direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Spoorzone
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01098-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan "Spoorzone" voorziet in een herziene en geactualiseerde planologisch-juridische regeling voor het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Nunspeet. Dit gebied is buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 gelaten. Reden hiervoor was dat er nog enkele ontwikkelingen speelden. De recreatieterreinen in het gebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Recreatieterreinen 2010". Voor het overige geldt nog geen actueel bestemmingsplan.

Andere redenen om de procedure te starten die moet leiden tot een nieuw vastgesteld bestemmingsplan Spoorzone zijn:

  • een actualisatie van de momenteel geldende plannen voor het buitengebied;
  • aanpassing aan de feitelijke (mits gewenste) situatie;
  • er hebben inmiddels een groot aantal ontheffingen (nu afwijkingen genoemd), wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan plaatsgevonden;
  • de verplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening om eens in de tien jaar een bestemmingsplan te herzien;
  • de vaststelling van het Reconstructieplan Veluwe.

Bij de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan Spoorzone is rekening gehouden met:

  • beleidsnota's en visies op landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau;
  • recente ontwikkelingen in het plangebied;
  • verplichte 10-jaarse herziening van het bestemmingsplan;
  • nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van een bestemmingsplan. Hiermee wordt gedoeld op de gestandaardiseerde planregels en digitale verbeeldingen (“verbeeldingen”), gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in de Standaard Vergelijkbaarheid Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

1.2 Totstandkoming van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de vigerende rechten en de verrichte inventarisatie in het plangebied. Daarbij zijn verleende vrijstellingen, ontheffingen en omgevingsvergunningen meegenomen. Dit betreft geen kleine uitbreidingen van gebouwen, maar met name om functiewijzigingen en grote uitbreidingen. Uitgangspunt is een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Voor eventuele ontwikkelingen die in het gebied gaan spelen, worden aparte planologische procedures doorlopen.

1.3 Situering van het plangebied

Het bestemmingsplan Spoorzone omvat het gebied ten zuiden van Nunspeet en wordt begrensd door het spoor aan de noordzijde en de rijksweg A28 aan de zuidzijde.

Het plangebied is gevarieerd van karakter en er zijn verschillende functies aanwezig. Het betreft een motorcrossterrein (met geluidzone), een golfbaan, een dagrecreatieterrein, natuur, horecafuncties, woningen en een klein bedrijventerrein.

In de volgende figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0001.jpg"

Figuur 1 Ligging plangebied

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Spoorzone is opgebouwd uit planregels en een verbeelding NL.IMRO.0302.BP01098-vg02 en wordt onderbouwd in deze toelichting.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 is de beschrijving van de huidige situatie opgenomen en voorziene ontwikkelingen;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid;
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een aantal zaken uit de regels en de verbeelding nader toegelicht.
  • In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan verantwoord;
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de procedure van inspraak en overleg die het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft doorlopen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Algemeen

Voorafgaand aan de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan Spoorzone dient onderzoek plaats te vinden naar de bestaande situatie en eventuele toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

2.2 Landschap

Het landschap van de gemeente Nunspeet is onder te verdelen in 5 deelgebieden: de Randmeerkust, het Weidegebied, de Overgangszone, het Centraal Veluws Natuurgebied en de Agrarische enclaves. In navolgende figuur zijn de deelgebieden weergegeven. Het plangebied, gelegen tussen de A28 en de spoorlijn ligt in het Centraal Veluws Natuurgebed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0002.png"

Figuur 2 Deelgebieden Buitengebied, gemeente Nunspeet

Het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) is het grootste aaneengesloten natuurgebied van Nederland en is een belangrijk leefgebied voor zoogdieren. Het bestaat overwegend uit bos, heidevelden en stuifzandgebieden. Er is een uitgestrekt netwerk aanwezig van wandel-, fiets- en ruiterpaden. In de bosgebieden liggen verspreid campings en recreatieparken. Het CVN is een belangrijk leefgebied voor grote zoogdieren.
De heidevelden, zandverstuivingen en vennen zijn van grote betekenis voor specifieke flora en fauna. De Westeindsche Heide en Elspeetsche Heide zijn zeer open heidegebieden met slechts hier en daar een groep bomen of een solitair. De begrenzingen zijn deels strak, deels rafelig. Het Hulshorsterzand is afwisselend zeer open en zeer besloten: open in de wijde stuifzandvlakten, besloten in de kleinschalige met naaldhout beplante duingebiedjes. De begrenzing van de open ruimte is rafelig.

(Bron: Landschapsontwikkelingsplan Nunspeet)

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt ingeklemd tussen twee grote infrastructurele werken, de spoorlijn (spoorweg Amersfoort-Zwolle) en de A28 (Rijksweg Amersfoort-Zwolle) en wordt aan de westzijde doorsneden door de N310 (Elspeterweg) en aan de oostzijde door de N795 (Eperweg). Beide wegen hebben een aansluiting op de A28.

Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een motorcrossterrein in het Hendriksbosch. In het plangebied bevinden zich meerdere horecabedrijven en congrescentra.

Aan de westzijde van de N310 (de weg naar Elspeet) zijn diverse functies gelegen, waaronder meerdere recreatieterreinen. Deze laatste zijn uit het bestemmingsplan gelaten. Langs deze weg zijn meerdere horecagelegenheden te vinden, kantoren, een tankstation, onderwijsvoorzieningen en een enkele woning.

In het midden van het plangebied ligt een bungalowpark, dat ook buiten dit bestemmingsplan is gelaten. Ten oosten hiervan liggen diverse functies, min om meer verspreid in het bos. Hier vinden we een aantal horecavoorzieningen en een aantal bedrijven. Ook zijn er meerdere zorginstellingen gevestigd (onder andere verslavingszorg en dagbesteding). In het bosgebied bevinden zich meerdere verspreid liggende woningen.

Aan de zuidoostkant van Nunspeet liggen een 27-holes golfbaan (Golfbaan Het Rijk van Nunspeet BV) en de recreatieplas “de Zandenplas”.

2.4 Recreatie en toerisme

De recreatie is een belangrijke functie in Nunspeet en heeft een snelle ontwikkeling gemaakt de afgelopen 50 jaar. De gemeente heeft door de ligging op de Veluwe en de grote variatie in natuurschoon, landschap, cultuurhistorie en attracties een grote aantrekkingskracht op zowel verblijfs- als dagrecreanten. Daarnaast fungeert het buitengebied als uitloopgebied voor de kernen. Direct ten zuiden van Nunspeet is het Veluwetransferium gebouwd, bedoeld als poort naar de Veluwe voor bezoekers van buiten de gemeente. Naast parkeerfaciliteiten bevinden zich hier een informatiecentrum en een uitkijktoren. Het hele buitengebied wordt daarnaast intensief benut voor fietsen, wandelen en paardrijden. Met name op de Veluwe is een fijnmazig netwerk van fiets-, wandel- en ruiterpaden aanwezig.

2.5 Natuur

De natuurwaarden van het landschap zijn onder te verdelen in actuele en potentiële waarden. De grootste waarden binnen Nunspeet concentreren zich in twee gebieden: de Veluwe en de kuststrook.

Het aaneengesloten CVN wordt beschouwd als één van Nederlands belangrijkste natuurgebieden. Op de Veluwe komen verschillende landschapstypen voor (bos, heide, zandverstuivingen en agrarische enclaves). De boscomplexen en stuifzandcomplexen zijn naast de cultuurhistorische waarde van grote betekenis voor de biodiversiteit op de Veluwe. Ook kleine elementen kunnen van grote waarde zijn voor de natuur, denk aan de vennen en beken met een hoge waterkwaliteit.

De doelstellingen van de gemeente zijn:

  • het duurzaam beheren van de gemeentelijke natuurgebieden;
  • het ontwikkelen van natuurwaarden;
  • het aanbieden van recreatiemogelijkheden;
  • het produceren van hout als milieuvriendelijke grondstof.

2.6 Infrastructuur en leidingen

De belangrijkste infrastructurele lijnen liggen in noordoost- en zuidwestelijke richting, de A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. De lijnen lopen parallel aan de ruimtelijke zonering maar vormen hierdoor een barrière in de verbindingen voor natuur en recreatie in noord-zuidrichting (tussen Veluwe en randmeren). Op de Veluwe is de wegendichtheid laag. De belangrijkste verbindingen zijn de N310, de weg tussen Nunspeet en Garderen en de N795 naar Epe.

Langs het plangebied loopt een hogedruk gasleiding (A510). In het plangebied ligt een rioolpersleiding.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat dan om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een samenvatting gegeven. Aan het eind van de paragrafen is aangegeven of en welk beleid doorwerkt in het bestemmingsplan.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • de Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten);
  • de Ecologische Hoofdstructuur.
3.2.2 Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de vogelrichtlijngebieden en habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. Gebieden waar zeldzame vogelsoorten leven of waar zeldzame trekvogels gebruik van maken moeten extra beschermd worden en aangewezen worden als speciale beschermingszones. De Habitatrichtlijn (1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen, door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats. De Habitatrichtlijn omvat een lijst van soorten (bijlage II van de Habitatrichtlijn) en natuurtypen (habitattypen, bijlage I) die internationaal bescherming behoeven. Nederland heeft voor 35 soorten en 51 habitattypen een internationale verantwoordelijkheid om voor deze gebieden speciale beschermingszones aan te wijzen.

Het binnen het plangebied gelegen gedeelte van de Veluwe wordt aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor dit gebied wordt vooruitlopend op de definitieve aanwijzing eerst, in overleg met de betrokken partijen, een beheerplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0003.jpg"

Figuur 3 Natura 2000-gebied Veluwe (bron: ministerie van Economische Zaken)

3.2.3 Verdrag van Valletta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valletta) is in 1998 door Nederland aanvaard. Het Verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale cultureel erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. Archeologische monumentenzorg dient in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. In de hieruit voortvloeiende Monumentenwet is vastgelegd dat provincies de bevoegdheid hebben om archeologisch waardevolle gebieden aan te wijzen. Deze aanwijzing is verplicht en dient te geschieden op basis van bekende archeologische waarden en reële verwachtingen, zoals vastgelegd op de waardekaarten AMK (Archeologische Monumentenkaart) en IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden). Ook gemeenten kunnen binnen hun gebied (potentieel archeologisch) kwetsbare gebieden aanwijzen, maar alleen in aanvulling op of in afwachting van een provinciale kaart. De gemeente Nunspeet heeft een archeologische waarden- en verwachtingenkaart op laten stellen door bureau RAAP.

3.3 Nationaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's waaronder de Nota Ruimte.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Barro. Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
3.3.2 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding en deze is eind 2009 vastgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kader RichtlijnWater.

