Plan: | Heegsche Bouwing |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0293.BPHBouwing2014001-VA01 |
Voor de woningbouwontwikkeling De Schans geldt het bestemmingsplan De Schans. Met de huidige economische tegenwind en de veranderingen in de woningbehoefte stagneert een aantal onderdelen van de ontwikkeling van het plan. Het doel is om met voorliggend plan voor het onderdeel van de Heegsche Bouwing enige flexibiliteit in te bouwen, zonder dat het totale aantal woningen van de Schans toeneemt. Daarom wordt, via voorliggend plan, de totale regeling voor het deelgebied Heegsche Bouwing (Woongebied 3 in het bestemmingsplan de Schans) aangepast en voor de overige deelgebieden (Woongebied 1, 2 en 4) alleen een regeling toegevoegd dat het totaal aantal woningen van de Schans niet mag toenemen. Daarom zijn ook deze deelgebieden onderdeel van het plangebied.
Doordat het voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft op enerzijds Woongebied 3 en anderzijds een regeling bevat voor de overige woongebieden wordt het plangebied gevormd door onderstaande gebieden. De afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.
Plangebied op luchtfoto weergegeven
Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan omvat de woongebieden van het geldend bestemmingsplan 'De Schans' (onherroepelijk 29-12-2010). Onderstaande afbeelding toont de nieuwe plangrenzen over het geldend bestemmingsplan. De grens voor de Heegsche Bouwing (Woongebied - 3) is ten opzichte van de huidige grenzen in het bestemmingsplan De Schans aangepast. Dit heeft te maken met het niet helemaal op elkaar aansluiten van het exploitatiegebied en het bestemmingsplan. Hierdoor wordt een kleine strook Groen veranderd in Woongebied en een stukje Woongebied krijgt de bestemming Groen.
Plangebied op geldend bestemmingsplan De Schans weergegeven
Voor delen van het plangebied geldt ook het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie dat op 28 oktober 2013 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen die bedoeld zijn om de te verwachten archeologische waarde en cultuurhistorische waarde te beschermen. Dit bestemmingsplan wordt eveneens van toepassing verklaard.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Aanvragen voor omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting zijn opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. Ook wordt in dit hoofdstuk het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving en komt de economische haalbaarheid van het plan aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat wezenlijk anders is dan wat er in het bestemmingsplan De Schans is vastgelegd. Voor een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie van De Schans wordt verwezen naar het bestemmingsplan De Schans.
Belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van de Heegsche Bouwing is dat het totaal aantal woningen in De Schans niet toeneemt. Daarom zijn in dit plan alle woongebieden opgenomen waarvoor enkel de regels met betrekking tot het aantal woningen is gewijzigd.
De verkavelingsopzet van de Heegsche Bouwing blijft uitgaan van een erf-achtige inrichting met een samenhangend bebouwingsensemble dat refereert aan de voormalige boerderijsfeer. Uitgangspunt bij de positionering en verschijningsvorm van de bebouwing is dat de boerderij het hoofdmoment vormt. De overige bebouwing is duidelijk anders dan de boerderij, en valt onder het archetype 'schuur'.
In de oorspronkelijke ruimtelijke opzet voor De Heegsche Bouwing waren 24 zorgeenheden voorzien in de karakteristieke boerderij. Voor het overige deel van de Heegsche Bouwing waren 21 woningen voorzien. De boerderij is helaas afgebrand en het zorgprogramma bleek niet haalbaar. Er is intussen gestart met het herbouwen van het voorhuis en twee bouwvolumes met een schuur-achtige uitstraling. In het voorhuis en de aangrenzende volumes worden 9 grondgebonden woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het totaal aantal woningen binnen de Heegsche Bouwing niet op 21 woningen en 24 zorgeenheden maar maximaal 30 woningen wordt. De hoeveelheid bebouwing neemt ten opzichte van het oorspronkelijke plan niet toe.
Het erf wordt omzoomd door een windsingel bestaande uit een haag en een watergang. Het erf is toegankelijk met een centrale oprijlaan, waaraan de bebouwing is gesitueerd. De oprijlaan gaat aan het einde van het erf over in een langzaam verkeersroute. Het parkeren wordt gesitueerd in parkeerhofjes op maaiveld of in een gebouwde parkeervoorziening (bijv. kapschuur).
