direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeedijk 23, Nijbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20298-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De agrarische activiteiten aan de Zeedijk 23 in Nijbroek zijn al enige tijd geleden beëindigd. Het voormalige bedrijf betrof een gemengde veehouderij. Op het erf zijn verschillende stallen, schuren en een bedrijfswoning (boerderij) aanwezig. Daarnaast is 3,9 hectare aan omliggende agrarische gronden in bezit van de initiatiefnemer.

De bestaande bedrijfswoning verkeert in vervallen staat en is aan renovatie toe. Deze kleine boerderij is onder meer vanwege zijn zeer lage goot karakteristiek vanuit cultuurhistorische waarde en blijft dan ook behouden. Daarnaast is het de wens van de eigenaar om op het perceel te blijven wonen in een soort mantelzorgwoning. De boerderij krijgt daarvoor aan de westzijde een uitbouw waarin de huidige eigenaar gaat wonen (bakhuismodel met tussenlid naar de boerderij). Alle andere bouwwerken worden gesloopt. Het bestaande perceel wordt ten noorden van de boerderij gesplitst waarbij op het noordelijke perceel een nieuwe woning met twee bijgebouwen wordt gerealiseerd. Deze nieuwe woning krijgt een eigen ontsluiting aan de Zeedijk. Er ontstaan dan ook 2 erven, één bij de bestaande te behouden boerderij en één bij de nieuwe woning. Beide erven worden landschappelijk ingepast. Daarnaast worden de bijbehorende agrarische gronden landschappelijk ingepast met hagen, singels en een hakhoutbos. Tevens wordt er een wandelpad aangelegd dat aangesloten wordt op een aan te leggen pad op de gronden behorende bij Middendijk 26.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Ter plaatse van de boerderij en de nieuwe bebouwing wordt de nu nog geldende agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming. De toe te voegen landschapselementen krijgen een groen- en bosbestemming.

1.3 Het plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten oosten van Nijbroek en ten noordwesten van Terwolde. Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 3,9 hectare. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De verschillende percelen waaruit het plangebied bestaat, staan kadastraal bekend als NBK02, sectie B, perceelnummers 2076, 711, 1868 en 1207.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0002.png" Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Landschap

Historische hakhoutpercelen, hoogstamboomgaarden en houtranden vormen waardevolle cultuurhistorische overblijfselen van het vroegere grondgebruik in de polder Nijbroek. De middeleeuwse Middendijk, de dijken rond de polder en de onverharde lokale verbindingswegen vormen belangrijke cultuurhistorische overblijfselen van de historische infrastructuur en daarmee ook een kernkwaliteit van de polder Nijbroek. Voor het merendeel is de historische percelenstructuur intact gebleven en zijn historische bewoningslocaties bewoond gebleven.

Het omringende landschap kenmerkt zich als een relatief open agrarisch landschap met graslanden, akkers, sloten en bomenrijen. Boerderijkavels liggen onregelmatig verspreid langs de wegen. Rondom het perceel liggen agrarische percelen in de vorm van graslanden en akkers met verspreid diverse agrarische bedrijven. Het landschap is hierdoor open van karakter. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich in het zuidoosten natuurgebied ´De Meintjes´. Het natuurgebied bestaat uit voormalige kleiputten waar klei gewonnen is voor onder andere de steengaasfabricage.

De dorpskern Nijbroek ligt ten westen van het plangebied op 1 kilometer afstand. Ongeveer 1,5 kilometer in zuidoostelijke richting ligt de dorpskern Terwolde. Op grotere afstand liggen de steden Apeldoorn in zuidwestelijke en Deventer zuidoostelijke richting.

2.2 Omgeving

De rietgedekte boerderij is aan de Zeedijk gelegen, met de zijgevel parallel aan de Zeedijk. De boerderij is gebouwd rond 1850. Ten westen daarvan staan 5 verschillende schuren met stenen gevels en golfplaten daken. Deze stammen uit de het tweede helft van de 20ste eeuw, en worden allen gesloopt.

Historie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - ontwikkeling plangebied

Op oude kaarten wordt de eerste bebouwing op deze locatie zichtbaar rond het jaar 1865. Tot die tijd was in de omgeving van het plangebied een afwisseling van akkers en graslanden aanwezig. Rond 1917 wordt de verkaveling wat kleinschaliger.