3.3.3 Waterbeleid 21e eeuw

In Waterbeleid voor de 21e eeuw (augustus 2000) is door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen inzake de wenselijke aanpassingen in de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland met aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling. Voor de gewenste veiligheid en ter voorkoming van overlast en schade moet naar de mening van de Commissie Waterbeheer het reeds ingezette beleid inzake waterberging worden voortgezet. De Commissie Waterbeheer ziet in de mogelijkheid om natuurontwikkeling te combineren met de aanpassing van het watersysteem een extra reden om te pleiten voor een meer op ruimte geconcentreerd waterbeleid.

3.3.4 Nationaal landschap

Het gehele plangebied ligt in het Nationaal Landschap Veluwe.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan geeft de beleidskaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende 10 jaar. Het geeft de beleidskaders op hoofdlijnen voor de komende jaren weer. De provincie wil meer ruimtelijke ontwikkelingen in regionaal verband afstemmen. Het Streekplan is op een aantal onderdelen verder uitgewerkt in Streekplanuitwerkingen (EHS, Nationale en waardevolle landschappen en Krimp en Groei).

Op de Beleidskaart ruimtelijke structuur zijn het Groen Blauw Raamwerk, het multifunctionele gebied, de EHS-gebieden, de waardevolle open gebieden en de concentratiegebieden voor de rode functies aangegeven.

In de EHS-gebieden geldt de “nee, tenzij”-benadering. Deze “nee, tenzij”-benadering houdt in dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van dat gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Voor de sturingsmogelijkheden voor transformaties in de randzone van de Veluwe geldt dan de bij het Groen Blauw Raamwerk horende “nee, tenzij”-benadering.

3.4.1.1 Dag- en verblijfsrecreatie

Het volgende beleid is opgenomen ten aanzien van dag- en verblijfsrecreatie.

Concentratiepunten dagrecreatie
De provincie acht het wenselijk om de ontwikkeling van concentratiepunten van dagrecreatie te laten aansluiten bij de omgevingskenmerken en waar mogelijk gebruik te maken van de regionale identiteit. In de nabijheid, of aansluitend aan het terrein zijn er mogelijkheden voor particuliere initiatieven en/of commerciële activiteiten mits dit een aanvulling op het bestaande recreatieaanbod vormt en niet leidt tot aantasting van het openbare karakter van de basisvoorziening. Gezien de omvang spelen mobiliteitsaspecten, zoals fietsbereikbaarheid en aansluitingsmogelijkheden op het openbaar vervoer een belangrijke rol. De Zandenplas bij Nunspeet is aangewezen als een concentratiepunt dagrecreatie.

Toeristische infrastructuur / routenetwerk
Door de provincie Gelderland lopen acht LAW's (lange afstands wandelroutes) en zeven LF's (lange afstand fietsroutes), terwijl tevens een aantal belangrijke rondgaande wandel- en fietsroutes aanwezig zijn. Deze routes worden van zo'n groot belang geacht voor de toeristisch-recreatieve belevingswaarde van Gelderland, dat zij planologische bescherming behoeven; de provincie acht het derhalve wenselijk deze in bestemmingsplannen op te nemen. Door de gemeente lopen een Lange Afstands Wandelroute en een Lange Afstands Fietsroute.

Verblijfsrecreatie
Ten aanzien van de mogelijke ontwikkelingen van verblijfsrecreatie op het Veluwemassief (in het Reconstructieplan Veluwe Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) genoemd) geldt een specifiek beleid, te weten het Groei- en krimpscenario, zoals ontwikkeld in het kader van de nota Veluwe 2010 en uitgewerkt in het Reconstructieplan Veluwe. Hoofdlijn van dit scenario is enerzijds het toestaan van groei (ontwikkelingsmogelijkheden) aan recreatiebedrijven op -vanuit natuuroverwegingen- minder kwetsbare plekken en anderzijds krimp (saneren) van recreatiebedrijven, die vanuit natuuroverwegingen ongunstig gelegen zijn. Groei vindt plaats binnen de aangegeven zoekgebieden voor recreatieclusters van bedrijven. Buiten de zoekgebieden is op het Veluwemassief sprake van het krimpgebied. Krimp zal op basis van vrijwilligheid plaatsvinden. In navolgend figuur zijn de groei- en krimpgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0004.png"

Figuur 4 Fragment kaart Streekplanuitwerking Groei en krimp

De recreatieterreinen zijn opgenomen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010. De begrenzing van de terreinen is afgestemd op de bestaande en vergunde situatie. Eventuele uitbreidingen en ontwikkelingen van recreatieterreinen in de zoekgebieden zijn in dit bestemmingsplan meegenomen.

3.4.1.2 Landgoederen

Ter bevordering van de landschappelijke en ecologische kwaliteit, de toegankelijkheid en de aantrekkelijkheid voor recreanten met name wandelaars, wordt in Gelderland de mogelijkheid geboden om nieuwe landgoederen aan te leggen.

Nieuwe landgoederen kunnen niet worden gesticht in EHS-natuur. Binnen het plangebied kunnen dus geen nieuwe landgoederen worden gesticht.

3.4.1.3 Thema's Noord Veluwe in Streekplan

Voor de regio Noord-Veluwe is er een aantal thema's dat bijzondere aandacht heeft gekregen in het provinciaal beleid. 

Groen Blauw Raamwerk
Het Groen Blauw Raamwerk, met de daarbijbehorende opgaven, is in de regio ruim aanwezig en draagt in belangrijke mate bij aan het groene imago van de Noord- Veluwe: aaneengesloten bosgebied, open weidevogelgebieden, half-open landgoed- en coulissenlandschappen. Voor het groen betreft het gebieden van de EHS, Vogel- en Habitatrichtlijn en waardevolle open landschappen waarvoor als algemeen principe de “nee, tenzij”-benadering geldt bij de afweging van rode ontwikkelingen.
Deze “nee, tenzij”-benadering houdt in dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van dat gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Ontwikkelingen binnen de EHS kunnen op basis van de EHS-salderingsbenadering op gebiedsniveau worden afgewogen, waarbij ingeval significante invloeden zijn te verwachten op vogel- en habitatrichtlijngebieden een passende beoordeling moet plaatsvinden.
Met het van kracht worden van het streekplan treedt het Groen Blauw Raamwerk in de plaats van de voormalige CVN-verstedelijkingscontour. Voor de sturingsmogelijkheden voor transformaties in de randzone van de Veluwe geldt dan de bij het Groen Blauw Raamwerk horende “nee, tenzij”-benadering.

Regiospecifiek beleid voor gebiedsgerichte onderwerpen ontwikkelen van het Veluwemassief
Het Veluwemassief vormt het belangrijkste en omvangrijkste onderdeel van de ecologische hoofdstructuur en daarmee van het groenblauwe raamwerk van Gelderland. Het vormt tevens een landschap met een nationale en zelfs internationale uitstraling. Inzet is bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden, extensivering van menselijke activiteiten (stilte/rust als kernkwaliteit), versterking van de toeristisch-recreatieve kwaliteit en verminderen van de barrièrewerking van verkeerswegen.
In de regionale structuurvisie van de Noord-Veluwe wordt onder de noemer van het kerngebied van de Veluwe ingezet op voortzetting van het Groei-en-krimpproject, het verbeteren van de ecologische relaties met omringende gebieden (de wiggen en ecologische poorten) en het terugdringen van de versnippering. Voor het stroomgebied van de Hierdense beek/Agrarische enclave wordt uitgegaan van een integrale gebiedsontwikkeling van de waterkwaliteit, de groene wig, de natuur- en landschapswaarden en de landbouw overeenkomstig het reconstructieplan.

3.4.2 Streekplanuitwerking
3.4.2.1 Streekplanuitwerking Nationale Landschappen

Het Nationaal Landschap Veluwe beslaat vrijwel het gehele gebied tussen de Randmeerkust, de IJssel en de Nederrijn. Het omvat de provinciale waardevolle landschappen Noordelijke IJsselvallei, Oosterwolde-Oldebroek, Randmeerkust agrarisch, Veluwemassief, Wiggen Oost-Veluwe/Beekbergen en Loenen, Zuidelijke IJsselvallei en IJsseluiterwaarden. Deze waardevolle landschappen vertegenwoordigen samen het geheel van Veluwe en de omringende flanken van de Veluwe. In een deel van deze gebieden liggen opgaven die goed bij het Nationaal Landschap passen, zoals ecologische poorten, stedelijke uitloopgebieden. Andere delen zijn toegevoegd als afrondingen.

Ecologische poorten
Rondom de Veluwe zullen 7 Ecologische poorten in de vorm van Robuuste verbindingen uitgevoerd worden. Deze poorten hebben invloed op het bestaande landschap en zullen leiden tot een aanvulling op- en versterking van de bestaande kernkwaliteiten. Hier wordt invulling gegeven aan landschapsontwikkeling met een Nationale kwaliteit. Een van deze ecologische poorten is de Hierdense Poort.

3.4.3 Provinciale ruimtelijke verordening

Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Artikel 25 van de RVG geeft aan dat Provinciale Staten de planologische rechten respecteren die bestaan op het moment van inwerkingtreding van de verordening. Met deze verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting en onderbouwing van bestemmingsplannen. De regels hebben betrekking op onder andere verstedelijking, detailhandel, wonen, bedrijven, ecologische hoofdstructuur et cetera en zijn gebaseerd op de uitgangspunten uit de provinciale structuurvisie (Streekplan Gelderland 2005).

3.4.3.1 Kwalitatief Woonprogramma (KWP) 3

De regiogemeenten voor de Noord-Veluwe (Hattem, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) en de provincie Gelderland hebben voor de periode 2010 – 2019 het Kwalitatief Woonprogramma voor de regio vastgesteld.

In het KWP3 is per regio een afsprakenkader opgenomen, zo ook voor de regio Noord-Veluwe. De ontwikkeltrajecten voor de regio Noord-Veluwe zijn gericht op het aanpakken van de belangrijkste verschillen met de uit onderzoeken gebleken behoeften aan woningen (het referentiekader). De trajecten zijn een resultaat van de vergelijking van het referentiekader en de regionaal opgetelde woningbouwprogramma's.

Naar aanleiding van de trajecten zijn voor de regio nieuwe afspraken gemaakt, deze zijn opgenomen in een werkprogramma. Op basis van dat werkprogramma worden de komende jaren lokale en provinciale woningbouwprogramma's en woonvisies gerealiseerd, inclusief de bouw van goedkope huur- en koopwoningen.

