direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grote Wetering
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.3103-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 mei 2014 is een verzoek ingediend voor de ontwikkeling van het gebied aan de noordzijde van de Hoofdweg/Klarenbeekseweg voor woningbouw. Het verzoek bevat circa 91 nieuwe woningen, waarvan een deel op grondgebied van de gemeente Voorst en een deel op grondgebied van gemeente Apeldoorn wordt gerealiseerd.

Daarnaast heeft de gemeente Voorst zelf een stuk grond in bezit aan de Dalkweg. Ook deze locatie wordt meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Op de locatie worden twee woningen gerealiseerd.

Doel van dit nieuwe bestemmingsplan is om de woningbouw op het grondgebied van de gemeente Voorst mogelijk te maken. Voor het Apeldoorns deel wordt ook een bestemmingsplan opgesteld. De uitgangspunten zijn op elkaar afgestemd en integraal ontwikkeld. De gemeenteraden kunnen namelijk alleen voor hun eigen grondgebied een bestemmingsplan vaststellen.

1.2 Het plangebied

Het totale ontwikkelingsgebied ligt in zowel de gemeente Apeldoorn als in de gemeente Voorst. Aan de zuidkant wordt het gebied begrensd door de lintbebouwing aan de Hoofdweg/Klarenbeekseweg en aan de Boterbloem. Aan de noord- en oostzijde wordt het gebied globaal begrensd door de Dalkweg. Aan de westzijde stopt het gebied achter de lintbebouwing aan de Elsbosweg. Op onderstaande afbeelding is het totale ontwikkelingsgebied te zien, zonder de locatie aan de Dalkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0001.png"

figuur 1.1: Het totale ontwikkelingsgebied

Dit bestemmingsplan geldt voor het Voorster deel van het te ontwikkelen gebied. Het Voorster deel wordt aan de noordzijde begrensd door de Dalkweg, aan de westzijde door de Grote Wetering en aan de zuidzijde door de woonwijk De Dalk, de supermarkt Plus en Pijnappel Mode. Aan de noordzijde sluit het plangebied aan op het bestemmingsplan Buitengebied.

Op onderstaande figuur zijn de plangrenzen van het bestemmingsplan "Grote Wetering" globaal aangegeven. Dit is het plangebied op het grondgebied van de gemeente Voorst. Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Voorst Sectie G, nummers 2203, 2215 en 2265.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0002.png"

figuur 1.2: Het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan Klarenbeek. Dit bestemmingsplan is op 4 maart 2013 vastgesteld. De gronden waarop de herontwikkeling gaat plaats vinden hebben de bestemming 'Agrarisch' met daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' op het gebied. Tevens ligt het grootste deel van het plangebied in een molenbiotoop.

Het realiseren van woningbouw is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Vandaar dat het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Grote Wetering" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 2: een beschrijving van de bestaande situatie;

Hoofdstuk 3: een beschrijving van het relevante beleidskader;

Hoofdstuk 4: een beschrijving van de planopzet;

Hoofdstuk 5: een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan, zowel wat betreft milieu en onderzoek, als in economische zin;

Hoofdstuk 6: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;

Hoofdstuk 7: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 De ruimtelijke structuur

De geplande uitbreiding met woningbouw ligt aan de noordzijde van het dorp Klarenbeek (N789). Richting Wilp sluit de N789 op 3 km van het dorp aan op de N345. Via de N345 zijn Zutphen, Apeldoorn en de rijksweg A1 goed te bereiken. Langs de N789 loopt een vrij liggend fietspad. Het station Klarenbeek bevindt zich op ruim 1 km ten noordoosten van het dorp. Het station bevindt zich op de lijn Apeldoorn-Zutphen. De treinen rijden elk half uur. Lokale en plattelandswegen kenmerken de verbindingen ten noorden en zuiden van het dorp. De Broekstraat loopt binnendoor naar De Kar en de Kopermolenweg richting Klein Amsterdam. De overige wegen hebben voornamelijk een ontsluitingsfunctie voor het buitengebied.

De groei van Klarenbeek is grotendeels planmatig geweest in de vorm van kleine wijkjes. De nieuwe wijkjes verschenen ‘achter’ de losse lintbebouwing van de Klarenbeekseweg. Elk wijkje heeft een eigen thematiek van woningtypen, straatprofielen en materiaal- en kleurstellingen. In de wijkjes zijn soms dorpse kenmerken zichtbaar, maar het geheel is eerder stads dan dorps qua opzet. De lintbebouwing is nog grotendeels in tact en in de loop der jaren hier en daar aangevuld met nieuwbouw. Typisch voor het lint is dan ook de grote variatie aan woningvormen, architectuur en kleur. Dit steekt af tegen de herhaling van woningtypen in de wijkjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0003.png"

figuur 2.1 ruimtelijke structuur Klarenbeek (bron: bestemmingsplan Klarenbeek)

De ruimtelijke opbouw van Klarenbeek is op figuur 2.1 weergegeven. De in elkaars verlengde liggende Hoofdweg en Klarenbeekseweg vormen het bebouwingslint. Min of meer haaks hierop staan meerdere wegen en lanen richting het buitengebied. De voorliggende planontwikkeling is gelegen aan de noordzijde van de Hoofdweg. Het plangebied is gelegen achter de bestaande lintbebouwing.

Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarisch grasland. Door het gebied loopt de Grote Wetering. Aan de grenzen en in het plangebied zijn verschillende soorten opgaande begroeiing gelegen. Deze bestaan uit singels/houtwallen met oude eiken.

2.2 Cultuurhistorie

De belangrijkste cultuurhistorische waarden in het Voorster deel van Klarenbeek worden gevormd door de historische wegenstructuur langs de Hoofdweg, korenmolen De Hoop en de aan het plangebied grenzende landgoed Klarenbeek met daarin de houtfabriek van Krepel, de voormalige molenplaats en het landhuis. Karakteristiek is ook de haaks op de Hoofdweg staande wegenstructuur dat het buitengebied verbindt met de kern. Geen van deze elementen zijn in het plangebied gelegen.

2.3 Landschap

Bij Klarenbeek is een duidelijke landschapsgrens te onderscheiden. Ten zuiden en oosten van het dorp ligt een landgoederenzone als onderdeel van een groot bosgebied en een beekdal. Ten westen en noorden van het dorp is sprake van een agrarisch ontginningslandschap. Het uitgestrekte bosgebied van het Appensche Bos is nog een relict van de woeste bos- en heidegronden die eeuwenlang rondom Klarenbeek hebben gelegen. In het Appensche Bos zijn onder andere nog grafheuvels te vinden. Bijzonder is verder dat de Veluwsche Bandijk door het bos loopt tot aan boerderij De Havik. Dichter bij Klarenbeek is het bos omgevormd tot een meer parkachtig gebied als onderdeel van het landgoed Klarenbeek. Door het landgoed loopt de Klarenbeek. Het westelijke deel van het landgoed, dat grenst aan het dorp, is bijzonder door het complex van molenvijver, watergangen en houtwallen. Centraal in het landgoed ligt het Huis Klarenbeek (1848) met ten noorden daarvan de houtfabriek (deels uit 1895) en het historische bebouwingsensemble van kerk (1930), pastorie, school, hallehuisboerderij (1848) en voormalige hulppostkantoor (1907). Het agrarische ontginningslandschap kenmerkt zich door verspreide bebouwing langs oudere en nieuwere ontginningswegen. In het laatste geval gaat het om lange rechte wegen. Het landschap wordt meer open verder van het dorp af. Vanuit het dorp wordt het zicht bepaald door open velden, hoge bomenlanen langs de wegen en incidenteel dichtere bosschages in het veld of rondom een erf. Aan de Dalk staat nog een achttiende eeuwse hardstenen grenspaal, die de grens van heerlijkheid 't Loo aangeeft.

2.4 De aanwezige functies

Het plangebied bestaat uit agrarische onbebouwde gronden. De woningbouwlocatie wordt gerealiseerd direct achter de lintbebouwing aan de Hoofdweg/Klarenbeekseweg en de woonwijk De Dalk. Aan de Hoofdweg en de Klarenbeekseweg bevinden zich op deze hoogte enkele woningen en een viertal winkels (een modezaak, een supermarkt, een drogisterij en een hengelsportzaak). Verder zijn in de omgeving een openbare basisschool, een restaurant en een Kwekerij aanwezig.

De drogisterij, de hengelsportzaak, de kwekerij en de basisschool liggen in de gemeente Apeldoorn. De modezaak, het restaurant en de supermarkt liggen in de gemeente Voorst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Structuurvisie

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Een duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de
  • economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het
  • verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. 

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De ladder voor duurzame verstedelijking is verder uitgewerkt in paragraaf 5.1. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet strijdig is met de Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goed ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannnen en omtrent de daarbijbehorende toelichting.

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In de regels van de Omgevingsverordening Gelderland is, voor zover voor het plangebied van belang, het volgende bepaald:

“In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.”

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.

Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) wordt opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. Op verzoek van (de gemeenten in) een regio kan de kwantitatieve opgave wonen worden uitgebreid met bijvoorbeeld een kwantitatieve verdeling over de verschillende gemeenten, een fasering, of toch afspraken over kwalitatieve aspecten.

De bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld. Voor de regio Stedendriehoek, waarvan het plangebied Grote Wetering onderdeel van uitmaakt is nog geen kwantitatieve opgave wonen vastgesteld. Dit betekent dat het KWP3 nog van kracht is.

Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in de volgende paragraaf. Op basis van deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat het voorliggende verzoek in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.3 Woonvisie Gelderland: Kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 - als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0% te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.

Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.

Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.

Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.

Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:

a. aantal nieuw te bouwen woningen

Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.

b. verhouding huur-koop

Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.

c. betaalbare segmenten

Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.

d. aandeel nultreden

Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.

e. woningbouw korte termijn

Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is met de Stedendriehoek een regionaal woningbouwprogramma overeengekomen en is eind 2012 het gemeentelijke Woningbouwprogramma 2010-2019 vastgesteld, dat in paragraaf 3.5.4 is beschreven.

In het voorliggende plan worden woningen in bereikbare, middeldure en dure sector gerealiseerd. In het totale stedenbouwkundige plangebied, dat zowel op grondgebied Apeldoorn als Voorst ligt worden ook nog nultredenwoningen gerealiseerd. Voor de bereikbare huurwoningen (appartementencomplex) is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen om te waarborgen dat deze woningen ook worden gerealiseerd. Hierdoor wordt voldaan aan de in het KWP beschreven uitgangspunten.

Regionale afstemming

Dit bestemmingsplan is in nauwe samenwerking met de gemeente Apeldoorn tot stand gekomen. De basis van het woningbouwplan is gelegen in de Aangepaste dorpsvisie Klarenbeek, die begin 2013 door de raden van beide gemeenten is vastgesteld.

Binnen de regio Stedendriehoek zijn in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen. De planhorizon van 10 jaar, die ook dit bestemmingsplan heeft, gaat over de resterende KWP-termijn tot 2020 heen. Om in de pas te lopen met de ontwikkeling van de voorziene woningbehoefte, is gekozen voor een fasering van de woningbouw die ook in de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd. Gevolg is dat het plan ook voorziet in woningbouwontwikkeling voor de periode na 2020.

Tijdens de planvorming heeft hierover overleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland en de regio Stedendriehoek. Resultaat van het overleg is dat zowel de provincie als de regio Stedendriehoek hebben ingestemd met het woningbouwprogramma van -onder andere- dit bestemmingsplan. De gemeente Voorst neemt hiermee met goedkeuring van de provincie en regio Stedendriehoek, een voorschot op de periode na 2020, waarover nog een nadere regionale afspraak met de regio Stedendriehoek en de provincie Gelderland zal worden gemaakt.

