Plan: | De Steenoven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BPSteenoven-VG01 |
De eigenaar van het voormalige agrarische bedrijf aan De Steenoven in Wijchen is voornemens te stoppen met de bedrijfsvoering en alle aan het bedrijf gerelateerde bebouwing te slopen. Hiervoor in de plaats worden twee levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een burgerwoning.
Voorgaand initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan De Steenoven aan de rand van de bebouwde kom van Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied (rode stip) in de omgeving (bron: OpenStreetMaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
De locatie ligt aan De Steenoven, aan de zuidoost kant van de kern Wijchen.
In de omgeving liggen verschillende functies. Ten zuiden van de Oosterweg liggen voornamelijk woningen. Aan de overzijde is sprake van een concentratie van maatschappelijke functies. Daar liggen onder andere een theater, een bibliotheek, een middelbare school en enkele sportvelden. Ten zuiden van het plangebied ligt een geluidswal met daarachter de doorgaande weg de Meerdreef en het Oosterpark.
Het plangebied zelf is een bedrijfslocatie en is te verdelen in het bedrijfsgedeelte (zuidkant) en het woongedeelte (noordkant). Het bedrijfsgedeelte bestaat uit een bedrijfsgebouw. Dit gebouw heeft een oppervlak van 660 m² en bestaat uit een stal en een schuur. De gronden rondom de bedrijfsbebouwing zijn deels verhard.
Binnen het woongedeelte staat een vrijstaande bedrijfswoning. Het hoofdgebouw, welke is gericht op de Oosterweg, bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak. De woning wordt omgeven door een tuin.
Het bedrijf en de woning zijn via een gezamenlijke oprit ontsloten op De Steenoven. De Steenoven is voor autoverkeer een doodlopende straat vanaf de Oosterweg. Voor fietsverkeer is De Steenoven een doorgaande route. Navolgende afbeeldingen tonen enkele impressies van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron foto: Omgevingsvisie Gelderland)
Aanzicht op de bestaande bedrijfswoning vanaf de Oosterweg (bron: Google Streetview)
Aanzicht op het bestaande bedrijfsgebouw vanaf de Steenoven (bron: Google Streetview)
Alle aan het bedrijf gerelateerde gebouwen en bouwwerken worden gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning.
Op de plek van het bestaande bedrijf komen twee vrijstaande levensloopbestendige woningen, beide gericht op De Steenoven. De woningen krijgen één bouwlaag met kap en worden op 30 cm boven de hoogte van de weg de Steenoven gerealiseerd. De woningen zijn geheel gelijkvloers, zodat deze geschikt zijn voor senioren. Ook de doorgangen zullen voldoende breed worden uitgevoerd waardoor deze geschikt zijn voor rolstoelgebruikers. De woningen hebben een gebruiksoppervlak van maximaal 160 m² en een bebouwd oppervlak van bijna 200 m². Achter de noordelijke woning wordt een bijgebouw mogelijk gemaakt van maximaal 150 m². Dit bijgebouw gaat dienst doen als garage en wordt deels onderkelderd. De bouwmassa, architectuur en het materiaalgebruik van de hoofd- en bijgebouwen komen overeen met bebouwing uit de buurt. Ook zorgt de positionering van beide voorgevels van de nieuwe woningen ervoor dat er sprake is van een logische stedenbouwkundige inpassing.
Ten opzichte van de inrichtingsschets van de toekomstige situatie, die in deze paragraaf is opgenomen, zal de noordelijke nieuwe woning iets dichter op de Steenoven komen te staan, tot een maximale afstand van 3,5 m.
Voorliggend initiatief wordt tevens aangegrepen om het bouwrecht van de bestaande woning binnen het plangebied (Oosterweg 118), te verruimen. In de toekomstige situatie is het mogelijk om, in het geval van herbouw van deze woning, de voorgevel in lijn met de voorgevels van de naastgelegen oostelijke woningen aan de Oosterweg te bouwen.
De woningen worden ontsloten op De Steenoven. Een strook van het bestaande verharde terrein tussen de meest noordelijke woning en de bestaande woning blijft behouden en gaat dienst doen als oprit voor deze twee woningen. De zuidelijke nieuwe woning krijgt een eigen oprit. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Meer over het aspect verkeer en parkeren volgt in paragraaf 4.4.
