direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zaltbommel, Waluwe Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavige herziening van het bestemmingsplan heeft betrekking op het gedeelte van het bestemmingsplan 'De Waluwe II, fase 2' waarvoor nog geen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, sinds de vaststelling van dit bestemmingsplan op 24 april 2008.

Een belangrijke aanleiding voor deze herziening zit in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In dit artikel is bepaald dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moet worden vastgesteld, de zogenaamde actualisatieverplichting.

Op basis van de meest recente inzichten en de actuele stand van zaken (de woningen in het deelgebied 'Parkeiland' zijn vrijwel gereed) is er inmiddels een geactualiseerde stedenbouwkundige onderlegger opgesteld voor 'De Waluwe Oost' (= nieuwe benaming voor 'De Waluwe II, fase 2').

Voor de gronden waarvoor inmiddels het bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Waluwe Parkeiland' is vastgesteld (d.d. 27 februari 2014) hoeft het geldende planologische regime overigens niet herzien te worden. Hetzelfde geldt voor de wegen en woningen die al zijn gerealiseerd op basis van het bestemmingsplan 'De Waluwe II, fase 2' buiten het woongebied 'Parkeiland'; Die wegen en woningen zijn inmiddels opgenomen in de vastgestelde beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel' (d.d. 22 september 2016).

Onderhavige herziening betreft voor het grootste gedeelte een beleidsneutrale herziening van het resterende deel van het geldende bestemmingsplan, waarbij de gemeente uitgaat van de geldende planologische rechten. Inmiddels zijn echter de hockeyvelden uitgeplaatst en zijn ook deze gronden beschikbaar voor woningbouw. Voor deze gronden wordt het geldende bestemmingsplan daarom herzien met onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

De nieuwbouwwijk 'De Waluwe' is gelegen aan de zuidzijde van de kern Zaltbommel. De wijk ligt tussen de Rijksweg A2 in het oosten, de bestaande woonwijk de Vergt in het noorden en de Steenweg (N322) in het zuiden.

Navolgende afbeeldingen toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0001.jpg" Globale ligging plangebied (rode omkadering, Bron: maps.google.nl)

De Waluwe is onderverdeeld in meerdere deelgebieden, waarvan alleen 'De Waluwe-Oost' binnen het plangebied is gelegen. Met een rode omkadering is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0002.jpg" Globale begrenzing plangebied binnen 'De Waluwe' (rode omkadering; bron: IMOSS, Stedenbouwkundige onderbouwing Waluwe Oost, Zaltbommel, d.d. 24 juni 2016, bewerking buro WAALBRUG)

  • In de zone direct langs de A2 zijn kantoorgebouwen gerealiseerd in de periode 1998 - 2001;
  • In deelgebied 'De Waluwe I' (ten westen van de Alfred Smithlaan - Hertog Karellaan) zijn woningen gebouwd in de periode 1995 - 2006;
  • In het centrumgebied aan de noordzijde is winkelcentrum 'De Portage' gevestigd. Dit gebied is inmiddels opgeleverd;
  • Het deelgebied 'Parkeiland' betreft een monofunctioneel woongebied. Dit gebied is (vrijwel) helemaal gerealiseerd in de periode 2014 tot nu. De laatste woningen in het woongebied 'Parkeiland' worden in 2018 opgeleverd;
  • Deelgebied 'De Waluwe Noord' bestaat uit de voormalige voetbalvelden en de locatie van 'The American Roadhouse'. Aan de noordoostzijde van dit deelgebied vindt op dit moment de realisatie van een maatschappelijke zone plaats met een school en een indoor sportaccommodatie.

In het plangebied zelf zijn inmiddels ook enkele woningen opgeleverd. Deze woningen worden in dit bestemmingsplan voorzien van de meer passende bestemming 'Wonen'.

1.3 Geldende plannen

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Waluwe II, fase 2', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 24 april 2008. Bij besluit van 21 november 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland het bestemmingsplan goedgekeurd. Tegen dit besluit is vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Met de uitspraak van de ABRS van 16 december 2009 is de goedkeuring door GS voor wat betreft het plandeel met de bestemming 'Woongebied (WG)' vernietigd.

Uiteindelijk heeft het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland op 26 april 2013 het bestemmingsplan, in de vorm van een heroverwegingsbesluit, opnieuw goedgekeurd na het afsluiten van een overeenkomst met de partij die beroep ingesteld had. Aansluitend is het bestemmingsplan, inclusief de bestemming 'Woongebied' onherroepelijk geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0003.png"
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (blauwe omkadering)

Zoals te zien op voorgaande afbeelding bestaat het plangebied vrijwel alleen uit gronden die in het geldende bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming 'Woongebied'. Alleen aan de uiterste noordzijde valt een klein deel binnen de bestemming 'Gemengd'.

De voormalige hockeyvelden aan de zuidoostzijde van het plangebied vallen inmiddels binnen de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel' en zijn hierin voorzien van de bestemming 'Sport'. De beheersverordening is vastgesteld op 22 september 2016. Om ook hier woningbouw mogelijk te maken wordt de beheersverordening voor de gronden ter hoogte van de voormalige hockeyvelden herzien.

De overige gronden die wel in het oorspronkelijke bestemmingsplan waren opgenomen, vallen inmiddels binnen het bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Waluwe Parkeiland' en de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op de geactualiseerde stedenbouwkundige onderbouwing (Bron: IMOSS, nr. 09148-R, d.d. 24 juni 2016) voor De Waluwe II (hierna ook 'De Waluwe Oost'). De onderbouwing is slechts op ondergeschikte onderdelen aangevuld ten opzichte van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan, dat als basis heeft gediend voor het bestemmingsplan 'De Waluwe II, fase 2'.

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Ruimtelijke analyse

Doorzetten bestaande wegenstructuur
De bestaande wijk 'Waluwe I' heeft een heldere en bijzondere structuur. Vanuit het midden van de wijk loopt een centrale as richting het gemeentehuis. Aan de weerszijden van De Waluwe I wordt het straatbeeld gekenmerkt door gebogen wegen. Het Koning Willem Alexanderpark vormt de centrale plek die Waluwe I en Waluwe II met elkaar verbindt. De Fiep Westendorplaan vormt de belangrijkste structuur van waaruit De Waluwe II ontwikkeld wordt. De bestaande wegenstructuur vormt het uitgangspunt bij de ruimtelijke opzet. De bestaande ruimtelijke structuren (routes, groen en water) worden doorgetrokken en gehandhaafd.

Heldere randen
De Waluwe II vormt een heldere rand richting de Hogeweg. Deze heeft een functioneel doel om geluid te weren maar refereert ook aan de bastions in het historische centrum van Zaltbommel. De bedrijven tussen De Waluwe en de A2 vormen een buffer tussen de bastionwoningen aan de Jip en Jannekelaan en de snelweg.

Langs de Fiep Westendorplaan komen woningen met hun voorkanten te staan. Deze woningen vormen samen met de bestaande woningen aan de overzijde een heldere wand. Vanuit de Fiep Westendorplaan worden de hoven ontsloten waar een gevarieerd woonprogramma kan worden gerealiseerd.

2.1.2 Visie

De Waluwe II wordt een levendig woongebied waarbij leven, ontmoeten en spelen centraal staan. Het nieuwe woongebied vormt straks samen met de Waluwe I een eigentijdse en complete woonwijk met een verscheidenheid aan woningtypologieën en een groene uitstraling.