Relevant daarbij is dat de verschillen tussen steden en dorpen, landschappen, historie en woonmilieus een bijzondere kwaliteit vormen van de regio. Met dit plan wordt aangesloten op de specifieke woonsfeer van de dorpskern Klarenbeek.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In Stedendriehoekverband is de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 opgesteld. Naast de nodige aandacht voor herstructurering en nieuwbouw in de steden, wordt ook ingezet op een woningbouwprogramma in de dorpen ten behoeve van het behoud en de versterking van de leefbaarheid. Uitbreidingen moeten vanuit cultuurhistorisch, landschappelijk en ecologisch oogpunt verantwoord zijn. In een aantal dorpen binnen het bundelingsgebied is ruimte voor extra groei bovenop de lokale behoeften. Het betreft daarbij uitbreidingen voor de langere termijn. Klarenbeek ligt in dit bundelingsgebied, zodat er in principe ruimte is voor extra groei tot 2030. Voorliggend plan past daarmee in het regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Aangepaste dorpsvisie Klarenbeek

Eind september 2003 is door de gemeenteraad van Apeldoorn en de gemeenteraad van Voorst de Dorpsvisie Klarenbeek vastgesteld. In de dorpsvisie zijn onder andere nieuwe woningbouwlocaties opgenomen op de huidige sportvelden van SC Klarenbeek en de tennisvereniging. De velden liggen midden in het dorp en zorgen daardoor ook voor een ruimtelijke scheiding van de beide dorpshelften. Door de economische crisis en gewijzigde inzichten ten aanzien van woningbehoeften stond het realiseren van een deel van de opgaven uit de dorpsvisie onder druk. Dit betrof met name de voorgenomen woningbouw, op de huidige sportveldenlocatie, na verplaatsing van de sportvelden. Daarnaast bleek de woningbehoefte in Gelderland volgens de provincie voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan verwacht. Deze inzichten hebben zijn weerslag op het woningbouwprogramma van alle gemeenten binnen de provincie Gelderland en dus ook van Klarenbeek. In dit geval betekende dit een bijstelling van het programma in neerwaartse richting en/of een andere fasering. In de dorpsvisie voor Klarenbeek 2003 was nog sprake van toevoeging van 220 woningen.

Voor Klarenbeek (Apeldoorns- en Voorster deel) is in de zomer 2012 een woningbehoefte onderzoek uitgevoerd. In het kader van de besluitvorming over de aangepaste dorpsvisie is door de gemeenteraden van Apeldoorn en Voorst een aantal moties ingediend, o.a. over woningbouwlocaties, woningbehoefte en het voorzieningencluster. Bovenstaande ontwikkelingen en de gevraagde onderzoeken zijn aanleiding geweest om de dorpsvisie van Klarenbeek op onderdelen bij te stellen. Hiervoor in eind 2012 een actualisatie van de dorpsvisie opgesteld.

De gemeenten Apeldoorn en Voorst hebben in januari 2013 de aangepaste dorpsvisie Klarenbeek vastgesteld. In figuur 2.3 wordt de aangepaste dorpsvisiekaart weergeven. In deze geactualiseerde versie zijn enkel belangrijke uitgangspunten van de dorpsvisie uit 2003 genuanceerd welke te maken hebben met woningbouw in Klarenbeek. De uitgangspunten zijn:

  • De ruimtelijke samenhang van Klarenbeek wordt versterkt door het Voorster en Apeldoorns deel van Klarenbeek aan elkaar te verbinden door clustering van voorzieningen aan de zuidzijde en vooral woningbouw aan de noordzijde van het dorp.
  • Behoud en versterking van de leefbaarheid van het dorp door voldoende woningen toe te voegen om de groei van de eigen inwoners op te vangen en maatschappelijke voorzieningen als een brede school, sporthal en gezondheidscentrum mogelijk te maken. Het restant programma voor Klarenbeek bevat ca. 120 woningen.

De beoogde woningbouwlocaties aan de noordzijde zijn als witte vlekken weergegeven. Het voorliggende plan past binnen de uitgangspunten en visiekaart van de aangepaste dorpsvisie Klarenbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0004.png"

figuur 3.3 kaartje aangepaste Dorpsvisie Klarenbeek

3.5.2 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst.

Op bais van de identiteit van de gemeente Voorst zijn ruimtelijke uitgangspunten vanuit de Voorster ambitie geformuleerd

  • nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen passen bij de ruimtelijke structuur en schaal van elk van de kernen binnen Voorst en kennen in het algemeen een dorpse schaal;
  • de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling;
  • woon- en werklocaties worden landschappelijk ingepast, waarbij het stedelijk groen een integrale eenheid vormt met het omliggende landschap;
  • nieuwe woongebieden zijn voorzien van voldoende ruimte voor structureel groen, spelen en waterberging;
  • de woongebieden worden gekarakteriseerd door een gemengd en gevarieerd woonmilieu;
  • in de planvorming is de inrichting van de openbare ruimte een belangrijke randvoorwaarde. Dit uit zich in een hoge inzet ten aanzien van de beeldkwaliteit;
  • wegen verkeersveilig inrichten met behoud van leefbaarheid en bereikbaarheid van kernen en voorzieningen.

Voor Klarenbeek zijn daarnaast de volgende (inmiddels grotendeels verouderde) ontwikkelingen van belang:

  • voor Klarenbeek is een woningbouwprogramma opgenomen van 220 woningen tot 2030, waarvan circa 110 woningen tot 2015. Deze ontwikkeling vindt plaats in nauwe samenhang met het Apeldoornse gedeelte. Woningbouw is vooral voorzien op de locatie van de sportvelden. Op langere termijn wordt gekeken naar locaties aan de noordzijde van het dorp;
  • ingezet wordt op een herinrichting van de Hoofdweg om de noord- en zuidzijde van het dorp beter met elkaar te verbinden gezien de voorgestane verplaatsing van de sportvelden naar de noordzijde van het dorp;
  • voor landgoed Klarenbeek en de daar aanwezige houtfabriek van Krepel wordt ruimte gegeven voor een ontwikkeling naar een combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap, eventueel in combinatie met een beperkte bedrijfsvoering.

De voorgestelde woningbouwontwikkeling is gelegen aan de noordzijde van de Hoofdweg en daardoor passend binnen dit beleid en de uitgangspunten van deze visie.

3.5.3 Archeologisch beleid

Archeologische beleidskaart

Voor de gemeente Voorst is een archeologische beleidskaartverwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de aanwezigheid en trefkans van archeologische resten. Er worden twee soorten archeologische gebeiden onderscheiden: Archeologisch waardevolle gebieden (AWG) en Archeologische verwachtingszones (AV). De eerste kent vier categorieën en de tweede 6 categorieën. In figuur 3.4 wordt een uitsnede getoond van de archeologische beleidskaart voor het te ontwikkelen gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0005.png"

figuur 3.4 uitsnede archeologische beleidskaart

Het te ontwikkelen gebied valt alleen binnen de Archeologische verwachtingszones. De rood gekleurde gebieden vallen in AV-categorie 5: zone met een hoge archeologische verwachting. Hier is het streven gericht op behoud in de huidige staat. Dat geldt ook voor de gele gebieden (AV-6, zone met een middelmatige archeologische verwachting). In beide gebieden is een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht, afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling en de diepte van de bodemingrepen.

3.5.4 Woonvisie: diversiteit in wonen 2011-2015

In het najaar 2009 heeft de gemeente Voorst haar woonvisie 2004 geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe woonwisie welke op 10 oktober 2011 is vastgesteld. Sinds 2004 hebben zich enkele belangrijke ontwikkelingen voorgedaan, die vragen om een actueel antwoord zoals voortgaande ontgroening en vergrijzing van de bevolking en een veranderende economische situatie. Deze ontwikkelingen hebben ook betekenis voor het gemeentelijke woonbeleid. Zo zijn wensen en behoeften van inwoners veranderd, en daarmee ook de mogelijkheden op de woningmarkt. De gemeente wil inspelen op de actuele situaties. Hiertoe geeft zij in deze woonvisie de nieuwe keuzes voor de ontwikkeling van het wonen in de gemeente Voorst. De woonvisie geeft antwoord op de volgende vragen:

  • Wat is de woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) van de inwoners van de gemeente Voorst?
  • Wat zijn de belangrijkste vestigingsredenen voor mensen die in de gemeente Voorst komen wonen, en wat waren vertrekredenen van mensen die weggingen?
  • In het verlengde van de vorige vraag: wat is de wervingskracht van de gemeente Voorst?
  • Op welke vraag van bijzondere (zorg)doelgroepen moet de gemeente de komende jaren inspelen, en hoe pakt zij haar (regie)rol hiervoor op?
  • Welke keuzes moeten in het licht van voorgaande vragen gemaakt worden bij de verdeling van woningbouw (Kwalitatief Woningbouw Programma / KWP)?
    • 1. Over dorpen.
    • 2. Over categorieën.

Woningbouwprogammering

In de woonvisie wordt ook aandacht besteed aan het kwalitatief woonprogramma. Voorheen was er een strakke verdeling tussen bereikbaarheid, middelduur en dure woningen. De nieuwe aanpak van het Kwalitatief Woonprogramma (KWP2011) is meer gericht op maatwerk per woningbouwlocatie en richt zich op de volgende onderdelen:

  • A. Categorieën woningbouw.
  • B. Woningbouwprogramma per doelgroep.
  • C. Concentratie van wonen, zorg en welzijn.

Hierbij is vastgesteld dat minimaal 30% in de bereikbare sector gebouwd moet worden (sociale huur of koop). Daarnaast zal moeten worden gebouwd voor doelgroepen, dat wil zeggen voldoende woningen in de bereikbare sector voor starters en lagere inkomens in de huur en koop, middeldure categorie voor gezinnen met kinderen, appartementen in deze categorie voor medioren/senioren en grondgebonden nultredenhuurwoningen voor senioren en naar behoefte in de huursector. Voor oudere senioren is de nabijheid van voorzieningen, in ieder geval wonen en zorg, belangrijk. Vanwege de leeftijdsopbouw van Klarenbeek zal ook woningaanbod voor senioren opgenomen moeten worden in het te bouwen programma. Afspraken in de sfeer van CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) behoren tot de mogelijkheid.

Aangezien er sprake is van één woningbouwplan verdeeld over twee gemeenten, is de verdeling over het totaalplan en niet per gemeente bekeken. Het plan voldoet als geheel aan de woningbouwprogramma's van beide gemeenten.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Zoals in de aanleiding van het bestemmingsplan beschreven staat, maakt dit bestemmingsplan woningbouw aan de noordzijde van Klarenbeek mogelijk. Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op het deel dat gelegen is in de gemeente Voorst. Het gaat hierbij om de ontwikkeling De Grote Wetering, waarvan 53 woningen worden gerealiseerd op het grondgebied in de gemeente Voorst. Daarnaast worden 2 woningen gerealiseerd aan de Dalkweg. In paragraaf 4.2 van dit hoofdstuk ingegaan worden op de stedenbouwkundige opzet van het plandeel De Grote Wetering. Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 ingegaan op de beeldkwaliteitseisen voor de 2 woningen aan de Dalkweg.

4.2 Stedenbouwkundige opzet De Grote Wetering

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt genaamd Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Grote Wetering Klarenbeek (zie bijlage 2). Dit stedenbouwkundig plan is het resultaat van diverse werkateliers in samenwerking met de gemeenten Voorst en Apeldoorn. Het vormt de basis voor de bestemmingsplannen in beide gemeenten. Het stedenbouwkundig plan is opgebouwd aan de hand van de planthema's: dorps, landschap, vorm, twee gemeenten en voorzieningen. Daarna zijn op basis van deze verkenning enkele landschappelijke, stedenbouwkundige en specifieke uitgangspunten geformuleerd. Vervolgens is aandacht besteed aan het openbaar gebied en de materialisering van het openbaar gebied. Als laatste is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Het totale programma betreft uiteindelijk 93 woningen, die gefaseerd worden gerealiseerd. Van de 93 woningen staan er straks 55 in Voorst en 38 in Apeldoorn. Het plangebied is 4,9 ha groot, dat resulteert in een dichtheid van 18,2 woningen per hectare. Het stedenbouwkundig plan is indicatief voor wat betreft de kavelgrootte en woningtypenverdeling. Individuele koperswensen worden in het vervolgtraject ingepast en kunnen tot aanpassingen in de verkaveling leiden. Op deze manier, met alle specifieke woonwensen, ontstaat de gewenste dorpse variatie als vanzelf. Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Elke planfase vormt op zich een afgerond geheel qua ontsluiting, parkeerbalans, kabels en leidingen.

Onderstaande afbeelding laat het indicatief stedenbouwkundig ontwerp zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0006.png"

figuur 4.1 indicatief stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Rob Aben landschapsarchitecten)

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor het Voorster deel van de planontwikkeling. Het gaat hierbij om 55 woningen. Voor het grootste deel (53 woningen) is het stedenbouwkundig plan zoals weergegeven in bijlage 2 opgesteld. Voor de ontwikkeling van de twee woningen aan de Dalkweg is gekeken naar de bestaande lintbebouwing aan de Dalkweg. Voor deze locatie is een aparte beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen.

