Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Zaltbommel, Spellewaardsestraat 45 en 53
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0297.BGBBPW20200018-VS01

Toelichting

1 Aanleiding
1.1 Aanleiding
In de beoogde ontwikkeling worden op de percelen aan de Spellewaardsestraat 45 en 53 twee woningen gerealiseerd. In de huidige situatie hebben de percelen de bestemming 'Agrarisch', voor het realiseren van woningen dient deze bestemming gewijzigd te worden naar de bestemming 'Wonen'.
 
Dit initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard'  (vastgesteld op 28 september 2016) en aanvullend  de reparatie 'Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' (vastgesteld op 27 september 2017). In de regels van het geldende 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' wordt het mogelijk gemaakt de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' mits er wordt voldaan aan enkele voorwaarden (artikel 28.4.4). In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen de voorwaarden uit artikel 28.4.4 en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
    
Door middel van een principeverzoek is de beoogde ontwikkeling reeds beoordeeld door het college van burgemeester en wethouders, waarbij positief is gereageerd op de voorgenomen ontwikkeling.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied betreft twee percelen aan de Spellewaardsestraat 45 en 53 te Zaltbommel. Het perceel aan de Spellewaardsestraat 45 is kadastraal bekend onder gemeente Zaltbommel, sectie L, perceelnummer 1807 met een oppervlakte van 717 m². Het perceel aan de Spellewaardsestraat 53 is kadastraal bekend onder gemeente Zaltbommel, sectie L, perceelnummer 1800 met een oppervlakte van 815 m². Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel.
  
Globale ligging plangebied (Plangebied: zwart omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
  
Globale begrenzing plangebied (Plangebied: zwart omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied valt binnen het plan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' , vastgesteld op 27 september 2017.  Concreet valt de ontwikkeling binnen de bestemming ‘Agrarisch’ met de gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone - planherziening' en ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 5’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie 3’.
  
Globale uitsnede vigerende inpassingsplan ‘Tuinbouw Bommelerwaard’ (Plangebied: zwart omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de realisatie van twee vrijstaande woningen niet mogelijk. Derhalve moet er worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse is de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 5’ gelegen. Hiervoor geldt dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming te wijzigen ten behoeve van woningbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er mogen maximaal 3 vrijstaande woningen worden opgericht;
  2. de maximale inhoud per woning bedraagt 750 m³;
  3. de kassen aan de Spellewaardsestraat 12, Spellewaardsestraat 45/47 en Spellewaardsestraat 51 dienen te worden gesloopt;
  4. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken dient te worden aangesloten bij het bepaalde in de regels voor de bestemming 'Wonen' van het  geldende bestemmingsplan;
  5. de bebouwing wordt landschappelijk ingepast in welk kader een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld dient te worden;
  6. er wordt rekening gehouden met de omliggende waarden en functies.
Onderhavig wijzigingsplan geeft invulling aan de hierboven genoemde voorwaarden, zie toelichting paragraaf 2.2.3, en toont aan dat er met het voorgenomen plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hiermee vormt onderhavig wijzigingsplan een passend juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling van twee vrijstaande woningen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR biedt een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schetst in de SVIR zijn ambities voor 2040 om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Deze ambities zijn in de SVIR als volgt vertaald in (rijks)doelen, -belangen en -opgaven voor de middellange termijn tot 2028:
  • Het vergroten van de concurrentiekracht door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk verplaatst in de SVIR bevoegdheden op het gebied van ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid naar de provincie en de gemeenten, bijvoorbeeld voor wat betreft verstedelijking, landschap en natuur. In de SVIR is vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. De gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering passend binnen provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningprogramma's. In de SVIR geeft het Rijk aan dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie op regionaal niveau evenals de behoeften van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daardoor zijn zij beter in staat om regionale beleidsafwegingen te maken.
 
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de SVIR. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de SVIR.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
  1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  2. Kustfundament
  3. Grote Rivieren
  4. Waddenzee en waddengebied
  5. Defensie   
  6. Erfgoederen van uitzonderlijke waarde  
  7. Rijksvaarwegen   
  8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  9. Natuurnetwerk Nederland
  10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  11.  IJsselmeergebied
  12.  Elektriciteitsvoorziening
  13.  Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  14.  Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
 
Een stroomvoerend regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, specifiek omschreven riviergebonden activiteiten zijn toegestaan. Riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld waterstaatkundige werken, de uitbreiding van steenfabrieken en de realisatie van natuur. Niet-riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld woningbouwontwikkeling en de realisatie van niet-watergebonden bedrijventerreinen. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan in situaties waarin sprake is van een groot openbaar belang en de activiteit niet buiten het rivierbed gerealiseerd kan worden, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijvigheid, functieverandering binnen bestaande bebouwing en per saldo meer ruimte voor de rivier. Binnen de gemeente Zaltbommel vallen het Munnikenland (inclusief Slot Loevestein) ten westen van de Nieuwe Dijk, de Waal en de uiterwaarden langs de Waal onder het stroomvoerend regime.
 
Een bergend regime geldt voor delen van het rivierbed waar alle activiteiten zijn toegestaan als voldaan wordt aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. De Afgedamde Maas inclusief uiterwaarden en het buitendijks gelegen deel van Eiland Nederhemert vallen onder het bergend regime.
 
Ten westen van de kern Brakel is een ruimtelijke reservering opgenomen. Deze reservering heeft als doel te zorgen dat op deze locatie in de toekomst rivierverruimende maatregelen mogelijk te maken. In dit gebied moeten nieuwe grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen afgestemd worden op de toekomstige rivierverruimingsmaatregelen. Het bestaand gebruik mag worden voortgezet. De reservering bij Brakel is bedoeld om de toekomst een dijkteruglegging mogelijk te maken.
 