Navolgende afbeeldingen tonen enkele impressies van de toekomstige situatie.
Situatietekening van de toekomstige situatie (bron: Ariëns groep)
Referentieafbeelding van een vergelijkbare levensloopbestendige woning (bron: Ariëns groep)
Het toevoegen van twee levensloopbestendige woningen ter vervanging van de agrarische bedrijfsbebouwing draagt direct bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De huidige agrarische bedrijfsbebouwing op deze locatie is niet passend tussen de woonfuncties in de omgeving. De levensloopbestendige woningen daarentegen passen qua functie goed in de omgeving en voorzien daarnaast in een groeiende behoefte naar woningen die geschikt zijn voor senioren.
Een duurzame leefomgeving is een leefomgeving waarin bewust wordt omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om duurzaamheid te integreren in de planvorming. Dat wordt bereikt door de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin mee te nemen in de planvorming. Zo ontstaat een afwegingskader dat leidt tot een goed gemotiveerd plan dat voor die ene plek, in die omgeving en binnen de (financiële) kaders het beste plan is.
Duurzame stedenbouw bestaat voor een deel uit aspecten die sectoraal gezien al lang in beeld zijn. Denk aan de omgang met regenwater dat bij voorkeur geborgen wordt op het eigen terrein en een goede groene inpassing in de omgeving met 'natuurinclusieve' bouw. Zo ontstaat zowel een prettige leefomgeving voor mens en dier, en is het plan ook beter bestand tegen hittestress en droogte. Andere aspecten van duurzame stedenbouw zijn het multifunctioneel bouwen als ook het aspect circulair bouwen. Goede gebouwen met een passende architectuur dragen ook bij aan de duurzaamheid van de omgeving. Denk bijvoorbeeld aan de jaren-dertig-woonwijken welke nog steeds zeer gewild zijn (energetisch ligt daar nu wel een opgave, maar dat hele wijken nog steeds gewild zijn is óók duurzaam). Een aspect dat inmiddels ook centraal staat in de duurzame stedenbouw is het aspect energie. Door de MilieuPrestatie van Gebouwen (MPG) in beeld te brengen ligt er een basis voor energiebesparende maatregelen welke resulteren in een GPR-score. Bij nieuwe gebouwen geldt al een strenge EPC-norm en soms zijn de gebouwen al (vrijwel) energieneutraal (BENG, Bijna Energie Neutraal gebouw). Duurzame stedenbouw is zo een instrument dat leidt tot plekken waar mensen zich prettig en veilig voelen. Een prettige leefomgeving is bovendien een gezonde leefomgeving wat betreft bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid. Dit alles dient afgewogen te worden en in relatie te worden bezien met de investerings- en beheerkosten. Het resultaat van deze integrale afweging is een bepaald duurzaamheidsniveau dat in het stedenbouwkundige plan uitgewerkt kan worden. Dat vormt vervolgens weer de basis voor (onder meer) het bestemmingsplan om e.e.a. ook juridisch te borgen.
Planspecifiek
Meerdere aspecten uit dit plan dragen bij aan een duurzame herontwikkeling van de planlocatie. In het oog
springt het voornemen vanuit het aspect water. Ten opzichte van de bestaande situatie kan, door maatregelen die de initiatiefnemer wenst te nemen, 50% van het watergebruik bespaard worden. In paragraaf 4.2 Water komen deze maatregelen aan bod en wordt dit punt nader toegelicht. Ook qua energieverbruik is de winst door dit plan aanzienlijk. De huidige bedrijfswoning is reeds geïsoleerd. Bij de twee nieuwe levensloopbestendige woningen is Nul op de Meter het uitgangspunt. Maatregelen als zonnepanelen, duurzaam materiaalgebruik en een warmtepomp installatie gaan hier voor zorgen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt binnen een radarverstoringsgebied. In het Barro is een verbod opgenomen voor bouwwerken hoger dan 114 meter t.o.v. NAP. De bouwhoogten van de toekomstige bebouwing binnen het plangebied blijven ruim onder deze gestelde grens. Van hinder is dan ook geen sprake.