Op het erf zelf is de bebouwing vanaf 1985 fors toegenomen door de schaalvergroting in de landbouw. Op de topografische kaart van 2008 is het erf te herkennen in zijn huidige vorm. De erfontsluiting is onverhard en loopt parallel aan het verkavelingspatroon landinwaarts. Het erf tussen de verschillende schuren is eveneens onverhard. Het perceel wordt langs de Zeedijk begeleid door verschillende bomen en struiken. Ten noorden van het erf is in 2008 een boomgaard aangeplant.

2.3 Uitgangspunten functieverandering

Voor de planontwikkeling is aangesloten op het functieveranderingsbeleid van de gemeente Voorst zoals onder meer is aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een nieuw woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Dit beleid is er tevens op gericht om in ruil voor een extra woning het (omliggende) landschap te versterken. Hierbij dienen te ontwikkelen erven zo te worden ingericht dat deze cultuurhistorisch passend zijn in het agrarische landschap. Hiermee dragen omgevormde erven bij aan het behoud en herstel van de landelijke en agrarische uitstraling.

2.3.1 Conclusies huidige situatie

Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.

  • De zichtbare aanwezigheid van het historische slagenlandschap is in de loop van de jaren verminderd. Het ooit aanwezige verkavelingspatroon is komen te vervallen.
  • De boerderij is een karakteristiek en waardevol kenmerk van het perceel en de omgeving. Het is van belang dat de boerderij behouden blijft.
  • Het erf vormt een onsamenhangend geheel met een aantal verwaarloosde schuren. Het erf en de aangrenzende gronden kunnen landschappelijk sterk worden verbeterd.
2.3.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:

  • benadrukken van het bijzondere slagenlandschap door middel van aanplanten hagen op oude historische grenzen;
  • karakter van het landschap versterken door aanplanten solitaire bomen en knotwilgen, een boomgaard, een hakhoutbosje en eventueel een akker;
  • gebruik van streekeigen beplanting passende in dit landschapstype;
  • gebruik voor de aanleg van het doorlopend wandelpad via logische lijnen in het landschap (over de gronden vanaf de Zeedijk 23 tot de Middendijk 26).

Uitgangspunten voor de inrichting van de erven:

  • zowel het bestaande als het nieuwe erf zijn verknoopt met het omliggende landschap;
  • gebouwen en beplanting vormen een ensemble;
  • creëer privacy door het gebruik van schuren en beplanting;
  • gebruik streekeigen beplanting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Door landschappelijke inpassing plaats te laten vinden en daarmee het historische landschap in de Polder Nijbroek te benadrukken wordt ingespeeld op dit nationale belang. Het terugbrengen van het historische slagenlandschap met kenmerkende begroeiing draagt hier aan bij.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Zeedijk 23 in Nijbroek valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap Polder Nijbroek blijft behouden en wordt door de nieuwe ontwikkeling versterkt. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom de erven en de karakteristieke boerderij wordt gerestaureerd. Er wordt passende vegetatie aangeplant.

3.3.2 Omgevingsverordening

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Op het plangebied zijn vooral de kaarten Landschap (Nationaal landschap), Landbouw (Plussenbeleid) en Water (intrekgebied) van toepassing.

Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Noordelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:

  • karakteristiek grootschalig open komgebied met weidebouw, doorsneden door lange zuid-noord lopende weteringen;
  • fijnmazig rechthoekige verkaveling haaks op de weteringen, boerderijen in linten langs de weteringen, weinig bebouwing;
  • rond Nijbroek markante veertiende-eeuws verkavelings- en slotenpatroon (slagenverkaveling).

De gewenste ontwikkelingen hebben een positief effect op de benoemde kernkwaliteiten. Het perceel wordt op een juiste manier landschappelijk ingepast en de beoogde nieuwbouw wordt qua situering en uitstraling zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving. Met gebruik van passende beplanting wordt het slagenlandschap geaccentueerd, De nieuwe ontwikkeling zorgt juist voor een versterking van de kernkwaliteiten van de Noordelijke IJsselvallei.

Het provinciale plussenbeleid dat van toepassing is bij uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen is hier niet van toepassing. Dit plan gaat over een functieverandering waarbij de functie veehouderij juist formeel wordt beëindigd.