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en er zijn dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten genomen waarmee dat mogelijk is. Het gaat hier om het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie afzonderlijke paragraaf) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Rijk stelt in het Bro de juridische kaders aan processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij overheden met als doel een goed systeem van ruimtelijke ordening. In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan drie opeenvolgende voorwaarden (ook wel 'treden' genoemd) moet voldoen. Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. De drie voorwaarden (treden) zijn: 
  1. Onderdeel A (trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze manier wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. Het gaat hierbij om zowel de kwantitatieve beoordeling (aantal hectaren of aantal woningen) als de kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
  2. Onderdeel B (trede 2) vraagt, als blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bekeken of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door het benutten van beschikbare gronden via herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is het bekijken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien;
  3. Onderdeel C (trede 3) bepaalt dat, als blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al zijn ontsloten of worden ontsloten door verschillende middelen van vervoer op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan naast ontsluiting via de weg gedacht worden aan goede verbindingen per fiets of openbaar vervoer. 
Conclusie
De regels van het Bro hebben geen betrekking op het initiatief, omdat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Vanuit het rijke verleden en het heden wordt gewerkt aan de toekomst. De wereld verandert ingrijpend: Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze wereldwijde ontwikkelingen raken ook Gelderland en zetten druk op de Gelderse leefomgeving. Ze vragen antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst.
 
De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. Er zal gezocht worden naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. De focus wordt gelegd op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Hiervoor worden 7 ambities nagestreefd:
 
1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
In 2050 is Gelderland klimaatneutraal. Dit wordt bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. En innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt gestimuleerd. Als tussendoel wordt in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland gerealiseerd.
 
2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
In 2050 is Gelderland klimaatbestendig. Goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar. In 2020 heeft men samen met partners de risico’s en kansen van het veranderend klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor Gelderland.
 
3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen
Gelderland wil de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
 
4. Biodiversiteit: werken met de natuur
In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
 
5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is al het busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
 
6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
De concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven, wordt in 2050 maximaal profijt gehaald uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie,
klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland wil koploper zijn in Nederland.
 
7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
 
Planspecifiek
Het initiatief heeft wel betrekking op één van de provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de beleidskaders van de omgevingsvisie.
 
2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de (gewijzigde) Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. De regels en overige voorwaarden uit de verordening hebben onder meer betrekking op (nieuwe) woningbouwlocaties, (nieuwe) bedrijventerreinen, detailhandel, recreatieterreinen, land- en tuinbouw, natuur en landschap (Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones, Waardevol Open Gebied en Nieuwe Hollandse Waterlinie), waterwingebieden en duurzame energie. 
 
De Omgevingsverordening is een instrument dat steeds wordt bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Op 1 maart 2017 hebben Provinciale Staten een Actualisatieplan Omgevingsverordening voor aanpassingen op de beleidsterreinen water, detailhandel, energietransitie, geluid, natuur en landbouw vastgesteld. 
 
Planspecifiek
De regels uit de Omgevingsverordening hebben wel betrekking op het initiatief.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de regels van de Omgevingsverordening, omdat het voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het inpassingsplan, zie toelichting paragraaf 2.2.3.
2.2.3 Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard
Binnen het geldende 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard'  is het plangebied gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5'. Artikel 28.4.4 van de regels maakt het mogelijk de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Medewerking wordt uitsluitend verleend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er mogen maximaal 3 vrijstaande woningen worden opgericht;
  2. de maximale inhoud per woning bedraagt 750 m³;
  3. de kassen aan de Spellewaardsestraat 12, Spellewaardsestraat 45/47 en Spellewaardsestraat 51 dienen te worden gesloopt;
  4. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken dient te worden aangesloten bij het bepaalde in de regels voor de bestemming 'Wonen' van het  geldende bestemmingsplan;
  5. de bebouwing wordt landschappelijk ingepast in welk kader een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld dient te worden;
  6. er wordt rekening gehouden met de omliggende waarden en functies.
Planspecifiek
Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 28.4.4.
   
Er mogen maximaal 3 vrijstaande woningen worden opgericht.
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen op de percelen horende bij de Spellewaardsestraat 45 en 53.
 
De maximale inhoud per woning bedraagt 750 m³.
In toelichting paragraaf 3.3 wordt de toekomstige situatie, de realisatie van twee vrijstaande woningen, nader toegelicht. Hieruit blijkt dat de inhoud van de toekomstige woningen per woning niet meer is dan 750 m³.
 
De kassen aan de Spellewaardsestraat 12, Spellewaardsestraat 45/47 en Spellewaardsestraat 51 dienen te worden gesloopt.
In toelichting paragraaf 3.1 wordt de huidige situatie ter plaatse van de Spellewaardsestraat 45/45 en 51 nader toegelicht. Hieruit blijkt dat de kassen aan Spellewaardsestraat 45/45 en 51 reeds gesaneerd zijn. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van de Spellewaardsestraat 12, hieruit blijkt dat de kassen ter plaatse van Spellewaardsestraat 12 reeds gesaneerd zijn.
 
Huidige situatie Spellewaardsestraat 12, locatie rood omkaderd (bron: Google Maps)
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken dient te worden aangesloten bij het bepaalde in de regels voor de bestemming 'Wonen' van het  geldende bestemmingsplan
Binnen het geldende plan 'Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' zijn voor bijgebouwen binnen de bestemming 'Wonen' artikel 12.2.3 verschillende regels opgesteld. In onderhavig wijzigingsplan wordt aangesloten op regels uit de bestemming 'Wonen' van het geldende plan 'Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard'.
 