Ladder duurzame verstedelijking
Dit plan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is bij ontwikkelingen die voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Een toets van het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing.
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Dit plan heeft bedrijfsbeëindiging als gevolg en maakt twee nieuwe woningen mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt niet binnen een waardevol gebied. In de verordening zijn voor de locatie geen nadere regels opgenomen. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het provinciale beleid.
3.3.1 Regionale woonagenda
In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.
Op 7 februari 2018 is door de Regio Nijmegen een nieuwe Woonagenda ondertekend. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal te bouwen woningen met ongeveer 350 woningen tot 1.100 woningen. Uitgangspunt daarbij is dat met name vraaggerichte woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.
Planspecifiek
Het plan draagt summier bij aan een toename van het aantal woningen binnen de gemeente Wijchen. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van twee levensloopbestendige woningen, in op een actuele lokale vraag naar meer geschikte woningen voor senioren. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.4.
Het initiatief is daarmee uitvoerbaar binnen de regionale woonagenda.
3.4.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wijchen Oost', vastgesteld door de gemeente Wijchen op 10 november 2011. Bijgevoegde afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan:
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Wijchen Oost', het plangebied is aangegeven met de rode stippenlijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bedrijf'. Daarbinnen ligt een bouwvlak met enkele bouwaanduidingen. Ten behoeve van het bedrijf is een functieaanduiding 'agrarisch bedrijf' opgenomen. De bedrijfswoning is aangeduid met de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'vrijstaande woningen hoog'. Verder geldt voor dit deel van het bouwvlak een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 m. en 7 m. Ook heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'.
De geldende bestemming staat het toevoegen van twee nieuwe woningen niet toe. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
3.4.2 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen
Strategische Visie Wijchen
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecfiek
Op de kaart 'Wonen' uit de structuurvisie Wijchen waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont, blijkt dat het plangebied ligt binnen het gebied 'concessiecontour woonkern'. Voor deze gebieden is geen specifiek beleid in de structuurvisie opgenomen. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 2 woningen op de plaats van een voormalig agrarisch bedrijf. Daarmee krijgt het plangebied een functie die veel beter passend is in de omgeving. Het verdwijnen van het agrarisch bedrijf heeft daarbij ook een milieuwinst voor de omgeving als gevolg. Het initiatief is passend binnen de gemeentelijke strategische- en structuurvisie.
Uitsnede kaart 'Wonen' van de Structuurvisie Wijchen waarbij het plangebied is aangeduid met de gele cirkel.
3.4.3 Woonvisie Wijchen 2025
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.
Planspecifiek
Dit plan maakt de komst van twee levensloopbestendige woningen binnen het plangebied mogelijk. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Het plan speelt daarmee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen de woonvisie.
3.4.4 Groenstructuurplan Wijchen 2008-2017
Het Groenstructuurplan geeft de actuele groenstructuur weer en beschrijft de gewenste ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. In het beleidsdocument worden kaders geformuleerd voor het beheer van de openbare ruimte, de regulering van het grondgebruik en de planvorming bij (her)inrichtingsopgaven en (bouw)projecten. Het document richt zich voornamelijk op de kern van Wijchen. Daarbij wordt op het niveau van de kern en de wijken de groenstructuur onderverdeeld in een landschappelijke-, stedenbouwkundige-, ecologische- en een bomenstructuur. Ook wijst de gemeente de primaire hoofdstructuur aan. Deze structuur heeft betrekking op beplantingselementen en/of boomstructuren op het niveau van de kern en hebben betekenis voor de kern Wijchen als geheel. Ze ondersteunen de stedenbouwkundige structuur en weerspiegelen deels de landschappelijke onderlegger. Onder de primaire groenstructuur vallen grootschalige groenelementen zoals parken, sportvelden, begraafplaatsen, bosstroken, laan- en wegbeplantingen. Uitganspunt voor de primaire groenstructuur is dat deze in stand gehouden dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen geen negatieve bijdrage leveren aan deze structuur.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Hoofdgroenstrucruur' zoals opgenomen in het groenstructuurplan. De zuidelijke plangrens grenst aan groene geluidswalzone van de Meerdreef. Deze zone maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur.