De huidige kwaliteiten van het woongebied 'Parkeiland' en de Waluwe I worden doorgezet en op een heldere manier afgerond. De Fiep Westendorplaan krijgt aan beide zijden een heldere rand en de verbinding met het gemeentetehuis en het Koning Willem Alexander Park vormt de centrale drager van de wijk. Binnen de Waluwe II worden, ontsloten vanuit de Fiep Westendorplaan, besloten woonhoven gerealiseerd. Hierbij is het belangrijk dat het groen een prominente plek krijgt in de profielen van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0004.jpg" Ruimtelijke visie (Bron: IMOSS, Stedenbouwkundige onderbouwing Waluwe Oost, Zaltbommel, d.d. 24 juni 2016)

Deze visie is vertaald naar drie ruimtelijke uitgangspunten:

Randen
Het plangebied krijgt een harde en een zachte rand. Aan de oostkant liggen het bedrijventerrein Van Voordenpark en de rijksweg A2. Voor de kwaliteit van de woonomgeving wordt deze zijde van de De Waluwe Oost afgesloten door middel van een gesloten bebouwingswand met geluidwerende maatregelen aan de gevel; bastionwoningen aan de Jip en Jannekelaan in het groen als rand. Aan de westelijke rand van het terrein wordt de Fiep Westendorplaan door middel van bebouwing afgemaakt.

Groene hoven
De Fiep Westendorplaan wordt gebruikt als hoofdontsluitingsroute. Vanaf deze weg worden de besloten hoven ten oosten van deze weg ontsloten; inprikkers met groene hoven aan het einde. Hierdoor ontstaan verschillende hoven waarbinnen diverse woningtypologieën kunnen worden gerealiseerd.

Verbinden
Vervolgens is het van belang dat er een heldere verbinding wordt gelegd tussen het gemeentehuis en het Koning Willem Alexander Park. Dit is gedaan door een hoogwaardige langzaamverkeersroute. Deze centrale as, de Thijs de Torenwachterstraat, vormt een belangrijke verbinding voor voetgangers en fietsers. Deze weg heeft een breed profiel bestaande uit twee rijbanen, gescheiden door een centraal middenpad voor langzaamverkeer, dat doorloopt over het Koning Willem Alexanderpark in westelijke richting naar 'De Waluwe I'.

2.1.3 Ruimtelijk model

Bebouwing
De uitgangspunten zijn vertaald naar een ruimtelijk indicatieve verkaveling. Dit model dient om te rekenen en vormt de onderbouwing voor het programma, parkeren en ruimtegebruik. In het model is uitgegaan van de bestaande aanwezige structuren zoals wegen en het huidige profiel van de Hogeweg.

De nieuwe bebouwing aan de Fiep Westendorplaan volgt de gebogen structuur, de bebouwing in de hoven vormt een eigen structuur. Het verschil tussen de hoven en de randen wordt ook duidelijk door het type bebouwing en inrichting van de openbare ruimte. Binnen de hoven kan een verschillend programma worden gerealiseerd, van (half)vrijstaande woningen tot rijwoningen. Dit ruimtelijk rekenmodel is indicatief en laat een mogelijk eindbeeld zien: indien gewenst is het mogelijk een ander programma te realiseren binnen het uitgeefbaar gebied. Parkeren wordt daarop aangepast.

Om te kunnen bepalen welk programma kan worden gerealiseerd, is er een verdeling gemaakt in het model. Uitgangspunt van de programmatische verdeling is om circa 70 % rijwoningen te maken en circa 30 % twee-onder-een kappers en vrijstaande woningen.

De bastionwoningen aan de Jip en Jannekelaan vormen een gesloten wand van rijwoningen die als geluidswering dienen. Aan de gevel van deze woningen moeten maatregelen worden genomen om aan de geluidsnormen te voldoen. De tuinen liggen aan de luwe binnenzijde. Op een aantal plekken wordt een onderdoorgang gemaakt voor langzaamverkeer richting de achtergelegen hoven. Ter plaatse van de bastionwoningen komt een gemengd programma, zowel in het sociale segment als in de prijsklasse daarboven.

Aan de Fiep Westendorplaan komen rijwoningen die het profiel begeleiden. Deze woningen sluiten aan bij de reeds bestaande bebouwing, zowel qua woonsegment als uitstraling. De woningen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied (Fiep Westendorplaan) kunnen ook gebruikt worden ten behoeve van zorgwoningen.

Tussen de bastionwoningen aan de Jip en Jannekelaan en de woningen aan de Fiep Westendorplaan komen besloten hoven. Aan deze hoven kan binnen het uitgeefbaar gebied een verschillend programma worden gerealiseerd afhankelijk van de marktvraag. De groene invulling van de hoven biedt de mogelijkheid om bij een gewijzigd programma het parkeren op te vangen in het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0005.jpg" Indicatieve verkaveling (ruimtelijk indicatieve verkaveling, Bron: IMOSS, nr. 09148-R, d.d. 24 juni 2016)

Groene inrichting
De meest belangrijke groenstructuur wordt de zone tussen de Hogeweg en de bastionwoningen aan de Jip en Jannekelaan. De huidige parkeerplekken aan de Hogeweg liggen iets verdiept ten opzichten van het maaiveld. Een nieuwe ventweg met parkeren voor de bastionwoningen komt ten oosten te liggen van de huidige parkeerplekken. Om dit goed op te lossen wordt rond de huidige parkeerplaatsen een haag geplaatst waardoor het maaiveld vanuit de bastionwoningen door loopt. De groenzone wordt aangeplant met bomen, gras en bloemenmengsels. Op de plekken waar de bastionwoningen een knik maken wordt een verhoogd ‘groen bastion’ aangelegd waar gebiedseigen bomen op komen. Daar is ruimte om te spelen en te zitten.

Het profiel van de Fiep Westendorplaan wordt doorgezet. Dat betekent dat tussen de haakse parkeervakken bomen worden aangeplant. De besloten hoven krijgen een groene inrichting met ruimte voor bomen en kleine speelplekken. Het aangrenzende woningbouwprogramma bepaald de parkeerdruk en in hoeverre er extra parkeren binnen de hoven nodig is. De voorkeur gaat uit naar een groene inpassing van de parkeervakken.

Tussen de Jip en Jannekelaan en de parkeerplaatsen worden bomen geplant, wat zorgt voor een groen beeld van de buffer tussen de woningen en de kantoren. Ter hoogte van de knikken in de bastionwoningen, worden verhoogde bastions aangelegd. Deze groene bastions zijn bedoeld voor spelen en recreatie. Door de verhoogde ligging en het talud wordt de Hogeweg uit het zicht onttrokken. In de groene zone langs de bastionwoningen komen drie bastions die hoger komen te liggen (circa 1,5 m) dan het niveau van het huidige parkeerterrein langs de Hogeweg. Op de bastions worden grote bomen aangeplant die deze duidelijk markeren en onderscheiden van de rest van de groene zone. Afwisselend in de groene zone komen bloesembomen. Het gras op de bastions wordt kort gehouden. Het overige gras blijft ruig. Het gras tussen de weg en de schanskorf wordt ingezaaid met een bloemenmengel waardoor het hele jaar door bloemen bloeien.