De bebouwing wordt landschappelijk ingepast in welk kader een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld dient te worden.
In toelichting paragraaf 3.3 wordt nader toegelicht hoe het voorgenomen plan is ingepast in de omgeving. Ten behoeve van het voorgenomen plan is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
Er wordt rekening gehouden met de omliggende waarden en functies.
In toelichting hoofdstuk 4 wordt nader toegelicht dat met het voorgenomen plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat de realisatie van twee vrijstaande woningen passend is binnen de omliggende waarden en functies.
 
Er kan geconcludeerd worden de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de regels uit artikel 28.4.4 van het geldende 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard'.
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Woonagenda regio Rivierenland
De provincie Gelderland geeft in de omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'Regionale Woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
  • Regionaal woningbouwprogramma;
  • Bestaande woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Doorstroming;
  • Arbeidsmigranten;
  • Verblijfsgerechtigden;
  • Woonlasten en betaalbaarheid;
  • Flexibele tijdelijke woonvormen.
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
2.3.2 Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.
 
Toetsing van projecten
Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:
  • Planstatus (harde of zachte plancapaciteit);
  • Urgentie (noodzaak voor prioriteit: verbetering door bijvoorbeeld herstructurering dan wel bedrijfssanering of woningen voor urgente doelgroepen);
  • Woonmilieu, prijs en woningtype (projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het regionale woningbehoefteonderzoek).
Indeling projecten
De projecten zijn – na op de drie punten getoetst te zijn – ingedeeld in drie categorieën, te weten:
  1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
    Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2;
  1. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
    Dit kunnen bijvoorbeeld aandachtspunten op het gebied van milieu zijn. Ook zijn kansrijke plannen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld opgenomen in categorie 2;
  1. Plannen voor de lange(re) termijn (realisatie tien jaar of verder)
    Dit zijn plannen die pas na 2024 zijn voorzien of deel uitmaken van een groter project.
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.
 
Conclusie
Het initiatief is vanwege de beperkte omvang, namelijk twee vrijstaande woningen, niet opgenomen in het woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 1 of categorie 2. Voor wat betreft het programma scoort de ontwikkeling echter goed, omdat met dit initiatief de eigen woonbehoefte van de initiatiefnemers wordt voorzien.
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel
De gemeenteraad heeft op 15 maart 2012 de structuurvisie 'Buitengebied' vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele 13 zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
 
Planspecifiek
Het initiatief ligt in het plangebied van de structuurvisie.
 
Conclusie
Binnen de structuurvisie 'Buitengebied' is het plangebied gelegen ter plaatse van een gebied dat is aangewezen als 'zoekzone wonen'. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied binnen de 'zoekzone wonen'.
 
Visiekaart structuurvisie Buitgebied (Plangebied: zwart omcirkeld, bron: structuurvisie Buitengebied)
 
De voor 'zoekzone wonen' aangewezen gronden zijn aangewezen als reserveringsgebieden voor nieuwe woningbouw. Deze zijn opgenomen om hier geen ontwikkelingen toe te staan, die een toekomstige invulling als woongebied zouden kunnen belemmeren. De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen is passend binnen de structuurvisie 'Buitengebied', derhalve vormt de structuurvisie 'Buitengebied' geen belemmering voor het voorgenomen plan.
2.4.2 Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied
Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad het beleidskader 'Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard' vastgesteld. Dit beleidskader is gebaseerd op een door Regio Rivierenland opgestelde handreiking voor hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben de regionale handreiking vertaald in een Bommelerwaards beleidskader. Het beleid biedt de mogelijkheid om de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren door hergebruik en functieverandering van leegstaande en verouderde agrarische bedrijfsgebouwen. Ook kan via sloop en nieuwbouw functieverandering plaatsvinden. Stoppende agrariërs hebben op basis van het beleid de mogelijkheid om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Het beleidskader biedt mogelijkheden voor het wijzigen van het agrarisch gebruik naar wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, kleinschalige recreatie, zorgvoorzieningen of een veldopstelling van zonnepanelen.
 
Planspecifiek
Het beleidskader heeft betrekking op het initiatief en is vertaald in het 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' voor herstructurering van de glastuinbouw.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen het beleidskader, omdat het is opgenomen in het 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard'.
2.4.3 Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020
De woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 is vastgesteld op 14 juli 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel. De woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 is een samenwerking tussen de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel. In de visie wordt door de gemeenten de koers voor de komende jaren op het gebied van wonen uitgezet. 
 
Ambities en woonthema’s
De komende jaren willen de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel samen met de woningcorporaties, partners en burgers werken aan:
  • De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: hierbij gaat het om het behoud en versterken van de kwaliteit van de woningen. Duurzaamheid, flexibiliteit en diversiteit zijn hierbij belangrijk.
  • Passende woningvoorraad: beide gemeenten willen dat heel gericht woningen worden toegevoegd die passen bij de lokale vraag. Dit betekent maatwerk in de kernen en gefaseerde woningbouw zodat bijsturen mogelijk is.
  • Voldoende betaalbare woningen: er is vraag naar betaalbare woningen in de Bommelerwaard. Hier willen beide gemeenten in voorzien met bijzondere aandacht voor starters en de lage- en middeninkomens.
  • Wonen, welzijn en zorg: uitgangspunt is het langer zelfstandig wonen van mensen met een ondersteuningsbehoefte. De geschiktheid van de woningen en de woonomgeving, de match tussen vraag en aanbod van wonen met zorg en de bereikbaarheid van voorzieningen zijn van groot belang. Dit vraagt om samenwerking tussen veel verschillende partijen.
  • Kwaliteit van de woonomgeving: uitgangspunt is de identiteit en de kracht van de dorpen en kernen zelf. Beide gemeenten faciliteren initiatieven vanuit de lokale gemeenschappen en bieden waar nodig professionele ondersteuning. Ontmoeten en verbinden vinden beide gemeenten een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de woonomgeving.
De ambities en woonthema’s zijn in het uitvoeringsprogramma vertaald in uitvoeringsacties.
 