Uitsnede van de kaart 'Hoofdgroenstructuur', plangebied rood omcirkeld (bron: Groenstructuurplan Wijchen 2008-2017)
Voorliggend plan voorziet in bouwactiviteiten buiten de hoofdgroenstructuur en de activiteiten met betrekking tot de toekomstige woonfunctie van het plangebied leiden derhalve niet tot nadelige effecten op de groenstructuur. Waardevolle bomen in of nabij het plangebied zijn er niet. De hoofdgroenstructuur blijft door voorliggend plan dan ook in stand.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen het groenstructuurplan van de gemeente Wijchen.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan zet de bestaande bedrijfsfunctie van het plangebied om naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfswoning wordt daardoor een reguliere burgerwoning en tevens worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 1 toegevoegd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging alsmede nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 225750 (aan de Oosterweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 18,7 g/m3 | 18,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan voorziet in een functiewijziging van bedrijf naar wonen. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied zal door dit plan nagenoeg niet toenemen. Hoewel er twee woningen mogelijk worden gemaakt verdwijnen de verkeersbewegingen behorende bij het bestaande agrarische bedrijf. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarmee van dusdanig geringe omvang ten opzichte van de genoemde grenswaarde (1.500 woningen). Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Meerdreef (50 km/u), die ten zuidwesten van de locatie ligt. Vanuit wegverkeerlawaai is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd. Hierin is geconcludeerd dat er voor de woningen aan de voorkeursgrenswaarde zal worden voldaan. Vanuit wegverkeerlawaai zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
In de omgeving van de locatie liggen geen spoorwegen en/of industrieterreinen. Spoorweglawaai en/of industrielawaai kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Effecten vanuit geur kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de toekomstige situatie verdwijnt het agrarische bedrijf uit het plangebied. Daarnaast worden twee woningen binnen het plangebied toegevoegd. Daarmee is het van belang vanuit milieuzonering te kijken naar het wederzijds effect van de ontwikkeling en de functies in de omgeving.
Ten noorden van de locatie ligt, aan de andere kant van de Oosterweg, een terrein met meerdere maatschappelijke functies, waaronder een bibliotheek, sportvelden en een middelbare school. Binnen deze bestemming is het, op basis van de publicatie bedrijven en milieuzonering, mogelijk inrichtingen te vestigen met een maximale richtsafstand van 50 m. (geluid). Gelet op de afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde grens van de bestemming maatschappelijk (50 m.), kan hinder worden uitgesloten. Bovendien dienen de maatschappelijke instellingen al rekening te houden met naderbij gelegen woningen. Verder liggen er in de directe omgeving geen bedrijven die in de bedrijfsvoering kunnen worden belemmerd door de komst van de twee woningen.
Het bestaande agrarische bedrijf binnen het plangebied stopt. Daardoor is er tevens geen sprake meer van milieuhinder op omliggende gevoelige objecten. Dit plan heeft daarmee, vanuit milieuzonering, een positief effect op gevoelige objecten in de omgeving.
Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat dit plan omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee kwetsbare objecten. Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart, waarbij de ligging van het plangebied is aangegeven met de gele stip (bron: risicokaart.nl)
Op voorgaande afbeelding is te zien dat de sportvelden ten noordoosten van de locatie zijn aangemerkt als risicovolle inrichting. Dit komt door de aanwezigheid van een bovengrondse tankopslag van propaan of een ander vergelijkbaar vloeibaar gas. Het betreft een tank met een inhoud van 5 m³. Het betreft geen BEVI inrichting. Er geldt een veiligheidsafstand van 15 m. Gelet op de afstand tussen de tank en het plangebied (130 m) vormt de tank geen veiligheidsrisico voor de toekomstige woningen binnen het plangebied. Verder ligt het plangebied binnen een 1.500 m zone (toxisch scenario) behorende bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor. Conform de gemeentelijke beleidsvisie Externe veiligheid is zone 3 van toepassing, met een standaard verantwoording a:
Verder liggen er in de omgeving, binnen een straal van 700 m, geen andere risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursaccoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Overigens betreft de watertoets niet alleen het belang van de waterbeheerder, maar ook het gemeentelijk waterbelang.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.