Het KWP 3 van de provincie gaat in op de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Inbreiding krijgt voorrang boven uitbreiding en er is specifieke aandacht voor duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Er blijft aandacht voor het realiseren van voldoende goedkope huur en koopwoningen en er is aandacht voor specifieke doelgroepen zoals senioren en starters. Bij de onderlinge verdeling van woningaantallen mag de gemeente Nunspeet 795 woningen bouwen in de periode 2010 t/m 2019.

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, er worden geen nieuwe woningen in het plangebied mogelijk gemaakt.

3.4.3.2 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De in het plangebied aangewezen EHS kent de aanduiding EHS-Natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0005.jpg"

Figuur 5 EHS-Natuur (bron: Ruimtelijke Verordening Gelderland)

3.4.4 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Er is in dit bestemmingsplan rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten vanuit het Streekplan Gelderland 2005 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en heeft uitsluitend betrekking op de bestaande bebouwing van het plangebied. De door de provincie gewenste planologische bescherming van lange afstand wandel- en fietsroutes acht de gemeente te beperkend, waardoor vooreerst in dit bestemmingsplan het specifiek bestemming hiervan is afgezien.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonvisie

In 2003 heeft de gemeente Nunspeet de Woonvisie Nunspeet 2003-2015 vastgesteld. Tussen 2003 en heden hebben de ontwikkelingen niet stil gestaan, noch op de woningmarkt, noch in beleidstermen. Het nieuwe gemeentebestuur heeft zich in het Coalitieakkoord 2006-2010 uitgesproken voor een actualisatie van het woonbeleid. Op basis van een nieuwe woningmarktverkenning en van de actuele beleidsuitgangspunten, is de Woonvisie Nunspeet 2020 opgesteld.

De gemeente Nunspeet staat een beheerste groei van het aantal inwoners voor. De groei van de dorpen wordt naast demografische ontwikkelingen ook beperkt door planologische begrenzingen vanwege landschappelijke- en natuurwaarden én in de wens het dorpse en groene karakter van de gemeente te behouden. Het accent wordt in de gemeente gelegd op (jonge) gezinnen met het oog op een evenwichtige bevolkingsopbouw.

Conclusie ten aanzien van bestemmingsplan: dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard, de realisatie van extra woningen wordt niet mogelijk gemaakt.

3.5.2 Welstandsnota

Het welstandsbeleid is opgenomen in de Welstandsnota gemeente Nunspeet (2004). Het welstandsbeleid is gericht op behoud en waar nodig, versterking van de ruimtelijke karakteristiek.

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend. Perceelsgebonden ontwikkelingen moeten, indien nodig, aan de welstandsnota worden getoetst.

3.5.3 Integrale toekomstvisie Nunspeet 2015

Algemeen

Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Nunspeet bestaat uit buitengebied. De ambitie is gericht op beheerste groei, met behoud van evenwicht tussen wonen, werken, recreatie, natuur en landschap. Gestreefd wordt naar behoud van natuur en landschap enerzijds en ontwikkeling van recreatie, toerisme en woonmilieus anderzijds.

Het buitengebied

Het buitengebied is van oorsprong agrarisch productiegebied, variërend van bosbouw en schaapskuddes in het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) tot intensieve veeteelt en akkerbouw in de agrarische enclave, de overgangszone en het weidegebied. In het CVN voert bescherming van de natuurwaarden de boventoon. Naast de landbouw heeft ook de verblijfsrecreatie (campings en vakantieparken) een belangrijke economische functie.

Dagrecreatie

Zoals ook blijkt uit haar visie op recreatie en toerisme, streeft de gemeente naar kwaliteitsverbetering van het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen. Een belangrijke rol hierin vervult de verbeterde ontsluiting van recreatief hoogwaardige gebieden zoals het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en de Randmeerkust. In het buitengebied zal daarom ruimte worden gecreëerd voor nieuwe, veilige en verbeterde fiets- en wandelverbindingen.

Natuur en landschap

In aansluiting op de diverse gebiedsplannen voor specifieke deelgebieden, zoals de Randmeerkust en het CVN, wordt verder uitvoering gegeven aan de ontwikkeling van ecologische hoofdstructuur in de vorm van nieuwe kleinschalige natuurgebieden en verbindingszones in het buitengebied. Naast deze gebiedsplannen speelt ook de ruilverkaveling Harderwijk-Elburg hierin een rol. Voor de berging van water zijn gebieden aangewezen met een laag-dynamische functie die gemiddeld eens in de tien jaar voor een korte periode onder water gezet kunnen worden.

Beleid en beeldkwaliteit

Transformatie van het buitengebied, variërend van natuurontwikkeling tot nieuwe economische (neven)activiteiten, staat de gemeente in de regel slechts toe op voorwaarde dat de economische positie van de aanwezige agrariërs gewaarborgd blijft. Bij beheer en bij transformatie van het buitengebied is specifieke aandacht voor de beeldkwaliteit. Samen vormen deze ontwikkelingen een nieuw element voor het buitengebied; Het buitengebied in Nunspeet wordt gekenmerkt door een zeer divers ruimtegebruik, waarin landbouw, recreatie en natuur de belangrijkste ruimtegebruikers zijn.
Het buitengebied van de gemeente Nunspeet kent een aantal gedaanten, gebaseerd op de landschapskenmerken, grondgebruik en natuurwaarden. Voor het Centraal Velulws gebied (CVN) is het volgende beschreven.

De Veluwe bestaat overwegend uit bos, heidevelden en stuifzandgebieden, met als hoofdfunctie natuur. Recreatie is een hieraan ondergeschikte functie. Op de Veluwe ligt een uitgestrekt netwerk van wandel- en fietspaden die het natuurgebied ontsluiten. In de bosgebieden liggen ook campings en vakantieparken.
De Veluwe is een belangrijk leefgebied voor grote zoogdieren. De verschillende heidevelden, zandverstuivingen en vennen hebben hun eigen flora en fauna. Het stuifzandmilieu en de structuurrijke heide zijn van grote betekenis voor vogels, reptielen, amfibieën en ongewervelden.

Landschaps- en natuurwaarden

Het karakter van het buitengebied wordt nog altijd in sterke mate bepaald door de verschillende bodemtypen. Er vond de afgelopen jaren een geleidelijke verandering plaats in de waardering van het buitengebied. Waar het buitengebied (met name in het weidegebied en de agrarische enclave) voorheen werd gezien als agrarisch-economische productiefactor, is er nu in toenemende mate waardering voor het multifunctionele gebruik, ontwikkeling van agrarische (neven)functies zoals toenemende aanwezigheid van kleinschalige recreatieve voorzieningen en natuur. Als gevolg van deze veranderende betekenis van het buitengebied neemt de aandacht voor landschaps- en natuurbeheer, vrijkomende agrarische bebouwing, behoud van stilte en weren van kunstlicht, enzovoort toe. Hiermee draagt het buitengebied bij aan het welzijn van de Nunspeetse bevolking en haar bezoekers. Zowel in het weidegebied als in het CVN zijn meerdere natuurontwikkelings- en beheersgebieden aangewezen. Door het grote aandeel van de Veluwe in het Nunspeets grondgebied en natuurwaarden in de halfopen overgangszone en aan de Randmeerkust, is natuur- en landschapsbeheer in Nunspeet nauw verbonden met ontwikkelingen in de agrarische sector.

Landschapsbeheer en natuurontwikkeling

Nunspeet koestert haar bijzondere landschappelijke waarden en natuur. Een groot deel van de natuur is al beschermd als onderdeel van het CVN en door de aanwijzing van beschermingsgebieden op basis van Vogel- en Habitatrichtlijnen. Waar mogelijk wordt de onderlinge samenhang tussen de verschillende elementen versterkt. Dit betekent dat specifieke delen van het buitengebied (met name langs de Randmeerkust) geleidelijk veranderen in natuurgebied. Voor nabijgelegen agrarische productiegebieden geldt dat er geen activiteiten worden toegestaan die deze natuurontwikkeling kunnen frustreren. De gemeente staat positief tegenover een toename van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in deze deelgebieden. Het streven is waar mogelijk de ecologische waarden van de beken te herstellen (natuurontwikkeling) en verdroging van de beken tegen te gaan (duurzaam waterbeheer). Deze ontwikkeling gaat gepaard met verbetering van de waterkwaliteit. De bos-, stuifzand- en heidegebieden kunnen worden verbeterd door maatregelen, zoals: bosbegrazing, regulering van de wildstand, het actief openhouden van grotere aaneengesloten stuifzandgebieden (zoals het Hulshorsterzand), het uitvoeren van plaggen en intensivering van de begrazing op de heidevelden. In het landbouwgebied tussen Nunspeet en de Randmeerkust wordt de landschappelijke opbouw versterkt, door herstel van de openheid in de kustzone, door de aanleg en het herstel van houtwallen, door het aanbrengen van wegen beekbeplanting en door opwaardering van karakteristieke gebiedskenmerken (landgoederen, beeklopen, kustzone, Randmeeroevers en dekzandruggen). Het ontwikkelingsperspectief ten aanzien van de realisering van een groot aaneengesloten natuurgebied (Ecologische Hoofdstructuur), waarbinnen ruimte bestaat voor het behoud van karakteristieke cultuurelementen (landbouw en landschapsbeheer), sluit in grote delen aan bij het vigerend regionaal en provinciaal natuur- en landbouwbeleid, zoals verwoord in het Streekplan Gelderland, Gebiedsplan natuur en landschap Veluwe, Gebiedsplan natuur en landschap IJsselvallei en Randmeerkust, de Gelderse Natuurdoelenkaart, en het Raamplan ruilverkaveling Harderwijk-Elburg. Nunspeet streeft in samenwerking met de provincie en de belangrijkste grondbezitters, waaronder Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer, naar vermindering van de versnippering van het natuurgebied, ten gunste van de flora, de fauna en de natuurgeoriënteerde recreant.

Dit betekent concreet dat de gemeente haar medewerking verleent aan ontwikkelingen in de sfeer van:

  • herinrichting van wegen, ondertunneling, het aanleggen van ecoducten en het verplaatsen, verlagen of verwijderen van wildkerende rasters;
  • realisatie van de ecologische samenhang tussen de natuurontwikkelings-, reservaats- en beheersgebieden door middel van de Ecologische Hoofdstructuur;
  • ontwikkeling van landschappelijke en ecologische “poortgebieden”; de Hierdense Poort kan hierbij als leidend voorbeeld dienen. Hier gaat het om milieubehoud in samenhang met land- en bosbouw en landschapsbeheer, en met verbetering van het welzijn van dieren;
  • herstel van de beken en verbetering van de waterkwaliteit en het waterbeheer.