Planspecifiek
Het initiatief heeft betrekking op het thema ‘passende woningvoorraad’. In de woonvisie is binnen dit thema aangegeven dat voor de kleine kernen kleinschalig gebouwd moet worden voor de lokale vraag, waarbij particulier initiatief het uitgangspunt is.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de woonvisie, omdat sprake is van een kleinschalig particulier initiatief, dat voorziet in de lokale vraag.
2.4.4 Landschapsplan Bommelerwaard
De gemeente Zaltbommel heeft in 2004 het Landschapsplan Bommelerwaard vastgesteld. Het doel van het landschapsplan is 'het vastleggen van een beleidskader voor het behouden en versterken van bestaande landschaps-, natuur-, cultuurhistorische en recreatieve waarden en voor een goede inpassing van ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, alsmede het initiëren van nieuwe initiatieven en maatregelen gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit van de Bommelerwaard. Het Landschapsplan onderscheidt in de Bommelerwaard drie landschappelijke hoofdeenheden, namelijk de rivieren met de uiterwaarden, de oeverwallen en de komgronden. De hoofdeenheden zijn onder te verdelen in deelgebieden. Voor elk deelgebied beschrijft het Landschapsplan de kenmerkende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Verder brengt het plan in beeld welke ontwikkelingen zich in het buitengebied voordoen (glastuinbouw, fruitteelt, landbouw, infrastructuur, water etc.) en tot welke knelpunten en kansen deze ontwikkelingen voor het landschap leiden. Op het schaalniveau van de Bommelerwaard is het algemeen streven om de kernkwaliteiten te behouden, de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit te verstreken, nieuwe functies in te passen in het landschap en nieuwe landschappelijke structuren te ontwikkelen. Vanuit de landschappelijke hoofdstructuur formuleert het Landschapsplan specifieke beleidsuitgangspunten voor de rivieren en uiterwaarden, de oeverwallen en de komgebieden met als doel de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap te beschrijven.
 
Planspecifiek
Het landschapsplan heeft wel betrekking op het initiatief, omdat de percelen gelegen zijn in een stadsrand van Zaltbommel en onderdeel uitmaken van de afronding / groene buffer tussen Zaltbommel en Gameren.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de doelstellingen uit het landschapsplan, omdat in het Landschapsplan (2003) het plangebied benoemd is als onderdeel glastuinbouwgebied en zoekgebied voor verstedelijking. Wel ontstaat met het verdwijnen van de kassen en herontwikkeling voor wonen de kans om het gebied landschappelijk als groen buffer / stadsrand in te richten. Daarbij wordt deze ontwikkeling bij voorkeur als onderdeel voor een gebiedsvisie voor de gehele Spellerwaard en stadsrand geplaatst omdat anders het risico ontstaat op rommelige adhoc ontwikkeling.
2.4.5 Overig gemeentelijk beleid
De gemeente Zaltbommel beschikt verder over het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021 (vastgesteld op 20 april 2017), de Visie Externe Veiligheid (vastgesteld op 28 november 2013) en de Geurverordening (vastgesteld op 14 januari 2010, wijziging 13 september 2012). Indien van toepassing wordt op deze beleidskaders nader ingegaan in toelichting hoofdstuk 4.
3 Ruimtelijke inpassing
3.1 Bestaande situatie
De Spellewaardsestraat is gelegen ten westen van Zaltbommel en valt binnen het gebied de Bommelerwaard. De Bommelerwaard is gelegen in het rivierkleilandschap. Het gebied wordt gekenmerkt door het onderscheid tussen oeverwal- en komgronden. Op de oeverwallen ontstonden de eerste nederzettingen en werd de grond als bouwland in gebruik genomen. De lager gelegen, nattere komgronden waren tot het midden van de 20e eeuw alleen extensief, als grasland en griend, in gebruik.
Plangebied binnen de Bommelwaard (Plangebied: rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl)       
  
Het plangebied valt binnen de kassengebieden ingericht voor glastuinbouw. De glastuinbouw heeft in de Bommelerwaard een grote ontwikkeling doorgemaakt. De huidige omvang en beeldbepalendheid van de kassengebieden laten hun sporen achter in het landschap.
 
De onderstaande afbeelding geven een indruk van de huidige situatie.  
 
Streetview Spellewaardsestraat (bron: Google Maps) 
 
De percelen aan de Spellewaardsestraat 45 en 53 zijn aangewezen voor herstructurering van bedrijvigheid naar woningbouw. Het perceel aan de Spellewaardsestraat 53 betreft in de bestaande situatie een braakliggend terrein, voorheen is het perceel in gebruik geweest ten behoeve van glastuinbouw. Het perceel aan de Spellewaardsestraat 45 is in de huidige situatie in gebruik ten behoeve van glastuinbouw.  
 
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie.
 
  
Vooraanzicht Spellewaardsestraat 45 (links) en 53 (rechts) (bron: Google Maps) 
    
3.2 Uitgangspunten
Het initiatief dient bij de verdere uitwerking aan de volgende stedenbouwkundige en landschappelijke randvoorwaarden te voldoen.
 