In onderstaande paragrafen zijn verschillende onderdelen van het stedenbouwkundig plan kort beschreven. Voor het volledig stedenbouwkundig plan en een beschrijving van alle onderdelen wordt verwezen naar de bijlage.

4.2.1 Visie: Planthema's

De groei van Klarenbeek is grotendeels planmatig geweest in de vorm van kleine wijkjes. De nieuwe wijkjes verschenen achter de losse lintbebouwing van de Klarenbeekseweg. Elk wijkje heeft een eigen thematiek van woningtypen, straatprofielen, materiaal- en kleurstellingen. In de wijkjes zijn soms dorpse kenmerken zichtbaar, maar het geheel is eerder stads dan dorps qua opzet. De lintbebouwing is nog grotendeels in tact en in de loop der jaren hier en daar aangevuld met nieuwbouw. Typisch voor het lint is dan ook de grote variatie aan woningvormen, architectuur en kleur. Dit steekt af tegen de herhaling van woningtypen in de wijkjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0007.png"

figuur 4.2 gevarieerde bebouwing in het dorp

Figuur 4.2 laat de gevarieerde bebouwing in het dorp zien. Het gaat om de lintbebouwing van het dorp , de vrijstaande bebouwing en de planmatige uitbreidingen aan de zuidzijde van het dorp. Uitgangspunt bij de nieuwe uitbreiding is om de - voor een dorp typische - gevarieerdheid en kleinschaligheid te implementeren in het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0008.png"

figuur 4.3 dorp in relatie met het landschap (plangebied oranje omlijnd)

Dorps wil zeggen wonen en werken in nauw contact met het landschap. In Klarenbeek is dat landschap nagenoeg overal zichtbaar: aan het eind van een straat, hoge bomen in de verte boven de daken, lange zichtlijnen, kleine weilanden tussen de bebouwing etc. Figuur 4.3 laat de relatie van het dorp met het landschap zien. Met de groene lijnen zijn de ‘raakvlakken’ tussen bebouwing en landschap getekend. Uitgangspunt bij het uitbreidingsplan is om zoveel mogelijk van dit soort randen te maken. Staand voor de voordeur moet iedereen ergens landschap kunnen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0009.png"

figuur 4.4 mozaïeklandschap

Het (mozaïek)landschap biedt diverse aanleidingen die doorgezet kunnen worden in het plan. Aansluitingen van wegen geven knopen, wegen zijn lang en recht, met flauwe knikken. In figuur 4.4 zijn de knooppunten in de wegenstructuur weergegeven. In het dorp is niet alles ingevuld; er liggen op diverse plekken groene ruimtes zoals weilandjes, die zorgen voor luchtigheid. Ook bij de nieuwe uitbreiding zijn dit soort plekken voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0010.png"

figuur 4.5 gemeentegrens

Midden door het plangebied loopt de gemeentescheiding, grotendeels gemarkeerd door de Grote Wetering met een eikenrij. Figuur 4.5 laat zien hoe de gemeentegrens door het plangebied loopt. Het plan laat de wetering in tact maar verder is straks het verschil tussen de gemeenten niet zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0011.png"

figuur 4.6 relatie met voorzieningen

De Klarenbeekseweg/Hoofdweg is de ruimtelijke drager van het dorp, hieraan zitten ook nagenoeg alle voorzieningen. Het dorp kent nagenoeg geen collectieve/gemeenschappelijke ruimten, eigenlijk is de provinciale weg dat. Figuur 4.6 laat de situering van de voorzieningen in Klarenbeek zien. Er is een clustering van functies (supermarkt, kledingwinkel en restaurant) die gunstig is gelegen ten opzichte van de nieuwe uitbreiding. Er wordt een voet-/fietsroute gemaakt naar deze plek. Ook is er een school die vlak bij het plangebied ligt. Het sportpark met het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek is letterlijk en figuurlijk het groene en sociale hart van de gemeenschap.

4.2.2 Uitgangspunten

De hiervoor beschreven visie is vertaald in landschappelijke, stedenbouwkundige en enkele specifieke uitgangspunten voor het plan. Deze uitgangspunten staan verwoord in het stedenbouwkundig plan en zijn samengevat in deze paragraaf.

Landschappelijke uitgangspunten

  • creëren van een groene bebouwingsrand vanuit het landschap gezien;
  • zorgen voor zichtlijnen op het landschap;
  • zoveel mogelijk (informele) verbindingen leggen met bestaande wegen;
  • een rafelige rand en afstand tot de erven in het buitengebied aanhouden;
  • zorgen voor openheid in het plan en veel afwisseling qua bebouwing;

Stedenbouwkundige uitgangspunten

  • er worden afgeronde woonbuurten gerealiseerd die gefaseerd worden aangelegd;
  • de bebouwing in woonbuurten is gevarieerd;
  • er wordt rekening gehouden met zichtlijnen naar de molen;
  • er wordt een doorsteek gerealiseerd ten behoeve van fiets- en voetgangers vanuit de nieuwbouw naar huidig parkeerplein nabij supermarkt;
  • bij de verkaveling komen de voorkanten van de woningen zoveel mogelijk tegenover elkaar liggen en de achterkanten van de woningen tegenover de achterkanten;
  • er worden groene (speel-) ruimten opgenomen in plan;
  • er wordt voldoende afstand aangehouden ten opzichten van de woningen aan de Boterbloem;
  • er worden twee wandelpaden aangelegd die tevens als calamiteitenontsluiting fungeren.

Specifieke uitgangspunten

  • de Grote Wetering is de structuurdrager van het plan;
  • aan de noordzijde van het plangebied wordt een buffer met de Dalkweg gerealiseerd;
  • er wordt een fiets/ voetverbinding naar het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek gecreëerd;
  • ten oosten van de Grote Wetering wordt een wandelroute gerealiseerd;
  • bestaande bomen worden behouden en ingepast in het plan.

Bovengenoemde uitgangspunten zijn vertaald in een stedenbouwkundige opzet voor het plangebied. Figuur 4.7 geeft deze opzet weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0012.png"

figuur 4.7 uitgangspunten vertaald in indicatieve stedenbouwkundige opzet

4.2.3 Verkeer en parkeren

Naast de hierboven beschreven uitgangspunten is in het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan plan ook aandacht besteed aan de ontsluiting van de woonwijk, het parkeren en de waterhuishouding.

Ontsluiting woonwijk

  • Gemotoriseerd verkeer

De nieuwe woonwijk wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de bestaande weg de Boterbloem (zie figuur 4.8). Hoewel deze weg vanuit verkeerskundig oogpunt voldoende capaciteit heeft om als enige ontsluiting voor de nieuwe woonwijk te dienen, wordt daarnaast nog een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd. Deze komt te liggen aan de westzijde van de basisschool. De ontsluiting van het plangebied zal zowel via de nieuwe ontsluitingsweg als de bestaande ontsluitingsweg plaatsvinden. De verbindingsweg (doorsteek) tussen het plangebied en de noordwestzijde van de Boterbloem wordt zo ingericht dat deze niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer.

  • Langzaam verkeer

Fietser en voetgangers kunnen mede gebruik maken van de genoemde ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer. De nieuwe ontsluitingsweg vormt een verbinding met een nog te realiseren fietspad naar het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek en de sportveldenlocatie. Daarnaast worden voor fietsers en voetgangers nog twee nieuwe verbindingen gerealiseerd. Langs de Grote Wetering wordt een informeel voetpad aangelegd. Dit voetpad sluit aan op het bestaande voetpad aan de zuidzijde van de Hoofdweg. Daarnaast wordt een verbinding voor fietsers en voetgangers gerealiseerd naar voorzieningen in het dorp, waaronder de supermarkt. Aan de noordzijde van het plangebied worden twee voetpaden aangelegd naar de Dalkweg die ook als calamiteitenontsluiting voor de nieuwe wijk fungeren.

  • Openbaar vervoer

Het plangebied is met het openbaar vervoer goed te bereiken. Ten noordoosten van Klarenbeek ligt op circa 1,5 km het treinstation Klarenbeek. Vanaf dit station rijdt een buurtbus naar Klarenbeek over de Hoofdweg. Deze bus rijdt 1 keer per uur. Op het station zijn ook fietsenstallingen aanwezig. Van deze stallingen wordt goed gebruik gemaakt.

Parkeren

In het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan zijn voor de woningbouwontwikkeling de volgende parkeernormen opgenomen:

  • Dure (vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen) woningen: 2 parkeerplaatsen per woning.
  • Goedkope en middeldure woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning.
  • Appartementen voor senioren: 1,3 parkeerplaatsen per appartement.

Op het grondgebied van Voorst worden in het totaal 55 woningen gerealiseerd. In het totaal komen er in dit plangebied 94 parkeerplaatsen. Hiervan worden er 36 op eigen terrein gerealiseerd. De rest komt in het openbaar gebied. Omdat het totale woongebied in de gemeente Apeldoorn en Voorst in fases wordt ontwikkeld, is er voor gekozen om per fase te zorgen voor voldoende parkeerplaatsen. Door het realiseren van 94 parkeerplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Waterhuishouding

Voor wat betreft de toekomstige waterhuishouding van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0014.png"

figuur 4.8 ontsluiting van het plangebied

4.2.4 Beeldkwaliteit

Voor het uitbreidingsplan De Grote Wetering zijn in de bijlage 2: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Grote Wetering Klarenbeek de beeldkwaliteitseisen opgenomen. De criteria voor beeldkwaliteit sluiten enerzijds aan op de welstandsnota's van beide gemeenten, op het Klein Apeldoorns Kookboek en op de stedenbouwkundige opzet van dit plan. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten opgesomd.

Ontwerp

  • De bebouwing moet zorgvuldig, evenwichtig en vakkundig worden ontworpen.

Situering

  • Conform bestemmingsplan.
  • Om het dorpse karakter te benadrukken wordt in het stedenbouwkundig plan ingezet op verspringende rooilijnen en wisselende dakoriëntaties;
  • Rondom bestaande bomen wordt voldoende ruimte gehouden om de landschappelijke waarden van het plan te waarborgen.

Hoofdvorm woningen

  • De bebouwing is anderhalve laag tot twee lagen met kap conform het bestemmingsplan;
  • Platte daken zijn niet toegestaan.
  • Om het dorpse karakter te benadrukken dient het dakvlak dominant in beeld te zijn.

Hoofdvorm appartementencomplex

  • Om het dorpse karakter te benadrukken wordt het appartementencomplex uitgevoerd in twee lagen met kap.

Kleur- en materiaalgebruik

  • Gevels van overwegend gebakken steen in een overwegend rode kleur (ook als mengsel). Verschillende roodtinten (zoals roodbruin, paarsrood, bruinpaars en oranjerood) kunnen voorkomen.
  • Ondergeschikte geveldelen kunnen in andere kleur- en materiaalsoorten uitgevoerd worden zoals grijs stucwerk/keimwerk en gedekte houten gevels.
  • Genuanceerd metselwerk.
  • Daken zijn voorzien van dakpannen, ongeglazuurd (dus niet verglaasd), waarbij een rieten dak tot de mogelijkheden behoort.

Detaillering

  • Een zorgvuldige en eenvoudige detaillering.
  • Kunststofkozijnen zijn toegestaan, mits met een op hout gelijkende detaillering (dus geen vlakke profielen).

Aan- en uitbouwen

  • Eventuele bijgebouwen zijn mee ontworpen met het hoofdgebouw met vergelijkbaar kleur- en materiaalgebruik en detaillering. Platte daken zijn bij aan- en uitbouwen wel toegestaan.
  • Bergingen en garages worden in principe in dezelfde materialen uitgevoerd als de woningen.

Buitenruimte

  • De buitenruimte zorgt voor samenhang en aansluiting op het omliggende landschap door de inrichting eenvoudig en eenduidig te houden.
  • Tussen de verschillende bouwvelden komen open ruimtes met een landschappelijke inrichting;
  • Rondom de woonpercelen (dus ook op de achterterreinen), op eigen grond, wordt een haag aangeplant. Dit met uitzondering van de plaats waar zich een pad of een oprit bevindt.

