mogelijk zijn tot een maximale oppervlakte van 300 m², kunnen worden gebruikt voor alle functies die binnen de woonbestemming zijn toegestaan zoals een schuur/berging, hobbymatig houden van vee of een beroep aan huis.

De gemeente zal wel steeds een afweging maken in hoeverre het plan voldoende ruimtelijke kwaliteit heeft, kan voldoen aan de welstandseisen, etc.

Inwoning, mantelzorg en bed and breakfast

Inwoning is via vergunning toegestaan mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van één extra huishouden van één of twee personen;
  • b. de vloeroppervlakte van het inwoondeel niet meer dan 60 m² mag bedragen;
  • c. de inwoning wordt gerealiseerd op de begane grond waarbij minimaal 30 m² in het architectonische hoofdgebouw wordt gerealiseerd.

Bij inwoning is en blijft er dus sprake van één woning. Een bekend voorbeeld is dat opa of oma bij het gezin van een van de kinderen woont. Er vindt geen splitsing van het kadastrale perceel plaats.

In de algemene afwijkingsregels is ook een regeling opgenomen voor mantelzorg. Een bijbehorend bouwwerk mag dan geschikt gemaakt worden voor bewoning. Voorwaarde is dat de zorgbehoefte aannemelijk is gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een indicatie van een zorginstelling. Tevens moet verzekerd zijn dat na de beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk weer ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning. In ieder geval moeten keuken, douche en/of bad worden verwijderd.

Ten slotte is in de algemene afwijkingsregels een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om in een (bedrijfs)woning een bed and breakfast te vestigen.

Wonen en werken

Het bestemmingsplan laat meerdere mogelijkheden voor werkfuncties bij de woning. Ten eerste is een aan huis verbonden beroep bij recht toegestaan. Het gaat dan om kleinschalige (zakelijke) dienstverlening die ondergeschikt is aan de woonfunctie; gedacht kan worden aan een klein adviesbureau, een accountant, een pedicure of een therapeut. Hiervoor mag een kantoor- of praktijkruimte aan huis worden opgericht. De werkruimte moet passen binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing voor de woning en bijbehorende bouwwerken. Uitgangspunt is dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft. Voor een aan huis verbonden beroep kan maximaal 40 m² en/of 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gebruikt worden voor de noodzakelijke kantoor- of praktijkruimte. Maar ook voor lichte vormen van bedrijvigheid die niet of nauwelijks milieubelastend zijn en weinig tot geen hinder opleveren zijn na afwijking toegestaan. Voorbeelden zijn kleinschalige productiebedrijfjes, een cateringbedrijf en persoonlijke dienstverlening. Uitgangspunt is dat het gaat om met wonen verenigbare functies, ook omdat er geen overlast naar omwonenden mag ontstaan. Buitenopslag is niet toegestaan.

Bij veel woningen worden bedrijfsbusjes en materialen gestald en opgeslagen ten behoeve van allerlei vormen van klussenbedrijven van kleine zelfstandigen. Omdat het werk op locatie wordt uitgevoerd en aan huis alleen wat opslag of beperkte werkzaamheden plaatsvindt wordt voor deze vormen van bedrijvigheid geen regeling opgenomen, deze functies zijn ondergeschikt aan de woonfunctie en passen binnen de beroep en bedrijf aan huis regeling.

Bestaande kleine bedrijfjes en nieuwe bedrijfjes kunnen ook onder deze regeling vallen, deze zijn dan niet specifiek bestemd of aangeduid. De regeling is specifiek bedoeld om kleinschalige vormen van bedrijvigheid toe te staan, die de leefbaarheid en de economische kracht van de regio kunnen versterken, maar niet belastend zijn voor de omgeving.

Voor de bestaande bedrijvigheid op woonpercelen waar wel 'zwaardere' vormen van bedrijvigheid zijn gevestigd of waar grote(re) oppervlaktes bebouwing in gebruik zijn is een "wonen +"-regeling opgenomen. Op de verbeelding zijn deze percelen aangeduid met "bedrijf". In de planregels is per perceel aangegeven welke vorm van bedrijvigheid hier is toegestaan en wat de maximaal toegestane oppervlakte bijbehorende bouwwerken is dat mag worden gebruikt ten behoeve van deze activiteit.