Uitgangspunten stedenbouw en landschap (bron: gemeente Zaltbommel)
3.3 Beoogde situatie
Beide plangebieden liggen aan de zuidzijde van de Spellewaardsestraat in de Bommelerwaard. Dit landschap wordt gekenmerkt door de Waal en de Maas die aan de noord- en zuidzijde stromen. Deze rivieren hebben het tussenliggende landschap gevormd door de afzetting van stroomruggen en het ontstaan van komgronden. Verspreid in het landschap ontstonden op de hoger gelegen delen enkele dorpen. In de loop van de tijd werd de rivier gescheiden van het land door langgerekte dijklichamen. Het achterliggende land werd ontgonnen en gebruikt voor de landbouw en veeteelt.
 
Het plangebied ligt tussen het dorp Gameren en de vestingstad Zalbommel in. Tussen deze plaatsen is een oud bebouwingslint ontstaan achter de Waalbandijk aan de Beemstraat. De Spellewaardsestraat is geen onderdeel van deze lintbebouwing, deze verbindingsweg tussen Gameren en Zaltbommel is lange tijd onbebouwd geweest. In de jaren 70 ontstaan de eerste vrijstaande woningen langs deze weg op ruime kavels.
Het gebied ontwikkelt zich met de bouw van landbouwkassen en Zaltbommel breidt uit met de wijk Spellewaard richting het westen.
 
Onlangs zijn de kassen nabij deze plangebieden gesaneerd de percelen zijn aangewezen voor de herstructurering van bedrijvigheid naar woningbouw. In de beoogde ontwikkeling wordt op beide percelen woningbouw gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling aan de Spellewaardsestraat 45 en 53 betreft de ontwikkeling van twee vrijstaande woningen. De bestaande opstallen op de percelen worden gesloopt en vervangen voor woningen met mogelijk bijgebouwen. Ten behoeve van het voorgenomen plan is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
Op onderstaande afbeelding is te zien dat de kassen aan de Spellewaardsestraat 45/47 en 51 verwijderd zijn.
 
De huidige situatie van het plangebied (rechts) ten opzichte van de oorspronkelijke situatie (links) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
    
De vrijstaande woningen worden in dezelfde voorgevelrooilijn gesitueerd als de omliggende woningen-, en het perceel wordt net als in de oorspronkelijke situatie ontsloten aan de Spellewaardsestraat. De volgende afbeelding geeft de beoogde situatie voor de Spellewaardsestraat 45 en 53 weer.
 
Beoogde plattegrond (bron: Buro SRO)
 
Spellewaardsestraat 45
Voor de beoogde ontwikkeling aan Spellewaardsestraat 45  dienen de bestaande opstallen gesloopt te worden. Daarvoor in de plaats wordt één vrijstaande woning met eventueel bijgebouwen gerealiseerd passend binnen de uitgangspunten verwoord in toelichting paragraaf 3.2. Op eigen terrein worden tevens twee parkeerplaatsen gerealiseerd.
 
Voor het inpassen van de beoogde situatie is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld waar rekening is gehouden met de beplanting, inrichting en omliggende waarden en functies. Onderstaande afbeelding toont de beoogde plattegrond.
 
 
Beoogde plattegrond Spellewaardsestraat 45 in Zaltbommel (bron: Buro SRO)
 
Spellewaardsestraat 53
De beoogde ontwikkeling aan Spellewaardsestraat 53 past binnen de uitgangspunten verwoord in toelichting paragraaf 3.2. Op het perceel wordt er één vrijstaande woning met bijgebouwen gerealiseerd met een inhoud kleiner dan 750 m³. Oostelijke gelegen van de vrijstaande woning wordt een bijgebouw gerealiseerd die past binnen de regels van de bestemming 'Wonen' uit het 'Inpassingplan Tuinbouw Bommelwaard'. Op eigen terrein worden tevens twee parkeerplaatsen gerealiseerd.
 
Op onderstaande afbeelding is de plattegrond van de beoogde situatie te zien.
 
Beoogde plattegrond Spellewaardsestraat 53 in Zaltbommel (bron: Buro SRO)
 
Uitgangspunten beplanting
  1. Bij- en insectvriendelijk (stuifmeel of nectar).
  2. Schuilmogelijkheden voor vogels en kleine zoogdieren.
  3. Voedsel voor vogels of kleine zoogdieren (vruchten en noten).
  4. Gezond groen passend in de omgeving.
  5. Grotendeels inheems.
  6. Sierwaarde in de vorm van bloemen, vruchten of herfstverkleuring.
Mogelijke soorten
Bomen als solitair
  • Eik, linde of noten als solitair.
  • Eventueel enkele hoogstamfruitbomen
Haag
  • Liguster, haagbeuk, meidoorn, esdoorn of een menging van deze soorten.
Heester
  • Meidoorn, Gelderse roos, hazelaar, lijsterbes, hondsroos
 
4 Haalbaarheid
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor deze gronden dient een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden indien de beoogde ontwikkeling bouwwerken betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 centimeter. 
 
Bij de realisatie van twee vrijstaande woningen worden er geen bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² gebouwd, derhalve vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt gehandhaafd in de toekomstige situatie.
4.1.2 Cultuurhistorie
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
  • De aan de rivieren gerelateerde oeverwallen met bebouwingsstructuren;
  • De wetering Capreton;
  • De Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  • Rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Zaltbommel en Nederhemert-Zuid);
  • Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht (Gameren);
  • Gemeentelijke en rijksmonumenten;
  • Historische buitenplaatsen (Huis Brakel).
Planspecifiek
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig.
 
