direct naar inhoud van 6.2 Toelichting op het omgevingsvergunningenstelsel
Plan: BUITENGEBIED 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01045-vg04

6.2 Toelichting op het omgevingsvergunningenstelsel

Het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is in de planregels opgenomen. Het gaat niet om bouwen maar om het uitvoeren van werkzaamheden zoals egaliseren, diepploegen, het aanplanten of kappen van bomen of het aanleggen van recreatieve paden. Afhankelijk van de bestemming of de specifieke gebiedswaarden zijn bepaalde werkzaamheden toegestaan, verboden of mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend.

Toepassing van het omgevingsvergunningstelsel

In de bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is aangegeven voor welke werken dan wel werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Bepaalde werken en werkzaamheden kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden aantasten. Daarom moet eerst getoetst worden in hoeverre de werken of werkzaamheden de waarden niet onevenredig aantasten. Als de waarden niet worden aangetast dan zal er een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden verleend kunnen worden. De afweging gebeurt aan de hand van het evenredigheidsbeginsel. Er wordt gekeken naar het belang van het een afgewogen tegen het belang van het ander. Per gebied kan het belang van het een zwaarder of lichter wegen dan in een ander gebied. De bestemming in combinatie met de dubbelbestemmingen bepaalt de rangorde van functies en de daarmee verbonden waarden. Indien er voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is, maar de werkzaamheden vallen onder 'normale exploitatie en beheer', dan is een omgevingsvergunning niet nodig. Daarnaast is een omgevingsvergunning niet nodig voor werkzaamheden op of in gronden onder bestaande gebouwen en in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

Normale exploitatie en beheer

In de regels is bij de omgevingsvergunning opgenomen dat er een uitzondering geldt voor werken en werkzaamheden 'die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen'. De vraag is dan wat valt er onder normaal beheer of onder normale exploitatie?

Dit zijn werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd.

Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

Hierna zijn voorbeelden opgenomen van werkzaamheden die in principe niet omgevingsvergunningplichtig zijn:

Voorbeelden van normaal agrarisch gebruik

  • Maaien, beweiden en bemesten van grasland.
  • Verbeteren van het grasland door het scheuren van de grasmat en het direct opnieuw inzaaien.
  • Ploegen en cultiveren van bouwland, met uitzondering van diepploegen.
  • Verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt.
  • Maaien en schonen van sloot en slootkant.
  • Het aanleggen van paden ter directe ontsluiting van een agrarisch bestemmingsvlak (oprit).

Voorbeelden van normaal landschaps- en natuuronderhoud:

  • Periodiek uitdunnen en snoeien van singels en bossen.
  • Knotten van bomen.
  • Opvullen van open plekken in singel.
  • Flauwer maken van oevers.
  • Schoonmaken en herstellen van poelen, dobben, kolken en pingoruïnes.
  • Wateren ondieper maken.
  • Beschermingsmiddelen nesten weidevogels plaatsen.
  • Opslag verwijderen (bijv. op heide).
  • Alle werkzaamheden op basis van een beheerplan voor een natuurgebied.

Afwegingscriteria

De algemene criteria voor de afweging van de economische doelmatigheid en het maatschappelijk belang van de geplande activiteit zijn:

De locatie van de geplande activiteit.
Vindt de activiteit bijvoorbeeld plaats in directe aansluiting op het bestemmingsvlak of midden in het veld? Dit is bijvoorbeeld van belang bij het aanleggen van aarden wallen en in open gebieden (een ingreep wordt dan heel zichtbaar of verstoord een relatief groot leefgebied voor weidevogels).

De omvang van de activiteit.
Gaat het om een kleine of een grote oppervlakte waarover de ingreep plaatsvindt? Overigens: ook een ingreep op een beperkt aantal m² kan grote gevolgen hebben, dit hangt samen met de aard en locatie van de activiteit. Het dempen of aanleggen van een slootje kan een natuurgebied vernatten of droogleggen.