Binnen het plangebied wordt een zo flexibel mogelijk plan voorgestaan om daarmee over een langere periode in te kunnen spelen op de behoefte in de woningmarkt. Het stedenbouwkundig plan is vooral opgesteld om een raamwerk vast te leggen waarbinnen meerdere woning typologieën mogelijk te realiseren zijn. Daar waar de woningen tevens een geluidwerende functie hebben ten opzichte van de achterliggende woonpercelen, liggen rijwoningen (en in sommige gevallen appartementen) echter voor de hand. Op navolgende afbeelding is een impressie gegeven van een mogelijke stedenbouwkundige verkaveling in het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0006.jpg"

Programmatische verdeling indicatieve verkaveling (ruimtelijk rekenmodel, Bron: IMOSS, nr. 09148-R, d.d. 24 juni 2016)

2.2 Functionele structuur

Het plangebied betreft een grotendeels nog te ontwikkelen woongebied. Alleen op de volgende locaties zijn inmiddels woningen gerealiseerd:

  • aan de Jip en Jannekelaan in het oosten van het plangebied, tegenover het gemeentehuis: twee stroken met aaneengebouwde en gestapelde bastionwoningen gerealiseerd aan weerszijden van de Thijs de Torenwachterstraat. Deze woningen hebben een geluidswerende functie voor de achterliggende (nog te realiseren) woningen;
  • aan de Fiep Westendorplaan in het noorden van het plangebied: 2 appartementengebouwen met 59 woningen.

De centrumfuncties in de omgeving zijn gelegen direct ten noorden van het plangebied in de vorm van winkelcentrum De Portage (Fiep Westendorpplein), een restaurant met indoor kartbaan en bowling en een cluster met maatschappelijke voorzieningen (beiden aan de Van Heemstraweg-West) en ten oosten en zuiden van het plangebied in de vorm van een strook met kantoren en een hotel-restaurant tussen de rijksweg A2 en De Waluwe-Oost.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. Aangezien het grotendeels alleen de actualisatie van een bestemmingsplan betreft, waarvan de gronden al de bestemming 'Woongebied' hebben en in de regels alleen ondergeschikte wijzigingen worden doorgevoerd, worden er in dat deel van het plangebied geen extra woningen mogelijk gemaakt met onderhavige herziening van het bestemmingsplan.

Op de voormalige hockeyvelden worden echter wel circa 50 woningen extra mogelijk gemaakt. In de subparagrafen 3.2.4 en 3.3.1 is deze woningbehoefte nader onderbouwd. Omdat het hele plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied, kan gesteld worden dat de ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan (december 2017) dat op 13 december 2017 is vastgesteld.

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals in 3.2.4 beschreven, past de voorgenomen ontwikkeling binnen de regionale afspraken. Voor het overige zijn er geen regels in de Verordening opgenomen die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

3.2.4 Regionale Woonagenda en Regionaal Woningbouwprogramma

Regionale Woonagenda
De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:

  • 1. Regionaal woningbouwprogramma;
  • 2. Bestaande woningvoorraad;
  • 3. Wonen en zorg;
  • 4. Doorstroming;
  • 5. Arbeidsmigranten;
  • 6. Verblijfsgerechtigden;
  • 7. Woonlasten en betaalbaarheid;
  • 8. Flexibele tijdelijke woonvormen.

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.

Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
De gemeenten in de Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015 - 2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.

Het plangebied is gedeeltelijk opgenomen in de Regionale Woningbouwprogrammering, als harde plancapaciteit. In de gemeentelijke woningbouwprogrammering is voor De Waluwe namelijk een woningbouwcapaciteit voor 297 woningen ingeruimd tot 2024.

De locatie van de voormalige hockeyvelden is echter niet opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering, de ontwikkeling van deze locatie was namelijk pas voorzien voor na 2025. Daarnaast is het programma ook meer verdicht (door toevoeging van appartementen), waardoor ook binnen de rest van het plangebied meer woningen zijn geprojecteerd, dan in het woningbouwprogramma is voorzien.

Samenvattend betekent dit het volgende:

  • 297 woningen opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering;
  • 371 woningen (waaronder 61 woningen op de locatie van de voormalige hockeyvelden) benodigd;
  • Tekort: 74 woningen.

De 74 extra woningen in het plangebied, zijn niet opgenomen in de woningbouwprogrammering. Op basis van de Regionale woningbouwprogrammering heeft de gemeente Zaltbommel een beschikbare capaciteit van ongeveer 1.115 woningen tot 2025 (op basis van Primos2016). Hiervan zijn er 955 opgenomen in juridisch-planologische harde capaciteit. Dit betekent dat er nog ruimte is voor 160 woningen die op dit moment nog niet met een bouwtitel in een bestemmingsplan zijn opgenomen.

Deze capaciteit zal ingezet worden om de 74 woningen die nu nog niet in de woningbouwprogrammering zitten, daaraan toe te voegen, zonder de regionaal afgestemde bandbreedte te overschrijden.

3.2.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie, de Omgevingsverordening en de Regionale woningbouwafspraken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie Bommelerwaard

In de Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 zetten de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel voor de komende jaren hun koers uit op het gebied van Wonen. De gemeenteraad van Zaltbommel heeft de woonvisie op 14 juli 2016 vastgesteld. De woningmarkt in de Bommelerwaard is volop in beweging. De verkoop van woningen trekt weer aan. Dit is het meest zichtbaar in de grote kernen.

Ambities en woonthema’s
De komende jaren willen de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel samen met de woningcorporaties, partners en burgers werken aan:

  • De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: hierbij gaat het om het behoud en versterken van de kwaliteit van de woningen. Duurzaamheid, flexibiliteit en diversiteit zijn hierbij belangrijk.
  • Passende woningvoorraad: beide gemeenten willen dat heel gericht woningen worden toegevoegd die passen bij de lokale vraag. Dit betekent maatwerk in de kernen en gefaseerde woningbouw zodat bijsturen mogelijk is.
  • Voldoende betaalbare woningen: er is vraag naar betaalbare woningen in de Bommelerwaard. Hier willen beide gemeenten in voorzien met bijzondere aandacht voor starters en de lage- en middeninkomens.
  • Wonen, welzijn en zorg: uitgangspunt is het langer zelfstandig wonen van mensen met een ondersteuningsbehoefte. De geschiktheid van de woningen en de woonomgeving, de match tussen vraag en aanbod van wonen met zorg en de bereikbaarheid van voorzieningen zijn van groot belang. Dit vraagt om samenwerking tussen veel verschillende partijen.
  • Kwaliteit van de woonomgeving: Uitgangspunt is de identiteit en de kracht van de dorpen en kernen zelf. Beide gemeenten faciliteren initiatieven vanuit de lokale gemeenschappen en bieden waar nodig professionele ondersteuning. Ontmoeten en verbinden vinden beide gemeenten een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de woonomgeving.

Uit subparagraaf 3.2.4 blijkt dat de woningbouw kwantitatief passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat regionaal is afgestemd. De woningbouw in De Waluwe Oost zal een mix zijn voor verschillende doelgroepen, zowel huur als koop. Hiermee is de woningbouw in lijn met de kwalitatieve ambities zoals gesteld in de Woonvisie Bommelerwaard.

3.4 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

De totale woonwijk De Waluwe wordt via twee gebiedsontsluitingswegen ontsloten, te weten de Hogeweg/ Oude Bosscheweg en de Steenweg. Beide wegen sluiten aan op de provinciale weg (N322), de provinciale verkeersader die door de hele gemeente loopt en in een aansluiting op de rijksweg A2 voorziet.

De hoofdontsluiting van het plangebied zelf vindt plaats via de volgende 3 wegen:

  • aan de noordzijde via de Fiep Westendorplaan en de aansluiting op de Alfred Smithlaan;
  • aan de oostzijde via de Thijs de Torenwachterstraat en de aansluiting op de Hogeweg;
  • aan de zuidzijde via de Fiep Westendorplaan en de aansluiting op de Hogeweg.