Conclusie
In toelichting paragraaf 3.2 worden de stedenbouwkundige uitgangspunten omschreven waarin onder meer staat hoe de cultuurhistorische kwaliteiten van de locatie worden meegenomen in het voorgenomen plan. Vanuit cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor het initiatief die met wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt.
4.2 Milieu
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van twee woningen. Daarmee is sprake van een milieugevoelige functie. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven die mogelijk hinder veroorzaken voor de woning. Deze functies zijn getoetst door middel van de richtafstanden van de VNG. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nabijgelegen bedrijven. 
 
Functie/ adres
SBI
milieucategorie
Minimale afstand
Werkelijke afstand
Cambium College
852, 8532
1
10 m
55 m
Het Houten Huis.eu553, 5523.150 m 375 m
van de Werken Flowertrans VOF011, 012, 013230 m 190 m
van de Werken Lisianthus BV
011, 012, 013
2
30 m
190 m
   
Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet binnen de richtafstanden van omliggende milieubelastende bedrijven.  Er zijn geen milieuhinderlijke functies aanwezig die een belemmering vormen voor deze ontwikkeling.  
4.2.2 Geur
Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. In deze wet is bepaald wat geuroverlast is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten. In het kader van de realisatie van de burgerwoningen is sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Om te bepalen of het woon- en leefklimaat acceptabel is én of veehouderijen worden belemmerd, is het aspect geur nader beschouwd.
 
Normaal gesproken gelden voor dieren met een geuremissiefactor maximale waarden voor geurbelasting. Maar ten opzichte van sommige geurgevoelige objecten gelden voor dieren met geuremissiefactoren toch minimum afstanden, in plaats van maximale waarden voor geurbelasting.
 
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals bij een grondgebonden veehouderij het geval is), en een geurgevoelig object, zoals een burgerwoning bedraagt:
  1. ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  2. ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.
     
Planspecifiek
In de directe omgeving liggen geen agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Het initiatief ligt volgens het gemeentelijk geurbeleid niet binnen een geurcontour van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is gelegen binnen een zone waar een goed leefklimaat heerst.
 
Conclusie 
Vanuit het aspect geur(hinder) van (agrarische) bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.
4.2.3 Geluid verkeer
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De locaties aan de Spellewaardsestraat 45 en 53 zijn gelegen binnen de geluidzone van de Spellewaardsestraat. Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dienen de geluidsbelastingen op de gevels van de woningen te worden onderzocht en getoetst. Door Ingenieursburo Ulehake is op 2 april 2019 een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2.  
 
De geluidbelasting van de gevel mag volgens de Wet geluidhinder ten hoogste de voorkeursgrenswaarde  bedragen. Is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar niet hoger dan de maximale  grenswaarde dan kan door het bevoegd gezag een hogere waarde worden vastgesteld.
 
De geluidbelasting van de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai is berekend met behulp van standaardrekenmethode II. Bij de berekeningen is uitgegaan van de situatie volgens bijlage I en de verkeersintensiteiten volgens opgave van de omgevingsdienst Rivierenland.
 
De hoogste berekende etmaalwaarde voor wegverkeerslawaai is 52 dB inclusief de aftrek volgens artikel 110g Wgh. Dit betekent dat er voldaan wordt aan de maximaal te ontheffen waarde maar dat de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.
 
Er is onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen tot de voorkeursgrenswaarde, Indien de snelheid op de Spellewaardsestraat verlaagd wordt van 80 km/uur naar 60 km/uur wordt voldaan aan de
voorkeursgrenswaarde. De invoering hiervan is echter ter beoordeling van het bevoegd gezag. Indien besloten wordt deze maatregel niet toe te passen voor de realisatie van deze woningen is een hogere waarde aanvraag noodzakelijk.
 
Omdat de acceptatie van snelheid verlaging nog niet is vastgesteld is aan het bevoegd gezag verzocht een hogere waarde vast te stellen. Het besluit hogere waarden Wet geluidhinder is als bijlage opgenomen (zie bijlagen bij toelichting 4).
 
Conclusie
Vanuit het aspect 'geluid'  bestaan er belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Door hogere waarde vast te stellen worden de belemmeringen opgelost.
4.2.4 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Voorheen waren de gronden met een agrarische bestemming bestemd. De herbestemming van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, betreft een wijziging naar een strenger gebruik, in dat geval is een bodemonderzoek noodzakelijk. Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Bakker milieuadviezen in mei 2019 een verkennend bodemonderzoek verricht op de locatie aan de Spellewaardsestraat 45 in Zaltbommel, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4. Door Linge milieu bv is in april 2019 een verkennend bodemonderzoek verricht op de locatie aan de Spellewaardsestraat 53 in Zaltbommel, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5.   
 
Conclusies Spellewaardsestraat 45
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan voor de onderzoekslocatie aan de Spellewaardsestraat 45 het volgende worden geconcludeerd:
  • In de originele kleiige bovengrond (deels onder bestrating en ophoogzand) zijn alle standaard NEN-5740-parameters in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • De bovengrond van 0-30 cm ter plaatse van het onverharde met gras begroeide terreindeel is zekerheidshalve extra onderzocht op OCB vanwege het glastuinbouw- en boomgaardverleden. Alleen DDE is minimaal verhoogd aangetroffen. Opgemerkt wordt dat op het onderzochte terreindeel zelf feitelijk nooit sprake is geweest van kassen of een boomgaard. In die zin is het logisch dat DDE slechts minimaal verhoogd is en dat de andere OCB niet verhoogd aanwezig zijn;
  • De kleiige ondergrond bevat licht verhoogde gehalten aan Pak en nikkel;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met alleen barium, hetgeen een bekende, niet relevante verhoging is.
Op grond van de resultaten van het onderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering of beperking voor een wijziging van de huidige bedrijfsbestemming naar woonbestemming.
  