De aard van de activiteit.
Is de activiteit voor dit specifieke gebied een redelijke activiteit. Zo zijn landbouwkundige verbeteringen wel toelaatbaar in een agrarisch gebied, maar niet in een natuurgebied.

De periode waarin de activiteit wordt ondernomen.
Is het beter om de werkzaamheden in een ander seizoen uit te voeren: kunnen activiteiten bijvoorbeeld buiten het broed- of voortplantingsseizoen van vogels en andere dieren plaatsvinden?

De mogelijkheden voor herstel en compensatie.
Is de ingreep aanvaardbaar als elders (= in de nabije omgeving) wordt gecompenseerd? Is de natuur- en boscompensatieregeling hier van toepassing? Zo ja, dan moet de regeling worden toegepast. Hier is vaak sprake van maatwerk.

Het maatschappelijk belang.
Wordt met het uitvoeren een groter maatschappelijk belang gediend? Het aanleggen van een fietspad kan een verbetering voor de verkeersveiligheid betekenen. Een nieuw natuurgebied met recreatiemogelijkheden aan de rand van een dorp dient ook een maatschappelijk belang, net als de landschappelijke inpassing van grootschalige bedrijvigheid.

Mogelijkheid voor het –laten– doen van aanvullend onderzoek
In een aantal gevallen zal een toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning complex zijn en is er onduidelijkheid over de mogelijke gevolgen van de ingreep. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aanvragen voor werken in grote gebieden, in natuurgebieden, kwetsbare gebieden of gebieden met veel overlappende waarden. Een advies van een deskundige (intern of extern) kan dan uitsluitsel geven over de toelaatbaarheid van de ingreep, een mogelijk andere wijze van werken en inpassen of over te nemen compenserende maatregelen.

De algemene zorgplicht op basis van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet is overigens altijd van toepassing.

Een paar concrete voorbeelden waarbij aanvullend advies aan de orde kan zijn:

  • Voor alle omgevingsvergunningplichtige ingrepen in het open gebied geldt dat aangetoond moet zijn dat er geen nadelige gevolgen ontstaan voor de weidevogelpopulatie. Bij kleine ingrepen kan dit mogelijk eenvoudig worden beredeneerd en onderbouwd. Voor grote ingrepen (zoals ingrepen in of met invloed op grote gebieden) of bij twijfel is het aan te raden een ter zake deskundig ecoloog een advies uit te laten brengen. Vogels vallen immers onder een 'zwaar' beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Zorgvuldigheid is hier van belang.
  • Bij alle ingrepen in natuur- en bosgebieden geldt dat de afweging moet worden gemaakt of er een nader onderzoek noodzakelijk is. Zie hiervoor ook de afwegingscriteria: is er schade te verwachten? Een ecologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een ter zake deskundige ecoloog.
  • Bij grote ingrepen in de waterhuishouding of ingrepen in een waterhuishoudkundig kwetsbaar gebied kan het waterschap advies geven over het wel of niet verlenen van de vergunning, een andere wijze van uitvoeren of compenserende maatregelen.
  • Het aanleggen van boom- en sierkwekerijen en de bijbehorende werkzaamheden kunnen, afhankelijk van de locatie, een grote impact op het landschap hebben. Een advies van een landschapsdeskundige kan nuttig zijn.
  • Een verkeersdeskundige kan advies geven over het aanleggen van recreatieve paden, in relatie tot bijvoorbeeld de verkeersveiligheid.

Nadere onderzoeken worden aangeleverd door de initiatiefnemer en vinden dus plaats op hun kosten. De verstoorder betaalt. Als de gemeente zelf nader advies wil inwinnen of een second opinion wil inwinnen komen deze kosten voor haar eigen rekening.

Wanneer wordt verwezen naar elementen zoals deze aanwezig zijn wordt bedoeld zoals deze aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.  