Tot slot is het plangebied aangeduid als intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Ook dit is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

In het eerdere Provinciale Streekplan 2005 kregen de regio's de mogelijkheid een eigen invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en gemeenten en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast. Wel is het zo dat iedere gemeente in de regio haar eigen invulling geeft aan het regionale beleidskader. Diverse gemeenten, zo ook de gemeente Voorst, hebben aanvullend eigen beleid vastgesteld.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren, en voor een aantrekkelijke vormgeving door (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Dit is ook het doel aan de Zeedijk 23 in Nijbroek, waar alle bestaande schuren worden afgebroken en landschappelijke (groene) inpassing plaatsvindt.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het toevoegen van een woning, in ruil voor de sloop van schuren en aanplant van nieuwe beplanting, te rechtvaardigen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

3.5.2 Beleid functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Per plan wordt bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde steeds leidend.

Het regionale beleidskader is verder uitgewerkt in de notitie Ruimtelijke kwaliteit veranderende erven. Deze notitie geeft een houvast voor de kwalitatieve inrichting van het nieuwe erf.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Het uitgangspunt is hierbij dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.

4.1.1 Kader functieverandering

Op het perceel wordt meer dan 1250 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Het gaat hierbij om 3 veestallen en 2 schuren. Medewerking verlenen aan het principeverzoek volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:

Landschappelijke verbetering erf en omgeving

Met de functieverandering worden erf en aangrenzende gronden landschappelijk verbeterd. Uitgangspunt hierbij is het benadrukken van het bijzondere slagenlandschap. Zo worden robuuste, uitgroeiende hagen op de oude historische grenzen geplant; knotwilgen, solitaire bomen, aanleg van een greppel, hoogstamboomgaard etc. Daarnaast wordt de aanplant van een hakhoutbosje en een akker gerealiseerd. De nieuwe woning wordt pas gebouwd wanneer de belangrijkste landschappelijke ingrepen zijn gerealiseerd.

Behoud en herstel oude boerderijtje als karakteristiek element in het Voorster buitengebied

De boerderij is vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol en is dan ook aangewezen als karakteristiek. De boerderij wordt uitgebouwd met een bakhuis, welke met een tussenlid is verbonden aan de boerderij. De boerderij wordt vervolgens gerestaureerd en blijft behouden als karakteristiek element in het Voorster buitengebied.

Aansluiting Middendijk 26

De aansluiting van de gronden (behorende bij het erf Zeedijk 23), op de gronden (behorende bij het erf Middendijk 26) geeft de mogelijkheid voor een doorlopend recreatief wandelpad vanaf de Zeedijk tot de Middendijk.

4.2 Functieveranderingsplan

4.2.1 Het ontwerp

Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt in dit plan ruim 1250 m2. Specifiek gaat het hierbij om de 3 veestallen en 2 schuren achter de woning, zoals weergeven in afbeelding 6. Tevens worden de bestaande tuinkas, groentetuin en materialenlocatie achter op het erf verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0005.jpg"

Afbeelding 6 - Te slopen bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0006.png"

Afbeelding 7 - Terreininrichting nieuw (detail)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0007.png"

Afbeelding 7.1 - Terreininrichting nieuw (alle bijbehorende gronden)

Het ontwerp, zie afbeeldingen 7 en 7.1, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegronden is de locatie van de nieuwe bebouwing en het groen rondom het erf ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld.

Het functieveranderingsplan is als Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

4.2.2 De bebouwing

De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn, naast de sloop van de schuren, de bouw van een soort bakhuis aan de bestaande boerderij en de bouw een nieuwe woning met bijgebouwen. Het bakhuis wordt aan de zijgevel van de boerderij aangebouwd, en komt direct aan het woonerf te liggen. Ook wordt aan dit woonerf een nieuwe kapschuur gebouwd. De nieuwe woning ten noorden van de bestaande boerderij wordt vanaf de Zeedijk iets verder het landschap in gerealiseerd. Het woonerf bevindt zich aan de zijde van de Zeedijk. De nieuwe woning ligt dan ook met zijn achtergevel richting de weg. Aan dit woonerf worden bijgebouwen gerealiseerd ten oosten en zuiden van de woning. Beide erven worden met een eigen inrit ontsloten.