Waterbeheer in het buitengebied

De hooggelegen delen van de Veluwe vormen een infiltratiegebied met relatief lage grondwaterstanden en een relatief lange verblijftijd van het grondwater. Het water komt aan de randen als kwel aan de oppervlakte en verlaat het gebied via een fijn stelsel van beken en sprengen. Het schone kwelwater is de oorzaak van de hoge natuurwaarden in en langs de beken en sprengen en in de natte schraalgraslanden. In Nunspeet ontwatert de Veluwe via een uitgebreid stelsel van kleinere beken, zoals de Molenbeek, de Hierdense beek met zijbeken, de Killebeek en de Varelsebeek. Deze beken hebben een hoge ecologische waarde; ze zijn aangewezen als HEN/SED-wateren (water van het hoogst ecologische niveau en water met een specifiek ecologische doelstelling). Dat geldt ook voor de vennen Andebosven-W, Mythsteeven, Waschkolk, de Mosterdvenen en andere. Het Waterschap Veluwe heeft een leidende rol in het beekherstel en de bescherming en de verbetering van de waterkwaliteit. Het oppervlaktewater in Nunspeet bestaat naast sloten en ontwateringsbeken in het weidegebied en de overgangszone, uit enkele vennen en leemputten. Ze fungeren overwegend als drenkplaats voor het wild. Sommige vennen (zoals de Waschkolk) hebben ook een cultuurhistorische betekenis omdat ze dienst hebben gedaan voor het wassen van de schapen.

De hoger gelegen zandgronden maken onderdeel uit van respectievelijk de agrarische enclaves of natuurgebied en de lager gelegen veen- en kleiafzettingen worden gedomineerd door landbouw. Houtwallen, singels, poelen, essen en kampen in de agrarische enclave en de overgangszone tussen Veluwe en weidegebied, zijn kenmerkend voor het oude Veluws cultuurlandschap. Het landschap van randmeeroevers en strandwallen in de kustzone heeft een open karakter en vormt een unieke overgang tussen land en water. Het aaneengesloten CVN wordt beschouwd als een van Nederlands belangrijkste natuurgebieden. Op de Veluwe komen verschillende landschapstypen (bos, heide en zandverstuivingen en agrarische enclaves) voor. Het grotendeels binnen de gemeente gelegen boscomplex (zoals het Elspeterbos-Elspeterstruiken-Vierhouterbos-Gortelsebos-Dassenberg-Meervelderbosch-Wieschelsebos), de stuifzandcomplexen (zoals het Hulshorsterzand) zijn zowel cultuurhistorisch waardevol als van grote betekenis voor de biodiversiteit van de Veluwe en vragen om een zorgvuldig beheer. Het open weidegebied met laaggelegen veen- en kleigronden, wordt gevoed door het voedselarme kwelwater dat via de overgangszone de Veluwe verlaat. Het gebied heeft hoge potenties voor het ontwikkelen van zeldzame natte schraalgraslandvegetaties. De open natte weidegronden zijn belangrijke broed- en foerageergebieden voor diverse weidevogelsoorten. In de winter is het tevens een pleisterplaats voor trekvogels. De moerasoevers zouden een belangrijke schakel kunnen vormen in de 'natte as' (Lauwersmeer-Weerribben-Randmeren-Bieschbos-Zeeuwse delta).

Recreatie

De gemeente streeft naar verbetering van de kwaliteit van recreatieve voorzieningen en ontsluiting van de verblijfsrecreatieve gebieden. Verdere uitbreiding en verstening van de verblijfsrecreatie in het CVN is ongewenst. De gemeente biedt ter bevordering van de bedrijfsverplaatsing (krimp- en groeibeleid) alternatieve ontwikkelingsmogelijkheden in de overgangsgebieden. Doel is het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied, zoals intensieve bewoning en 'verstening' als gevolg van de woondruk op het buitengebied en de ontwikkeling van een duurzame toeristenbranche, die de landschappelijke waarde ten volle benut en waar mogelijk de kwaliteit versterkt. In de dorpsrandzones is aandacht voor de ontwikkeling van recreatieve uitloopgebieden.

Recreatieve waarden
De waardevolle landschappelijke en natuurlijke aspecten van het buitengebied in Nunspeet fungeren als trekker voor specifieke doelgroepen (zoals jonge gezinnen en rustzoekers) in de verblijfsrecreatieve sfeer. Daarnaast vervult het buitengebied van Nunspeet een belangrijke rol als stedelijk uitloop- en recreatiegebied voor de inwoners van Nunspeet. Hier wordt volstaan met de constatering dat het belang van de aanwezigheid van zowel de verblijfsrecreatieve voorzieningen, als de dagrecreatieve routes in het buitengebied aanzienlijk is toegenomen. Een en ander kan worden versterkt door de ontwikkeling van het Veluwetransferium, de aanleg van nieuwe fiets- en wandelroutes, verbeterde ontsluiting van het CVN, het weidegebied en de Randmeerkust. Een ander aspect dat speelt is de vernieuwing van de verblijfsrecreatie. In het evenwicht tussen natuurbeheer en recreatieve waarden is IIVR (Integrale Inrichting Veluwe Randmeren) leidend. Waar win-winsituaties voor zowel de recreatie als de natuur kunnen worden gerealiseerd worden verouderde voorzieningen verplaatst naar nieuwe locaties in het licht van het groei-/krimpbeleid.

Centraal Veluws Natuurgebied (CVN)

Voor de verschillende deelgebieden koestert de gemeente verschillende ambities.

Voor het CVN geldt dat de prioriteit bij natuurbeheer ligt. Daarnaast is het de grote trekker op het gebied van de dag- en verblijfsrecreatie. Er wordt gestreefd naar een duidelijke afstemming tussen natuurwaarden en recreatieve voorzieningen. Vergroten van de ecologische samenhang van de diverse deelgebieden (EHS), gaat gepaard met ontwikkelingen van natuur- en dagrecreatie door verbeterde ontsluiting van natuurgebieden. Verstening en/of grootschalige uitbreiding van de verblijfsrecreatie in het CVN wordt net als sterke groei van mobiliteitstromen (zowel woon-werk pendel als intensief recreatief verkeer) onwenselijk geacht. De gemeente gaat zeer zorgvuldig om met de natuurwaarden van het CVN. De kern Nunspeet grenst langs de zuidwestrand aan het CVN. Het gebied tussen Nunspeet en de A28 heeft naast natuurwaarden ook een belangrijke functie als stedelijk-recreatieve overgangszone. Dit blijkt onder andere uit de aanwezigheid van het Veluwetransferium, de motorcrossbaan, het golfterrein, de recreatieplas, een sportpark (De Wiltsangh), zorgvoorzieningen, horeca en verblijfsrecreatie. Om beter sturing te kunnen geven aan inrichting van dit gebied, prefereert de gemeente een verschuiving van de CVN-grens naar de A28.

3.5.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Er is in dit bestemmingsplan rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten vanuit de integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en heeft uitsluitend betrekking op de bestaande bebouwing van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De gemeente Nunspeet heeft een archeologische kaart op laten stellen door bureau Raap. Een deel van het plangebied kent een hoge archeologische waarde. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². Deze zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'.

Cultuurhistorische kwaliteiten Spoorzone

1 Inleiding

Ten behoeve van het bestemmingsplangebied Spoorzone zijn door Overland en MonumentenAdviesBureau de historisch-landschappelijke en historisch-bouwkundige kwaliteiten van de spoorzone geformuleerd en op kaart gezet in de voorliggende korte rapportage. Deze rapportage loopt vooruit op de informatie voor de Cultuurhistorische Atlas Nunspeet waar op dit moment onderzoek voor wordt gedaan.

2 Historische ontwikkeling van het gebied

Tot in de negentiende eeuw bestond het plangebied uit stuifzand. (Het ontstaan van het stuifzand laten we in deze rapportage achterwege) Al gedurende enkele eeuwen zijn pogingen gedaan dit stuifzand vast te leggen. Dat is in zoverre gelukt dat het stuifzand zich in de negentiende eeuw waarschijnlijk niet meer uitbreidde en kleine delen van het stuifzand met pioniersvegetaties als zandhaver en korstmossen waren begroeid. Het stuifzandgebied was van weinig waarde voor de boeren, hoewel wel (vaak illegaal) schapen werden geweid op de teruggroeiende vegetatie. Vanaf de jaren '30 van de negentiende eeuw werd de bebossing gestart. Aanvankelijk op kleine schaal door mensen die grond bezaten op de aanliggende bouwlanden van Nunspeet (in het plangebied iets ten westen van de Vossenberg). Na 1843, het jaar dat de gemeente Nunspeet de woeste gronden van de Rijksoverheid had gekocht, gebeurde de bebossing op veel grotere schaal. De gemeente voerde een politiek van zelf bebossen en gericht stuifzand ter bebossing uitgeven. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw werd het hele plangebied bebost.

Door het plangebied loopt de weg van Nunspeet naar Elspeet, een zeer oude route, die aanvankelijk andere tracés volgde. In het derde kwart van de negentiende eeuw werd de weg tot een “grindweg” omgevormd op het huidige tracé. Langs de weg werd tol geheven, echter op een locatie ten zuiden van het plangebied. Op oude kaarten zijn verder verschillende noord-zuidverlopende paden te zien, die waarschijnlijk hebben gediend als schaapsdriften door het stuifzand naar de zuidelijker liggende heide.

In 1863 werd de spoorlijn Utrecht – Zwolle aanbesteed door de Nederlandsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij. De spoorlijn sneed het bos- en stuifzandgebied af van het Nunspeetse dorpsgebied. Het dorp breidde zich na de aanleg van het spoor gestaag uit, waarbij het spoor aanvankelijk als zuidgrens diende. Aan de negentiende-eeuwse spoorgeschiedenis herinnert in het plangebied nog de uit 1895 daterende spoorwachterswoning bij de drukke spoorovergang in de Elspeterweg.

Naarmate de bebossing voortschreed verscheen een uitgebreider netwerk van wegen en paden ter ontsluiting van de productiebossen en deels ook ten behoeve van de opkomende recreatie. Sinds de komst van het spoor was Nunspeet immers goed bereikbaar geworden voor vreemdelingen, die afkwamen op de rust, de ruimte en de natuur.