Alle aansluitingen zijn inmiddels aangelegd en alle (reeds aangelegde en nog aan te leggen) wegen in het plangebied worden bij het woonrijpmaken ingericht als 30 km/uur zone.

Voor het langzaamverkeer is er inmiddels een langzaamverkeersas aangelegd die het plangebied in oost-westelijke richting doorsnijdt in de middenberm van de Thijs de Torenwachterstraat. Deze as verbindt de lijn tussen het gemeentehuis en het Koning Willem Alexanderpark.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Qua parkeerplaatsen wordt uitgegaan van het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren (digitaal)' en het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren (analoog)', zoals de gemeenteraad beiden heeft vastgesteld d.d. 14 juni 2018. De bepalingen uit deze plannen zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende normen per woningtype:

  • Grondgebonden woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • Appartementen (sociale huur): 1,5 parkeerplaatsen per woning;

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt op eigen terrein gefaciliteerd. Met eigen terrein wordt bedoeld het gehele grondgebied of plangebied van het bouwinitiatief. Ook het bezoekersparkeren moet in dit gebied worden opgelost in de vorm van openbaar toegankelijke parkeerplaatsen.

Parkeerplaatsen op eigen erf tellen niet volledig mee omdat zij in de praktijk niet volledig gebruikt worden als parkeerplaats zoals het theoretisch mogelijk is.

Bij appartementen wordt het parkeren 'verdekt' opgesteld, bij voorkeur in een parkeergarage onder het gebouw. Voor de overige auto's worden voldoende parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd. Door de ruime opzet van de wijk en de brede openbare profielen is voldoende ruimte aanwezig om in de toekomst indien nodig, het aantal parkeerplaatsen uit te breiden.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er zijn diverse actualiserende bodemonderzoeken (Verhoeven Milieutechniek bv, nr. B17.6921, d.d. 13 december 2017) ter plaatse van drie deelgebieden uitgevoerd.

Conclusies historisch onderzoek en locatiebezoek
Op basis van de bekende gegevens kan worden uitgegaan van een onverdachte locatie. Het gehele plangebied betreft circa 12,2 ha, waarvan circa 5,7 ha in de afgelopen jaren voldoende is onderzocht en geactualiseerd. Ter plaatse van de voormalige hockeyvelden (circa 1,5 ha) dient de bovengrond nog te worden geactualiseerd zoals is aanbevolen in het onderzoek uit 2015 (B15.6121). Daarnaast is de bovengrond van een deel tussen de Dick van Tussenbroekhof en de Thijs de Torenwachterstraat (circa 3,6 ha) nog niet geactualiseerd sinds het onderzoek van Tauw. Verder dient het zuidelijk deel van het plangebied (circa 1,6 ha.) nog geheel te worden geactualiseerd. Aangezien hier tijdens voorgaande onderzoeken geen boringen zijn verricht, dient een volledige actualisatie inclusief ondergrond en grondwateronderzoek plaats te vinden. Tenslotte zijn 1 à 2 slootdempingen nog niet onderzocht, derhalve dient rekening gehouden te worden met dwarsraaien.

Volgens Verhoeven Milieutechniek bv is in de diverse onderzoeken (met name de meest recente) reeds in voldoende mate aangetoond dat asbest zintuiglijk en/of analytisch niet is aangetroffen in de meest verdachte puinhoudende lagen. Ook tijdens deze actualisatie zullen naar verwachting bijmengingen van puin worden waargenomen. Hiervoor willen we dan ook verwijzen naar de voorgaande onderzoeken en niet nogmaals een onderzoek naar asbest uitvoeren.

De te actualiseren deelgebieden zijn als volgt beschreven:

  • 1. Middenterrein (circa 3,6 ha.);
  • 2. Voormalige hockeyvelden (circa 1,5 ha);
  • 3. Zuidelijk terrein (circa 1,6 ha).

Conclusies deelgebied 1: Middenterrein
Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging, aangezien maximaal licht verhoogde gehalten werden verwacht. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek kan de gestelde onverdachte hypothese worden aangenomen.

Voor wat betreft de algemene kwaliteit zijn in de bovengrond geen verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Ter plaatse van de slootdemping zijn in zowel de opgebrachte zandgrond als de oorspronkelijke slootbodem geen verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden.

Conclusies deelgebied 2: Voormalige hockeyvelden
Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging, aangezien maximaal licht verhoogd gehalten werden verwacht. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek kan de gestelde onverdachte hypothese worden aangenomen.

Voor wat betreft de algemene kwaliteit is in de bovengrond maximaal een licht verhoogd gehalte voor nikkel aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden.

Conclusies deelgebied 3: Zuidelijk terrein
Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging, aangezien maximaal licht verhoogd gehalten werden verwacht. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek kan de gestelde onverdachte hypothese te worden aangenomen.

Voor wat betreft de algemene kwaliteit is in de boven- en ondergrond maximaal een licht verhoogd gehalte voor PCB aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor barium en/of naftaleen aangetoond. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarden.

Algehele conclusie en aandachtspunten
Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de 3 deelgebieden binnen plangebied in voldoende mate vastgesteld c.q. geactualiseerd.

Zintuiglijk is de aanwezigheid van bijmengingen met puin- en/of baksteen bevestigd, waarbij wederom geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen (>20 mm). Zoals voorafgaand in de, door de ODR goedgekeurde, onderzoeksopzet is aangegeven hoeft hier niet nogmaals een analytisch onderzoek te worden uitgevoerd, gezien de resultaten van voorgaande onderzoeken.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de beoogde en volgens bestemmingsplan voorgenomen woningbouw.

Verhoeven Milieutechniek acht voorliggend rapport ook geschikt voor de algemene bodemkwaliteit op bouwkavelniveau, aangezien middels de diverse rasters een goed representatief en gemiddeld beeld is verkregen van de bodemkwaliteit Derhalve is aanvullend onderzoek op bouwkavelniveau niet noodzakelijk voor de voorgenomen nieuwbouw.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0007.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de nieuwe woningen die in het plangebied zijn geprojecteerd heeft akoestisch onderzoek (Antea Group, nr. 414485, d.d. 18 april 2018) naar wegverkeer plaatsgevonden. Met dit onderzoek is inzichtelijk gemaakt wat de geluidsbelasting is op de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) vanwege omliggende wegen. Daarnaast is de geluidsbelasting getoetst aan de kaders die volgen uit de Wet geluidhinder.

Het noordelijk deel van de geprojecteerde woningen met de gevel georiënteerd naar de Rijksweg A2 ondervindt een geluidbelasting van boven de maximale ontheffingswaarde. Om de uitvoering van het plan toch mogelijk te maken, is in overleg met de gemeente Zaltbommel kortgesloten om de oostgevel van deze woningen gesitueerd aan de westzijde van de Hogeweg uit te voeren met een dove gevel. Dit dient als zodanig in het bestemmingsplan te worden geregeld. Daarnaast dient in het bestemmingsplan te worden gezekerd dat de betreffende geluidwerende woonbebouwing gerealiseerd zal worden met een minimum bouwhoogte van 9,0 m.

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone ingevolge de Wet geluidhinder van de Rijksweg A2, N322 en de Hogeweg. Daarnaast ligt de Fiep Westendorplaan (30 km/u) vlak langs het plangebied (wijkontsluiting).