Voorbeelduitwerking Heegsche Bouwing 18-01-2013 Bron: INBO
Met betrekking tot de gewijzigde marktsituatie, is er een nieuw Kwaliteitshandboek opgesteld voor de Heegsche Bouwing. Dit document is in bijlage 1 van de toelichting opgenomen en zal als aanvullend welstandsbeleid worden vastgesteld. Deze bijlage vervangt hiermee Hoofdstuk 4 van het Kwaliteitshandboek dat op 15 oktober 2007 is vastgesteld.
De stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten die in het beeldkwaliteitskader Heegsche Bouwing zijn opgenomen zijn vertaald in de regels voor Woongebied - 3. Niet alle kwaliteitskaders zijn te vatten in regels en zijn hierdoor alleen in bijlage 1 terug te vinden.
Voor een uitgebreide uitleg met betrekking tot de beeldkwaliteit wordt verwezen naar de bijlage. De uitgangspunten die zijn vertaald in de regels in combinatie met de verbeelding worden hieronder beschreven.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten die van belang zijn voor de haalbaarheid of uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft veelal onderzoeken die noodzakelijk zijn op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Hierbij dient rekening te worden gehouden dat er zich sinds de vaststelling van het bestemmingsplan de Schans geen dusdanige omstandigheden hebben voorgedaan dat de destijds uitgevoerde onderzoeken dienen te worden aangepast.
In het kader van nieuwe verstedelijking heeft het rijk een 'ladder duurzame verstelijking' opgesteld (onderdeel van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/SVIR) waaraan nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking kan worden gesteld dat de ontwikkeling invulling geeft aan de lokale behoefte naar (relatief) goedkope woningen. Uit een woningmarktoriëntatie van de initiatiefnemer is deze behoefte naar goedkope woningen onderschreven. Bovendien blijkt uit het woonbeleid van gemeente en de regionale afspraken dat de komende jaren nog behoefte is aan woningbouw en juist ook specifiek voor doorstromers en starters.
De ontwikkeling vindt plaats binnen het stedelijk gebied op een locatie waar al jaren een bestemming ligt voor woningbouw. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking en is het plan in lijn met de SVIR.
Met betrekking tot het beleid vinden er verder geen relevante veranderingen plaats ten opzichte van het vastgestelde bestemmingsplan De Schans. In dit stuk zijn de ingrepen beleidsmatig reeds onderbouwd. Het totaal aantal woningen van De Schans blijft gelijk. Verder vinden er kleine verschuivingen plaats op verkavelingsniveau van de Heegsche Bouwing. Deze aanpassingen zijn van dien aard dat dit geen invloed heeft op rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Planspecifiek
In voorliggend plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een andere visie geven op het reeds uitgevoerde bodemonderzoek. Er gold namelijk al een woonbestemming en er is dan ook reeds aangetoond dat de bodem geschikt is om te wonen.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er met betrekking tot luchtkwaliteit twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Planspecifiek
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling waarbij 24 zorgeenheden plaats maken voor 9 grondgebonden woningen. Dit heeft in niet betekende mate invloed op de luchtkwaliteit en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De gemeente Westervoort heeft in 2007 geluidbeleid vastgesteld. Het beleid bestaat uit een Nota Geluidsbeleid waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet en een viertal deelnota's, te weten een Nota Hogere Grenswaarden, een Nota Bedrijven en geluid, een de Nota geluid en evenementen (vastgesteld 2010) en een Nota Bouwlawaai. Met het Geluidbeleidsplan en de daarin opgenomen bijlagen is gevolg gegeven aan de voornemens uit het gemeentelijke milieubeleidsplan om de geluidssituatie binnen de gemeente te inventariseren, geluidskaarten op te stellen en het opstellen van een gemeentebreed geluidsbeleid.
De doelstelling van het beleid is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Het geluidsbeleid heeft vooral betrekking op nieuwe situaties zoals de aanleg van nieuwe wegen en woonwijken.
Planspecifiek
In dit bestemmingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats die dichter op de weg zijn gelegen dan in het oorspronkelijke plan. Het geluidsonderzoek van het bestemmingsplan De Schans heeft voldoende aangetoond dat geluidshinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. De voorkeursgrenswaarden ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van een 'geluidsgevolig object' uit de Wet Geluidshinder is 48 dB. De lbebouwing binnen het woongebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde en de ontwikkeling vormt in relatie tot het verkeersgeluid van Het Geerken geen aanleiding voor nader onderzoek aangezien de situatie niet tot nauwelijks wijzigt (zie ook paragraaf 3.7).