Pas na 1900 nam het toerisme in en rond Nunspeet een grote vlucht. Er verrezen hotels, pensions, vakantietehuizen en rust- en herstellingsoorden voor allerlei doelgroepen. Ook veel particulieren vestigden zich in en rond het dorp, in zomer- of permanente villa's en landhuizen. In het bestemmingsplangebied ontwikkelde de Elspeterweg zich vanaf het begin van de twintigste eeuw tot uitvalsweg met enkele hotels, pensions en instellingsgebouwen en met grote en kleine landhuizen in grote bostuinen. Hiervan resteren nog enkele voorbeelden. In het bosgebied ten zuiden van het station vestigde zich het omvangrijke sanatorium voor longlijders, Erica (1903), thans buiten het bestemmingsplangebied. Hiervan bleven enkele gebouwen bewaard. Andere bekende instellingen, die hun sporen in het bestemmingsplangebied hebben nagelaten zijn het kindertehuis De Heuvel, dat in 1932 werd gebouwd aan de Gerard Vethlaan, en het kinderherstellingsoord het Boschhuis, in 1926 gesticht aan het Groenelaantje. In de eerste decennia van de twintigste eeuw kwam het bos ten zuiden van het spoor in beeld als bouwlocatie voor particuliere zomerhuizen en uiteindelijk ook permanent bewoonde landhuisjes en villa's. Zo werden in de jaren twintig enkele landhuisjes gerealiseerd langs het Groenelaantje, dat vanaf de F.A. Molijnlaan, over het spoor de toegangslaan vormde naar het Boschhuis. Uit deze periode dateert ook de Gerard Vethlaan, een slingerende verharde boslaan, waaraan diverse landhuizen zijn gebouwd.

In het midden van het plangebied is in de tweede helft van de twintigste eeuw een bungalowpark gerealiseerd (Hoog Wolde). Dit valt buiten het bestemmingsplangebied Spoorzone.

3 Historische landschappen in het gebied

Algemeen

Het hele gebied is te typeren als stuifzandbebossing. Het reliëf van het stuifzand – met bos begroeide duinen- is over het algemeen goed zichtbaar. Wegen en paden zijn over het algemeen uitgesproken bochtig doordat ze aan het duinreliëf zijn aangepast. Er zijn enkele rechtere lijnen: doorgaande wegen en paden aangelegd om het stuifzand te doorkruisen, of paden die ooit op het stuifzand uitgezette grens van een eigendom volgen. De stuifzandbebossingen zijn vaak op kleinschalige en gefaseerde wijze tot stand gekomen. Grove den was bijna de enige soort die op het stuifzand kon groeien. Aanvankelijk werd alleen op de meest geschikte plekken geplant of gezaaid. Dat waren meestal lage duinen waar het zand een oude heidebodem had begraven. Nadat het eerste bos was opgekomen, werden de omstandigheden minder extreem, en breidde het bos (door natuurlijke uitzaaiing of door bosaanleg) zich uit over de rest van het stuifzandgebied. Een deel van het bos in het gebied is inmiddels tweede en mogelijk zelfs derde generatie bos. In deze gronden is een strooisellaag opgebouwd waardoor op de meest geschikte plekken meer veeleisende bomen worden geplant, zoals Douglas.

Vrijwel het hele plangebied is het historische landschap van de stuifzandbebossingen nog herkenbaar. De den is de overheersende boomsoort en de stuifduinen zijn nog aanwezig.

De volgende historische landschappen worden onderscheiden:

A Stuifzandbebossing

Gebieden die nog als bos in gebruik zijn en onbebouwd zijn gebleven. Deze bossen zijn tot stand gekomen volgens het bovengenoemde proces van bebossing. Deze bossen hebben daardoor bomen en bosvakken van verschillende leeftijden, boomvormen (waaronder vliegdennen) en soms meerdere boomsoorten. Een deel van het bos is aangeplant en een ander deel spontaan opgekomen. Delen van het bos zijn open, andere delen hebben een meer gesloten kronendak. Deze bossen zijn sinds hun ontstaan gekenmerkt door grote open plekken, waar de bebossing nog niet was gelukt of waar na kap een nieuwe generatie bos niet aansloeg. Alleen het bos tussen Elspeterweg en Vennenpad is al langere tijd min of meer gesloten. In de andere bossen komen ook nu nog open plekken voor. Mogelijk worden deze nu bewust in stand gehouden. De bospaden zijn meestal bochtig. Enkele paden vormen de oude wegtracés die al in 1832 op de eerste kadasterkaart te zien zijn. De belangrijkste hiervan is het oude tracé van de Elspeterweg, ten oosten van de huidige Elspeterweg. Het betreft nu een tamelijk breed bospad dat enigszins het karakter heeft van een holle weg tussen het stuifzandreliëf.

B Stuifzandbebossing, rechte wegen

Helemaal in het oosten van het gebied zijn de wegen rechter. Dit gebiedje maakte deel uit van de het grote bebossingsproject 'Nieuw Soerel' waarbij een groot complex bos in een structuur van kaarsrechte wegen en bosvakken werd aangelegd.

C Stuifzandbebossing met landhuizen en instellingen

In dit bosgebied verrezen op de bovenbeschreven wijze landhuizen en instellingen. Met vond het oorspronkelijke landschap van stuifzand met bos en heide aantrekkelijk en meestal is de bebouwing hier goed op aangepast. Stuifzandreliëf en bos zijn opmerkelijk goed behouden gebleven. De huizen staan tussen of juist op de duinen, steeds in wisselende oriëntatie. De wegenstructuur is nog altijd kronkelig. Hier is sprake van een ensemblewaarde tussen het oude landschap en de bebouwing. Binnen dit gebied liggen het Groenelaantje en de Gerard Vethlaan, markante boslanen met enkele vooroorlogse landhuisjes.

D Stuifzandbebossing sterk veranderd

Er zijn drie gebieden met vooral recreatieve voorzieningen, waar het oude boslandschap op de achtergrond is geraakt, maar nog altijd herkenbaar is: het gebied rond de uitkijktoren, de golfbaan en de Zandenplas. De nieuwe structuren bepalen het beeld, maar plaatselijk zijn de stuifzandduinen en het dennenbos nog herkenbaar.

E Bebouwingstrook langs Elspeterweg

In de strook met op de Elspeterweg georiënteerde gebouwen is het landschap van de stuifzandbebossing minder herkenbaar geworden. Toch is hier sprake van een historisch gegroeid landschap met hotels en instellingen die hier ontstonden vanwege dat landschap en vanwege de ligging van de Elspeterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0006.jpg"

Figuur 6 Cultuurhistorische kwaliteiten Spoorzone (Overland / MonumentenAdviesBureau januari 2014)

4 Monumenten en gebouwen

Op de kaart staan alle panden die in het kader van de cultuurhistorische atlas zijn geïnventariseerd. De gebouwen zijn geïnventariseerd vanuit openbaar toegankelijk gebied. In het onderstaande de monumenten en de gebouwen die zijn beoordeeld als karakteristiek.

Monumenten:

1 Elspeterweg 12, villa Sparrenheuvel (gemeentelijk monument)

2 Gerard Vethlaan 14, Kindertehuis De Heuvel, in 1932 gebouwd naar ontwerp van architect J.B. Fels (rijksmonument)

3 Plesmanlaan 3, transformatorhuisje van de PGEM uit de jaren '20 (gemeentelijk monument)

Overige karakteristieke gebouwen (met cultuurhistorische waarde)

4 Elspeterweg 14, hotel Dennenhoeve

5 Elspeterweg 30, villa Stuyvenberg. Markant riet gedekt bakstenen landhuis uit 1909.

6 Elspeterweg 40, hotel Ambelt, vroege 20ste eeuw, thans onderwijsgebouw.

7 Gerard Vethlaan 1, villa

8 Gerard Vethlaan 15, landhuis uit de jaren '20

9 Groenelaantje 26, landhuis uit 1920

10 Groenelaantje 28, landhuis 't Duinhofke uit 1926

11 Groenelaantje 35-37, Kinderherstellingsoord Boschhuis, uit 1926

12 Plesmanlaan 1, spoorwachterswoning uit 1895

13 Plesmanlaan 10, villa uit 1908

14 Plesmanlaan 20, bungalow naar ontwerp van de Rijksgebouwendienst uit 1958

15 Vennenpad 5, hotel Vennendal uit 1918

5 Waardevolle historische structuren

De restanten van het tracé van de oude Elspeterweg, oude landweg tussen Nunspeet en Elspeet (traject op de eerste kadasterkaart van 1832).

Het tracé van de huidige Elspeterweg, representatieve uitvalsweg met onder meer restanten van oude villa- en horecabebouwing.

De rechte wegen in het oosten van het plangebied, die deel uit maken van de zeer grote bebossingsstructuur van Groot Soerel, maar daarvan zijn afgesneden door snelweg en spoorlijn.

De eikenlaanbeplanting langs het Vennenpad (Deze eiken zijn gekenmerkt als zeer oud hakhout door Rövekamp en Maes, 2002, Inheemse bomen en struiken op de Veluwe)

6 Waardering van gebieden

We hanteren een waarderingsschaal Hoog – Middelhoog – Basis. Bij deze waardering past de opmerking dat de indeling, mocht ooit een waarderingssystematiek voor de hele gemeente worden opgezet, later nog kan wijzigen. Bij een gemeente-brede inventarisatie zouden ook de klassen Zeer Hoog en Laag voorkomen.

Hoog

  • De gebieden met onbebouwd bos, waar het karakter van de stuifzandbebossing nog geheel in tact is.
  • Stuifzandbebossing met landhuizen en instellingen waar sprake is van ensemblewaarde tussen gebouwen en omgeving.

Middelhoog

De bebouwingstrook langs de Elspeterweg. Hier staan een aantal karakteristieke gebouwen die een zekere ensemblewaarde hebben met hun omgeving (stuifzandbebossing en oriëntatie op de Elspeterweg). Die waarde is echter beperkt doordat de gebouwen inmiddels van verschillende aard en leeftijd zijn.

Het gebied ten oosten van de Eperweg. De wegestructuur wordt als waardevol gezien, maar gebied ligt ingeklemd tussen infrastructuur.

Basis

Recent sterk veranderde gebieden, waar het karakter van de stuifzandbebossing echter nog wel herkenbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0007.jpg"

Figuur 7 Cultuurhistorische waardering Spoorzone (Overland / MonumentenAdviesBureau januari 2014)

7 Aanbevelingen

Algemene kwaliteiten

Stuifzandreliëf en bos zijn algemeen voorkomende kwaliteiten in alle deelgebieden. Deze aantrekkelijkheid verklaart ook de aanwezigheid van de meeste andere functies in het gebied. Voor het hele gebied bevelen we daarom aan het reliëf en boskarakter en wegenstructuur te behouden. Dat betekent dat niet alleen vanuit de archeologie, maar ook gezien vanuit het historisch landschap, graafwerk of grondverzet alleen onder voorwaarden kan worden toegestaan.