5.4.3 Dubbelbestemmingen landschappelijke en ecologische waarden

Om de specifieke landschappelijke en ecologische waarden te beschermen zijn een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. Bij het toetsen van bijvoorbeeld een aanvraag om afwijking of wijziging van het bestemmingsplan wordt ook naar deze waarden gekeken.

5.4.3.1 "Waarde - Ecologie"

De ecoducten die de verbindingsvorm zijn in de ecologische hoofdstructuur, hebben de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" gekregen. Met deze bestemming wordt tevens het behoud, het herstel en de bevordering van flora en fauna geregeld. Op deze gronden mogen geen gebouwen opgericht.

5.4.3.2 "Waarde - Dekzandrug"

De zandrug 'Rug van Wessinge' ligt ten noorden van de gordel van bouwlanden waar Nunspeet op ligt. De rug komt bij Oosteinde de gemeente Nunspeet binnen en verloopt slingerend langs de Molenbeek naar Hooge Bijssel. Vanuit het laagland is te zien dat bij Bijssel een verhoging begint. Over de rug loopt een oude weg met oude boerderijen.

In bijlage 6 bij de toelichting zijn hoofdstuk 3 onder 3.2.3. de kenmerken en waardevolle elementen beschreven. Daarbij is ook aangegeven waar rekening mee moet worden gehouden bij ruimtelijke ingrepen.

In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met hetgeen in paragraaf 3.2.3. is omschreven.

5.4.3.3 "Waarde - Jonge heideontginning"

De naam 'kolonie' had in de 19de eeuw betrekking op armoedige behuizingen en hutten die op jonge ontginningen en op de heide neergezet waren.

In de 19de eeuw probeerde de overheid delen grond planmatig te ontginnen, zodat armere mensen een plek hadden waar zij een bestaan konden opbouwen. Dit had onder andere te maken met een snelle bevolkingsgroei in de eerste helft van de 19de eeuw. In veel gevallen ging het om de wat armere grond die overgebleven was na eeuwenlang landgebruik tot 1800. Op oude kaarten is te zien dat het gebied zompig was. Dit verklaart niet alleen de naam 'Veenweg', maar geeft ook aan waarom dit land nog niet in gebruik was genomen.

Bij Elspeet liggen de Grote en Kleine Kolonie. Het gaat hier om twee nederzettingen voor armere bewoners op de heide, in dit geval de Elspeter velden. De gemeente gaf de heide in erfpacht uit aan boeren in 1846.


In bijlage 6 bij de toelichting zijn hoofdstuk 3 onder 3.4.4. de kenmerken en waardevolle elementen beschreven. Daarbij is ook aangegeven waar rekening mee moet worden gehouden bij ruimtelijke ingrepen.

In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met hetgeen in paragraaf 3.4.4. is omschreven.

5.4.3.4 "Waarde - Landgoed"

In de gemeente komt een groot aantal landgoederen voor. De omvang van de landgoederen varieert van een villa op een groot bosperceel tot landgoederen met een omvang van enkele honderden hectares die op een bedrijfsmatige wijze worden geëxploiteerd, bijvoorbeeld door bosbouw. De landgoederen die zijn geregistreerd onder de Natuurschoonwet (Nsw) hebben in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming gekregen, met het doel een samenhangend beheer mogelijk te maken. In de dubbelbestemming is geregeld dat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het plaatsen van extra bijbehorende bouwwerken wanneer dit noodzakelijk is voor het onderhoud van het landgoed. De maximale toegestane oppervlakte voor deze bijbehorende bouwwerken bedraagt 200 m2 en de gebouwen moeten aan een weg, op een logische plek op het landgoed, worden gerealiseerd. Met andere woorden het moet duidelijk zijn dat ze onderdeel uitmaken van het landgoed.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een wijziging van het bestemmingsplan de toegekende bestemmingen onderling te wijzigen. Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitwisselen van functies op onbebouwde gronden (agrarisch gebied wordt bijvoorbeeld bos) of van de bebouwde percelen. Het landgoed moet wel blijven voldoen aan de rangschikking volgens het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928.