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) heeft in 2009 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uitgegeven. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Aangezien er in dit bestemmingsplan geen nieuwe bedrijvigheid wordt voorzien en het bestaande woongebied van het bestemmingsplan nagenoeg onveranderd blijft, vormt de milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Aangezien in het plan het verhard oppervlakte ten opzichte van de situatie in het bestemmingsplan De Schans nagenoeg niet anders wordt heeft dit geen invloed op de waterhuishouding zoals dit reeds is beschreven in het bestemmingsplan De Schans. In de directe omgeving zijn voldoende bergings- en afvoermogelijkheden.
Met het voorliggend plan zijn de belangen van het Waterschap Rijn en IJssel niet in het geding. Het watersysteem blijft hetzelfde ten opzichte van het (bestemmings)plan De Schans en de verharding neemt niet toe. Deze waterhuishoudkundige aspecten zijn dan ook al reeds afgestemd in het kader van dat bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is op het gebied van water uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
Het plangebied betreft geen Natura 2000-gebied, beschermd natuurmonument, wetlands of (P)EHS. In dit bestemmingsplan worden geen wezenlijk nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die ten koste kunnen gaan van ecologische waarden ten opzichte van het reeds toegestane gebruiks- en bouwmogelijkheden in het oorspronkelijke bestemmingsplan. Het voorliggend bestemmingsplan is daarmee op het gebied van ecologie uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen.
Sinds 1 januari 2012 is het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan enkele maatregelen uit de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg die op 28 september 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met dit besluit is het verplicht geworden om cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te verankeren. Sinds de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) in 2007 is dit al een feit voor archeologische waarden. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden komt bij de gemeente te liggen. Dit houdt in dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met zowel de aanwezige ondergrondse als de bovengrondse cultuurhistorische waarden. Voorafgaande daaraan moeten gemeenten een inventarisatie en analyse maken van de cultuurhistorische waarden.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Archeologie:
Volgens de Monumentenwet heeft de gemeenteraad de mogelijkheid grenzen aan te geven waarbinnen het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is, de zogenaamde vrijstellingsgrenzen.
De gemeente Westervoort heeft een bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie vastgesteld. Dat bestemmingsplan legt een bij het beleid passende regeling neer voor geheel het grondgebied van de gemeente Westervoort. Het voorliggende bestemmingsplan neemt daarom geen regeling op en verwijst naar het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie.
In het kader van de ontwikkeling van De Schans is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat het gebied van onder andere de Heegsche Bouwing archeologisch is vrijgegeven.
Cultuurhistorie:
Voor de ontwikkeling van de Heegsche Bouwing is een aangepast beeldkwaliteitkader opgesteld dat in bijlage 1 is opgenomen. Hierin zijn de belangrijkste cultuurhistorische waarden beschreven en hoe hiermee om wordt gegaan met betrekking tot de verkaveling en nieuwbouw in het gebied. Uit dit document blijkt dat de historische waarden zoveel als mogelijk als leidraad worden gebruikt bij de verkavelingsstructuur, de bouwmassa's en de uitstraling.
Hiermee wordt het plan op het gebied van archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar geacht.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is de verkeersstructuur van een bepaald gebied. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst moeten worden aan de eisen op het gebied van verkeer en parkeren.
Planspecifiek
Om inzicht te krijgen of het veranderend programma invloed heeft op het aantal vervoersbewegingen in relatie tot de capaciteit van de bestaande en beoogde verkeersontsluiting is een inschatting gemaakt. Om de verkeersgeneratie ten gevolge van het gewijzigd plan inzichtelijk te maken, is hieronder een inschatting gemaakt van het aantal verkeersbewegingen bij zorgwonen (oorspronkelijk plan) en grondgebonden woningen (nieuw plan).
In het oorspronkelijke plan waren o.a. 24 zorgeenheden opgenomen. Bij zorgwonen kan worden uitgegaan van 2,6 motorvoertuigbewegingen per werkdag per woning (mvt/w/w), uitgaande van mogelijk eigen autobezit/-mobiliteit (CROW publicatie 256 Kencijfers verkeersgeneratie woon- en werkgebieden). Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 62 mvt per werkdag.
Hiervoor in de plaats zijn 9 grondgebonden woningen opgenomen in het plan. Deze woningen genereren tussen de 7 en de 7,8 mvt per werkdag (CROW publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Dit resulteert in een verkeersgeneratie van tussen de 63 en 70 mvt per werkdag.