Openbare ruimte

  • De inrichting van de openbare ruimte sluit aan op de inrichting van de Boterbloem.
  • De toegepaste materialen zijn sober en terughoudend, passend bij een dorpse no nonsense uitstraling.
  • Bestaande bomen worden gehandhaafd.
  • De groene ruimten worden informeel ingericht; met gras, hagen, solitaire bomen en hout(stammen) en/ of met landschappelijke beplanting.

4.3 Beeldkwaliteitseisen woningen Dalkweg

Op het perceel aan de Dalkweg worden twee woningen gerealiseerd.   De Dalkweg is een onverharde weg en grenst aan het buitengebied. Het karakter is landelijk en sluit aan bij het buitengebied. Een belangrijk uitgangspunt is dat dit karakter ook na invulling van het gebied met twee nieuwe woningen behouden blijft. Voor de herontwikkeling van dit perceel gelden daarom de volgende beeldkwaliteitseisen:

Ontwerp

  • De bebouwing moet zorgvuldig, evenwichting en vakkundig worden ontworpen.
  • Het pand laat eerlijk zien dat het geen boerderij of schuur is maar een woonhuis.

Situering

  • Conform bestemmingsplan;
  • Op het perceel mogen twee woningen worden gerealiseerd (conform bestemmingsplan);

Hoofdvorm woningen

  • De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag (conform bestemmingsplan) met daarboven op een zadeldak;
  • Het hoofdgebouw heeft een eenduidige hoofdvorm, met rechthoekige plattegrond.
  • Om het dorpse karakter te bepalen dient het dakvlak dominant in beeld te zijn.

Kleur- en materiaalgebruik

  • Gevels van overwegend gebakken steen in een overwegend rode kleur (ook als mengsel). Verschillende roodtinten (zoals roodbruin, paarsrood, bruinpaars en oranjerood) kunnen voorkomen.
  • De toegepaste materialen zijn sober en terughoudend, passend bij een dorpse no nonsense uitstraling.
  • Ondergeschikte geveldelen kunnen in andere kleur- en materiaalsoorten uitgevoerd worden zoals grijs stucwerk/keimwerk en gedekte houten gevels.
  • Genuanceerd metselwerk.
  • Daken zijn voorzien van dakpannen, ongeglazuurd (dus niet verglaasd), waarbij een rieten dak tot de mogelijkheden behoort.

Detaillering

  • Een zorgvuldige en eenvoudige detaillering.
  • Kunststofkozijnen zijn toegestaan, mits met een op hout gelijkende detaillering (dus geen vlakke profielen).

Aan- en uitbouwen

  • Eventuele bijgebouwen zijn mee ontworpen met het hoofdgebouw met vergelijkbaar kleur- en materiaalgebruik en detaillering. Platte daken zijn bij aan- en uitbouwen wel toegestaan.

Buitenruimte

  • Aan de straatzijde van de woonpercelen wordt een haag aangeplant;
  • Parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost.
  • De buitenruimte zorgt voor samenhang en aansluiting op het omliggende landschap door de inrichting eenvoudig en eenduidig te houden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het onderdeel duurzame verstedelijking in het kader van de Duurzame verstedelijkingsladder zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarnaast worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven (bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering en geur). Ook wordt ingegaan op randvoorwaarden voorkomend uit de aspecten flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie. Tot slot wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.

5.2 Duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:

  • 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
    en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:
  • 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking

Om te bepalen of de voorliggende locatie voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet eerst de vraag beantwoord worden of er nog sprake is van een regionale behoefte. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is in 2012 een verkenning verricht naar de woningbehoefte in de kern Klarenbeek en inclusief het buitengebied (Bijlage 1, Behoefteonderzoek woningbouw Klarenbeek). Uit het onderzoek blijkt dat er voor de komende 10-12 jaar een verwachte behoefte is van maximaal 120 woningen voor geheel Klarenbeek.

In de voorgenomen planontwikkeling, welke plaats moet vinden op zowel grondgebied van de gemeente Apeldoorn als de gemeente Voorst, worden in een planperiode van 10 jaar 93 woningen in Klarenbeek gerealiseerd. In dit bestemmingsplan worden 38 woningen mogelijk gemaakt. De aantallen blijven onder het maximaal aantal te bouwen woningen zoals beschreven in het woningbouwbehoefte onderzoek.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat voldaan kan worden aan de eerste trede. De tweede trede betreft de vraag of het binnen bestaand stedelijk gebied is op te vangen. De voorgenomen ontwikkeling kan niet in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. In eerste instantie was dit wel de bedoeling. In de dorpsvisie Klarenbeek zoals vastgesteld in 2003 werd uitgegaan van het verplaatsen van de sportvelden naar de noordzijde van het dorp. De ruimte van de sportvelden (binnenstedelijk) zou worden benut voor woningbouw. De economische crisis had echter tot gevolg dat de beoogde verplaatsing van de sportvelden en de bouw van een overdekte sportaccommodatie in combinatie met woningbouw op de sportveldenlocatie geen doorgang kon vinden. Hierdoor was er binnenstedelijk geen locatie meer voor nieuwbouw, terwijl de vraag naar woningbouw in Klarenbeek wel aanwezig was.

Om toch aan de behoefte te kunnen voldoen is via een stedenbouwkundige verkenning gezocht naar de meest geschikte locatie voor uitbreiding van het dorp Klarenbeek. Uit de stedenbouwkundige verkenning bleek dat het gebied aan de noordzijde van Klarenbeek het meest geschikt is. In 2013 is op basis van deze stedenbouwkundige verkenning de Aangepaste dorpsvisie Klarenbeek opgesteld. In paragraaf 2.7 wordt deze visie samenvattend beschreven. Er is gekeken naar een verkavelingsopzet voor de woningbouwlocatie die aanhaakt aan de rafelige structuur van het dorp aan de noordzijde. Door de woningbouwplannen als het ware om te klappen van de zuidzijde naar de noordzijde van de Klarenbeekseweg/ Hoofdweg, ontstaat aan deze kant van het dorp alsnog de mogelijkheid om de twee losse dorpshelften aan elkaar te koppelen en in de nabijheid van de woningen een voorzieningencluster te realiseren op de huidige sportveldenlocatie. De ligging van het plangebied aan de noordzijde van de Hoofdweg is weliswaar niet in het binnenstedelijk gebied, maar is wel aangemerkt op provinciaal niveau als het zoekgebied voor mogelijke uitbreiding.

Omdat het gebied niet in bestaand stedelijk gebied ligt en er in Klarenbeek geen andere locaties vrij zijn welke wel zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied, is aan de hand van de ladder bepaald of het voorliggende plangebied multimodaal ontsloten is of kan worden in de toekomst.

Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerswijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten. Het betreft hier een ontwikkeling van woningbouw, waarbij gekeken is naar de bereikbaarheid van het gebied per auto en openbaar vervoer.

Het plangebied is per auto goed bereikbaar. Zowel vanaf de A50 als de A1 zijn in de directe omgeving afslagen aanwezig, waardoor via een autoweg gemakkelijk naar het centrum van Klarenbeek gereden kan worden. Ook met het openbaar vervoer is het plangebied goed te bereiken. Ten noordoosten van Klarenbeek ligt op circa 1,5 km het treinstation Klarenbeek, vanaf dit station rijdt een buurtbus naar Klarenbeek over de Hoofdweg (de weg ten zuiden van het plangebied). Deze bus rijdt 1 keer per uur. Op het station zijn ook fietsenstallingen aanwezig, van deze stallingen wordt goed gebruik gemaakt.

Daarnaast wordt een langzaam verkeersroute gerealiseerd vanuit het plangebied naar de zuidkant van Klarenbeek. Op deze manier wordt het plangebied met een fiets- en voetpad verbonden met het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek (MFC Klarenbeek) op de sportveldenlocatie. Vanuit het plangebied is ook een doorgang voor voetgangers en fietsers naar de voorzieningen in het dorp gecreëerd. En er is aansluiting gezocht bij de bestaande wandel- en fietsverbindingen aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het gebied multimodaal ontsloten is.

Uit bovenstaande toets blijkt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.3 Milieuonderzoeken

5.3.1 Bodemonderzoek
5.3.1.1 Bodemonderzoek Dorpsuitbreiding

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het projectgebied te Klarenbeek (referentienummer GM-0097989). Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740, Bodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) oktober 1999. Het verkennend asbestonderzoek is gebaseerd op de NEN 5707, Bodem- Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) mei 2003.

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hieronder zijn de conclusies uit het rapport beschreven. Voor het volledige onderzoek en de resultaten wordt verwezen naar bijlage 3.

Verkennend bodemonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’, strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als woningbouw en sportterrein.

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast in een ander werk, is een partijkeuring conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk. Indien een bodemkwaliteitskaart beschikbaar is, mag de grond als bodem worden toegepast, mits de kwaliteit van de grond vergelijkbaar is met of beter is dan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Verkennend asbestonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese voor het asbestonderzoek ‘Onverdacht’ juist is.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen asbest aangetroffen en nader onderzoek naar asbest wordt niet noodzakelijk geacht.

5.3.1.2 Bodemonderzoek woningen Dalkweg

De Klinker Milieu Adviesbureau heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het projectgebied te Klarenbeek (rapportnummer 213146DK11 opgenomen in bijlage 4).

De directe aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en mogelijke nieuwbouw op de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.

De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat voornamelijk uit zand. Het zand is matig fijn, zwak tot sterk siltig en zwak grindig. In de bovengrond is het zand matig humeus. De kleur van het zand varieert van licht tot donkerbruin. Ter plaatse van de peilbuis is op een diepte vanaf 270 cm-mv een zwak zandige donkerbruine veenlaag aanwezig. Tijdens de eerste monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 101 cm-mv. Tijdens de herbemonstering is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 115 cm-mv.

Op zintuiglijke wijze zijn er geen afwijkingen in de bodem waargenomen.

In de bodem is op zintuiglijke wijze geen ‘asbestverdacht’ materiaal aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat er geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 “Monsterneming en analyse van asbest in bodem” of NEN-5897 “Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat” heeft plaatsgevonden.

Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • het bovengrondmengmonster BG1 licht verontreinigd is met kobalt;
  • in het bovengrondmengmonster BG2 en het ondergrondmengmonster OG1 geen van de
  • onderzochte componenten is aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens;
  • het grondwater uit peilbuis 6 matig verontreinigd is met nikkel en licht verontreinigd is met barium, koper, molybdeen en zink.
  • het grondwater uit peilbuis 6 tijdens de herbemonstering matig verontreinigd is met nikkel.

De aangetroffen matige verontreiniging met nikkel in het grondwater houdt geen verband met de verstoring van het grondwater tijdens het plaatsen van de peilbuis.

Formeel is een nader onderzoek naar de grondwaterverontreiniging met nikkel noodzakelijk, echter gezien het gebruik van de locatie wordt verwacht dat het een van nature verhoogde achtergrondconcentratie betreft.

Op basis van het aantreffen van lichte tot matige verontreinigingen in de grond en het grondwater dient de hypothese “locatie is onverdacht” verworpen te worden.

De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde.

5.3.2 Luchtkwaliteit

Het bevoegd gezag moet in bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen de luchtkwaliteit meenemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan een of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan mag het bevoegd gezag positief besluiten.

  • a. het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
  • b. het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ad c) het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen de ontwikkelingen doorgang vinden. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10met niet meer dan 1,2 ìg/m3 toeneemt ten opzichte van de autonome ontwikkeling. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) is voor een aantal categorieën van projecten de getalsmatige begrenzing weergegeven waarbinnen geen verdere toetsing aan de 3% grens of de grenswaarden nodig is. Voor de categorie woningbouw is de omvang tot waar geen toetsing no-dig is, gesteld op 1500 woningen (Regeling NIBM bijlage 3B).

Het uitbreidingsplan voor Klarenbeek omvat een woningbouwprogramma bestaande uit 93 woningen, hiervan worden er middels dit bestemmingsplan 55 mogelijk gemaakt. Daarmee is het aantal woningen veel lager dan de NIBM-grens van 1500 woningen zoals deze voor woningbouwlocaties is vastgesteld. Gezien bovenstaande argumenten is het plan NIBM en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden.

5.3.3 Externe veiligheid

Bij een bestemmingsplanwijziging moet volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het plangebied opnieuw worden getoetst. Om de bestemming te kunnen vastleggen is het noodzakelijk om aan te tonen dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of objecten bevinden die op basis van de veiligheidsafstanden mogelijk risico’s kunnen opleveren voor de aanwezigen binnen het invloedsgebied.