5.4.3.5 "Waarde - Oude bouwlanden"

De gordel van oude bouwlanden is te vinden op de overgang van hoog naar laag. Hier bevonden zich de akkers. Zij werden opgehoogd met mest, heideplaggen en heidestrooisel. De overgang was een praktische plek voor het aanleggen van akkerland. Aan de zuidzijde kon men het bos en de heide bereiken en aan de noordzijde lagen wegen richting het grasland en de kust. Het bouwland was economisch gezien, de belangrijkste grond. Hier verdienden de meeste inwoners hun inkomen.


Binnen de gordel zijn kleine verschillen waar te nemen in de kavelstructuren. Er waren grote open enken, waar meerdere eigenaren gebruik van maakte, maar er waren ook strookvormige en blokvormige kampen die bij een erf hoorde. Als kavelscheiding werden houtwallen aangelegd. En ter bescherming van de gewassen tegen wild, werd een wildwal aangelegd aan de bosrand. Aan de randen van de bouwlanden stonden de boerderijen.


In bijlage 6 bij de toelichting zijn hoofdstuk 3 onder 3.3.2. de kenmerken en waardevolle elementen beschreven. Daarbij is ook aangegeven waar rekening mee moet worden gehouden bij ruimtelijke ingrepen.

In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met hetgeen in paragraaf 3.3.2. is omschreven.

 

5.4.3.6 "Waarde - Oude bouwlanden enclaves"

Midden in het zandgebied liggen de agrarische enclaves Elspeet en Vierhouten. Vermoedelijk zijn beide dorpen ontstaan uit de prehistorische bewoning langs oude beekdalen. Toen mensen akkers gingen aanleggen, trokken zij naar gebieden die wat hoger lagen. Zowel Elspeet als Vierhouten liggen op de flank van stuwwallen. Hier zijn bouwlanden tegen elkaar aangelegd en later uitgebreid. De inwoners gebruikten het oude bos voor het winnen van hakhout. De heide was te gebruiken als weidegrond voor de schapen. De drie landschapstypen liggen bij beide enclaves zichtbaar in het landschap. De bouwlanden zijn echter niet overal meer in gebruik als akker. De bouwlanden worden gebruikt als weide of ze zijn bebouwd geraakt.

Aan de randen van de enclaves Vierhouten en Elspeet stonden schaapskooien. In verband hiermee zijn nog tracés te herkennen van oude veedriften. Deze lopen van de nederzettingen naar de open heidevelden. Een voorbeeld is de Schapendrift in het noordwesten van Elspeet.

Zowel Vierhouten als Elspeet breidden in de 19de eeuw uit. In Elspeet is dit goed te zien op oude kaarten. Aan de west- en zuidwestzijde zijn de Grote en Kleine kolonie ontgonnen. Dit gebied komt ter sprake bij de jonge heideontginningen. Overigens hebben jonge ontginningen niet alleen betrekking op landbouwgrond, maar ook op productiebos. Het jonge productiebos komt in de categorie 'jong bos' aan de orde.

In bijlage 6 bij de toelichting zijn hoofdstuk 3 onder 3.4.3. de kenmerken en waardevolle elementen beschreven. Daarbij is ook aangegeven waar rekening mee moet worden gehouden bij ruimtelijke ingrepen.

In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met hetgeen in paragraaf 3.4.3. is omschreven.

5.4.3.7 Waarde - Overgangszone

Tussen het lage kustland en de oude bouwlanden ligt een zone waarin hoevestroken voorkomen. Dit type landschap wordt ook wel 'slagenlandschap' genoemd. In dit gebied komen cultuurhistorische 'Herengoederen' voor. Dit waren boerderijen die door belangrijke lieden verpacht werden aan boeren. De Bovenweg die door dit gebied loopt is cultuurhistorisch interessant. De weg was de as waarlangs de oude ontginningen plaatsvonden.