4.2.2.1 Bebouwing op het huidige erf

De bestaande boerderij wordt uitgebreid door middel van een bakhuisconstructie. Het bakhuis wordt ten westen aan de bestaande boerderij gerealiseerd. Het bakhuis komt direct aan het erf aan de achterzijde van de boerderij te liggen. De bestaande ontsluiting vanaf de Zeedijk blijft behouden. Bij de bouw van het bakhuis wordt veelal gebruik gemaakt van hout, en het geheel heeft een donkere kleurstelling. De gevelmuren bestaan uit een lage opgemetselde gevelplint waarboven donkere houten planken tot de zinken goot doorlopen. Keramische donkere pannen maken het geheel af. Na ingebruikneming van het bakhuis door de bewoner van de boerderij, wordt de boerderij gerenoveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - nieuwe aanbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Aanzichten nieuwe aanbouw

Ten zuidwesten van de aanbouw wordt aan het nieuwe woonerf een kapschuur gerealiseerd. Hier wordt eveneens veelal gebruik gemaakt van hout. De kleurstelling van de kapschuur is gelijk aan het bakhuis en dus donker. Zoals getoond in afbeelding 10 zal de kapschuur de mogelijkheid bieden om vervoersmiddelen overdekt te parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0010.png"

Afbeelding 10 - nieuwe kapschuur

4.2.2.2 Bebouwing op het nieuwe erf

Op het nieuwe perceel ten noordwesten van de boerderij wordt een nieuwe woning gebouwd. De woning wordt gerealiseerd in een donkere kleurstelling. Ook wordt de woning voorzien van lage goten waarmee wordt gerefereerd aan de gebruikelijke goothoogte bij oude boerenerven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - nieuwe woning

Aan het nieuwe woonerf worden nog 2 andere bijgebouwen gerealiseerd. Deze worden ten zuiden en oosten van de woning gebouwd, eveneens direct aan het woonerf. Het gaat hierbij om bijgebouwen in dezelfde donkere kleurstelling waarbij veel gebruik wordt gemaakt van donker hout. De bijgebouwen functioneren als schuur en garage/paardenstal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0013.png"

Afbeelding 12 - nieuwe bijgebouwen

4.2.3 Erf en landschap

De karakteristieke boerderij blijft vanaf de Zeedijk de blikvanger van het erf. De boerderij krijgt de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie waarmee vastgelegd wordt dat de huidige verschijningsvorm gewaarborgd blijft. Schuin voor de boerderij wordt aan de weg een boomgaard aangeplant. Voor de voorgevel van de boerderij komt een tuin.

De nieuwe woning wordt ten noorden van de boerderij gerealiseerd. De achterzijde van de woning ligt aan het nieuwe erf waar ook de nieuwe bijgebouwen aan komen te liggen. Het krijgt daarmee de uitstraling van een historisch erf. De nieuwe woning oriënteert zich voornamelijk op de achtergelegen gronden van polder Nijbroek.

Achterliggende gronden worden in het plan landschappelijk ingepast. Dit wordt gedaan door de aanplant van verschillen hagen op de perceelgrenzen, de aanplant van verschillende solitaire bomen, een hakhoutbos, en het terugbrengen van enkele watergangen.

De beide erven worden daarnaast qua bebouwing zo compact mogelijk gehouden. Hierbij wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid zoals dat geldt in de gemeente Voorst.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Omgevingsaspecten

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Hunneman Milieu-advies Raalte BV een verkennend Bodemonderzoek verricht naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging van de grond en grondwater op het bestemmingsplangebied aan de Zeedijk 23. Aangezien in de oude situatie enkele opstallen ook van asbesthoudende dakbedekking zijn voorzien, heeft voor een deel van de grond heeft ook een verkennend Asbestonderzoek plaatsgevonden. De rapportages van beide onderzoeken zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de vooraf geïnventariseerde gegevens is de locatie grotendeels onverdacht gebleken voor bodemverontreiniging. Hierbij heeft de mogelijke aanwezigheid van asbest in de actuele contactzone/drupzones en oliecomponenten ter plaatse van de voormalige olieopslag(tanks) een uitzondering gevormd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN-5740 richtlijnen conform de onderzoeksstrategien bij verkennend bodemonderzoek op niet verdachte locaties (strategie ''ONV''). Ter plaatse van de voormalige olieopslag(tanks) is het bodemonderzoek uitgevoerd volgens de NEN-5740 richtlijnen conform de onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek op verdachte locaties (strategie ''VEP'').