Inzetten kwaliteiten bij nieuwe ontwikkelingen en functies

Wanneer nieuwe ontwikkelingen of 'intensieve' functies worden geïntroduceerd (woonwijk, recreatie, infrastructuur) verandert het landschap, maar kunnen kwaliteiten blijven behouden of doelgericht worden ingezet. In dat geval bevelen we aan om een landschapsplan te maken waarin de historisch-landschappelijke kwaliteiten van het gebied expliciet worden afgewogen en meegenomen.

Ensemblewaarde gebouwen en omgeving

Bij ontwikkelingen in gebied C (Stuifzandbebossing met landhuizen en instellingen) bevelen we naast de bovengenoemde kwaliteiten ook de schaal, ligging van de bebouwing (op of juist tussen duintjes) en wisselende oriëntatie van de bebouwing als belangrijke kwaliteiten en randvoorwaarden te beschouwen.

Boskarakter rond landhuizen in instellingen

In gebied C (Stuifzandbebossing met landhuizen en instellingen) is ook rond de panden het karakter van de stuifzandbebossingen opmerkelijk goed bewaard gebleven. In vergelijkbare gebieden elders wordt op de huispercelen van landhuizen het bos wel vervangen door gazons en meer representatieve begroeiing, waardoor het boskarakter van het geheel verdwijnt. We bevelen aan om bewoners door ofwel regelgeving ofwel bewustwording te bewegen het boskarakter in stand te houden.

Ontwikkeling van stuifzandbebossing

De stuifzandbebossingen zullen in de toekomst van karakter veranderen. Alleen al door natuurlijke successie zullen meer boomsoorten zich vestigen en open plekken verkleinen. Het aanzien van het bos is daarnaast afhankelijk van het beheer door boseigenaren. Wellicht is het mogelijk om met boseigenaren te pogen bepaalde landschappelijke karakteristieken en de variatie van het bos (verschillen tussen de bosvakken) te behouden. Zo maken open plekken vanouds deel uit van gebied A (stuifzandbebossing). Het kleinschalig opnieuw creëren van heide kan vanuit historisch-landschappelijke overwegingen worden toegestaan.

Gebouwde objecten

Hierboven zijn objecten genoemd die niet zijn beschermd. Ze zijn vanwege de voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van wezenlijk en onlosmakelijk belang voor het projectgebied en zijn historisch-ruimtelijke gebiedskarakteristiek. Instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen is gewenst: we bevelen aan dit via de aanduiding Karakteristiek in het bestemmingsplan te regelen. Doel daarvan is behoud van het ruimtelijke onderscheid tussen de verschillende gebieden, wijken en dorpen in de gemeente. Meer specifiek gaat het om het behoud van een herkenbaar en voor het betreffende gebied karakteristiek beeld van bebouwing, waarin ook de historische gelaagdheid en het onderscheiden karakter van deelgebieden zichtbaar blijven. In het nieuw op te stellen bestemmingsplan kunnen voor de karakteristieke bebouwing specifieke regels worden opgenomen die de ruimtelijke en de cultuurhistorische karakteristiek borgen.

4.3 Ecologie

Toetsingskader en beleid

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat, als gevolg van de geplande activiteiten, de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied ligt te midden van Natura 2000-gebied de Veluwe. Dit gebied is tevens aangewezen als EHS-gebied. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, is de ligging te midden van deze natuurgebieden geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Ook ten aanzien van eventuele soorten die zich in het plangebied bevinden, vormt het bestemmingsplan geen belemmering omdat het ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen (nieuwe) ontwikkelingen mogelijk maakt.

Vanuit het omgevingsaspect ecologie worden geen aanvullende eisen gesteld aan dit bestemmingsplan.

4.4 Water

Toetsingskader en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Veluwe.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De gemeente streeft samen met de waterschappen een duurzaam waterbeheer na. Dit houdt onder andere in dat nieuwe functies niet worden toegestaan op plaatsen die hiervoor niet geschikt zijn, of dat deze ingrepen moeten worden gecompenseerd door bijvoorbeeld ruimte te maken voor waterberging (retentie). De belangrijkste watergangen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden specifiek bestemd. Minder belangrijke watergangen en kleinere voorzieningen worden in de gebiedsbestemmingen opgenomen.

In het kader van het vooroverleg zal het bestemmingsplan ter beoordeling aan het waterschap worden aangeboden. De opmerkingen van het Waterschap Veluwe zullen in het ontwerp worden meegenomen.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is in principe een conserverend plan en maakt geen ontwikkelingen mogelijk, die de hiervoor aangegeven criteria te boven gaan. Daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren.

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Weg- en spoorlawaai

Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisering van nieuwe, geluidgevoelige objecten, zoals nieuwe (bedrijfs)woningen, maatschappelijke of recreatieve voorzieningen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheid voor andere bedrijvigheid toegestaan dan toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan.

Geluidzone motorcrossterrein

In het plangebied ligt een motorcrossterrein. Om dit terrein geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone, waarbinnen geen nieuwe geluidgevoelige functies mogen worden opgericht. De zonering, voor zover gelegen in dit plangebied, is meegenomen in het bestemmingsplan. De bestaande situatie en de perceelsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden die worden gegeven, geven geen strijdigheid met de Wet geluidhinder.

Vanuit het omgevingsaspect geluid is er dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01098-vg02_0008.jpg"

Figuur 8 Risicokaart provincie Gelderland

4.7.2 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant: Tankstation Q8 Les Routiers (Rijksweg A28, westbaan) en Camping De Vossenberg, Groenelaantje 25.

1. Tankstation Q8 Les Routiers (Rijksweg A28, westbaan).

Voor standaardsituaties kan het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl.

In de situatie rond dit tankstation valt er niets te rekenen, omdat er zich geen enkel (beperkt) kwetsbaar object bevindt binnen de 150 meter-contouren.

Hoewel het tankstation wel buiten het plangebied ligt, liggen de veiligheidscontouren wel over het plangebied heen. Deze zijn op de verbeelding en in de regels meegenomen.

2. Camping De Vossenberg (Groenelaantje 25)

De camping heeft een bovengrondse opslagtank van 5 m3. De PR 10-6 contour van 40 meter ligt net buiten de inriching. Hierbinnen liggen geen (bepert) kwetsbare objecten. De veiligheidscontour is op de verbeelding meegenomen.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van bovengenoemde inrichtingen externe veiligheid geen belemmering oplevert.

4.7.3 Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is per 1 januari 2011 in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb vervangt de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Bevi.

In of bij het plangebied ligt de leiding A-510-KR- met een uitwendige diameter van 36 inch en een werkdruk van 66,20 bar. De PR-contour ligt op 0 meter. Binnen het Binnen de inventarisatieafstand van 430 meter liggen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Het groepsrisico zal niet toenemen, omdat er in de directe omgeving van deze leiding geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

4.7.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de Nota en Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Om te kunnen bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaalde route voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten ook hier eerst het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden berekend. Het rijk heeft een ontwerp voor Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen spelen belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid een grote rol. Er zijn steeds meer ontwikkelingen in Nederland zichtbaar die zorgen voor spanning tussen deze belangen. Met het doel een duurzaam evenwicht te creëren tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid is, het Basisnet ontstaan.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is een project met drie werkgroepen voor water, weg en spoor. Daarin zitten vertegenwoordigers van rijk, provincies, gemeenten, infrastructuurbeheerders, chemische industrie en vervoerders van gevaarlijke stoffen. Zij worden daarbij ondersteund door adviesbureaus die de ruimtelijke plannen in kaart brengen en risicoberekeningen uitvoeren. Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur.

Weg

Uit het (ontwerp) Basisnet Weg blijkt dat A28 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) heeft, en dat een dergelijke contour voor deze weg ook niet wordt verwacht op basis van het hoogste groeiscenario (Global Economy).

De weg heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*oriëntatiewaarde ligt.

Wel moet bij de A28 rekening worden gehouden met een PAG.

Water

Er zijn in of in de directe omgeving van het plangebied geen waterwegen gelegen, waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt.

Spoor

Er loopt een spoorlijn door het buitengebied van de gemeente Nunspeet, namelijk de verbinding Zwolle-Amersfoort. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van het Basisnet Spoor blijkt dat 10-6 PR-contour binnen het spoor valt.

Verder vormt het plangebied gezien het conserverend karakter voor het groepsrisico geen (mogelijk) aandachtspunt.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied (zoals een dorpscentrum) kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwvestiging van bedrijven, tenzij het gaat om vervanging van de bestaande bedrijven door gelijksoortige of minder belastende bedrijven of om het uitoefenen van (kleinschalige) beroepsmatige activiteiten aan huis (zoals een administratiekantoor). Het gemeentelijk beleid is gericht op concentratie van bedrijven op bestaande en nieuw aan te leggen bedrijfsterreinen elders in de gemeente.

Daarmee is er vanuit milieuzonering geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.9 Bodem

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is in principe een conserverend plan en maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvoor nader onderzoek van de bodem noodzakelijk is.

Vanuit het aspect bodem is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruik- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op het omgevingsvergunningenstelsel

Het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is in de planregels opgenomen. Het gaat niet om bouwen maar om het uitvoeren van werkzaamheden zoals egaliseren, diepploegen, het aanplanten of kappen van bomen of het aanleggen van recreatieve paden. Afhankelijk van de bestemming of de specifieke gebiedswaarden zijn bepaalde werkzaamheden toegestaan, verboden of mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend.

Toepassing van het omgevingsvergunningstelsel

In de bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is aangegeven voor welke werken dan wel werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Bepaalde werken en werkzaamheden kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden aantasten. Daarom moet eerst getoetst worden in hoeverre de werken of werkzaamheden de waarden niet onevenredig aantasten. Als de waarden niet worden aangetast dan zal er een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden verleend kunnen worden. De afweging gebeurt aan de hand van het evenredigheidsbeginsel. Er wordt gekeken naar het belang van het een afgewogen tegen het belang van het ander. Per gebied kan het belang van het een zwaarder of lichter wegen dan in een ander gebied. De bestemming in combinatie met de dubbelbestemmingen bepaalt de rangorde van functies en de daarmee verbonden waarden. Indien er voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is, maar de werkzaamheden vallen onder 'normale exploitatie en beheer', dan is een omgevingsvergunning niet nodig. Daarnaast is een omgevingsvergunning niet nodig voor werkzaamheden op of in gronden onder bestaande gebouwen en in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

Normale exploitatie en beheer

In de regels is bij de omgevingsvergunning opgenomen dat er een uitzondering geldt voor werken en werkzaamheden 'die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen'. De vraag is dan wat valt er onder normaal beheer of onder normale exploitatie?

Dit zijn werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd.

Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

Hierna zijn voorbeelden opgenomen van werkzaamheden die in principe niet omgevingsvergunningplichtig zijn:

Voorbeelden van normaal landschaps- en natuuronderhoud:

  • Periodiek uitdunnen en snoeien van singels en bossen.
  • Knotten van bomen.
  • Opvullen van open plekken in singel.
  • Flauwer maken van oevers.
  • Schoonmaken en herstellen van poelen, dobben, kolken en pingoruïnes.
  • Wateren ondieper maken.
  • Beschermingsmiddelen nesten weidevogels plaatsen.
  • Opslag verwijderen (bijv. op heide).
  • Alle werkzaamheden op basis van een beheerplan voor een natuurgebied.

Afwegingscriteria

De algemene criteria voor de afweging van de economische doelmatigheid en het maatschappelijk belang van de geplande activiteit zijn:

De locatie van de geplande activiteit.
Vindt de activiteit bijvoorbeeld plaats in directe aansluiting op het bestemmingsvlak of midden in het veld? Dit is bijvoorbeeld van belang bij het aanleggen van aarden wallen en in open gebieden (een ingreep wordt dan heel zichtbaar of verstoord een relatief groot leefgebied voor weidevogels).

De omvang van de activiteit.
Gaat het om een kleine of een grote oppervlakte waarover de ingreep plaatsvindt? Overigens: ook een ingreep op een beperkt aantal m² kan grote gevolgen hebben, dit hangt samen met de aard en locatie van de activiteit. Het dempen of aanleggen van een slootje kan een natuurgebied vernatten of droogleggen.

De aard van de activiteit.
Is de activiteit voor dit specifieke gebied een redelijke activiteit. Zo zijn landbouwkundige verbeteringen wel toelaatbaar in een agrarisch gebied, maar niet in een natuurgebied.

De periode waarin de activiteit wordt ondernomen.
Is het beter om de werkzaamheden in een ander seizoen uit te voeren: kunnen activiteiten bijvoorbeeld buiten het broed- of voortplantingsseizoen van vogels en andere dieren plaatsvinden?

De mogelijkheden voor herstel en compensatie.
Is de ingreep aanvaardbaar als elders (= in de nabije omgeving) wordt gecompenseerd? Is de natuur- en boscompensatieregeling hier van toepassing? Zo ja, dan moet de regeling worden toegepast. Hier is vaak sprake van maatwerk.

Het maatschappelijk belang.
Wordt met het uitvoeren een groter maatschappelijk belang gediend? Het aanleggen van een fietspad kan een verbetering voor de verkeersveiligheid betekenen. Een nieuw natuurgebied met recreatiemogelijkheden aan de rand van een dorp dient ook een maatschappelijk belang, net als de landschappelijke inpassing van grootschalige bedrijvigheid.

Mogelijkheid voor het -laten- doen van aanvullend onderzoek
In een aantal gevallen zal een toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning complex zijn en is er onduidelijkheid over de mogelijke gevolgen van de ingreep. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aanvragen voor werken in grote gebieden, in natuurgebieden, kwetsbare gebieden of gebieden met veel overlappende waarden. Een advies van een deskundige (intern of extern) kan dan uitsluitsel geven over de toelaatbaarheid van de ingreep, een mogelijk andere wijze van werken en inpassen of over te nemen compenserende maatregelen.

De algemene zorgplicht op basis van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet is overigens altijd van toepassing.

Een paar concrete voorbeelden waarbij aanvullend advies aan de orde kan zijn:

  • Voor alle omgevingsvergunningplichtige ingrepen in het open gebied geldt dat aangetoond moet zijn dat er geen nadelige gevolgen ontstaan voor de weidevogelpopulatie. Bij kleine ingrepen kan dit mogelijk eenvoudig worden beredeneerd en onderbouwd. Voor grote ingrepen (zoals ingrepen in of met invloed op grote gebieden) of bij twijfel is het aan te raden een ter zake deskundig ecoloog een advies uit te laten brengen. Vogels vallen immers onder een 'zwaar' beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Zorgvuldigheid is hier van belang.
  • Bij alle ingrepen in natuur- en bosgebieden geldt dat de afweging moet worden gemaakt of er een nader onderzoek noodzakelijk is. Zie hiervoor ook de afwegingscriteria: is er schade te verwachten? Een ecologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een ter zake deskundige ecoloog.
  • Bij grote ingrepen in de waterhuishouding of ingrepen in een waterhuishoudkundig kwetsbaar gebied kan het waterschap advies geven over het wel of niet verlenen van de vergunning, een andere wijze van uitvoeren of compenserende maatregelen.
  • Een verkeersdeskundige kan advies geven over het aanleggen van recreatieve paden, in relatie tot bijvoorbeeld de verkeersveiligheid.

Nadere onderzoeken worden aangeleverd door de initiatiefnemer en vinden dus plaats op hun kosten. De verstoorder betaalt. Als de gemeente zelf nader advies wil inwinnen of een second opinion wil inwinnen komen deze kosten voor haar eigen rekening.

Wanneer wordt verwezen naar elementen zoals deze aanwezig zijn wordt bedoeld zoals deze aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.  

Algemeen geldende omgevingsvergunningsplichtige activiteiten

Archeologie

Voor grondwerkzaamheden, het verlagen van het waterpeil, het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd of het aanleggen van ondergrondse leidingen is in gebieden waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, een omgevingsvergunning vereist. Er zijn uitzonderingen. Het is niet nodig als er op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de waarden beschermd kunnen worden door technische maatregelen, opgraving of dat de werkzaamheden begeleid worden door een archeologisch deskundige. Het kan ook zijn dat eerder archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat geen waarden aanwezig zijn. Daarnaast is een omgevingsvergunning niet vereist voor werkzaamheden die worden uitgevoerd onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen. In dat laatste geval is er vrijwel altijd sprake van geroerde gronden. Zoals aangegeven in paragraaf 4.2 is er één soort archeologische gebied te onderscheiden. Bij gebieden waar waarden worden verwacht, worden deze bij een beperkte oppervlakte van de werken, niet verstoord. Dan is een omgevingsvergunning ook niet vereist.

Aanbrengen van verhardingen

Het gaat hier om verhardingen ten behoeve van infrastructuur (verkeersfunctie) met een dusdanige oppervlakte dat er geen sprake meer is van bijvoorbeeld een kavelpad, maar van wegen of parkeerterreinen. Het aanleggen van nieuwe wegen, parkeerterreinen en andere grote verharde oppervlakken kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding, natuurwaarden of de verkeersveiligheid. Een toets is daarom vereist. De noodzaak van de verharding moet worden aangetoond door de aanvrager. Afhankelijk van de locatie vindt een afweging plaats: in natte gebieden moet het afstromende hemelwater goed worden afgevoerd en bij aansluitingen op andere wegen is de verkeersveiligheid van belang. De aan te leggen verharding moet ten dienste zijn van de bestemming.

Aanbrengen van ondergrondse leidingen

Aanbrengen van leidingen is omgevingsvergunningsplichtig omdat leidingen dieper dan 50 cm de bodem in worden gelegd, de bodem, bodemstructuur en eventuele archeologische bodemschatten worden hierdoor verstoord. Ook is het wenselijk om voorafgaand aan het aanleggen van leidingen te toetsen of bijvoorbeeld de afstand tot een woning voldoende groot is in verband met de veiligheid.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Algemeen

Alvorens in te gaan op de specifieke bestemmingen zijn hierna enkele algemene uitgangspunten binnen de bestemmingen nader uitgelegd.

Bestaand

In de regels wordt veelvuldig verwezen naar de bestaande situatie.

Voor bouwwerken en gebruik is dat de situatie op het moment van inwerkingtreding van dit plan. Onder bestaande oppervlakte wordt tevens de ten tijde van het inwerkingtreden van het plan reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde oppervlakte begrepen.


De bestaande situatie herleidt de gemeente in de eerste plaats uit de gedane inventarisatie. Er is een inventarisatie verricht, waarbij op perceelsniveau is gekeken naar het type bebouwing, de omvang van de bebouwing en de gebruiksvormen. Bovendien beschikt de gemeente over recente luchtfoto's vanwaar op schaal de bouwwerken, de percelen en de landschapselementen kunnen worden herleid. Daarnaast hanteert de gemeente het vergunningenarchief, waarin alle perceelsgewijze vergunningen zijn opgeslagen. Vanuit die gegevens kunnen bijvoorbeeld de afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Ook de WOZ legt jaarlijks de perceelsgegevens vast. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze optelsom aan gegevens biedt een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip 'bestaand'.

Bestaand heeft daarbij alleen betrekking op wat nu afwijkt en wordt vervangen en niet voor alle bebouwing op het perceel.


10% afwijking

Bij hoge uitzondering kan door middel van een afwijking worden toegestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% afgeweken wordt. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is, dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken.

Woonhuizen/ bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Het onderscheid tussen de woonhuizen, als zijnde de hoofdgebouwen binnen de woonbestemmingen en de bedrijfswoningen enerzijds en de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken anderzijds, is uitsluitend gebaseerd op ruimtelijke aspecten, zoals de afmetingen, de situering en de bouwkundige ondergeschiktheid. De diverse begripsbepalingen zijn vanuit de ruimtelijke interpretatie opgezet en dienen ook als zodanig te worden gelezen. Bij het bepalen van het onderscheid wordt expliciet niet gekeken naar de functie van de ruimtes.

De oppervlakte van het woonhuis of de bedrijfswoning is de oppervlakte zonder alle bijbehorende en daarmee ondergeschikt aan en bij het gebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken, waaronder ondergeschikte uitbreidingen van woonruimtes, serres, en dergelijke.

Voorgevel

De voorgevel is bij het hanteren van de regels het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een woonhuis of een bedrijfswoning, waarbij erkers en uitbouwen aan de voorzijde niet meetellen. Het is dus vaak in dat opzicht de authentieke voorgevel. Een woning heeft maar één voorgevel.

5.3.1 Enkelbestemmingen

5.3.1.1 Bedrijf

Onder de bestemming Bedrijf vallen de niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel zijn de bedrijven bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf. De bestemming biedt de bedrijven enige uitbreidingsmogelijkheden. Dit verschilt per gebied.

Binnen de bestemming zijn de bedrijfssoorten toegestaan die zijn genoemd in bijlage 2 van de regels onder de categorieën 1 en 2 van de VNG-Bedrijvenlijst. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied.

De bestaande zwaardere bedrijven zijn opgenomen in de adressenlijst in de regels.

Door de aard en ruimtelijke invloed van enkele bedrijven is de bestemming 'Bedrijf' voor deze situaties verbijzonderd. Het betreft:

5.3.1.2 Dienstverlening

De in het plangebied aanwezige dienstverlenende instellingen en bedrijven, inclusief kantoren, vallen onder de bestemming Dienstverlening. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwe dienstverlenende instellingen en bedrijven.