In de rapportage Toets externe Veiligheid, welke als bijlage 5 is bijgevoegd, staan de resultaten van de risico-inventarisatie van de beoogde planontwikkelingen. Op basis van deze resultaten wordt duidelijk of er knelpunten ontstaan en of het initiatief verder in procedure gebracht kan worden.

Voor deze ontwikkeling is een risico-inventarisatie uitgevoerd. Tijdens de risico-inventarisatie zijn de volgende aspecten aan bod gekomen:

  • DPO pijpleidingen van het Ministerie van Defensie;
  • Hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie;
  • Bovengrondse Hoogspanningslijnen;
  • Risicovolle inrichtingen;
  • Risicogevoelige objecten;
  • Routering van gevaarlijke stoffen.

DPO pijpleidingen 

De gegevens verkregen door de oriëntatiemelding bij KLIC (Kabels en Leidingen Informatie Centrum) tonen aan dat er geen brandstofleidingen van DPO (Defensie Pijpleidingen Organisatie) van het Ministerie van Defensie liggen, die van invloed zijn op het plangebied.

De conclusie is dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hogedruk aardgastransportleidingen 

De gegevens verkregen door de oriëntatiemelding bij KLIC (Kabels en Leidingen Informatie Centrum) tonen aan dat er geen hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie ligt, die van invloed is op het plangebied.

Bovengrondse hoogspanningslijnen 

De gegevens gekregen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) tonen aan dat er zich geen hoogspanningslijnen bevinden die van invloed zijn op het plangebied.

Risicovolle inrichtingen 

Volgens de risicokaart bevinden zich geen risicovolle in de buurt, binnen 500 meter, van het plangebied die een belemmering kunnen vormen voor het plangebied.

Risicogevoelige objecten 

Het besluit verdeelt de gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol.

Het besluit geeft een opsomming van objecten die als beperkt kwetsbaar of als kwetsbaar moeten worden beschouwd. Deze opsomming geeft het bevoegd gezag de ruimte om voor niet genoemde objecten een eigen afweging te maken. Tevens staat het bevoegd gezag vrij om een beperkt kwetsbaar object als een kwetsbaar object te behandelen. Hiervoor is geen kader gesteld.

Volgens de risicokaart bevindt zich, naast woningen, drie risicogevoelige objecten in de buurt, binnen 500 meter, van het plangebied, waar extra rekening mee dient te worden gehouden. Het gaat om basisschool De Dalk, restaurant Pijnappel en Dennenlust (niet meer in gebruik).

Met deze risicogevoelige objecten is in het bestemmingsplan rekening gehouden. Er worden geen risicovolle bedrijven bestemd.

Routering van gevaarlijke stoffen 

In 2002 en in 2006/ 2007 hebben er diverse tellingen plaatsgevonden van vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in 2002 als in 2006/ 2007 hebben er echter geen tellingen plaatsgevonden voor de N789 (Klarenbeekseweg / Hoofdweg). In de omgeving van Klarenbeek, gemeente Voorst liggen drie grote steden, Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Gezien de ligging van Klarenbeek, is het niet aannemelijk dat over de N789 transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De conclusie is dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (zoals woningen) geen hinder ondervinden van nabijgelegen bedrijven. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de brochure VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft richtafstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan stankhinder van agrarische bedrijven en hinder van bedrijven die verspreid in de wijk en in de directe omgeving aanwezig zijn.

5.3.4.1 Inventarisatie

In de omgeving zijn de volgende bedrijven aanwezig welke invloed kunnen hebben op het te ontwikkelen gebied. Het gaat hierbij om:

Bedrijf   SBI code 2008   Richtafstand VNG (in meters)   Milieucategorie volgens milieuvergunning   Milieucategorie volgens bestemmingsplan   Afstand tot plangebied (in meters)  
Kwekerij Slief
Klarenbeekseweg 109 Apeldoorn  
0112   10/30   1/2   2   circa 80 meter  
Supermarkt (Plus)
Hoofdweg 86 Voorst.  
47A   10   1   1   aangrenzend  
Drogisterij Wansink
Klarenbeekseweg 121 Apeldoorn.  
4773   10   1   1   115  
Hengelsportzaak Pelgrim
Klarenbeekseweg 125 Apeldoorn.  
47A   10   1   1   120  
Pijnappel Mode
Hoofdweg 84a Voorst.  
47A   10   1   1   100  
Basisschool De Dalk en kinderopvang Kiddo
Klarenbeekseweg 129 Apeldoorn  
801/8621   30   2   2
 
70  
Sportveld perceel BBG N 181
Ten noorde van Klarenbeekseweg 129 Apeldoorn  
931G   50   3.1   3.1   Aangrenzend  
Garage Schimmel V.O.F.
Elsbosweg 71 Apeldoorn  
45204   50   3.1   2   235  
G. Schimmels, agrarisch bedrijf. Elsbosweg 73 Apeldoorn   0141   100   3.2   3.2   155  
Taxibedrijf Rutenfrans Elsbosweg 95 Apeldoorn   493   30   2   n.v.t is een woonbestemming   140  
Bloemisterij Bart Slief Elsbosweg 101 Apeldoorn.   47A   10   1   2   170  
J.M.C. Wansink Klarenbeekseweg 119 Apeldoorn   47A   10   1   2   115  
Sportclub Klarenbeek
en multifunctioneel centrum Bosweg 12-14  
931G   50   3.1   3.1   230  
Restaurant Pijnappel Hoofdweg 55 Voorst   561   10   1   1   70  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat vrijwel alle locaties op voldoende afstand van de te ontwikkelen locatie zijn gelegen. Voor twee locaties is nader gekeken. Dit zijn locaties waarbij uit de eerste inventarisatie blijkt dat de milieucirkel van de bedrijven over het te ontwikkelen gebied ligt. Het betreft de supermarkt en een sportveld achter basisschool De Dalk.

In de volgende paragraaf zal per locatie ingegaan worden op de mogelijke consequentie voor deze ontwikkeling en welke oplossingen er zijn.

5.3.4.2 Beschrijving per locatie

Supermarkt (Plus)

De beoogde nieuwbouw is op circa 8 meter van de supermarkt gelegen. er is sprake van een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke variate aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd. Voor een supermarkt geldt een richtafstand van 10 meter, op basis van jurisprudentie is ook gekeken naar de maximale planologische mogelijkheid voor deze locatie. Door middels van een gericht milieuonderzoek kan blijken dat het realiseren van woningen op een kleinere afstand dan de richtafstand aanvaardbaar is

Door adviesbureau Vrancken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de supermarkt naar de nieuw te bouwen woningen. Dit advies is als bijlage 6 bijgevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat door het plaatsen van een muur/geluidsscherm van 4 meter hoog en 2,5 meter breed aan de noordzijde van de losplaats (in het verlengde van de noordelijke muur van de supermarkt) het geluidniveau bij de nieuwe woningen voldoende wordt gereduceerd. De maximale geluidsniveaus bij de woningen blijven dan namelijk beneden de 70 dB(A) etmaalwaarde

Wanneer gebruik zou worden gemaakt van de ruimere mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, moet op dat moment ook rekening gehouden worden met bestaande woningen in de directe omgeving. Ook voor deze woningen moet een er moet een goed woon- en leefklimaat overblijven. In de directe omgeving liggen bestaande woningen op dezelfde afstand of dichterbij dan de nieuw te bouwen woningen.

Sportveld percelen BBG N 181 en N63

Op de percelen BBG N 181 en N 63, ten noorden van Klarenbeekseweg 129 en ten zuiden van het plangebied, ligt de bestemming Sport. Deze bestemming heeft een milieuzone van 50 meter en levert daarmee een knelpunt op. Het huidig gebruik is grasland waar weliswaar gevoetbald kan worden, maar niet op die schaal dat er een sportveldbestemming op moet rusten. Er wordt geen gebruik gemaakt van het perceel door een sportclub en het is niet de bedoeling dat er in de toekomst een sportcomplex zal worden gerealiseerd en/of lichtmasten zullen worden neergezet. Om die reden sluit de bestemming Groen veel beter aan bij het huidige en toekomstige gebruik. Deze bestemming levert ook geen belemmering op bij de toekomstige woningen. Met de bestemming Groen is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande woningen in de directe omgeving gegarandeerd.

Een deel van het perceel BBG N 181 krijgt de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied in verband met het parkeren van personenauto's voor het brengen en halen van de schoolkinderen en kinderen bij de kinderopvang op het naastgelegen perceel Klarenbeekseweg 129. De afstand van dit deel tot de bestaande en nieuwe woningen bedraagt meer dan 10 meter en is daarmee geen belemmering.

Het betreffende sportveld ligt overigens niet in dit plangebied (Voorster deel) maar in het Apeldoorns deel, namelijk in het bestemmingsplan Grote Wetering Klarenbeek. De bestemmingen zijn in dat bestemmingsplan gewijzigd. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat dit perceel geen belemmering oplevert voor de nieuw te bouwen woningen.

5.3.5 Geur

De veehouderij speelt bij planologische ontwikkelingen, zoals onderhavige ontwikkeling, in en nabij het buitengebied in Nederland in relatie tot het aspect geur meestal een rol. Voor de veehouderij is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen en de drie 'stankrichtlijnen': de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder, de Brochure Veehouderij en Hinderwet en het Cumulatierapport. Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland.

Bij besluitvorming omtrent (wijziging van) een bestemmingsplan (dan wel opheffen strijd bestemmingsplan) moet voor het aspect geur worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een van de partijen (het geurgevoelig object en/of de veehouderij) onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd. Dat is tevens van belang voor eventuele planschade (artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro)). Een object binnen de geurcontour zal namelijk hinder ondervinden van de veehouderij. Tevens zou het ontstaan van een nieuw object binnen de geurcontour een beperking op kunnen leveren bij eventuele uitbreidingen of wijziging van de veehouderij. Bij het beoordelen van ruimtelijke plannen moet hiervoor een toets op de “omgekeerde werking” van de Wgv worden uitgevoerd. Voor het toetsen van de omgekeerde werking worden zowel de geurbelasting van de afzonderlijke bedrijven (de geurcontouren) als de achtergrondbelasting en de geurhindersituatie beschouwd. Hierbij geldt dat geurgevoelige objecten die binnen de contouren (voorgrondbelasting) van de geldende geurnorm zijn geprojecteerd in principe niet toelaatbaar zijn.

Het bouwen buiten de geurcontour van een veehouderij betekent niet zonder meer dat kan worden uitgegaan dat ter plaatse geen geurhinder wordt ondervonden. Om aan te tonen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd dient ook de totale geurbelasting bepaald te worden (achtergrondbelasting). Bedraagt de voorgrondbelasting minder dan de helft van de achtergrondbelasting, dan is de achtergrondbelasting bepalend voor de hinder. Als de voorgrondbelasting meer bedraagt dan de helft van de achtergrondbelasting, dan zal de voorgrondbelasting maatgevend zijn voor de geurhinder.

De geurhinder wordt uitgedrukt in een hinderpercentage. Het hinderpercentage is het percentage mensen dat de geur als hinderlijk ervaart.

Onderzoeksresultaten

In uitgevoerde Geurenonderzoek Klarenbeek, welke als bijlage 7 is bijgevoegd, is een relatie weergegeven tussen geurbelasting en hinderpercentage. Deze hinderpercentage zijn vervolgens in het onderzoek vertaald naar een milieukwaliteit (zie onderstaande tabel).