Algemeen geldende omgevingsvergunningsplichtige activiteiten

Archeologie

Voor grondwerkzaamheden, het verlagen van het waterpeil, het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd of het aanleggen van ondergrondse leidingen is in gebieden waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, een omgevingsvergunning vereist. Er zijn uitzonderingen. Het is niet nodig als er op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de waarden beschermd kunnen worden door technische maatregelen, opgraving of dat de werkzaamheden begeleid worden door een archeologisch deskundige. Het kan ook zijn dat eerder archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat geen waarden aanwezig zijn. Daarnaast is een omgevingsvergunning niet vereist voor werkzaamheden die worden uitgevoerd onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen. In dat laatste geval is er vrijwel altijd sprake van geroerde gronden. Zoals aangegeven in paragraaf 4.4 zijn er verschillende archeologische gebieden onderscheiden. Bij gebieden waar waarden worden verwacht, worden deze bij een beperkte oppervlakte van de werken, niet verstoord. Dan is een omgevingsvergunning ook niet vereist.

Aanbrengen van verhardingen > 200 m2

Het gaat hier om verhardingen ten behoeve van infrastructuur (verkeersfunctie) met een dusdanige oppervlakte dat er geen sprake meer is van bijvoorbeeld een kavelpad, maar van wegen of parkeerterreinen. Het aanleggen van nieuwe wegen, parkeerterreinen en andere grote verharde oppervlakken kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding, natuurwaarden of de verkeersveiligheid. Een toets is daarom vereist. De noodzaak van de verharding moet worden aangetoond door de aanvrager. Afhankelijk van de locatie vindt een afweging plaats: in natte gebieden moet het afstromende hemelwater goed worden afgevoerd en bij aansluitingen op andere wegen is de verkeersveiligheid van belang. De aan te leggen verharding moet ten dienste zijn van de bestemming.

Aanbrengen van ondergrondse leidingen

Aanbrengen van leidingen is omgevingsvergunningsplichtig omdat leidingen dieper dan 50 cm de bodem in worden gelegd, de bodem, bodemstructuur en eventuele archeologische bodemschatten worden hierdoor verstoord. Ook is het wenselijk om voorafgaand aan het aanleggen van leidingen te toetsen of bijvoorbeeld de afstand tot een woning voldoende groot is in verband met de veiligheid.

Aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen

Het aanleggen van wandel- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen (routeborden, informatieborden, picknickvoorziening, TOP etc.) kan verstoring voor mens en dier geven. Door middel van de vergunning kan nog een afweging worden gemaakt over de locatie in relatie tot bijvoorbeeld nabijgelegen woningen, bedrijven, landschapswaarden of natuurgebieden of op het aspect verkeersveiligheid.

Toetsing per bestemming

Gebiedsbestemming agrarisch

Dit zijn de gebieden die over het algemeen goed zijn ingericht voor de landbouw, met grote(re) kavels en weinig (bijzondere) landschappelijke of natuurlijke waarden. Het verwijderen van deze landschappelijke of natuurlijke waarden kan niet zonder omgevingsvergunning.

Over de agrarische bestemming liggen de waarde dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen zien op de specifieke landschapstypen en landschappelijke kenmerken die binnen het agrarisch gebied voor komen. Binnen die dubbelbestemmingen zijn omgevingsvergunningenstelsels opgenomen die toegespitst zijn op de specifieke waarde. Enkele algemenere omgevingsvergunningen zijn in al die stelsels meegenomen. Daarmee is het niet langer noodzakelijk om binnen de agrarische gebiedsbestemming nog een omgevingsvergunningenstelsel op te nemen, omdat dat gedekt wordt door de dubbelbestemmingen.

Toetsing per gebiedswaarde (dubbelbestemmingen)

De dubbelbestemmingen "Waarde - Randmeerkust", “Waarde - Dekzandrug”, "Waarde - Overgangszone", "Waarde - Oude bouwlanden", "Waarde - Oude bouwlanden enclaves", "Waarde - Jonge heideontginning" en "Waarde - Landgoed" zijn gericht op het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijk waarden. De werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten, zijn dan ook omgevingsvergunningsplichtig. Het gaat daarbij onder meer om het vergraven en egaliseren van gronden, het aanleggen van nieuwe waterlopen, het aanleggen van houtopstanden.