Het verkennend asbestonderzoek is uitgevoerd conform de onderzoeksstrategie op een verdachte locatie strategie 6.4.5 uit de NEN-5707 en de onderzoeksstrategie 6.5.2 “halfverhardingslagen” uit de NEN-5897.

Uitgevoerd zijn in totaal 32 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 3 m-mv.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden:

Asbest

Zintuiglijk zijn in de bovengrond brokken puin waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

In de actuele contactzone onder de “drupzones” zijn analytisch geen tot maximaal 2,2 mg/kg aan gewogen asbest aangetoond. Het aangetoonde gewogen gehalte aan asbest overschrijdt de bepalingsgrens, maar blijft ruim beneden de ½ interventiewaarde voor asbest.

In de actuele contactzone is analytisch geen tot maximaal 110 mg/kg aan gewogen asbest aangetoond. Het maximaal aangetoonde gewogen gehalte aan asbest op meetpunt RE-06 (110 mg/kg d.s.) overschrijdt de interventiewaarde.

In de volledig puinhoudende laag binnen RE-09 is analytisch 37 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. In de fractie <0,5 mm zijn geen vrije vezels aangetroffen. Het aangetoonde gewogen gehalte aan asbest overschrijdt de bepalingsgrens, maar blijft beneden de ½ interventiewaarde voor asbest.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit op de parameters asbest afdoende vastgelegd, en bestaat er geen aanleiding tot nader onderzoek en/of saneringswerkzaamheden. Er wordt geadviseerd aangetroffen asbesthoudende plaatmaterialen aan het maaiveld middels handpicking te verwijderen.

Bodem

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige olieopslag(tanks), geen oliecomponenten waargenomen.

In de mengmonsters van de bovengrond, zijn ter plaatse van de voormalige olieopslag(tanks) (MM-04 en MM-05) licht verhoogde gehalten aan minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarde, maar blijven beneden de tussenwaarde.

Analytisch zijn in de mengmonsters van de bovengrond (MM-01 en MM-02) licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper, kwik en zink aangetoond. De aangetoonde gehalten aan zware metalen overschrijden de achtergrondwaarden, maar blijven beneden de tussenwaarden.

Analytisch zijn in MM-03 van de ondergrond licht verhoogde gehalten aan kobalt, kwik en nikkel aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar blijven beneden de tussenwaarden.

Analytisch is in MM-06 van de ondergrond, direct onder de puinfundatie, een licht verhoogd gehalte aan kwik aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde, maar blijft beneden de tussenwaarde.

Grondwater

In het grondwater zijn, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte aan barium in peilbuis 13, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. Het aangetoonde gehalte aan barium overschrijdt de streefwaarde, maar blijft beneden de tussenwaarde.

Eindconclusie

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de functieverandering en het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een bakhuis, een nieuwe woning en diverse bijgebouwen op het onderzochte gedeelte van de locatie. Op RE-06 is een hogere waarde asbest aangetroffen, maar hier zal grasland worden gerealiseerd. Voor de gegeven waarde asbest op RE-06 geldt ook geen saneringsplicht.

5.2.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten oosten van de kern Nijbroek. De beoogde locatie van de nieuwe woning ligt verder van de Zeedijk af dan de bestaande boerderij. Dit geldt ook voor de aanbouw aan de boerderij. De Zeedijk is ter hoogte van de bestaande boerderij zeer verkeersluw. Er is dan ook sprake van een verwaarloosbare verkeersintensiteit. Indicatief is berekend dat de geluidsbelasting op de gevel circa 22,62 dB. Dit is ver onder de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek niet nodig. Dit betekent dat het realiseren van een nieuwe woonbestemming op deze locatie mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0014.jpg"

Afbeelding 13 - Geluidsbelasting gevels van woningen aan de Zeedijk (in dB)

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer waar NO2 voornamelijk wordt veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt bij bestemmingsplan Zeedijk 23 niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 100 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf. Deze is gelegen aan de Zeedijk 15. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van Zeedijk 15 bevindt zich op ruim 350 meter afstand van de bestaande boerderij aan de Zeedijk 23. De afstand tot het nieuwe bakhuis zal hieraan gelijk zijn. De nieuwe woning wordt op ongeveer 410 meter gerealiseerd. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0015.png"