Voor de voorliggende ontwikkeling zijn voor alle veehouderijen binnen een straal van 2 km van het plangebied de effecten onderzocht (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3103-VS00_0015.png"

figuur 5.1 onderzoekslocatie

In de huidige vergunde situatie ligt het plangebied niet binnen de gestelde minimum afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen met afstandsdieren en de norm van 50 meter die geldt voor alle veehouderijen. Er zijn ook geen veehouderijen, waarvan de contour van de geurnorm van 3 oue/m3 over het plangebied ligt. De hoogste waarde op de rand van het plangebied ten gevolge van voorgrondbelasting wordt berekend bij veehouderij IDNR 35822 en bedraagt 1,55 oue/m3. De maximale waarde van de achtergrondbelasting op de rand van het plangebied is 4,60 oue/m3. De maximale voorgrondbelasting is minder dan de helft van de maximale achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is hiermee maatgevend voor de geurhinder. De maximale geurbelasting van 4,60 oue/m3 vertaalt zich naar 6-7 % gehinderde en een goede milieukwaliteit (zie onderstaande tabel).

hinderpercentage (%)   Milieukwaliteit  
< 5   zeer goed  
5 - 10   goed  
10 - 15   redelijk goed  
15 - 20   matig  
20 - 25   tamelijk slecht  
25 - 30   slecht  
30 - 35   zeer slecht  
35 - 40   extreem slecht  

Conclusie

Uit het geuronderzoek naar de omgekeerde werking blijkt dat de realisatie van het plangebied geen belemmeringen oplevert voor de omliggende veehouderijen. Het gebied valt niet binnen de contouren van de geurnorm of de minimum afstandsnormen uit de Wgv. De geurhinder in het plangebied bepaalt of ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd. De achtergrondbelasting is hier het meest bepalend voor de geurhinder. Deze maximale geurbelasting in het plangebied van 4,60 oue/m3 vertaalt zich naar 6-7 % gehinderde en een goede milieukwaliteit.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspecte geur geen belemmering oplevert voor woningbouw op deze locatie. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.3.6 Akoestisch onderzoek

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;

2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km per uur.

5.3.6.1 Akoestisch onderzoek Grote Wetering

Op 29 juli 2014 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk GM-0139208, bijlage 8). In het onderzoek is aandacht besteed aan de Wet geluidhinder en ook aan het aspect van ruimtelijke ordening.

Op grond van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Bij de nieuwe woningen bedraagt de geluidbelasting maximaal 59 dB. Maatregelen aan de bron- en/of in de overdrachtsfeer om deze geluidbelasting te reduceren zijn niet redelijkerwijs mogelijk of haalbaar. Wel zal de geluidwering van de gevels dusdanig worden uitgevoerd dat een binnenniveau van maximaal 33 dB zal worden gegarandeerd.

Bij de bestaande woningen neemt de geluidbelasting door het plan significant toe tot maximaal 57 dB. Ook voor deze woningen zijn maatregelen beschouwd om de geluidbelasting te reduceren en de toename te beperken. Bron-, overdrachtsmaatregelen blijken redelijkerwijs niet mogelijk of haalbaar. Uit het akoestisch onderzoek Geluidwering gevels van de woningen Boterbloem 2, 44, 46 en 48 dat is uitgevoerd door Adviesbureau Francken (projectnr. 11013, bijlage 15) blijkt dat het binnenniveau in deze woningen maximaal 33 dB bedraagt. Op grond van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het plan leidt tot een aanvaardbaar woon-en leefklimaat.

5.3.6.2 Akoestisch onderzoek woningen Dalkweg

In de omgeving van het plangebied liggen twee wegen, de Dalkweg en de Hoofdweg. Voor de Dalkweg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. De verkeersintensiteit van deze weg is zeer gering (minder dan 500 voertuigen per etmaal). De geluidbelasting ten gevolge van deze weg op de twee nieuwe woningen zal niet relevant zijn. Daarom is deze weg niet verder onderzocht.

Voor de Hoofdweg is wel onderzoek gedaan (SPA Ingenieurs kenmerk: 20130440.R01, datum 30 september 2013, bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh voor deze twee woningen niet zal worden overschreden. De Wgh vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de twee nieuwe woningen aan de Dalkweg.

Ook de geluidbelasting is dermate laag, dat normaliter met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan zal worden aan de minimale geluidwering van de gevels, zoals vereist in het bouwbesluit.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor wat betreft het aspect geluid er geen belemmeringen zijn voor woningbouw op deze locatie.

5.3.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.3.8 Mer beoordeling

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D 11.2 (de aanleg, wijizging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra od parkeerterreinen), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.4 Natuurwaarden

In het kader van de Flora - en Faunawet dient voor de geplande werkzaamheden in het gebied een natuurtoets uitgevoerd te worden. In 2008 is een quickscan ecologie uitgevoerd. Omdat onder andere de invulling van het plangebied is veranderd, is de quickscan geactualiseerd. In de Natuurtoets wordt onderzocht wat het effect is op de natuurwaarden. Het kader voor de toetsing van de gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet en het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij het onderoeken naar natuurwaarden wordt rekening gehouden met de omliggende functies op de locaties en het omringende gebied.

Door Grontmij is een toetsing van de herontwikkeling van het plangebied aan de wet- en regelgeving voor natuur uitgevoerd (zie bijlage 11).

De doelstelling van het onderzoek is tweeledig. Enerzijds wordt inzichtelijk gemaakt welke wettelijk beschermde natuurwaarden in het projectgebied en de directe omgeving te verwachten zijn c.q. zijn aangetroffen. Anderzijds worden de consequenties van deze aanwezigheid voor de planontwikkeling weergegeven.

Gelet op de opdracht genoemd in de inleiding en de doelstelling, is het van belang dat de volgende vragen worden beantwoord:

  • 1. Welke beschermde dier- en plantensoorten komen mogelijk voor in het plangebied en in directe omgeving hiervan?
  • 2. Welke verwachte wettelijk beschermde dier- en plantensoorten ondervinden nadelen van de plansituatie?
  • 3. Hoe dient te worden omgegaan met eventuele negatieve effecten van de plansituatie op wettelijk beschermde dier- en plantsoorten?

De conclusies van dit onderzoek staat hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatieve invloed op:

  • 1. Natura 2000-gebieden;
  • 2. Beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. Weidevogel- en ganzenfoerageergebieden.

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De Landgoederen van Brummen zijn de dichtstbijzijnde gebieden die in procedure zijn om aangewezen te worden als Natura 2000-gebied. Fysieke aantasting van het gebied is daarmee niet aan de orde. Ook verstoring is uitgesloten, omdat het plangebied is gelegen op ruim 3 kilometer van de beschermde gebieden.

Ook voor Beschermde Natuurmonumenten zijn geen negatieve gevolgen. In de verre omtrek van het plangebied zijn geen Beschermde Natuurmonumenten gelegen. Hierdoor is een negtief effect op deze gebieden uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ten noorden van de Hoofdweg ligt ongeveer 500 m verwijderd van de EHS. De bosgebieden rond Klarenbeek zijn aangewezen als bestaande natuur in het kader van de EHS. Fysieke aantasting van de EHS is niet aan de orde. Omdat het plangebied op enige afstand gelegen is van de EHS en er tussen het plangebied en het EHS-gebied een weg en bebouwing staat, zal verstoring geen rol spelen.

Weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden

Er zijn in de directe omgeving geen weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden aanwezig. Negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied zijn dan ook uitgesloten.

Flora en faunawet

In het plangebied kunnen verschillende soorten broedvogels voorkomen. In het kader van de Flora- en faunawet is het onder andere verboden om broedende vogels te verstoren. Voor het verstoren van broedende vogels wordt door het Ministerie EZ geen ontheffing verleend. broedseizoen loopt globaal van half maart tot begin augustus. Indien het toch noodzakelijk is om in het broedseizoen activiteiten uit te voeren, dan moet vooraf door een terzake kundige bepaald worden of er broedende vogels voorkomen.

Overige beschermde soorten van tabel 2/3 van de Flora- en faunawet worden niet verwacht vanwege het ontbreken van geschikte biotoop.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Algemeen

De waterparagraaf zorgt voor de juridische borging van duurzame wateraspecten in een ruimtelijke ontwikkeling. De waterparagraaf is sinds 2003 een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is van toepassing op de uitbreiding van de kern Klarenbeek in de gemeente Voorst. In bijlage 11 is het volledige Watertoetsdocument bijgevoegd.

5.5.2 Huidige situatie

Bodemopbouw

Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit laarpodzolgronden (cHn21) met grondwatertrap V en VI.

In het kader van het milieukundige en geohydrologisch bodemonderzoek is op 9 april 2008 veldwerk uitgevoerd. In totaal zijn er 54 boringen uitgevoerd, waarvan tien boringen tot een diepte van 2,50 tot 3,50 m-mv. De overige boringen zijn tot een diepte van 1,20 tot 1,50 m-mv. Uit de boringen kan worden afgeleid dat de bodem bestaat uit matig fijn, zwak tot sterk siltig, zwak tot matig humeus zand. Plaatselijk is de bodem kleiig en plaatselijk zwak grindig. Vanaf 2,0-2,5 m-mv begint een kleilaag gevolgd door plaatselijk een zandlaag. Daaronder wordt veen of klei aangetroffen tot de maximale boordiepte. Lokaal kunnen er klei- en /of veenlagen voorkomen.

Hoogteligging

Uit de terreininmeting blijkt dat het maaiveld van het plangebied op circa NAP + 8,2 m tot NAP + 8,6 m ligt.

Grondwater

Op basis van de veldgegevens blijk de GHG in het plangebied het GHG peil varieert tussen 20 – 70 cm –mv (overeenkomend met NAP +7,75 m - NAP +8,15 m).Uit de peilbuisgegevens lijkt de GHG zich rond de NAP + 8,25 m te bevinden.

Voor een goed beeld van de heersende grondwaterstanden zouden gedurende een lange periode de grondwaterstanden op de locatie gemeten moeten worden.

Oppervlaktewater

Klarenbeek ligt op de waterscheiding tussen de noordelijke en zuidelijke IJsselvallei. Twee watergangen vormen de afwatering vanaf Klarenbeek: De Grote Wetering aan de noordzijde en de Tochtsloot aan de zuidzijde. Het water in deze A-watergangen wordt niet op peil gehouden. Het is een vrij afwaterend gebied. Een klein stelsel(tje) van B-watergangen watert aan de noordzijde af op de Grote Wetering. Het blijkt dat dit complex van B-watergangen en het bovenstroomse deel van de Grote Wetering in het plangebied droogvallend is en alleen afvoert in tijden met veel neerslag. Daarnaast liggen er in en langs de plangebieden diverse kleinere watergangen en greppels.

Riolering

In Klarenbeek ligt een gemengd rioolstelsel. Het water uit het gemengde stelsel in het gedeelte van Klarenbeek dat onder de gemeente Apeldoorn valt, wordt via een gemaal aan de Elsbosweg (ontwerpcapaciteit 50 m3/uur, werkelijke capaciteit 65 m3/uur) en een persleiding naar het gemengde stelsel in Voorst getransporteerd. Zowel vanuit gemeente Voorst als gemeente Apeldoorn loopt er een overstortleiding in de richting van het plangebied. Beide overstortleidingen komen uit in een overstort op de Grote Wetering. Ten behoeve van de nieuwbouw ten zuiden van het plangebied is deze overstortleiding al verlegd tot langs de nieuwbouwwijk. Het rioolwater van Klarenbeek wordt via een gemaal aan de noordoostkant van Klarenbeek (capaciteit van 106m3/uur) getransporteerd via de rioolgemalen Gietelo, Posterenk en Twello naar de RWZI Terwolde. Uit de OAS studie is gebleken dat er een tekort is van 6 m3/h.

Het afvalwater dat afkomstig is vanuit het plangebied zal direct moeten worden aangesloten het systeem op het gemaal ten noordoosten van Klarenbeek, gemaal Broekstraat. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp dient rekening te worden gehouden met een juiste inpassing van de persleiding. De overstort dient verlegd te worden in noordelijke richting tot buiten het plangebied.

5.5.3 Toekomstige situatie

Waterberging

Voor nieuwbouwlocaties geldt dat 100% van het “schoon” verhard oppervlak afgekoppeld moet

worden. Voor (kleinschalige) woningbouwlocaties met weinig verkeersdruk geldt dat al het verhard oppervlak afgekoppeld moet worden. Hierbij geldt dat dakwater direct mag lozen op oppervlaktewater en dat het wenselijk is om water afkomstig van weg- en terreinverharding voorgezuiverd wordt.

De voorkeur gaat uit naar bovengrondse afvoer van hemelwater. Hemelwater dient oppervlakkig aan de perceelsgrens te worden aangeboden.

Voorgesteld wordt om zoveel mogelijk bovengronds af te wateren met greppels. In de hofjes is bovengronds afvoeren niet mogelijk, hier wordt een IT-riool aangelegd, welke afvoert naar de greppels/wadi’s. Het IT-riool fungeert alleen als afvoerleiding. In de zomer, in perioden met lagere grondwaterstanden, infiltreert het hemelwater. De berging van het plan wordt gevonden in de wadi’s (centraal gelegen in elke fase).

