direct naar inhoud van 4.3 Bodemkwaliteit
Plan: Halvemaanstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.bp0602HalveMaanstr-vs01

4.3 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het betreffende onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 8.

Het bouwplan zal in twee fasen worden uitgevoerd. De eerste fase heeft betrekking op de twee eerstgenoemde locaties (A en B) en de tweede op de derde locatie (C). Van deze drie locaties is hun respectievelijke bodemkwaliteit onderzocht:

  • A. Het perceel Halvemaanstraat - Melatensteeg

Hier heeft een actualisatie en aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezige verontreinigingen aangetoond in voorgaande onderzoeken in 1990 en 1998. Doel van dit onderzoek was het bevestigen van de onderzoeksresultaten. Daarnaast was aanvullend onderzoek naar asbest noodzakelijk.

Over het geheel genomen worden de resultaten uit de voorgaande onderzoeken bevestigd.

Conclusie

Aangevuld met de resultaten van het actualisatie-onderzoek zijn de onderstaande conclusies getrokken:

Algemeen en met betrekking tot de verontreinigingen rond de locatie:

  • 1. De feitelijke bron van de verontreinigingen is niet bekend, vermoedelijk zijn deze een gevolg van de sloop van (bedrijfs)gebouwen. Er hebben recent geen bedrijfsmatige bodembedreigende activiteiten op de locatie plaatsgevonden.
  • 2. Het archief- en veldonderzoek leveren verder geen aanwijzingen dat er nog andere verontreinigingen op het perceel kunnen voorkomen. Wel is enige correspondentie uit de jaren negentig boven water gekomen.
  • 3. Het gehele perceel is vergraven en in de bovengrond komt veel puin voor, heterogeen verspreid over de locatie. Er is sprake van een redelijk uniforme bodemopbouw.
  • 4. Het puingehalte in de bovenlaag bedraagt gemiddeld 5 tot 20 %, er is sprake van 'bodem'.
  • 5. Bij het saneringsdeel is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest, PAK en de zware metalen koper, lood en zink. Als bron van deze verontreiniging wordt de sloop van de voormalige bedrijfspanden aangewezen.
  • 6. Bij het huidige gebruik zijn er geen contactmogelijkheden, er zijn geen risico's voor de mens, ecologie of verspreiding. De locatie is geschikt voor het huidige gebruik als parkeerterrein.
  • 7. Bij de overige terreindelen komen licht verontreinigd met zware metalen en PAK voor, overigens zonder een helder verontreinigingsbeeld.
  • 8. Op het zuidelijk terreindeel is plaatselijk asbest te verwachten beneden de interventiewaarde. Op het noordelijke terreindeel zijn aan de westzijde dicht bij elkaar een tweetal asbestspots aangetroffen. Het voorkomen van meerdere asbestspots op de locatie kan niet worden uitgesloten.
  • 9. Het grondwater is niet verontreinigd.

Met betrekking tot de lood-verontreinigingen tuinen Laarstraat:

  • 1. De verontreinigingen in de puinlaag bij het geval Halvemaanstraat hebben een andere samenstelling dan de spots met loodverontreiniging in de tuinen van de Laarstraat. Er zijn geen aanwijzingen dat deze verontreinigingen een relatie hebben.
  • 2. Verontreinigingen buiten het onderzoeksterrein kunnen niet tot het geval worden gerekend door het ontbreken van een technische, ruimtelijke en organisatorische samenhang.
  • 3. De begrenzing van de verontreiniging Halvemaanstraat beperkt zich tot het onderzoeksgebied.