Conclusies Spellewaardsestraat 53
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan voor de onderzoekslocatie aan de Spellewaardsestraat 53 het volgende worden geconcludeerd:
 
De bodem ter plaatse uit klei. In één boring is de grond vanaf 2.7 m-mv zandig. In de helft van de boringen is ook de bovenste halve meter van de bodem zandig. Dit is het straatzand onder de voormalige verharding, de oprit naar de gesloopte kas. In geen van de boringen is puin van betekenis waargenomen in boven- of ondergrond. Visueel zijn dus ook nergens asbestverdachte materialen als plaatjes of scherven aangetroffen.
 
Grond
In de zandige bovengrond van het terrein aan de Spellewaardsestraat worden geen achtergrondwaarden
overschreden. In de kleiige ondergrond is alleen nikkel licht verhoogd. Dit metaal is typerend voor de klei-ondergrond in het rivierengebied. Van de bestrijdingsmiddelen is alleen DDE meetbaar verhoogd. Dit is een afbraakproduct van DDT. Het gehalte ligt met 0.022 mg/kg ds ruim onder de achtergrondwaarde van 0.1 mg/kg ds.
 
Asbest
Het asbest-onderzoek betreft de geroerde, maar niet puinhoudende bovengrond van de locatie. Er is daar één mengmonster van op asbest geanalyseerd. Asbest blijkt zowel visueel als analytisch niet aantoonbaar in de grond van het perceel.
 
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Dit metaal is landelijk verhoogd en niet specifiek voor het terrein aan de Spellewaardsestraat zelf. Zink is niet meetbaar verhoogd. De voormalige kas, het metalen frame, heeft dus geleid tot verontreiniging van het grondwater
 
Conclusie
De bodemkwaliteit van de locatie sluit aan bij de gegevens van de bodemkwaliteitskaart voor de lintbebouwing
langs de Spellewaardsestraat. De algemene kwaliteit van de grond en het grondwater is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het perceel. Mocht er grond vrijkomen bij de ontwikkeling van de locatie, dan wordt aanbevolen deze voor zover mogelijk op het terrein zelf her te gebruiken. Voor de afvoer en toepassing van grotere volumes grond elders in het gebied is partijkeuring conform de Regeling bodemkwaliteit nodig.
 
Op grond van beide bodemonderzoeken is er geen belemmering voor de wijziging van de bestemming en de geplande realisatie van twee vrijstaande woningen.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
  
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (plangebied: zwart omkaderd) 
Risicovolle bedrijven
Binnen de beoogde bestemming 'Wonen' passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten.
 
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
 
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 30 juli 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
 
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
 
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
 
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.  
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.2.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en de realisatie van twee vrijstaande woningen. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
  
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2017 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof
(PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.48 μg/m³ PM10, 11.44 μg/m³ PM2,5 en 20.85 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden en wordt voldaan bepaalde advieswaarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. 
   
 
Concentratie fijnstof (PM10) 2017
   
Concentratie stikstofdioxide (NO2) 2017
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
 
4.2.7 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat de realisatie van twee vrijstaande woningen beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in kolom 1, D 11.2. Het voorgenomen plan bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling betreft namelijk de realisatie van twee vrijstaande woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit wijzigingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het wijzigingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.3 Wet natuurbescherming
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
 
Natura 2000-gebieden
Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.
 
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
 
Soortbescherming
Een ander doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
 
Bescherming houtopstanden
De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe omgeving van een beschermd natuurgebied. Met een quickscan flora en fauna moet worden nagegaan of de voorgenomen werkzaamheden gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna en of een ontheffing vanuit  de Wet natuurbescherming dan wel een mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn.
 
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (IJzerman advies, nr. 2019498, 5 april 2019) uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op 1,75 km zuidelijk van Natura 2000-gebied Rijntakken. De instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied zal geen negatieve effecten ondervinden van de geplande ontwikkelingen, ten opzicht van het huidige gebruik in de omgeving. Het toekomstig gebruik zal geen verhoogde emissies van licht, geluid of stoffen tot gevolg hebben die van negatieve invloed zouden kunnen zijn op Natura-2000-gebieden. Aan de hand van een AERIUS-berekening (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6) is onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan een toename aan stikstof veroorzaakt op omliggende Natura-2000 gebieden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het voorgenomen plan een toename van 0,00 mol/ha/j veroorzaakt. Een vergunning Wet natuurbescherming is daarmee niet noodzakelijk.
 
Soortenbescherming
Bij de veldinspectie is het plangebied onderzocht door een ervaren vegetatiekundige, op het voorkomen van beschermde soorten of resten hiervan. Op en langs de randen van de percelen zijn enkel vrijgestelde soorten aangetroffen en zijn er geen beschermde soorten aangetroffen. Het plangebied is met nadruk geïnspecteerd op potentiële groeiplaatsen voor beschermde soorten. Deze soorten of hun groeiplaatsen zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden hier ook niet verwacht.
 
Conclusie
  • Vrijgestelde soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
  • Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijfslocaties. Van gebouwbewonende soorten zoals huismussen, gierzwaluwen, uilen of diverse vleermuizen zijn geen nestlocaties op de planlocatie aangetroffen. Daarnaast wordt er geen bebouwing gesloopt, dus is er geen bedreiging voor het voortbestaan van deze soorten aanwezig. Er worden namelijk geen vaste nest- of verblijfslocaties aangetast. Ook nader onderzoek hiernaar is niet relevant.
De beoogde ontwikkeling aan de Spellewaardsestraat 45 en 53 in Zaltbommel leidt, mits de juiste maatregelen worden getroffen ten aanzien van beschermde amfibieën, de algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming.    
4.4 Niet-gesprongen Explosieven
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
 
Planspecifiek
Uit de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard van 10 juni 2016 blijkt dat het plangebied verdacht is voor wat betreft aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Zie hiervoor onder de uitsnede van de 'Explosievenkansenkaart Bommelerwaard'.
 