De benodigde waterberging voor het plangebied is bepaald op basis van de uitgangspunten die door de gemeenten worden gehanteerd. De gemeenten hanteren de norm van 36 mm statische berging per m2 aangesloten verhard oppervlak. De benodigde berging bedraagt daarmee 740 m3.Voor deze bergingshoeveelheid hanteren de gemeenten een peilstijging van 0,3 m in het watersysteem. Daarmee komt het benodigd bergend oppervlak (exclusief taluds) op 2.465 m2. Om wateroverlast vanuit het oppervlaktewater te voorkomen gelden er voorschriften ten aanzien van de peilstijgingen en afvoeren voor het oppervlaktewater in het plangebied. Voor het plangebied geldt een maximale afvoer uit het plangebied van 1,2 l/s/ha. Dit komt overeen met 6 l/s bij een bruto oppervlak van 5 hectare.

Globaal voorstel hemelwatersysteem

Voorgesteld wordt om zeker gezien de gefaseerde aanleg, per deelgebied een wadi te realiseren. Deze wadi's kunnen onderling gekoppeld worden en uitstromen in de Grote Wetering. Aanbevolen wordt om de berging in IT-riolering niet mee te nemen, omdat in natte tijden de berging in IT-riolering niet (volledig) benut kan worden. Daarom wordt aangeraden de hoeveelheid berging toe te kennen aan de wadi's in het plan.

Grondwateroverlast

Naast overlast vanuit oppervlaktewater moet ook overlast vanuit het grondwater (in GHG situatie) worden voorkomen. Om hier rekening mee te houden zijn er ontwateringseisen opgesteld waaraan voldaan moet worden om grondwateroverlast te voorkomen, namelijk:

  • Bebouwing: 1,0 m-vloerpeil;
  • Groenvoorzieningen: 0,50 m-mv;
  • Wegen: 0,70 m-wegpeil.

Op basis van de beschikbare informatie, mag worden aangenomen dat de ontwatering onvoldoende is voor het beoogde gebruik. Geadviseerd wordt om het plangebied op te hogen. Voorgesteld wordt om op te hogen tot minimaal 0,5 m boven GHG van circa NAP +8,25 m (= NAP +8,75 m). Ophoging tot minimaal NAP +9,0 m draagt bij aan een betere ontwateringssituatie in het plangebied ter plaatse van de woningen. Daarnaast moet het plan aansluiten op de Boterbloem (circa NAP +9,20 m). en de Dalk aan de noordzijde.

Riolering

Ten aanzien van de riolering wordt voorgesteld om al het vuilwater binnen het plangebied centraal te verzamelen en via een gemaal richting het bestaande gemaal Broekstraat worden gepompt. In overleg met de gemeente Voorst en gemeente Apeldoorn kan worden gekeken of het water afkomstig van beide gemeenten, gescheiden kan worden middels een apart gemaal in het plangebied of dat dit gezamenlijk afgevoerd mag worden. De voorkeur gaat uit naar een gecombineerd systeem. De concrete uitwerking van de riolering zal plaatsvinden wanneer het definitieve planontwerp is vastgesteld.

Waterkwaliteit en beheer en onderhoud ten behoeve van de volksgezondheid

De Grote Wetering in het plangebied is een droogvallende watergang. Momenteel loost er een overstort op en verzorgt de watergang de afvoer uit het omliggend landelijk gebied. Ten behoeve van de ontwikkelingen zal de overstort op de watergang worden verplaatst in noordelijke richting.

In overleg met het waterschap is afgesproken dat het mogelijk is om het gedeelte van de Grote Wetering in het plangebied van de legger af te halen en op te laten nemen in het plangebied. Dit biedt kansen voor een andere inrichting en een beter gebruiksdoel van het gebied rondom de watergang. Door deze keuze is het mogelijk om andere waterkwaliteitsdoelen na te streven dan de doelen voor oppervlaktewaterkwaliteit. Wanneer de Grote Wetering van de legger wordt gehaald zullen de beheer en onderhoudsvoorwaarden voor A-watergangen vervallen. Daarnaast kan in overleg met het waterschap ervoor gekozen worden de eigendom (indien dit het geval is) over te dragen. Hierdoor wordt ook de verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud overgedragen. Bij de definitieve uitwerking van de waterhuishouding kan hier in overleg met gemeente Voorst, Apeldoorn en waterschap Vallei en Veluwe afspraken over worden gemaakt.

Ten allen tijde dient langdurig stilstaand water te worden voorkomen. Dit voorkomt dat er broeinesten ontstaan van insecten en bacteriën die de volksgezondheid kunnen bedreigen. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor het gebruik van duurzame niet uitlogende materialen bij de bouw. Uitspoeling van deze materialen dragen dan niet bij aan bodem- en waterverontreinigingen.

5.6 Archeologie

5.6.1 Archeologisch onderzoek Dorpshart

Voor dit plangebied zijn twee archeologische onderzoek uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Grontmij (GM-0133039, datum 14 mei 2014 (bijlage 13) en 99042026, 8 september 2008 (bijlage 14).

Beide onderzoeken hebben als doel de gaafheid van het bodemprofiel te bepalen en het opsporen en in kaart brengen van eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.

Voor het noordelijk deel van het plangebied is uit de bureaustudie (GM-0133039) gebleken dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft op het aantreffen van archeologische vondsten. De vondsten kunnen worden aangetroffen in het dekzand direct onder de bouwvoor. Er kunnen archeologische indicatoren worden aangetroffen uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

Tijdens het Inventariserend Veldonderzoek zijn 6 boringen per hectare uitgevoerd. Bij geen van de boringen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Bij enkele boringen werd onder de bouwvoor een B-horizont waargenomen. Deze boringen liggen deels verspreid over het plangebied.

In het noordelijke deel ligt een cluster van boringen met een podzolprofiel. Bij de overige boringen ligt de bouwvoor direct op de C-horizont of is de bodem verstoord tot in de top van de C-horizont. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Toch kan de middelhoge archeologische verwachtingswaarde voor de cluster met podzolprofielen worden behouden. In het overige gedeelte van het plangebied wordt de verwachting naar laag bijgesteld.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek in het cluster waar podzolprofielen zijn aangetroffen. Het vervolgonderzoek dient alleen te worden uitgevoerd op plaatsen waar graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek moet een Programma van Eisen worden opgesteld dat moet worden goedgekeurd door de bevoegde overheid. Het is niet noodzakelijk om het proefsleuvenonderzoek voor de bestemmingsplanprocedure uit te voeren.

Voor het zuidelijk deel van het plangebied is uit de bureaustudie (99042026) gebleken dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft op het aantreffen van archeologische vondsten. De vondsten kunnen worden aangetroffen in het dekzand direct onder de bouwvoor> Er kunnen archeologische indicatoren worden aangetroffen uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

Tijdens het Inventariserend Veldonderzoek zijn er 6 boringen uitgevoerd. Bij geen vande boringen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Bij enkele boringen werd onder de bouwvoor een B-horizont waargenomen. Deze boringen liggen verspreid over het plangebied. Bij de overige boringen ligt d ebouwvoor direct op de C-horizont, of is de bodem verstoord tot in de top van de C-horizont. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Op basis van bovenstaande onderzoeken en de daarbij behorende conclusies, is er voor gekozen uitsluitend een dubbelbestemming Waarden - Archeologie op te nemen voor deel van het noordelijk deel van het plangebied. Voor dit deel moet nog een vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Door het opnemen van de dubbelbestemming wordt gewaarborgd dat het vervolgonderzoek uitgevoerd is voordat begonnen kan worden met de bouwwerkzaamheden.

5.6.2 Archeologisch onderzoek Dalkweg

Voor deze locatie is door Synthegra een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15, Synthegra Rapport S130080). Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden.

Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren.

De volgende onderzoeksvragen zijn in het onderzoek aan bod gekomen:

  • Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?
  • Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?
  • Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?
  • Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
  • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

Hieronder zullen de vragen uit het onderzoek puntsgewijs worden beantwoord.

  • Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

In het plangebied is een dun plaggendek aanwezig, onder dit plaggendek is in 4 van de 5 geplaatste boringen een restant van het oorspronkelijke bodemprofiel aangetroffen, de B-horizont van een podzolgrond. De natuurlijke ondergrond in het plangebied (C-horizont) bestaat inderdaad uit matig fijn, matig siltig, roesthoudend goed gesorteerd en afgerond zand dat is geïnterpreteerd als dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel).

  • Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?

In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht. Op grond van de beantwoording van de bovenstaande vraag zijn de twee onderstaande onderzoeksvragen niet meer van toepassing.

  • Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?
  • Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
  • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten insitu aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied. De lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen uit het laatpaleolithicum en mesolithicum kan gehandhaafd blijven. De middelhoge archeologische verwachting voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kan naar laag worden bijgesteld en de lage archeologische verwachting voor de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek worden gehandhaafd.

Aanbeveling

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beoordeeld door de gemeente Voorst.

5.7 Cultuurhistorie

5.7.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Het Rijk heeft deze nieuwe visie geïmplementeerd door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast heeft het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opgesteld. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.7.2 Cultuurhistorische analyse

Buiten het plangebied ligt op circa 160 meter van het plangebied korenmolen De Hoop. Rondom korenmolen De Hoop ligt een molenbiotoop. Een molenbiotoop is het gebied rond een molen met een straal van 400 m. Deze molenbiotoop ligt deels over het plangebied. Door het benoemen van een molenbiotoop wordt de vrije windgang en het zicht op de molen voldoende gegarandeerd. Deze garantie wordt geboden door het benoemen van de molenbiotoop. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte van nieuwe gebouwen en de hoogte van nieuwe beplanting. Deze beperkingen nemen geleidelijk af naarmate de afstand tot de molen groter wordt. De regels voor de molenbiotoop zijn vastgelegd in de provinciale verordening. In paragraaf 5.7.3 wordt verder ingegaan op de molenbiotoop. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische panden aanwezig.

5.7.3 Molenbiotoop

De molen van Klarenbeek zoals wij die nu kennen, Molenweg 4a, is in 1905 op deze plaats gebouwd als vervanger van een wat kleinere beltmolen op dezelfde plek.

De molen, aangemerkt als rijksmonument, is op part time basis in gebruik bij een molenaar voor toeristische en educatieve doeleinden. Vanuit deze achtergrond wordt er dan ook regelmatig met de molen gewerkt, en wordt ook de bijbehorende winkel ondersteund.

Alhof bouwkundig adviesbureau heeft onderzoek (bijlage 16) gedaan om te bepalen of de invloed van de nieuwe woonwijk een positief, een negatief of een neutrale invloed op de biotoop van molen De Hoop zal hebben ten opzichte van de huidige situatie.

Het plan wordt gerealiseerd in een bestaand coulissenlandschap. De geplande nieuwbouw wordt daarbij gesitueerd tussen bestaande landschapselementen als houtwallen, boomranden en boerderijen met bijbehorende schuren.

De geplande nieuwbouw gaat daarbij in de richting van de molen gezien in het overgrote deel schuil achter deze bestaande elementen. Ook de hoogte is veelal geringer dan die van de bestaande elementen. Deze bestaande elementen blijven daarmee verantwoordelijk voor het ontstaan van de meeste windhinder in de vorm van windsnelheidsverlies en turbulentietoename.

Uiteraard is het wel zo dat het gehele terrein ruwer wordt. Wanneer we het gebied met een straal van ca 100 meter rond de molen bekijken, is er in de bestaande situatie al sprake van een gesloten gebied:

  • de woonwijk ten zuiden en oosten van de molen,
  • het bos ten noordoosten,
  • de bebouwing langs de hoofdweg en het bosje westelijk van de molen.

Dit gesloten gebied breidt nu verder uit ten westen van de molen achter de bebouwing en begroeiinglangs de Hoofdweg, op een afstand van meer dan honderd meter tot ruim vierhonderd meter. Het netto resultaat hiervan zal zijn dat de windsnelheid iets wordt gereduceerd. Of dit op de molen merkbaar zal zijn, is twijfelachtig.

Dit gezien het feit dat de omgeving nu al als ruw te classificeren valt en de toe te voegen bouwwerken vrijwel alle schuil gaan achter nu al aanwezige ruwheidselementen. Het landschap is nu ruw en wordt in de toekomst slechts fractioneel ruwer.

De conclusie van het onderzoek is dat het voorliggend plan niet zorgt voor een significante afname van windaanbod ter plaatse van de molen. De windvang van de molen wordt niet aangetast.