1. Huidig watersysteem
Geomorfologie en grondwatersysteem
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde komen van Wijchen, op een hoogte van 8,1 m +NAP.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Volgens de Legger Wateren is direct langs het plangebied oppervlaktewater aanwezig (C-watergang). Deze is met de realisatie van de geluidswal gewijzigd in een drain met afvoer richting oppervlaktewater. Het plan heeft geen invloed op deze drain en de drain zorgt niet voor belemmeringen voor het plan. Het afvalwater van de woning en het bedrijf is aangesloten op de riolering.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied of natte natuur.
2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer
Waterbeleid
In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.
Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Zorgplichten
De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33 en Waterwet art 3.4). Hemelwater dient door perceeleigenaren op eigen terrein te worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet art 3.5).
Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.
3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
3.1 Wateroverlast en volksgezondheid
Beleidsuitgangspunten
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Gevolgen voor het plan
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied met maximaal 200 m² toe. Rondom de levensloopbestendige woningen liggen tuinen waardoor regenwater binnen het plangebied beter opgevangen kan worden dan in de bestaande situatie het geval is. Daarmee wordt de kans op wateroverlast kleiner.
3.2 Afkoppeling en waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.
Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).
Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.
Gevolgen voor het plan
Zoals reeds beargumenteerd neemt het verhard oppervlak door voorliggend plan beperkt toe (200 m²). Daarmee blijft de toename onder de grens van 500 m² die het waterschap stelt. Al het hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. In bijlage 3 is het toekomstig verhard oppervlak en de daarvoor te realiseren waterberging bepaald. Als gevolg van een toekomstig verhard oppervlak van 1.306 m² is de benodigde waterberging (1.306 x 0,015 =) 19,6 m³. Daarvoor worden op elk van de toekomstige woonpercelen maatregelen getroffen. Infiltratiekratten zorgen ervoor dat hemelwater niet op de riolering of naar buurpercelen wordt afgevoerd, maar op eigen terrein wordt geïnfiltreerd. De GHG is ter plaatse circa 6,5 m boven NAP, waardoor het grondwater zich bevindt op 1,5 m -mv. De bodem betreft een hoge bruine enkeerdgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit grof zand, wat zorgt voor een goede doorlatendheid van de bodem. De combinatie van de grondwaterstand en de goede doorlatendheid van de bodem zorgen ervoor dat het water vrij snel kan infiltreren. De woningen worden evenals de omliggende woningen verhoogd gerealiseerd ten opzichte van de weg (in dit geval 30 cm boven De Steenoven), zodat hemelwater niet in de woningen of omliggende woningen stroomt. Het hemelwater wordt niet op het riool aangesloten. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om infiltratievoorzieningen te realiseren en de omstandigheden (bodemdoorlatendheid, grondwaterstand, hoogte peil woning) voor infiltratie op het eigen perceel zijn gunstig. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee is geborgd dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt conform het gemeentelijke beleid. De exacte maatregelen worden geconcretiseerd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
3.3 Waterkwaliteit
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.
Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.
Gevolgen voor het plan
Afvalwater wordt in de toekomstige situatie aangesloten op de bestaande openbare riolering. Onder de Steenoven loopt een hoofdtransportriool. Het afvalwater afkomstig van de twee nieuwe woningen wordt op dit riool geloost. Daarmee heeft voorliggend plan geen negatief effect op de waterkwaliteit.
3.4 Natte natuurwaarden
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstige beheer van de planlocatie geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.
Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.
Gevolgen voor het plan
Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone voor natte natuur.
3.5 Drinkwaterbesparing
Beleidsuitgangspunten
Drinkwaterverspilling dient te worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen voor het plan
Zoals reeds onder punt 3.2 gemotiveerd worden enkele maatregelen getroffen binnen het plangebied met betrekking tot het opvangen van regenwater. Het bewateren van de tuin bijvoorbeeld kan door het opslagsysteem, prima door regenwater besproeid worden. Dit leidt tot een besparing van drinkwater.
3.6 Beleving van water
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd.
Gevolgen voor het plan
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er daarom geen relatie met voorliggend initiatief.