5.3.1.3 Groen

De in het plangebied gelegen groengebieden hebben een bestemming Groen gekregen.

5.3.1.4 Horeca

De in het plangebied aanwezige hotels, restaurants, cafés en pensions vallen onder de bestemming Horeca. Uitwisseling van horecafuncties is niet mogelijk. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwe horecabedrijven.

5.3.1.5 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk heeft betrekking op de maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied. Doordat er sprake is van verschil in ruimtelijke kenmerken en effecten, is de bestemming specifiek toegespitst op de betreffende situaties. De verschillende functies zijn niet uitwisselbaar. Via een afwijking is enige uitbreiding mogelijk.

5.3.1.6 Natuur - Landschap
  • Algemeen
    De natuurgebieden groter dan twee hectare zijn bestemd als Natuur - Landschap. Dit geldt ook voor kleinere, maar karakteristieke, natuurgebieden of gebiedjes die voor het landschap van grote waarde zijn, zoals de houtwallen. De hoofdfunctie van de gebieden is natuur, met de daarmee samenhangende landschappelijke waarden. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt in typen natuurgebieden, zoals natte of droge natuurgebieden, bos of heide. Dit biedt flexibiliteit voor de natuurbeheerder en voorkomt een verbeelding met snippers met verschillende bestemmingen. In de overige gebiedsbestemmingen zijn de kleine, verspreid voorkomende natuur- en bosgebieden medebestemd. Doel van de bestemming is om te komen tot behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden.

  • Toegestane bouwwerken en voorzieningen
    In de bestemming zijn alleen (andere) bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Het gaat dan om voorzieningen ten behoeve van het beheer en onderhoud van het natuurgebied of voor het recreatieve medegebruik of de waterhuishouding. Bestaande infrastructurele voorzieningen zijn meebestemd. Voor nieuwe voorzieningen, zoals fietspaden, is een omgevingsvergunning met bijbehorende toetsen vereist.
  • via een afwijking waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, is het mogelijk om wandel- en fietspaden aan te leggen. Dit is alleen mogelijk als dit mogelijk is binnen de gegeven natuurlijke waarden, dus minder verstoring en doorsnijding. Hiervoor is een omgevingsvergunning vereist.

  • Omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden
    Via het omgevingsvergunningenstelsel is het mogelijk om bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren als hierbij de natuur- en landschapswaarden niet worden geschaad. Normaal onderhoud van het natuurgebied, of onderhoud en beheer in het kader van een vastgesteld beheersplan valt niet onder het omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.1.7 Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie is van toepassing op de dagrecreatie en niet op de verblijfsrecreatie.

5.3.1.8 Recreatie - Recreatiewoning

De bestemming Recreatie - Recreatiewoning is van toepassing op de recreatiewoningen. De recreatieterreinen zijn opgenomen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen.

5.3.1.9 Sport

De bestemming Sport ligt op de sportlocaties in het plangebied. Door de verschillende ruimtelijke invloeden en aard van de activiteiten, zijn de functies specifiek bestemd. De omvang van de bebouwing is vastgelegd in de regels en er is geen omzetting naar andere sportfuncties mogelijk. Via afwijking is enige uitbreiding mogelijk.

5.3.1.10 Verkeer

Onder de bestemming Verkeer zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de ontsluitende functie van het gebied voorop staat.

Voorts is het aantal rijstroken vastgelegd via het strijdig gebruik zodat er niet zonder bestemmingswijzigingen een verandering in het profiel kan worden aangebracht. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat door een verandering aan de weg de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige functies kan veranderen.

Naast de wegen in het plangebied is de bestemming 'Verkeer' specifiek toegespitst op het spoort met de bestemming:

5.3.1.11 Wonen

De bestemming Wonen heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. In bepaalde gevallen is het daarbij wenselijk dat op een deel van het bestemmingsvlak geen gebouwen kunnen worden gebouwd, bijvoorbeeld ter plaatse van een (sier)tuin. In die gevallen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten-bebouwing' opgenomen.

Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Het hoofdgebouw, dat is het woonhuis, is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Bij een 'normaal' woonhuis is dat eenvoudig te bepalen. Er zijn echter ook specifieke bouwtypes, veelal voormalige agrarische boerderijpanden, waarbij het bouwtype zich kenmerkt te bestaan uit verschillende delen. Het geheel is dan aan te merken als hoofdgebouw. Het hoofdgebouw wordt in dat geval niet opgedeeld in een hoofdgebouw met aanbouwen of iets dergelijks. Als namelijk een onderdeel van het hoofdgebouw zou worden afgehaald, is er geen sprake meer van het specifieke bouwtype.

Het woonhuis mag een maximale oppervlakte hebben van 120 m². Daarnaast worden bijbehorende bouwwerken gezien als gebouwen die functioneel gebonden zijn aan het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer, een serre, garage, berging, en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De bereikbaarheid of de scheiding van andere ruimtes is voor deze ruimtelijke benadering niet van belang. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden bewoond. Onder een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt ook een bouwwerk bedoeld dat met een enkele sluis aan het woonhuis is verbonden. Een dergelijk bouwwerk manifesteert zich in ruimtelijk opzicht als vrijstaand en wordt om die reden ook als zodanig aangemerkt.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep als de oppervlakte niet groter is dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis en bijbehorende bouwwerken en niet meer bedraagt dan 50 m2. Dit is geregeld in het strijdig gebruik.

5.3.2 Dubbelbestemmingen

5.3.2.1 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming Leiding - Riool heeft betrekking op de watertransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

5.3.2.2 Waarde - Archeologie 2

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m², waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval één of meer voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor werken en werkzaamheden, anders dan bouwen, groter dan 2500m² is een vergunning vereist. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

5.3.3 Gebiedsaanduidingen

5.3.3.1 geluidzone - motorsportterrein

De gronden die vallen binnen de geluidzone van het motorsportterrein, hebben de aanduiding geluidzone gekregen. Binnen deze gronden mag alleen geluidsgevoelige bebouwing worden gerealiseerd of uitgebreid als de geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt.

5.3.3.2 overige zone - ehs

De ehs gebieden zijn apart in het bestemmingsplan aangeduid. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig om te bepalen of er geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden.

5.3.3.3 veiligheidszone - lpg

De risicocontouren van de LPG stations zijn aangeduid op de verbeelding. Binnen deze zones kunnen geen (beperkt) kwetsbare objecten zoals woningen, worden gerealiseerd.

5.3.3.4 wetgevingszone - natura 2000

Het Natura 2000-gebied is apart in het bestemmingsplan aangeduid. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig om te bepalen of er geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en handhaving

6.1 Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of het bestemmingsplan maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is. Op de maatschappelijk uitvoerbaarheid wordt ingegaan in hoofdstuk 7.

Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier een bestaande situatie betreft waaraan een planologische regeling is toegekend. Aan de realisatie van deze regeling zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Uitvoering van het bestemmingsplan wordt overgelaten aan particulier initiatief.

Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten ven het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.


Het onderhavige bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in de meeste gevallen geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.


Voor de hierboven genoemde bouwmogelijkheden geldt dat dit gedeeltelijk bouwmogelijkheden betreft die reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld.


Ten aanzien van de door dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wro en het Bro vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000, er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatkosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Gezien het feit dat alle in onderhavig bestemmingsplan de meeste opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen. Voor de bouwplannen die hier niet onder vallen, worden anterieure overeenkomsten gesloten met particulieren.


Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden. Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

6.2 Planschaderisico

Op grond van de Wro kan degene die schade lijdt door een oorzaak als genoemd in artikel 6.1 lid 2 Wro (bijvoorbeeld een bepaling van een bestemmingsplan of een projectbesluit) op grond van artikel 6.1 lid 1 en verder Wro een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade indienen bij burgemeester en wethouders van de gemeente, waarvan de gemeenteraad het desbetreffende planologische besluit (bijvoorbeeld het bestemmingsplan of het projectbesluit) heeft vastgesteld.

Burgemeester en wethouders kennen op aanvraag een tegemoetkoming in schade toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Voordat het college toekomt aan het vergoeden van een tegemoetkoming in de schade ex art. 6.1 e.v. Wro, dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan:

  • De aanvrager dient belanghebbende te zijn.
  • De planologische maatregel is onherroepelijk.
  • De schade houdt causaal verband met de planologische maatregel.
  • De nieuwe planologische maatregel is nadeliger voor de belanghebbende dan de voorheen geldende planologische maatregel.
  • De schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van de nieuwe planologische maatregel dient door de belanghebbende te worden aangetoond, alsmede de omvang ervan.
  • Er dient geen sprake te zijn van passieve of actieve risicoaanvaarding.
  • De schade is niet anderszins verzekerd.
  • Er geldt een normaal maatschappelijk risico van in ieder geval 2% van het inkomen van de aanvrager of van de waarde van de onroerende zaak die door de planologische maatregel wordt getroffen.

6.3 Handhaving

De gemeente heeft een algemeen handhavingsbeleid voor overtredingen op de bestemmingsplanregelingen. Door middel van verschillende stappen en sancties kan de gemeente optreden tegen begane overtredingen.

Afwijkingen

In het bestemmingsplan zijn een groot aantal afwijkingsregelingen opgenomen. Met name voor de algemene 10%-afwijking geldt dat deze in de praktijk als een 'bij recht'-regeling wordt gebruikt. De gemeente Nunspeet gaat deze regeling weer als een uitzondering toepassen, in bijzondere situaties wordt hiervoor een omgevingsvergunning verleend.

Voor de overige in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingen geldt dat deze voorzien in ontwikkelingen die in principe toegestaan en gewenst zijn, maar die de gemeente nog wel graag wil toetsen op bijvoorbeeld mogelijke overlast of schade aan natuur en landschap.

De gemeente is van mening dat een afwijking weer een uitzondering moet worden in plaats van regel. Omdat het bestemmingsplan straks weer up-to-date is, kan het gebruik maken van de afwijkingsregelingen ook beperkt blijven.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak en overleg

Gezien het conserverend karakter van het bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter visie gelegd. Tijdens deze periode wordt het bestemmingsplan tevens aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder de mogelijkheid worden geboden zienswijzen kenbaar te maken.

Het bestemmingsplan is op 27 november 2014 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. In bijlage 1 zijn de binnengekomen zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. In bijlage 2 zijn de wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen en enkele ambtshalve wijzigingen in een overzicht weergegeven.

Nadat de vaststelling van het bestemmingsplan wordt gepubliceerd ligt het plan weer gedurende zes weken ter inzage. In deze periode kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.