5.8 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief van D&D Projecten BV en op haar eigen grond. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De gemeenten Apeldoorn en Voorst hebben met initiatiefnemer beiden een anterieure overeenkomst gesloten die betrekking heeft op het verhaal van gemeentelijke kosten, de door initiatiefnemer te betalen (bovenwijkse) kosten en de garantstelling voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomsten bepaald dat initiatiefnemer de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Initiatiefnemer heeft een exploitatieopzet overgelegd waaruit blijkt dat zij de kosten die voor haar met dit project gemoeid zijn, kan dragen. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

De uitgangspunten voor de grondexploitatie zijn:

  • looptijd t/m 2024
  • bouwprogramma: 53 woningen in Voorst.

Samenvatting

Begrotingspost   Bedragen in € x 1. milj  
Kosten    
- verwerving/bouw en woonrijp maken   2.4  
- overige   0.8  
Totale kosten   3.2  
   
Opbrengsten    
- grondverkoop voor woningen   3.2  
   
Saldo   0.0  

Twee woningen Dalkweg

Uitzondering op bovenstaande is de planologisch gecreëerde mogelijkheden voor het realiseren van twee woningen aan de Dalkweg. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening wordt de bouw van extra woningen gezien als een bouwplan, waarvoor een exploitatieplan noodzakelijk is. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten anderszins verzekerd zijn. Aangezien de grond waarop de woning gebouwd wordt eigendom van de gemeente Voorst is, kunnen de gemaakte kosten bij de verkoop van de grond in rekening worden gebracht. Op deze manier zijn de kosten anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Het ontwerpbesluit om geen exploitatieplan vast te stellen wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemingsplan ter inzage gelegd. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

Ter verduidelijking van het begrip ´hoofdgebouw' geldt dat deze als volgt geinterpreteerd wordt: een gebouw, dat op een bouwperceel door de ligging en/ of omvang en/of in architectonisch en/of constructief opzicht dan wel gelet op de functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen;
  • Verkeer – Verblijfsgebied;
  • Water;
  • Wonen;

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • Waarde - Archeologie

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Parkeren

Alle gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan mogen uitsluitend gebruikt, of in gebruik genomen mogen worden, wanneer voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.

Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt getoetst aan het geldende Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Grote Wetering Klarenbeek zoals opgenomen in Bijlage 2. Hierin zijn de uitgangspunten voor wat betreft het parkeren en de situering van de parkeerplaatsen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de gemeentelijke parkeernormen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Groen

Bestemmingsomschrijving

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen (in het dorp) te bestemmen. In deze gebieden staat de groen inrichting voorop, ook voor de langere termijn. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals verhardingen, bankjes, prullenbakken, enz. Wegen zijn niet toegestaan. Paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

6.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied vallen alle overige wegen in het dorp die geen doorgangsfunctie hebben. De verblijfsfunctie staat hier centraal. Hieraan verbonden zijn functies als parkeren, voet- en fietspaden, groen en speelvoorzieningen. Ten behoeve van het flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

6.3.3 Water

Bestemmingsomschrijving

De A-watergang binnen het plangebied heeft de bestemming Water gekregen. Een A-watergang kan zowel van betekenis zijn voor het vervoer of het afvoeren van water als een natuurlijke of landschappelijke functie hebben.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen toegestaan, zoals stuwen.

6.3.4 Wonen

Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water, nutsvoorzieningen en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Bouwregels

Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. De bijgebouwen bij het appartementencomplex zijn vastgelegd binnen de aanduiding 'bijgebouwen'.

Bouwvlak

Voor de woningen is op de verbeelding een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Alleen daar waar het onlogisch is een woning in een bouwstrook op te nemen is een apart bouwvlak op de woning getekend. Daarnaast is het bouwvlak voor gestapelde woningen ook strak om de gebouwen getrokken. Het maximaal aantal woningen per bouwstrook is nog wel vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding. Daarnaast is een maximum aantal woningen opgenomen welke gebouwd mogen worden tot 2020.

Omdat in het plan een zekere mate van flexibiliteit gewenst is, is er voor gekozen binnen bijna alle bouwvlakken alle type woningen toe te staan behalve gestapelde woningbouw. Deze laatste categorie is enkel mogelijk ter plaatsen van de aanduiding gestapeld. De andere varianten worden in de regels direct mogelijk gemaakt en worden voor bijna alle bouwstroken vrij gelaten. Alleen voor de noordelijke percelen is een ristrictie opgenomen. gezien de overgang naar het agrarisch perceel is het hier wenselijk enkel vrijstaande woningen te realiseren. Dit is dan ook middels een aanduiding op de verbeelding vastgelegd. Voor deze hoge mate van vrijheid is gekozen zodat de stedenbouwkundige opzet van het plan nog deels gewijzigd kan worden. Tevens is in het bouwvlak aangegeven hoeveel woningen er maximaal gerealiseerd mogen worden.

Maatvoering bouwvlak en bebouwing binnen bouwvlak

Om de flexibiliteit te kunnen handhaven is er ook voor gekozen de bouwvlakdiepte van de bouwstroken een diepte van 15 meter mee te geven. In de regels wordt vervolgens geregeld dat meer dan twee aaneengebouwde woningen en twee-onder-een-kapwoningen een maximale bouwdiepte mogen hebben van respectievelijk 10 en 12 meter. Vrijstaande woningen mogen maximaal 15 meter diep zijn.

De breedte van de woning wordt in eerste instantie bepaald doordat in de regels beschreven is dat de twee- aaneengebouwde woningen -aan de zijde waar deze niet aaneengebouwd zijn- en vrijstaande woningen op minimaal 2,5 meter afstand van de zijdelingse perceelgrens gebouwd moeten worden. Binnen een afstand van 2,5m van de bouwperceelgrens mag wel gebouwd worden maar geldt een lagere goot- en bouwhoogte. Daarnaast is de woningbreedte beperkt tot maximaal 10 meter. De maximale goot- en bouwhoogte is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Voor drie bouwvlakken is een aanduiding opgenomen voor een asymmetrische goothoogte waarbij de goothoogte aan één zijde hoger mag zijn dan 3m. Dit betreft voor één bouwvlak de voorzijde, voor één bouwvlak de achterzijde en voor het bouwvlak van de vrijstaande woning mag de zijgevel aan de kant van de Boterbloem maximaal 6m bedragen. Bij het bepalen van de maximale goot- en bouwhoogte is in ieder geval rekening gehouden met de molenbiotoop en de daarbij behorende beperkingen.

Het totale bebouwingspercentage van bebouwing in het bouwvlak en op de aanduiding erf mag maximaal 60% bedragen.

Erf
De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt, is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de en de bebouwing in het bouwvlak de 60% van het bouwperceel niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

6.3.5 Waarde Archeologie

Voor het gebied is bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit plan blijkt dat in een deel van het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek hoeft echter niet uitgevoerd te zijn voordat het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Door het opnemen van een dubbelbestemming voor de daar ter plaaste geldende archeologische waarden, wordt het gebied in voldoende mate beschermd. Het gebied is aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Er is voor gekozen om de bestemming 'Waarde-Archeologie' uit het bestemmingsplan Klarenbeek over te nemen.

Voor deze dubbelbestemmingen geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100 m² met een roering van de grond dieper dan 30 cm tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een omgevingsvergunningvereiste.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van het realiseren van een hoofdgebouw binnen de aanduiding 'tuin' en/of 'erf' waarbij de bouwgrens met maximaal 1 m wordt overschreden, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en er geen belemmeringen zijn vanuit milieutechnisch oogpunt. Deze flexibiliteitsbepaling is opgenomen ten behoeve van eventuele onvoorziene omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de werkelijke toestand van het terrein, waarbij als zou worden vastgehouden aan de bouwgrenzen een (stedenbouwkundig) onwenselijke situatie zou ontstaan;
  • bestemming 'Wonen': voor het bouwen van twee-onder-een-kapwoningen in plaats van vrijstaande woningen.
  • bestemming 'Wonen': voor het bouwen van meer woningen tot 2020.
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van het realiseren van een diepte van 12 m bij meer dan twee-aaneengebouwde woningen. Het gaat daarbij om de massa van het hoofdgebouw.
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • bestemming 'Archeologie': een wijzgingsbevoegdheid om de dubbelbestemming te verwijderen, wanneer uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn;
  • algemene wijzigingsbevoegdheid: een wijzigingsbevoegdheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt;
  • algemene wijzigingsbevoegdheid: een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om een beperkte overschrijding van een bestemmingsgrens mogelijk te maken van ten hoogste 3 m tot een maximum van 10% van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt reeds uitvoering is besproken in het kader van de Aangepaste dorpsvisie, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

Op 17 september 2014 zijn de ontwerpbestemminsplannen Grote Wetering (Klarenbeek) van de gemeente Voorst en Apeldoorn en het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan Grote Wetering gezamenlijk gepresenteerd aan de dorpsraad Klarenbeeks Belang. Op 1 oktober 2014, direct voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan, is  gezamenlijk met de gemeente Apeldoorn een  informatiebijeenkomst voor omwonenden gehouden waar deze plannen ook zijn gepresenteerd. 

7.2 Uitkomsten overleg

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan dient overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

Er is in het kader van dit plan overleg gevoerd met de provincie Gelderland. Zij heeft aangegeven geen problemen te hebben met woningbouw op deze locatie. Het rijk heeft een algemene brief gestuurd, waarin staat dat het vooroverleg enkel nog noodzakelijk is wanneer er rijksbelangen worden geraakt bij de ontwikkeling van dit plan. Het realiseren van woningen op deze locatie raakt geen rijksbeleid.

Over de planopzet heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Vallei & Veluwe. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in de waterparagraaf van hoofdstuk 5.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Grote Wetering heeft met ingang van 2 oktober 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zes zienswijzen ingediend. Daarnaast is één zienswijze buiten de termijn ingediend. Aangezien er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding is deze zienswijze niet-ontvankelijk verklaard.

De zienswijzen richten zich in hoofdzaak op de verkeersontsluiting van het plangebied en de locatie van de nieuwe woonwijk op te korte afstand van de bestaande woonwijk en het daarmee samenhangende verlies aan vrij en landschappelijk uitzicht.

Naar aanleiding van de zienswijzen is de doorsteek tussen het zuidwestelijk deel van het Apeldoorns plangebied Grote Wetering (fase 2) en de Boterbloem alleen voor fietsers en voetgangers toegankelijk gemaakt en niet voor gemotoriseerd verkeer om zo de verkeersdruk op de Boterbloem te verminderen.

De overige thema's die in de zienswijzen naar voren komen zijn onder andere: de overlast gedurende de bouwfase, planschade, lichthinder en waterhuishouding. De routes voor het bouwverkeer zijn door de planontwikkelaar in overleg met de indieners van de zienswijzen aangepast om de mate van overlast en gebruiksduur zoveel mogelijk te beperken. Voor wat betreft de waterhuishouding geldt dat maatregelen worden getroffen om de mogelijke overlast voor aanwonenden tegen te gaan. Verder wordt het bouwvlak aan de oostzijde van het plangebied iets teruggelegd conform het stedenbouwkundig plan.

7.4 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerp

In deze paragraaf zijn de aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan weergegeven. Het betreft een overzicht van de aanpassingen in het juridisch deel van het plan (regels en verbeelding).

Op de verbeelding is het volgende gewijzigd:

  • Het bouwvlak aan de oostzijde van het plangebied (fase 1) wordt iets teruggelegd conform het stedenbouwkundig plan. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte verschuivingen ten gevolge van de inmeting van het terrein opgenomen;
  • Het bouwvlak van de vrijstaande woning in fase 1 wordt iets verschoven en verkleind. De goothoogte wordt verlaagd naar 3m en de 'specifieke bouwaanduiding-asymmetrisch dak-3' wordt toegevoegd;

In de planregels is het volgende gewijzigd:

  • Algemene gebruiksregels, artikel 9.1 parkeren wordt toegevoegd:

'Gronden en bouwwerken overeenkomstig de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijvingen mogen uitsluitend gebruikt worden, wanneer is aangetoond dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.'

  • Bestemming Wonen, artikel 6.2 a8 wordt toegevoegd: in afwijking van het bepaalde onder 5 mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-asymmetrisch dak-3' de goothoogte van de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van de woning maximaal 6 m bedragen.