3.7 Ontwateringsdiepte
Beleidsuitgangspunten
De ontwateringsdiepte heeft betrekking op de hoogte van de grondwaterstand ten opzichte van het aanleg peil van een nieuwe ontwikkeling. Als de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) hoger ligt dan 1,0 m onder vloerpeil, 0,70 m onder straatpeil of 0,50 onder groen, dan is er onvoldoende ontwateringsdiepte en mag alleen een woonfunctie worden bestemd als het terrein voldoende wordt opgehoogd.
Gevolgen voor het plan
De GHG is ter plaatse circa 6,5 m boven NAP, waardoor het grondwater zich bevindt op 1,5 m -mv. Het vloerpeil van de begane grond komt daarmee op meer dan de minimale 1 meter boven de GHG te liggen, waarmee er voldoende ontwateringsdiepte is.
4. Overwegingen en conclusie
Overwegingen
Aangezien het plan het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft en er maatregelen door de initiatiefnemer worden genomen in het kader van het opslaan van overtollig hemelwater, zorgt het plan voor een positief effect op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
5. Overleg met waterbeheerder
Advies waterbeheerder
Voor alle ruimtelijke plannen geldt dat een digitale watertoets moet worden uitgevoerd door de initiatiefnemer(www.digitalewatertoets.nl). Dit resulteert in een wateradvies van het waterschap. Wanneer sprake is van een relevant waterschapsbelang, moet het wateradvies worden uitgewerkt in de waterparagraaf. In sommige gevallen is een nader overleg met de waterbeheerder noodzakelijk.
Initiatieven in het buitendijkse gebied moeten worden afgestemd met Rijkswaterstaat. Ook het advies van deze waterbeheerder moet, voor zover aan de orde, in de waterparagraaf worden meegenomen.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4. Het waterschap heeft uitgangspunten en randvoorwarden aangegeven bij de beoordeling van het plan. Gelet op de ligging van de locatie, het ontbreken van beschermde watergangen in de omgeving en de toekomstige maatregelen om overtollig hemelwater op te vangen, zijn er op voorhand vanuit het aspect water geen belemmeringen.
Middels vooroverleg zal het waterschap een definitief oordeel geven over voorliggend initiatief.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om te kunnen beoordelen wat het effect van de ontwikkeling is op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 5 toegevoegd. De belangrijke conclusies van het onderzoek zijn:
Gebiedsbescherming
De planlocatie valt niet binnen een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. De geplande werkzaamheden als gevolg van voorliggend initiatief leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden.
Soortenbescherming
De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
De verkeersaantrekkende werking neemt door dit plan niet noemenswaardig toe. Hoewel er twee nieuwe woningen worden toegevoegd aan het plangebied, verdwijnen de verkeersbewegingen van het bestaande agrarische bedrijf.
Parkeren vindt voor alle drie de woningen plaats op eigen terrein. Daar is voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan de gemeentelijke norm van 2 parkeerplaatsen per woning zoals dat als voorwaarde is opgenomen in het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen'.
De drie woningen uit het plangebied worden ontsloten op De Steenoven, een weg die veel wordt gebruikt door fietsers. De drie woningen liggen dusdanig ver van de weg af dat, als een auto vanaf het plangebied de weg wil betreden, er voldoende zicht is om de verkeerssituatie te overzien. De ontsluiting van het plangebied op deze weg zorgt daarmee niet voor een onveilige verkeersituatie.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat, bijvoorbeeld bij functiewijziging, de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet worden aangetast.
Het plangebied ligt binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied. Binnen het plangebied zelf zijn er echter geen waardevolle cultuurhistorische objecten aanwezig. Het plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.
Archeologie
Het gehele plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'. Omdat de exacte positie en omvang van de nieuwe woningen nog niet definitief is, wordt het aspect archeologie nader onderzocht bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. De bestaande archeologische bestemming blijft voor het plangebied behouden. Zo blijven de mogelijke archeologische waarden in de grond ook voor de toekomst beschermd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend plan niet nodig.
Bij voorliggend plan is er geen formele inspraakprocedure gevolgd. Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken, van donderdag 27 juni 2019 tot en met woensdag 7 augustus 2019 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.