Een andere opvallende lijn in dit landschap is de Zuiderzeestraatweg. Deze weg volgt voor een groot deel wegen die daar voor de aanleg van de 19de eeuwse straatweg al lagen. De verbinding zorgde er samen met de aanleg van de spoorweg voor dat Nunspeet in de 19de en 20ste eeuw beter bereikbaar werd. Nunspeet werd vanaf die tijd interessant voor zorginstellingen. Dit kwam niet alleen door de betere bereikbaarheid, maar ook vanwege de toen heersende gedachte dat bos- en zeelucht zuiverend werkte. Het gebied had vanwege de zee en de heide ook een aantrekkingskracht op toeristen. Langs de Zuiderzeestraatweg staat een groot aantal 19de en begin 20ste eeuwse boerderijen. De oude hoevestroken liggen met name ten noorden van deze hoofdverbinding. Zowel de Bovenweg als de Zuiderzeestraatweg zijn in dit gebied van belang geweest voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nunspeet.

In bijlage 6 bij de toelichting zijn hoofdstuk 3 onder 3.3.1. de kenmerken en waardevolle elementen beschreven. Daarbij is ook aangegeven waar rekening mee moet worden gehouden bij ruimtelijke ingrepen.

In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met hetgeen in paragraaf 3.3.1. is omschreven.

 

5.4.3.8 Waarde - Randmeerkust

Met laagland wordt het gebied aangeduid tussen strandwallen en het overgangsgebied met bouwlanden. Dit vlakke en weidse gebied stond eeuwenlang onder invloed van de Zuiderzee. Het ligt relatief laag en de ondergrond bevat veen, zand en klei/ zavel. Veen is niet in die getale aanwezig geweest dat het voor turfwinning werd afgestoken. Het meeste veen is door ontwatering verdroogd en verdwenen. Door dit laagland, stromen kronkelige beken die van de hogere zandgronden naar de voormalige Zuiderzee stromen. Sloten hebben de afwatering op kleiner niveau verbeterd.


Het laagland is langdurig in gebruik als grasland. Tot 1830 woonden er vrijwel geen mensen, waarschijnlijk vanwege de drassigheid. In het zuidwesten komt planmatige blokverkaveling voor. Meer naar het noordwesten komt onregelmatige blokverkaveling voor, die kenmerkend is voor oude zeelandschappen.


Kenmerkend voor dit gebied zijn de oude wegen die van de hogere zandgronden en bouwlanden in het oosten naar de voormalige Zuiderzee verlopen. Deze wegen verbonden de lage weidegebieden met de bewoning langs de bouwlanden. Ze worden ook wel aangeduid met hooiwegen of 'stegen'. Voorbeelden zijn de Beekweg, Bredeweg, Killenbeekweg, Vreeweg en Varelseweg. Behalve 'hooiweg', functioneerde de wegen ook als ontginningsas. Bebouwing in het laagland is te vinden aan deze wegen.


Een ander kenmerk is de openheid. Er was een periode waarin houtsingels langs de perceelsgrenzen, het gebied een halfopen aanblik gaf. Resten van deze houtwallen zijn nog te vinden in het laagland. Cultuurhistorisch gezien zijn houtsingels voornamelijk een verschijnsel uit de 18de, 19de en 20ste eeuw. In de tijden daarvoor was het land waarschijnlijk open en/ of begroeid met broekbos. Hakhoutbossen zijn nog aanwezig in het gebied, bijvoorbeeld aan de zuidwestzijde.


Opvallend is de hoge Rug van Wessinge. Deze zandrug slingert van oost naar west door het laagland, ten noorden van Nunspeet.


In bijlage 6 bij de toelichting zijn hoofdstuk 3 onder 3.2.2. de kenmerken en waardevolle elementen beschreven. Daarbij is ook aangegeven waar rekening mee moet worden gehouden bij ruimtelijke ingrepen.

In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met hetgeen in paragraaf 3.2.2. is omschreven.