Afbeelding 14 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied weergeven. Het Natura 2000 gebied Rijntakken bevindt zich op minimaal 1,3 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij het agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van bijgebouwen en de verkoop van grond wordt een woning toegevoegd. Ook wordt de oorspronkelijke boerderij verbouwd. Er is dus zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat de milieuvergunning voor het houden van dieren wordt ingetrokken. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

Natura 2000

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Rijntakken is de dichtstbijzijnde en ligt op 1,3 kilometer afstand van de planlocatie (zie afbeelding 14).

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op een redelijke afstand tot deze gebieden. Door het stoppen van de veehouderij zal de stikstofbelasting afnemen. Het slopen van de opstallen en het bouwen van de nieuwe woning zal deze afname aan stikstof niet overschrijden. Van een externe werking zal geen sprake zijn indien de locatie als wonen of kleine bedrijvigheid wordt bestemd.

Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. Zoals zichtbaar is in afbeelding 13 ligt de planlocatie buiten het GNN en GO gebied. De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0016.png"

Afbeelding 15 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.

5.3.4 Flora- en Faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van verschillende soorten dieren en planten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is onderzocht of de beoogde ontwikkelingen gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna. Er is een onderzoek uitgevoerd door Bureau Bleijerveld. Het advies van dit onderzoeksbureau wordt hieronder kort toegelicht. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlage Flora- en faunaonderzoek.

Soortenbescherming

Planten

De begroeiing van het erf is kenmerkend voor een mengsel van tred- en pioniersvegetatie en stikstofminnende ruigte. Veelvoorkomende soorten zijn onder andere kamilles, distels, hanepoot en de witte dovenetel. Uit het Flora- en faunaonderzoek blijkt dat er geen bedreigde of beschermde plantensoorten gevonden. De ontwikkeling van het perceel bedreigt dan ook geen bedreigde of beschermde plantengroei.

Zoogdieren

In het plangebied zijn sporen in de vorm van holen van kleine zoogdieren waargenomen. Het terrein is geschikt voor onder andere kleinere soorten zoals de bosmuis, huisspitsmuis en veldmuis. Bij ruimtelijke ingrepen geldt voor deze soorten een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze algemene vrijstelling geldt niet voor de steenmarter. De gebouwen op het terrein zijn in potentie geschikt als verblijfplaats voor de steenmarter. Er is echter geen enkel spoor van steenmarter waargenomen. Het wordt niet waarschijnlijk geacht dat verblijfplaatsen van de steenmarter in het plangebied aanwezig zijn.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing is ongeschikt voor gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek naar vaste, jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen is daarom niet nodig. De schuur achter de woonboerderij vormt hier een uitzondering op. Hier is een open, laaggeplaatste stootvoeg aanwezig, welke zich leent voor vestiging van vleermuizen. Hier zijn geen gebruikssporen zichtbaar waargenomen. Vanwege de beperkte oppervlakte en de openheid is een wezenlijk belang van het terrein voor vlieg- en foerageerroutes uit te sluiten. Vanuit de zorgplicht dient onnodige lichtverstoring van mogelijk foerageergebied van vleermuizen voorkomen te worden. Dit kan eenvoudig door de werkzaamheden overdag uit te voeren om zo tijdens de werkzaamheden uitstraling van eventuele bouwlampen te voorkomen. Het gebruik van afschermende armaturen en een beperkte verlichtingshoogte kan directe aanlichting van de bomenrij langs de oostgrens van het erf voorkomen. Voor eventuele buitenverlichting geldt eveneens dat directe beschijning van de bomenrij voorkomen dient te worden.