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A2 een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ingevolge de Wet geluidhinder optreedt op een groot deel van de geprojecteerde woningen achter de geprojecteerde aaneengesloten woonbebouwing. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijk gebied wordt alhier niet overschreden. Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de N322 en Hogeweg ten hoogste 49 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde ingevolge de Wet geluidhinder van 63 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen voor het beperken van de geluidbelasting van deze wegen ontmoeten bezwaren van onder andere financiële en stedenbouwkundige aard.

De geluidbelasting als gevolg van de Fiep Westendorplaan komt uit op ten hoogste 57 dB exclusief aftrek. Er kan worden overwogen om in het bestemmingsplan te zekeren dat bij het bepalen van de gevelwering van de betreffende woningen, rekening dient te worden gehouden met de geluidbelasting van de Fiep Westendorplaan.

Het college van B&W kan ten aanzien van de Rijksweg A2 overwegen een hogere waarde ingevolge de Wet geluidhinder vast te stellen van ten hoogste 53 dB. Ten aanzien van de N322 en de Hogeweg kan het college van B&W overwegen een hogere waarde vast te stellen van 49 dB. De exact vast te stellen hogere waarde per beoordelingshoogte is weergegeven in bijlage 5 van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Bijlagen 6.1, 6.2 en 6.3 van het akoestisch onderzoek geven de visualisaties van de geluidbelasting als gevolg van respectievelijk de A2, N322 en Hogeweg per beoordelingshoogte weer.

Uit de resultaten volgt dat de cumulatieve geluidbelasting op de woningen ten hoogste 60 dB bedraagt. Letterlijke toepassing van de normen is bij de beoordeling van cumulatie niet aan de orde. Bij het bepalen van de benodigde gevelwering hoeft geen rekening te worden gehouden met de cumulatieve geluidniveaus.

Het aspect 'geluid' zal, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (en na verlening van de hogere waarden) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan vormen.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0008.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Gezien de hoge geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van de rijksweg A2 en de provinciale weg (N322), de strook met kantoren direct ten oosten van het plangebied en het bedrijventerrein Van Voordenpark aan de overzijde van de A2 kan gesteld worden dat het plangebied aan te merken is als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden voor alle hinderaspecten met één afstandsstap verminderd kunnen worden, uitgezonderd het aspect gevaar.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven en voorzieningen:

  • Een maatschappelijk cluster bestaande uit het Streekarchief Bommelerwaard en een huisartsenpost aan de Van Heemstraweg-West. De richtafstand van dergelijke voorzieningen bedraagt 0 à 10 m in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt met circa 150 m ruimschoots voldaan.
  • The American Roadhouse: restaurant met indoor bowling- en kartbaan; de zwaarste activiteit die hier plaatsvindt betreft een indoor kartbaan in een hal aan de Van Heemstraweg-West. De richtafstand van dergelijke voorzieningen bedraagt 30 m in gemengd gebied. De afstand tot de meest nabij gelegen woningbouwmogelijkheid in het plangebied is circa 70 m. Vanwege de goede isolatie en de situering van de kartbaan binnen het pand en de maatschappelijke functies die verder in de omgeving (in de strook langs de Van Heemstraweg-West en ter hoogte van het Fiep Westendorpplein) voorkomen, acht de gemeente een dergelijke afstand tot het plangebied verantwoord.
  • Een strook met kantoren (waaronder het gemeentekantoor) en een hotel/ restaurant aan de zuid- en oostzijde van de Hogeweg. De richtafstand van dergelijke voorzieningen bedraagt 0 m in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt met 50 m of meer ruimschoots voldaan.

De voormalige velden van voetbalvereniging N.I.V.O. Sparta ten noordoosten van het plangebied en de Mixed Hockeyclub Bommelerwaard ten zuidoosten van het plangebied zijn nog wel als zodanig bestemd in het geldende bestemmingsplan, maar worden niet meer als zodanig gebruikt. Te zijner tijd zullen hier ook woningen gerealiseerd gaan worden. Omdat de gemeente deze gronden in eigendom heeft, is er geen risico dat hier in de toekomst activiteiten plaats zullen vinden die hinderlijk zullen zijn voor de op te richten woningen.

Sachem Europe bv
Naast de bovengenoemde bedrijven en voorzieningen bevindt zich aan de oostzijde van de rijksweg A2 het bedrijf Sachem Europe bv aan het Van Voordenpark 15. De afstand van de rand van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' tot het plangebied is circa 400 m. Dit bedrijf vervaardigt overige organische basischemicaliën en valt daardoor onder de categorie ‘Organische chemische grondstoffenfabrieken’ uit de VNG-publicatie. Dit betekent dat het een bedrijf uit milieucategorie betreft. Het bedrijf veroorzaakt hinder in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar. De VNG-brochure geeft richtafstanden aan voor een gemiddeld bedrijf in deze branche.

Voor wat betreft de aspecten stof en geluid dient de afstand tussen het bedrijf en het plangebied volgens de VNG-brochure in gemengd gebied 10 m respectievelijk 300 m te zijn. Aangezien de afstand circa 400 m is, levert het bedrijf voor deze aspecten geen belemmeringen op. Op de aspecten geur en gevaar, waarvoor een aan te houden afstand van 700 m respectievelijk 700 m wordt aangegeven in gemengd gebied, wordt in de paragrafen 4.6 Geur en 4.7 Externe veiligheid van deze toelichting ingegaan. Uit deze paragrafen blijkt dat beide milieuaspecten geen belemmering vormen voor de nog te bouwen woningen in het plangebied.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Uit de kaarten op de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat voor het jaar 2015 de achtergrondconcentratie in het plangebied voor stikstofdioxide circa 25 µg/m³ en voor fijn stof circa 20 µg/m³ bedraagt. De grenswaarden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof bedragen 40 µg/m³. Dit betekent dat de achtergrondconcentraties ver onder de normen blijven. Een en ander betekent dat een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is voor dit onderdeel van het aspect luchtkwaliteit.

Er is een onderzoek (Peutz, nr. FA 17702-1-RA-001, d.d. 11 juni 2013) uitgevoerd naar de luchtkwaliteitsaspecten van de realisatie van de woningen in De Waluwe (woongebied 'Parkeiland' en De Waluwe Oost samen). Uit de beschouwing in het kader van het Besluit NIBM is gebleken dat het woningbouwplan als NIBM kan worden aangemerkt. Uit de rekenresultaten naar de luchtkwaliteit in het plangebied is bovendien gebleken dat voor alle beschouwde jaren ruimschoots wordt voldaan aan de in de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden. Uit het onderzoek wordt derhalve geconcludeerd dat:

  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de omgeving;
  • ter plaatse van het plan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken.

Sachem Europe bv
Eind 2012 hebben het bedrijf Sachem Europe bv, de gemeente en de provincie Gelderland een akkoord bereikt over een maatregelenpakket dat moet leiden tot een duurzame ruimtelijke inrichting van bedrijventerrein Van Voordenpark in Zaltbommel. Eén van de eisen waaraan Sachem moet voldoen is het terugbrengen van de geurcontour.