Samengevat heeft het actualisatieonderzoek aangetoond dat er sprake is van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' door immobiele stoffen, waar bij het huidige gebruik geen sprake is van risico's voor de mens, het ecosysteem of verspreiding van verontreinigingen. Bij het huidige gebruik zijn er slechts beperkt contactmogelijkheden. Sanering van een dergelijke verontreiniging kan plaatsvinden op een 'natuurlijk moment'. De ontwikkeling van de locatie is zo'n natuurlijk moment. Daarom is door Ingenieursbureau Land een saneringsplan (Bijlage 9) opgesteld. Doel van het saneringsplan is alle voor het saneringsplan benodigde informatie te verzamelen voor het verkrijgen van een Beschikking Saneringsplan. Deze beschikking (zie Bijlage 10) is afgegeven op 28 februari 2013 door de Provincie Gelderland.

Het saneringsplan beoogt dat de kwaliteit van de bodem van het plangebied zodanig is, dat de locatie wordt opgeleverd als geschikt is voor de functie 'wonen'. Het principe van de sanering is het verwijderen van de sterk verontreinigde grond en het scheiden van sterk en licht verontreinigde partijen grond. Na sanering van de sterke verontreinigingen zal de overige grond, licht tot matig verontreinigd met diverse componenten, worden afgegraven ten behoeve van de te realiseren bouwput. Eventuele restverontreinigingen worden afgedekt met een betonvloer van het pand. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat er dieper dan het ontgravingsniveau voor de fundering (circa 2 m-mv) nog sprake zal zijn van sterk verontreinigde grond. Er is geen aanleiding om nazorgmaatregelen te treffen.

  • B. Het perceel Halvemaanstraat 42 - 44

Deze locatie is circa 40 jaar in gebruik geweest als garagebedrijf. Er zijn tot gemiddeld 1 m -mv bijmengingen met puin- en kooldelen en plaatselijk plastic aangetroffen. Daaraan gerelateerd komen homogeen verdeeld lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie voor. Plaatselijk zijn verhogingen tot boven de tussenwaarde (koper) en boven de interventiewaarde (zink) aangetoond. Bij de interventiewaarde-overschrijding is sprake van een lokale spot van zeer beperkte omvang. Er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging, dus geldt er geen saneringsverplichting. In de zintuigelijk schone ondergrond zijn lichte verontreinigingen met enkele zware metalen aangetoond. Omdat er visueel en analytisch geen asbest is aangetoond, is nader onderzoek niet zinvol. Het grondwater is niet verontreinigd.

Conclusie

Geconcludeerd mag worden dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging, Daarom geldt er geen saneringsnoodzaak. Wel dient bij afvoer van de grond rekening te worden gehouden met extra afvoerkosten in verband met verontreinigde grond. Zodra in grond toetsingswaarden worden overschreden is eventueel vrijkomende grond niet meer onbeperkt voor hergebruik geschikt. Bij afvoer van grond van de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijn Besluit bodemkwaliteit uit te voeren. In verband met de nieuwbouwplannen kan worden overwogen om de grond te zeven en de puin- en koolresten te scheiden van de grond. Het betreffende onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 11.

  • C. Het perceel Laarstraat 61

De onderzochte locatie heeft een oppervlakte van circa 430 m2. Uit historische informatie is gebleken dat er zich plaatselijk een matige verontreiniging met lood en zink bevindt in de bovengrond van de locatie. De bodem bestaat uit matig fijn zand, plaatselijk is een laagje zandige klei aangetroffen. In de bodem is, tot een diepte van circa 1,5 m-mv, puin aangetroffen. In of op de bodem is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de bovengrond is een heterogeen verspreide, matig tot sterke verontreiniging met lood en zink aangetoond. In de aangetroffen Iaag zandige klei zijn geen verontreinigingen aangetoond, in het grondwater is een lichte verhoging met barium aangetoond.

Conclusie

Op basis van de aangetroffen verontreinigingen wordt de hypothese 'verdacht' voor het voorkomen van bodemverontreinigingen bevestigd. De verontreinigingen worden gerelateerd aan het aanwezige puin en diverse activiteiten in het verleden. Indien in het kader van de herstructurering grond van de locatie moet worden afgevoerd dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Het betreffende onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 12.