De toename van het verkeer vanwege dit bestemmingsplan is verwaarloosbaar (1 tot 8 mvt/w). Zeker als dit afgezet wordt tegen het aantal vervoersbewegingen dat over de buurtontsluitingswegen in de omgeving plaats vindt, zoals is berekend in het bestemmingsplan De Schans.
De parkeersituatie zal ten opzichte van het oorspronkelijke plan wijzigen. Naast gebouwd parkeren mag ook op maaiveld worden geparkeerd. Bij de uiteindelijke uitwerking zullen in het stedenbouwkundig plan voldoende parkeerplaatsen moeten worden opgenomen overeenkomstig het bestemmingsplan de Schans. In het plangebied zal de beschikbare ruimte voor woningen en parkeerruimte op elkaar worden afgestemd, hiervoor is voldoende ruimte in het plan.
Dit bestemmingsplan is daarmee op het gebied van verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
De gemeente Westervoort wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Westervoort de Beleidsvisie Externe Veiligheid vastgesteld. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Westervoort aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico’s om dient te worden gegaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt geen wezenlijke nieuwe ontwikkelingen mogelijk met betrekking tot veiligheidsproblemen welke aandacht vragen. In het bestemmingsplan De Schans is hier reeds op ingegaan en hieruit blijkt dat externe veiligheid geen invloed heeft op de haalbaarheid van het plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De plankosten worden gedragen door de gemeente Westervoort en daarvoor is voldoende budget beschikbaar. Voor dit bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld omdat dit anderszins verzekerd is (middels een overeenkomst). Eventuele planschade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan komt voor rekening van de gemeente Westervoort. Overige planschade komt, op grond van de met de ontwikkelaar gesloten anterieure overeenkomst, voor rekening van de ontwikkelaar. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het plan door de gemeenteraad geen handhaving door de gemeente plaatsvindt. Het is daarom van belang om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van het plan.
Voor een goed handhavingsbeleid zijn vier factoren van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degene die het moeten naleven. De wet kent enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraak en rechtsbeschermingmomenten ingebouwd.
2. Draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Het is normaal dat niet iedereen zich kan vinden in ieder onderdeel van het plan. Een algemeen positieve benadering komt de handhaafbaarheid echter ten goede.
3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling moet realistisch en inzichtelijk zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarnaast en bovenal moeten de regels goed controleerbaar zijn. De regels moeten mede om die reden niet meer regelen dan strikt noodzakelijk is.
4. Actief gemeentelijk handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie binnen het plangebied. Daarnaast moeten geschikte maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten ontstaat er rechtsonzekerheid.
Het gemeentelijk handhavingsbeleid is neergelegd in een drietal documenten.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent nog als noemenswaardige bijzonderheid dat voor alle woongebieden binnen De Schans het totale woningbouwprogramma niet meer mag bedragen dan 76 wooneenheden. Deze regeling is in Hoofdstuk 3 opgenomen. Het bestemmingsplan De Schans en het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie blijven op de locatie gelden, met uitzondering van de regels die in het voorliggend bestemmingsplan Heegsche Bouwing zijn opgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de beroepstermijn in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. In het geval van dit laatste treedt met bestemmingsplan pas in werking indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Volgens de door gedeputeerde staten van Gelderland vastgestelde WRO-agenda (brief GS van Gelderland van 5 juni 2008, nr. 2008-008347) is in dit geval sprake van een lokaal belang zonder provinciale verantwoordelijkheid, belangen of activiteiten. Planbegeleiding en vooroverleg zijn in dit geval dan ook niet nodig. Evenmin zijn Rijksbelangen in het geding. De waterhuishoudkundige aspecten zijn in het kader van het bestemmingsplan De Schans reeds met het waterschap Rijn en IJssel afgestemd. Voorliggend plan voorziet niet in een ander watersysteem of extra verharding (zie ook paragraaf 3.4). Waterschap Rijn en IJssel heeft om deze reden ingestemd met voorliggend plan. Dit hebben zij bevestigd in een schriftelijke reactie op voorliggend plan.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan Heegsche Bouwing heeft van 21 maart 2014 tot en met 1 mei 2014 ter inzage gelegen bij de publieksbalie. Tijdens deze periode is er één inspraakreactie ingediend. Navolgende alinea's geven allereerst een samenvatting van de inspraakreactie met vervolgens de gemeentelijke reactie hierop.
Inspraakreactie
Gemeentelijke reactie:
Gelet op bovenstaande beantwoording zien we geen reden / noodzaak het plan aan te passen.
Ambtshalve aanpassingen:
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 juni tot en met 17 juli 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.