Globale ligging plangebied binnen de explosievenkaart (plangebied: zwart omcirkeld, bron: gemeente Zaltbommel)
 
Op het moment dat een ontwikkeling valt binnen verdacht gebied voor wat betreft aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven adviseert de gemeente Zaltbommel in samenspraak te kijken of vervolgonderzoek nodig is.
De voorgenomen ontwikkeling vindt echter plaats in naoorlogse vergraven of verstoorde grond, aangezien zich hier voorheen kassen bevonden. Het is daarom redelijkerwijs aan te nemen dat eventueel aanwezige explosieven toen al zijn opgemerkt dan wel weggenomen. Het is daarom niet noodzakelijk nader onderzoek naar explosieven uit te voeren. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd.
  
Conclusie
Er wordt geen onderzoek in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse voor deze locaties geadviseerd.
 
4.5 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.5.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21ste eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21ste eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
4.5.2 Waterschap Rivierenland
Waterschapsbeleid
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
  
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc. een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, bijvoorbeeld een planologisch bepaalde mogelijkheid, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd. 
4.5.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek 
Op 4 oktober 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn naar de gemeente Zaltbommel en het waterschap Rivierenland toegezonden. Uit de digitale watertoets blijkt dat er sprake is van een waterbelang.
 
Watergangen
Langs de rand van het plangebied aan de Spellewaardsestraat 53, is een watergang met een B-status aanwezig. Aan de andere kant van Spellewaardsestraat is een watergang met A-status gelegen. De beschermingszone van deze watergang reikt niet tot het plangebied, hiermee is het plangebied en de toekomstige bebouwing op voldoende afstand gelegen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de legger van waterschap Rivierenland.
 
Uitsnede legger waterschap Rivierenland, plangebied zwart omkaderd (bron: leggerkaart Waterschap Rivierenland)
Verhard oppervlak
Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m2 verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat particulieren voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes een enkele woning, moeten compenseren geldt voor particulieren een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor landelijk gebied.
 
Met het voorgenomen plan neemt de verharding niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. Voorheen was het perceel horende bij de Spellewaardsestraat 53 geheel verhard ten behoeve van glastuinbouw, in de huidige situatie is het perceel horende bij de Spellewaardsestraat 45 geheel verhard. Het is niet nodig om water compenserende maatregelen te treffen.
     
Hemelwater
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Riolering
Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen. Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een verandering in het aanbod van vuilwater op het riool.
 
Het vuilwater zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Leidingen
Planspecifiek
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante (beschermingszones van) leidingen zoals rioolpersleidingen of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen (beschermingszones van) hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Conclusie
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen. Hiermee vormt het aspect leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.7.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel heeft de Parkeernota Zaltbommel 2018 vastgesteld. Met de nota wordt de vraag en het aanbod van parkeerplaatsen (in de openbare ruimte) bij ontwikkelingen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en worden parkeerproblemen voorkomen. De planlocatie behoort tot de categorie 'buitengebied'.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. In de navolgende tabel wordt de parkeerbalans weergegeven behorende bij de voorgenomen ontwikkeling.
 
Beoogde situatie plangebiedAantal Parkeernorm (kleine kernen en buitengebied) per wooneenheidtotaal
Grondgebonden woning of appartement in het buitengebied224
Totaal4-4
 
Conform de parkeernormen van de gemeente Zaltbommel zijn minimaal 4 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. De parkeerplaatsen voor de beoogde twee vrijstaande woningen worden allen op eigen terrein gerealiseerd. Er is daarmee voldoende parkeergelegenheid aanwezig op het perceel.  
 
Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Parkeernota Zaltbommel 2018 van de gemeente Zaltbommel en het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.7.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De navolgende tabel geeft een overzicht weer van het aantal motorvoertuigbewegingen dat in de toekomstige situatie gegenereerd wordt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit aantal is gebaseerd op de kerncijfers uit de CROW publicatie.
  
Beoogde situatie plangebiedAantal Verkeersgeneratie per wooneenheid (weinig stedelijk, buitengebied) totaal
Koop, vrijstaand
2
7,8 - 8,615,6 - 17,2
Totaal
2
-15,6 - 17,2
 
Uit de tabel volgt dat in de toekomstige situatie sprake is van maximaal 17,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verwachting is dat deze verkeersgeneratie voldoende kan worden opgevangen binnen het bestaande verkeersnetwerk. De ontsluiting van het plangebied zal direct plaatsvinden via de Spellewaardsestraat.
 
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
   
5 Juridische opzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
 
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het  'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard'
 
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Wonen
De voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Er geldt een maximum bouw- en goothoogte van respectievelijk 11 en 6,5 m en een maximum inhoud van 750 m³. 
  
Daarnaast vallen de beoogde erven, tuinen en parkeervoorzieningen ook onder de bestemming ‘Wonen’. Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep.
  
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economisch
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:
  1. de bouw van een of meer woningen;
  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.  
Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.
 
Planspecifiek
De gemeente Zaltbommel en de initiatiefnemer hebben in het kader van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen en het verhalen van ambtelijke kosten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig; het kostenverhaal is namelijk anderszins verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijk
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.