5.4.4 Overige dubbelbestemmingen

5.4.4.1 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

5.4.4.2 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de bovengrondse hoogspanningsleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

5.4.4.3 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de watertransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

5.4.4.4 Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologie 1

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als archeologische monumenten vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor bodemingrepen op archeologische monumenten is altijd toestemming van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed nodig om te mogen bouwen. Ook op de bufferzones die op en rondom de archeologische monumenten liggen mag niet worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 2

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m², waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval één of meer voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor werken en werkzaamheden, anders dan bouwen, groter dan 2500m² is een vergunning vereist. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

Waarde - Archeologie 3

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Binnen deze gebieden mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 500m2 . In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval één of meer voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor werken en werkzaamheden, anders dan bouwen, groter dan 2500m² is een vergunning vereist. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

5.4.5 Algemene aanduidingsregels

5.4.5.1 Geluidzone - motorsportterrein

De gronden die vallen binnen de geluidzone van het motorsportterrein, hebben de aanduiding geluidzone gekregen. Binnen deze gronden mag alleen geluidsgevoelige bebouwing worden gerealiseerd of uitgebreid als de geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt.

5.4.5.2 Milieuzone - beschermingszone

De natte landnatuurgebieden zijn aangeduid als 'Milieuzone - beschermingszone'. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig om te bepalen of er geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden.

5.4.5.3 Veiligheidszone - lpg

De risicocontouren van de LPG stations zijn aangeduid op de verbeelding. Binnen deze zones kunnen geen (beperkt) kwetsbare objecten zoals woningen, worden gerealiseerd.

5.4.5.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Om de windvang rondom een molen te garanderen mogen er binnen bepaalde afstanden van de molen geen bouwwerken met bepaalde hoogtes worden gerealiseerd. Deze gronden zijn aangeduid.

5.4.6 Algemene wijzigingsbevoegdheden

De algemene wijzigingsbevoegdheden zijn toegelicht in de paragrafen 5.4.1 Gebiedsbestemmingen en 5.4.2 Overige bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en handhaving

6.1 Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of het bestemmingsplan maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is. Op de maatschappelijk uitvoerbaarheid wordt ingegaan in hoofdstuk 8.

Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier een bestaande situatie betreft waaraan een planologische regeling is toegekend. Aan de realisatie van deze regeling zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Uitvoering van het bestemmingsplan wordt overgelaten aan particulier initiatief.

Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten ven het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.


Het onderhavige bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in de meeste gevallen geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.


Voor de hierboven genoemde bouwmogelijkheden geldt dat dit gedeeltelijk bouwmogelijkheden betreft die reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld.


Ten aanzien van de door dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wro en het Bro vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000, er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatkosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Gezien het feit dat alle in onderhavig bestemmingsplan de meeste opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen. Voor de bouwplannen die hier niet onder vallen, worden anterieure overeenkomsten gesloten met particulieren.


Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden. Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

6.2 Planschaderisico

Op grond van de Wro kan degene die schade lijdt door een oorzaak als genoemd in artikel 6.1 lid 2 Wro (bijvoorbeeld een bepaling van een bestemmingsplan of een projectbesluit) op grond van artikel 6.1 lid 1 en verder Wro een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade indienen bij burgemeester en wethouders van de gemeente, waarvan de gemeenteraad het desbetreffende planologische besluit (bijvoorbeeld het bestemmingsplan of het projectbesluit) heeft vastgesteld.

Burgemeester en wethouders kennen op aanvraag een tegemoetkoming in schade toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Voordat het college toekomt aan het vergoeden van een tegemoetkoming in de schade ex art. 6.1 e.v. Wro, dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan:

  • De aanvrager dient belanghebbende te zijn.
  • De planologische maatregel is onherroepelijk.
  • De schade houdt causaal verband met de planologische maatregel.
  • De nieuwe planologische maatregel is nadeliger voor de belanghebbende dan de voorheen geldende planologische maatregel.
  • De schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van de nieuwe planologische maatregel dient door de belanghebbende te worden aangetoond, alsmede de omvang ervan.
  • Er dient geen sprake te zijn van passieve of actieve risicoaanvaarding.
  • De schade is niet anderszins verzekerd.
  • Er geldt een normaal maatschappelijk risico van in ieder geval 2% van het inkomen van de aanvrager of van de waarde van de onroerende zaak die door de planologische maatregel wordt getroffen.