Het op 9 juli 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Zaltbommel, Van Voordenpark' maakt het mogelijk om de schoorsteen van het bedrijf te verplaatsen en te verhogen. Deze verplaatsing c.q. verhoging vormt één van de manieren om de geurcontour terug te brengen. Dit blijkt uit berekeningen die door MWH bv zijn gedaan om de geurcontouren te bepalen. Navolgende figuur toont de uitkomsten van deze berekeningen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0009.jpg"

De berekening laat zien dat de richtwaarde van 1 ge/m³ bij 98 percentiel niet over de geplande nieuwbouw van De Waluwe Oost gaat (rode lijn). In de berekeningen wordt overigens nog uitgegaan van geureenheden. De Europese eenheid is 'odeur unit' (Omrekening: 1 ouE = 2 ge). De streefwaarde van 0,3 ge/m³ wordt wel overschreden, maar dit is acceptabel voor de gemeente. De geurcontour ter hoogte van het plangebied ligt namelijk met 0,5 - 0,75 ge/m³ ongeveer in het midden tussen de streefwaarde en de richtwaarde, maar ruimschoots onder de grenswaarde.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De spoorlijn Utrecht-’s-Hertogenbosch ligt op ongeveer 650 m ten oosten van het plangebied en de rivier de Waal ligt op ongeveer 1.500 m ten noorden van het plangebied. Transport over spoor of water is vanwege de ligging ten opzichte van het plangebied niet relevant en wordt dan ook niet nader beschouwd.

Transportroutes

N322
Op ongeveer 130 m ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg N322. Uit telling van Rijkswaterstaat uit 2009 blijkt dat over deze weg brandbare vloeistoffen worden vervoerd (LF1/LF2). Het invloedsgebied van deze stoffen is ongeveer 50 m en reikt dus niet tot het plangebied. Uit de telling blijkt niet dat er ook andere stoffen over de weg worden vervoerd. Logischerwijs kan echter worden aangenomen dat ook het nabijgelegen LPG-tankstation via deze weg wordt bevoorraad. Het invloedsgebied van brandbaar gas (GF3) is 355 m. Dit reikt tot het plangebied, maar de afstand is dusdanig groot, en de te verwachten vervoerde hoeveelheid GF3 dusdanig klein dat er geen sprake is van een 10-6-contour en een zeer laag groepsrisico. Het plan zelf geeft geen verhoging van het groepsrisico.

Rijksweg A2
Op ongeveer 200 m ten westen van het plangebied ligt de A2. Conform het basisnet heeft de A2 geen veiligheidszone (gestandaardiseerde maximale PR 10-6 contour). Het plaatsgebonden risico vormt dus geen knelpunt.

Het vervoersplafond van de A2 ter hoogte van het plangebied is 4.544 wagens GF3 (brandbaar gas) per jaar. Voor de volledige wijk De Waluwe is het bestaande groepsrisico van de A2 berekend (Oranjewoud, nr. 219575, revisie 03.1, d.d. mei 2013). Hieruit blijkt dat het groepsrisico van de A2 onder de oriëntatiewaarde ligt. Belangrijk hierbij is dat de nieuwe woningen in het plangebied ('locatie Fiep Westendorplaan' & 'hockeylocatie') in de bevolkingsinventarisatie die ten grondslag ligt aan het onderzoek, aangemerkt zijn als bestaande situatie. Het invloedsgebied van GF3 is maximaal 355 m. Dit gebied reikt weliswaar tot het in het plangebied, maar de geprojecteerde woningbouwontwikkeling heeft geen toename van het groepsrisico tot gevolg. Omdat geen sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde of toename van het groepsrisico is de verantwoordingsplicht niet van toepassing.

Buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied ligt op 280 m afstand een buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). Het betreft een brandstofleiding met een diameter van 6,63 inch en een druk van 80 bar. De PR 10-6-contour is 0 m en het invloedsgebied is 95 m. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied en heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de buisleiding vormen geen belemmering voor het plangebied.

Inrichtingen

LPG-tankstation
Op circa 250 m van het plangebied ligt LPG-tankstation De Waluwe. Dit LPG-tankstation heeft een gelimiteerde doorzet van 1.000 m³, een 10-6-contour plaatsgebonden risicocontour van 45 m en een invloedsgebied van 150 m wat betreft het groepsrisico. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied en heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vormen geen belemmering voor het plangebied.

Sachem
Op het bedrijventerrein Van Voordenpark ligt het chemisch bedrijf Sachem. Zoals in paragraaf 4.4 Milieuzonering is opgenomen dient volgens de VNG-brochure voor wat betreft gevaar in gemengd gebied een afstand van 700 m aangehouden te worden tussen een organische chemische grondstoffenfabriek en woningen. De VNG-brochure geeft richtafstanden aan voor een gemiddeld bedrijf in deze branche. Daarnaast is het ook relevant dat de VNG brochure de indicatie 'R' toekent. Dit betekent dat maatwerk moet worden verricht. Bij de milieuvergunning is in februari 2005 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Sachem heeft een nieuwe QRA op laten stellen (Save/Oranjewoud, nr. 0219575, revisie 0.1, d.d.19 december 2012).

Plaatsgebonden risico
Uit de bestaande QRA blijkt dat het plaatsgebonden risico geen knelpunt kan opleveren, aangezien de 10-6/jaar risicocontour niet buiten de randzone in het bestemmingsplan Van Voordenpark mag reiken. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Sachem. In de uitgevoerde QRA is de ontwikkeling van het plangebied meegenomen. Het groepsrisico ten gevolge van de activiteiten van de inrichting van Sachem ligt zowel met als zonder de ontwikkeling van het plangebied ruim onder de oriënterende waarde zoals gesteld in het Bevi. De QRA is gebaseerd op de volledige ontwikkeling van De Waluwe (exclusief De Waluwe Noord). Voorliggend bestemmingsplan voorziet in slechts een beperkt deel van deze uitbreiding, de rest van de Waluwe (Noord) is nog niet ingevuld. Daarom geeft de QRA thans nog een overschatting van het groepsrisico Omdat binnen het invloedsgebied van Sachem een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt is wel verantwoording van het groepsrisico verplicht.

In de QRA die als separate bijlage is opgenomen is de dichtheid van personen en de omvang van het groepsrisico berekend.

Een onderdeel van de groepsrisicoverantwoording is een beschouwing van planalternatieven met een lager groepsrisico. Voor het groepsrisico van Sachem geldt dat deze ruim onder de oriëntatiewaarde ligt en nauwelijks toeneemt door de geprojecteerde ontwikkelingen. De afstand tussen Sachem en het plangebied is groter dan ongeveer 400 m. Er bestaat geen vergelijkbaar alternatief voor de woningbouwontwikkeling met een significant lager groepsrisico.

Groepsrisicobeperkende maatregelen
De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om het groepsrisico in het plangebied te beperken. Het meest effectief zijn bronmaatregelen die de kans op een calamiteit verkleinen. Echter, veiligheidsmaatregelen bij Sachem gaan de reikwijdte van deze ruimtelijke procedure te boven. Bronmaatregelen worden daarom niet verder beschouwd. Ten aanzien van Sachem zijn alle redelijkerwijs effectieve veiligheidsmaatregelen in het kader van de overeenkomst tussen Sachem, de gemeente en de provincie, getroffen en in de meest recente milieuvergunning verankerd. Deels betreffen dit bovenwettelijke maatregelen. Het groepsrisico van Sachem verandert niet door deze nieuwe ontwikkeling.

Naast de bronmaatregelen kunnen in een ruimtelijk plan verschillende maatregelen worden genomen om het groepsrisico te beperken. Voorbeelden hiervan zijn:

  • ruimtelijk zoneren;
  • beperking omvang personendichtheid;
  • getrapt afbouwen van personendichtheden richting risicobron.

Deze maatregelen zijn effectief op korte afstand van een risicobron, maar niet meer op 400 m. Het effect van personendichthedenverlaging op deze afstand is verwaarloosbaar. Omdat de geprojecteerde bebouwing zich op meer dan 400 m bevindt, zijn ruimtelijke maatregelen niet effectief.

Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Onderdeel van de groepsrisicoverantwoording is het beschouwen van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied. De mate van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is afhankelijk van het maatgevende scenario dat kan optreden. Bij Sachem is dit het toxisch scenario. Een toxisch scenario ontstaat wanneer door een calamiteit toxische stoffen vrijkomen. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen zich tijdig in veiligheid kunnen brengen (vluchten of schuilen) zonder hulp van buitenaf. Voor personen in het plangebied is schuilen het beste handelingsperspectief om letsel te voorkomen. Het plangebied ligt onder het bereik van een WAS-installatie (akoestisch waarschuwingssignaal: ramen en deuren sluiten). Mede gezien de grote afstand tot de risicobron en het lage risico wordt dit acceptabel geacht.

Bestrijdbaarheid
Binnen en nabij het plangebied, alsmede nabij de risicobronnen in de omgeving is voldoende bluswater beschikbaar. Daarnaast voldoet de opkomsttijd van de brandweer aan de normen. Voor het onderhavige plangebied bestaat alleen de wettelijke verplichting om advies aan de Veiligheidsregio ten aanzien van het Bevi-bedrijf Sachem te vragen. De Veiligheidsregio heeft echter al op 14 februari 2013 voor het bestemmingsplan Van Voordenpark over dit bedrijf geadviseerd. Aangegeven is dat de randvoorwaarden aanwezig zijn om de gevolgeffecten van een incident te bestrijden. Er is gebruik gemaakt van de informatie van het advies ten aanzien van het bestemmingsplan Van Voordenpark in dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt in het kader van het vooroverleg advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.

Zorgwoningen
Enkele woningen aan de zuidzijde van het plangebied gaan gebruikt worden voor zorgwoningen. In de vorm van een memo is een aparte beschouwing (Antea, d.d. 25 apil 2018). Het betreft hier zorgwoningen voor zelfstandig wonende personen, die 'van afstand' begeleiding krijgen.

Nabij het plangebied is een drietal risicobronnen aanwezig. Het betreft hier op volgorde van risico:

  • De rijksweg A2;
  • Het zuidelijk gelegen LPG-tankstation
  • Het oostelijk gelegen chemische bedrijf Sachem.

Voor het risico afkomstig van de A2 zijn eerdere risicoberekeningen gemaakt. Geconstateerd is dat de locatie ruim buiten de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico ligt buiten de grens van het plangebied. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Door de komst van de zorgwoningen verandert het groepsrisico niet. De woningen zijn al eerder betrokken bij de berekening en de verandering van de bestemming heeft geen invloed op het berekeningsresultaat.

De woningen zijn gelegen buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation.

De woningen zijn gelegen binnen het invloedsgebied van Sachem, maar om dezelfde reden als bij de A2 is er geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van een incident
De bestrijdbaarheid van een incident is overeenkomstig de beschrijving in eerdere rapportages.

De personen in de zorgwoningen zijn zowel verstandelijk als lichamelijk in staat om bij een incident met gevaarlijke stoffen het door de hulpdiensten of via NL Alert aangegeven handelingsperspectief te realiseren.

Het is zinvol om de mechanische ventilatie in de woningen handmatig afschakelbaar uit te voeren, dit wordt als de Omgevingswet van kracht wordt ook een landelijke verplichting. Daarnaast is het zinvol om vanuit de begeleidende zorginstelling instructies te verstrekken wat het juiste handelingsperspectief is in geval van een incident met gevaarlijke stoffen.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke belangen. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.

Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europees beleid: Kaderrichtlijn Water;
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
  • Provinciaal waterbeleid: Omgevingsvisie- en verordening;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten;
  • Gemeentelijk waterbeleid: Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021.

Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.

De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:

  • een goede vervulling van onze rol als regionale waterspecialist;
  • efficiënte taakuitvoering;
  • goede samenwerking met andere partijen;
  • oog voor de maatschappelijke meerwaarde van ons werk.

Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.

Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017 - 2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017 - 2021.

Watertoets
In overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet bij elke ontwikkeling rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit door middel van een watertoets. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is eerder in het kader van de aanleg van het woongebied 'Parkeiland' mede op verzoek van het waterschap Rivierenland een waterparagraaf (Grontmij, nr. 10072013/Ack, kenmerk 328626, d.d. 10 juli 2013) opgesteld voor de hele wijk De Waluwe, inclusief het 'Parkeiland' (woongebied en Koning Willem Alexanderpark) en De Waluwe Oost (inclusief de voormalige hockeyvelden). In De Waluwe is in totaliteit een compenserende waterberging nodig van 12.539 m3; met een peilstijging van 0,3 m komt dit neer op 41.797 m². Deze oppervlakte aan waterberging is, binnen de toelaatbare peilstijging van 0,3 m, niet in zijn geheel aanwezig in het wateroppervlak zoals dat op dit moment binnen De Waluwe aanwezig is, na de realisatie van het Koning Willem Alexanderpark. Er resteert dan nog een tekort aan wateroppervlak van 3.242 m². Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de waterpartij bij het kantorenpark langs de A2 bij een aantal kantoren breder is gemaakt dan wat het ontwerpprofiel aangaf. Het daar gerealiseerde open water heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘Water’ waardoor de status ervan gewaarborgd is.

Conform de uitgangspunten die waren aangegeven in het rapport ‘Natte structuurschets uitbreidingsgebied De Waluwe te Zaltbommel’ d.d. januari 1998 is voorgesteld om de waterpartij bij het kantorenpark in zijn geheel de status van A-watergang te geven. De status van A-watergang volgt ook uit de criteria die het waterschap momenteel hanteert voor de statustoekenning van wateren gelegen in stedelijk gebied. Immers, via deze waterpartij wordt het overstortwater uit het bergbezinkbassin aan de Oude Bosscheweg afgevoerd.

Het berekende tekort aan wateroppervlak van 3.242 m² komt overeen met het benodigde bergend wateroppervlak van circa 2,3 ha nieuw verhard oppervlak. Dit betekent dat het wateroppervlak na aanleg van de vijver bij het Koning Willem Alexanderpark voldoende is tot het moment dat het verhard oppervlak van De Waluwe – fase II (Dit betreft het woongebied 'Parkeiland' en De Waluwe Oost) voor ongeveer 75 % is gerealiseerd. Vanaf dat moment zal het nog ontbrekende wateroppervlak van 3.242 m² elders in De Waluwe gerealiseerd worden in de vorm van nog aan te leggen open water. De beoogde locatie van deze waterberging is terug te vinden op de overzichtstekening in de bijlage bij de waterparagraaf en bevindt zich in De Waluwe Noord en aan de noordoostzijde van De Waluwe Oost. Binnen de thans geldende bestemmingen is overigens de realisatie van oppervlaktewater mogelijk.

Om de toename van verhard oppervlak in het kader van de realisatie van De Waluwe Oost te monitoren, zal de gemeente Zaltbommel eenmaal per kwartaal aan het waterschap een overzicht aanleveren waarin is opgenomen hoeveel verharding is aangebracht en wat de prognose is voor de komende periode. Zodra 75 % van de totale verharding van De Waluwe Oost is gerealiseerd, zal de gemeente een definitief plan maken en aan het waterschap ter goedkeuring voorleggen voor de realisatie van het nog ontbrekende wateroppervlak in De Waluwe Noord.