Broedvogels

Alle inheemse broedvogels zijn beschermd. Van vogels zonder vaste broedplaats zijn alleen de broedsels beschermd. Van vogels met een vaste broedplaats is naast de broedplaats ook het leefgebied beschermd. Het terrein is geschikt voor de algemenere broedvogels van agrarische erven zoals holenduif, witte kwikstaart en spreeuw. Plaatselijk zijn oude nesten waargenomen onder dakranden en op balken. In de oude koeienstal was een actief nest van een boerenzwaluw aanwezig. De huismus was op het erf aanwezig maar het onderzoek vond te laat in het seizoen plaats om nestplaatsen met zekerheid vast te stellen. In de gebouwen zijn op enkele plekken sporen aangetroffen die wijzen op nestplaatsen van huismus, bijvoorbeeld op de balken van de kapschuur. Van kerk- en steenuil zijn geen sporen aangetroffen. Op grond van de afwezigheid van sporen van kerkuil is te concluderen dat deze soort niet voorkomt op het erf. Voor steenuil is dat niet zeker omdat deze soort veel onopvallender aanwezig kan zijn.

Bezette nesten zijn ten alle tijden beschermd. Voer werkzaamheden die kunnen leiden tot het vernielen of verstoren van nesten buiten het broedseizoen uit of neem tijdig maatregelen om broedgevallen binnen invloedssfeer van verstorende werkzaamheden te voorkomen, bijvoorbeeld door opgaande beplanting binnen invloedssfeer van de werkzaamheden sterk terug te snoeien. Het broedseizoen is geen vaste periode maar voor de meeste soorten is de periode half maart - half augustus een goede indicatie. Eerdere of latere broedgevallen zijn niet uitgesloten. Bezette nesten zijn altijd beschermd, ongeacht de soort of periode.

Nader onderzoek naar overige beschermde soorten is niet aan de orde. Houdt wel rekening met de algemene zorgplicht die geldt voor alle dieren, beschermd of niet.

Amfibieën

Door de openheid en het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied is deze ongeschikt als voortplantingshabitat voor amfibieën. Het terrein is hooguit geschikt voor algemene soorten amfibieën zoals gewone pad en bruine kikker. Deze zijn nationaal beschermde soorten waarvoor in geval van ruimtelijke ingrepen een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb geldt.

Reptielen en ongewervelden

Het plangebied en de omgeving daarvan zijn ongeschikt als leefgebied voor de Nederlandse soorten reptielen. De beschermde soorten ongewervelden zijn gebonden aan zeer specifieke habitats welke in het plangebied niet aanwezig zijn. Deze soortgroep is daarom in zijn geheel uit te sluiten.

Vissen

In en rond het plangebied komt geen permanent oppervlaktewater voor. Een negatief effect op vissen in het algemeen is uitgesloten.

Zorgplicht en calamiteiten

Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de 'Algemene zorgplicht'. Met name geldt dit voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er 'met zorg voor de natuur' gewerkt dient te worden;

Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.

Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

Gebiedsbescherming

De locatie ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Sloop en nieuwbouw van de woning vinden plaats binnen het bestaande bouwvlak. Deze activiteiten zullen niet leiden tot aantasting van kernkwaliteiten of doelstellingen van GNN of GO. Een 'nee, tenzij'-toets is daarom niet aan de orde.

De ontwikkelingen voortvloeiend uit het voornemen leiden gezien de aard en schaal van het project niet tot effecten op doelstellingen of kernkwaliteiten van beschermde natuurgebieden (Natura2000 en Natuurnetwerk Nederland), met mogelijke uitzondering van stikstofgevoeligheid. Nadere toetsing naar effecten op aangewezen doelsoorten voor Natura 2000-gebieden en nadere toetsing aan het NNN zijn niet aan de orde met mogelijke uitzondering van een stikstofberekening, zie volgende punt.

Het voornemen leidt tot een tijdelijke, beperkte toename van stikstofuitstoot tijdens de sloop en bouwfase (ofwel aanlegfase). In de gebruiksfase wordt een afname van uitstoot verwacht door betere isolatie van de nieuwe woning. Ook zal de agrarische functie verdwijnen en plaats maken voor de woonfunctie waarbij stikstofuitstoot zal afnemen. Vermoedelijk leidt een berekening in AERIUS Calculator tot de conclusie dat er geen toename van stikstofdepositie > 0,00 mol/hectare/jaar is. Een significant effect op Natura 2000-doelstellingen lijkt op voorhand uitgesloten.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen. Dit betreft alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20298-VS00_0018.png"

Afbeelding 16 - Uitsnede archeologische beleidskaart

Zowel de bouw van het bakhuis met bijgebouw, als de bouw van de nieuwe woning met bijgebouwen wordt deels gerealiseerd in een zone met een middelmatige tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Gezien de verwachtingswaarde en de functieverandering van agrarisch naar wonen, heeft voor het gehele bestemmingsplangebied een bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden.