6.3 Handhaving

De gemeente heeft een algemeen handhavingsbeleid voor overtredingen op de bestemmingsplanregelingen. Door middel van verschillende stappen en sancties kan de gemeente optreden tegen begane overtredingen.

Afwijkingen

In het bestemmingsplan zijn een groot aantal afwijkingsregelingen opgenomen. Met name voor de algemene 10%-afwijking geldt dat deze in de praktijk als een 'bij recht'-regeling wordt gebruikt. De gemeente Nunspeet gaat deze regeling weer als een uitzondering toepassen, in bijzondere situaties wordt hiervoor een omgevingsvergunning verleend.

Voor de overige in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingen geldt dat deze voorzien in ontwikkelingen die in principe toegestaan en gewenst zijn, maar die de gemeente nog wel graag wil toetsen op bijvoorbeeld mogelijke overlast of schade aan natuur en landschap.

De gemeente is van mening dat een afwijking weer een uitzondering moet worden in plaats van regel. Omdat het bestemmingsplan straks weer up-to-date is, kan het gebruik maken van de afwijkingsregelingen ook beperkt blijven.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Met ingang van 15 september 2010 heeft de gemeente het voorontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" voor zes weken ter inzage gelegd in de foyer bij de raadzaal . Iedereen kon op het plan reageren en suggesties indienen. Gedurende de aangegeven tijden waren medewerkers van de gemeente beschikbaar om vragen te beantwoorden.

Naast de dagelijkse terinzageligging in de foyer bij de raadzaal werd voor elk dorp een inloopavond georganiseerd, te weten 20 september in Elspeet, 22 september in Vierhouten, 27 september in Hulshorst en 28 september in Nunspeet.

Door middel van een huis-aan-huisbrochure zijn inwoners verzocht om goede nota te nemen van de plannen. In de brochure is ook uitdrukkelijk gewezen op de verschillende mogelijkheden die er zijn om het plan digitaal in te zien.

Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn er 240 inspraakreacties ontvangen en 12 vooroverlegreacties. Er is een Inspraaknota bestemmingsplan Buitengebied 2010 gemeente Nunspeet opgesteld. In de nota zijn samenvattingen van de reacties opgenomen en voorzien van een reactie van het college. Van elke reactie is concreet aangegeven of er wel of niet een aanpassing van de toelichting, regels of verbeelding plaatsvindt. De voorgestelde aanpassingen zijn verwerkt in dit ontwerpbestemmingsplan. Wat betreft de inhoud van de reacties kan worden gesteld dat de meeste inspraakreacties betrekking hebben op de juridische regels van het plan en daarnaast in enkele gevallen op het aanpassen van het plan aan de gewenste bedrijfsvoering van een recreatiebedrijf.

Dit ontwerpbestemmingsplan ligt voor een ieder ter inzage. Burgers worden uitgenodigd om hun visie in een zienswijze kenbaar te maken. Te zijner tijd zal een verslag van de resultaten hiervan in deze toelichting worden opgenomen. Vervolgens wordt het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld waarna er beroep mogelijk is.

7.2 Overleg

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is tevens aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. In de Inspraaknota bestemmingsplan Buitengebied 2010 gemeente Nunspeet zijn ook samenvattingen van de overlegreacties opgenomen en voorzien van een reactie van het college. Ook hier is van elke reactie concreet aangegeven of er wel of niet een aanpassing van de toelichting, regels of verbeelding plaatsvindt. De voorgestelde aanpassingen zijn verwerkt in dit ontwerpbestemmingsplan.

7.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens met ingang van 24 december 2014 ter visie gelegd voor de duur van zes weken. Een ieder is in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan kenbaar te maken. Tijdens de termijn van tervisielegging zijn 40 zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn beoordeeld, waarbij is nagegaan óf en hoe het plan bijgesteld moet worden. Dit heeft geleid tot de Reactienota Zienswijzen (bijlage bij het vaststellingsbesluit). In die reactienota is ook een aantal ambtshalve wijzigingen beschreven. Op basis van de Reactienota heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.