Om te voorkomen dat er sprake is van uitloging van stoffen naar het water, wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20170018-VS01_0010.png" Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  • 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het plangebied bestaat uit voormalige weidegronden. De grond is al verstoord door de aanleg van riolering en bouwwegen en betreft nu braakliggende bouwgrond. Inmiddels is ook alle bebouwing uit het plangebied verwijderd. Er zijn in het verleden meerdere ecologische onderzoeken uitgevoerd en hierbij zijn geen beschermde soorten aangetroffen. De gemeente acht een nieuwe ecologische quickscan daarom niet noodzakelijk.

Onder de Wnb geldt wel een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Daarom worden eventuele werkzaamheden in het plangebied opgestart buiten het broedseizoen van vogels (globaal tussen half maart en half augustus). Indien de werkzaamheden toch in het broedseizoen starten, moet het plangebied ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt worden gemaakt, zodat deze soorten niet kunnen overgaan tot broeden.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

Plangebied (exclusief voormalige hockeyvelden)
Het deelgebied heeft een hoge indicatieve verwachtingswaarde. Om deze reden is een inventariserend archeologisch veldonderzoek verricht door middel van bureauonderzoek en boringen (ARC, nr. 2003-46, d.d. 8 december 2003).

Uit het Inventariserend Veldonderzoek blijkt dat het gebied deel heeft uitgemaakt van een komgebied waar zandlagen en klei elkaar afwisselen. In het oosten heeft veenvorming plaatsgehad in open water waar ook schepen zijn aangetroffen. In het zuiden komen humeuze kleien voor die resten van waterplanten en vochtminnende plantensoorten bevatten. Het onderzoeksgebied had vermoedelijk een begroeiing met broekbos waarbinnen plaatselijk open water voorkwam. De diepte van de zandondergrond varieert van 1,2 m tot meer dan 2,0 m onder maaiveld. In het onderzoeksgebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans dat er in het onderzoeksgebied nog archeologische resten aanwezig zijn, is minimaal.

Op basis van het archeologisch vooronderzoek wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. De gemeente Zaltbommel heeft als bevoegd gezag kennis genomen van de inhoud van het archeologisch vooronderzoek en kan hiermee instemmen.

Voormalige hockeyvelden
Het deelgebied heeft een hoge indicatieve verwachtingswaarde. Om deze reden is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Anteagroup, nr. 414485, d.d. 1 mei 2017) verricht.

Ter plaatse van de voormalige hockeyvelden is alleen in boring 1 een aanwijzing aangetroffen voor een vegetatiehorizont waar archeologische resten aanwezig in kunnen zijn. Op basis van de resultaten van het inventariserend booronderzoek wordt wat betreft de locatie van de voormalige hockeyvelden geadviseerd om alleen ter hoogte van boring 1 vervolgonderzoek uit te voeren indien de werkzaamheden in de bodem dieper dan 1,55 m onder maaiveld plaatsvinden. Het advies is om ter hoogte van deze boring een karterend booronderzoek uit te voeren.

De gemeente Zaltbommel kan niet instemmen met het advies wat betreft boring 1. Uit het eerder in 2003 uitgevoerde onderzoek voor het aansluitende gebied, blijkt dat in geen van de boringen archeologische waarden zijn aangetroffen. De gemeente Zaltbommel acht daarom de kans op het aantreffen van een behoudenswaardige vindplaats op of rondom de locatie van boring 1 te gering om vervolgonderzoek te eisen.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van De Waluwe Oost.

Cultuurhistorie
In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat strijdig gebruik is binnen de specifieke bestemming.

Nadere eisen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen. Deze bevoegdheid is opgenomen om bij de invulling van het plan een verantwoorde stedenbouwkundige opzet te waarborgen. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de situering en afmetingen van bouwwerken, de verkaveling en het parkeren op eigen terrein;

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent voor bestaande afwijkingen en ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat in ieder geval verboden gebruik is, welke regels gelden voor parkeren en welke regels voor laden en lossen.

Algemene aanduidingsregels
In deze bepaling is een veiligheidszone langs de rijksweg A2 aangegeven waarbinnen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bijzonder kwetsbare objecten is aangemerkt als strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten met betrekking tot het bouwen.

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:

Verkeer - Verblijfsgebied
De centrale as door het plangebied en een klein deel aan de zuidzijde van het plangebied zijn bestemd voor verkeer. Tevens zijn onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Wonen
Voor alle al gerealiseerde woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen in aansluiting op de bestemming 'Wonen' uit de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel'. De hoofdgebouwen van de bestaande woningen zijn binnen een bouwvlak gelegd en tevens voorzien van een maximum goot- en bouwhoogte en een aanduiding van de bouwwijze.

Woongebied
Voor de regeling ten behoeve van het nog te ontwikkelen woongebied is de vorm van een zogenaamd globaal eindplan (bestemming 'Woongebied') gekozen. Deze globale planvorm biedt inzicht in de mogelijke invulling van het gebied zonder de eindvorm definitief vast te leggen. Het geschetste beeld kan (binnen de in het plan gestelde randvoorwaarden) tijdens de realisatiefase worden aangepast. Met deze opzet heeft het plan een zo groot mogelijke flexibiliteit en worden extra ruimtelijke procedures vermeden. Een globale eindbestemming hoeft niet te worden uitgewerkt. Dit betekent dat het gebied een directe bouwtitel heeft.

Gebruik
In de bestemmingsomschrijving van de bestemming is een specificatie en omschrijving van de bestemming opgenomen. In hoofdzaak gaat het daarbij om woonvoorzieningen. Daarnaast zijn ook verkeers- en verblijfsgebied, groenvoorzieningen, waterpartijen en -gangen e.d. toegelaten binnen de bestemming.

Naast wonen is het gebruik ten behoeve van ‘aan huis verbonden beroepen’ en ‘aan huis verbonden bedrijven’ geregeld. De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate behouden kan worden. Dit is geconcretiseerd in een maximum oppervlakte van 30 m².

De uitoefening van aan huis verbonden bedrijven is slechts mogelijk na afwijking van de gebruiksregels, zowel wat betreft de uitoefening in de woning als in een bijbehorend bouwwerk. Aan het verlenen van een afwijking is een aantal voorwaarden gesteld:

  • a. de woonfunctie moet in overwegende mate behouden blijven;
  • b. er mag geen onevenredige schade worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu (in principe geen milieuvergunningplichtige bedrijven);
  • c. het mogen geen sterk verkeersaantrekkende functies betreffen, waardoor een te grote parkeerdruk e.d. op de woonomgeving ontstaat;
  • d. detailhandel mag alleen als ondergeschikte nevenactiviteit worden uitgeoefend;
  • e. de maximum oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf bedraagt 30 m².


Bouwen
De bouwvoorregels zijn onderscheiden naar:

  • woningen, zijnde de hoofdgebouwen;
  • bijbehorende bouwwerken;
  • kleine bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • overige bouwwerken.

5.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden:

  • preventieve handhaving;
  • repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik, bijvoorbeeld ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen in geval het een bouwplan betreft voor het toevoegen van één of meerdere woningen. Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De gemeente heeft voor het plan een exploitatieopzet gemaakt. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. De haalbaarheid van de hele grondexploitatie van 'De Waluwe Oost' is kostendekkend.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende documenten heeft van donderdag 28 juni 2018 tot en met woensdag 8 augustus 2018 voor iedereen ter visie gelegen. De stukken waren te bekijken via de website www.zaltbommel.nl, onder bestemmingsplannen. Ook waren ze in te zien tijdens de openingstijden bij de afdeling Publiekszaken op het gemeentekantoor van Zaltbommel.

Er zijn geen zienswijzen ingediend.