Op basis van dat onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied overwegend te drassig was voor bewoning en dat de top van de dekzandrug in het plangebied verspoeld is. De verwachting kan naar laag worden bijgesteld. Het plangebied kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie, verder onderzoek is niet noodzakelijk. Indien er onverhoopt toch vondsten worden gedaan of vermoed tijdens de graafwerkzaamheden geldt wel de formele meldingsplicht bij de gemeente Voorst, conform de Erfgoedwet.

De rapportage van het Archeologisch onderzoek en de bijhorende Boorstaten archeologisch onderzoek zijn als bijlagen toegevoegd aan deze toelichting.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 19 november 2020 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Ook liggen in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

De Watertoets is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels behorend bij de verschillende bestemmingen;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels die verschillende algemene bepalingen bevatten die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.2 Planregels

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m geplaatst worden. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

6.3.2 Bos

De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. Deze bestemming geldt voor het nieuw aan te planten bos.

Binnen de bestemming ´Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.

6.3.3 Groen

De bestemming 'Groen' wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.

6.3.4 Water

De sloten binnen het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. Alleen lage bruggetjes zijn hier toegestaan.

6.3.5 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie dan ook uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Voor de bestaande boerderij gelden de bestaande hoogtematen als maximum met een kleine afwijking voor het isoleren van de kap. Voor de aanbouw en de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Dit geldt ook voor de nieuwe bijgebouwen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woningen en de bijgebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen per bouwperceel maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woning als woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan het bij de regels gevoegde functieveranderingsplan.

6.3.6 Leiding - Hoogspanning

De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' geldt voor de gronden waar hoogspanningsmasten en kabels mogen worden geplaatst. Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van terreinafscheidingen tot 1 meter hoog en bouwwerken die worden geplaatst ten behoeve van de verplaatsing van elektriciteit. Voor deze laatste geldt een bouwhoogte van maximaal 70 meter hoogte.

6.3.7 Waarde - Cultuurhistorie

De voor ´Waarde - Cultuurhistorie´ aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en het herstel van de waardevolle cultuurhistorische bebouwingskenmerken en -elementen. Deze dubbelbestemming is in dit bestemmingsplan opgenomen voor de boerderij om te voorkomen dat deze wordt veranderd zonder de cultuurhistorische waarde in acht te nemen, of wordt gesloopt.

6.3.8 Waarde - Landschap

De voor ´Waarde - Landschap´ aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden waarbij deze gronden niet mogen worden ingericht ten dienste van de nabij gelegen woning. Deze dubbelbestemming is opgenomen om te voorkomen dat op bepaalde plekken die vanuit landschappelijke belangen onbebouwd dienen te blijven, vergunningsvrij kan worden gebouwd.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Inleiding

Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

Binnen de bestemming Wonen zijn 4 afwijkingsmogelijkheden opgenomen. 2 daarvan hebben te maken met de aan huis toegestane bedrijven en 2 met de opgenomen voorwaardelijke verplichting. Er bestaat de mogelijkheid om in plaats van de landschapsmaatregelen uit het functieveranderingsplan andere landschapsmaatregelen te treffen die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden zoals nu in het plan is opgenomen. Verder kan uitstel worden verleend van de termijn van uitvoering van de landschapsmaatregelen.

Binnen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om toe te staan dat de goot- of bouwhoogte, kap vorm of oppervlakte, de gevelindeling, indeling van vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en/of de ligging van de boerderij wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • a. voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • b. voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;
  • d. voor het mogelijk maken van een opstelling van zonnepanelen op de grond.
6.4.3 Wijzigingsregels

Naast de afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Binnen de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en Wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door deze geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien naar het oordeel van de gemeentelijke deskundige, ondersteund door een advies van een onafhankelijke deskundige, voldoende duidelijk is dat een bouwwerk niet of niet meer als karakteristiek kan worden beschouwd.

Daarnaast bevat het bestemmingsplan 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen dan wel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij is belast, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase, als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Hiervan is in dit geval geen sprake. Inspraak is om die reden achterwege gelaten.