Plan: | Schoneveld locaties Withagen en Dernhorstlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20158-VS00 |
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Locatie Withagen
Voor deze locatie zijn aparte bodemonderzoeken uitgevoerd. Zo is in juli 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). In september 2010 is een tweede (aanvullend) vekennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 4).
Verkennend bodemonderzoek juli 2010
Dit onderzoek betrof een onderzoek dat in opdracht van de VAR was opgesteld voor intern gebruik. Hierdoor is destijds een zeer beknopt historisch onderzoek uitgevoerd. De werkzaamheden zijn destijds ook uitgevoerd conform de NEN5740:2009, strategie onverdacht. Als conclusie is in de rapportage opgenomen dat er in de onderzochte grondmonsters geen verhoogde gehalten zijn aangetroffen. In het grondwaren is voor barium een overschrijding van de streefwaarde aangetroffen. Voor de overige geanalyseerde parameters geldt, dat deze gelijk of onder de geldende streefwaarden liggen. Op basis van de verkregen analyseresultaten kan de hypothese onverdacht formeel aangehouden worden en is gelet op het doel van het bodemonderzoek geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.
Aanvullend bodemonderzoek september 2010
In verband met de gewenste ontwikkeling en aankoop van de grond is dit aanvullende bodemonderzoek uitgevoerd. Uit een historisch onderzoek (uitgevoerd augustus 2010) is de onderzoeksstrategie aangepast. In plaats van een onderzoeksstrategie gebaseerd op een onverdachte locatie, zijn de onderzoeksstrategieën onbekende verontreiniging (paragraaf 5.7, NEN 5740) en strategie verdachte locatie NEN 5707 uitgevoerd.
Op basis van de resultaten kan worden opgemaakt dat er in de onderzochte grondmengmonsters geen verhoogde gehalten zijn aangetroffen boven de geldende achtergrondwaarde. Tevens geldt dat er geen asbest (verdacht materiaal) is aangetroffen.
Locatie Dernhorstlaan
Voor de locatie Dernhorstlaan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het is het vastleggen van de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse in het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Hierbij is onderzoek verricht ter plaatse van het gehele terrein om een beeld te krijgen van de algehele bodemkwaliteit.
Op basis van de beschikbare gegevens en het doel van het onderzoek is het onderzoek uitgevoerd conform de strategie 'onverdachte locatie' (ONV) uit de NEN5740 omdat de monsters hierbij op een breed analysepakket worden geanalyseerd en deze opzet aansluit op de eisen voor bestemmingsplanwijzigingen en bouwvergunningen.
In overleg met de opdrachtgever is besloten dat de bodembedreigende activiteiten na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten worden onderzocht. Dit in verband met de gesloten verhardingen ter plaatse en de bedrijfsactiviteiten die nog enige tijd plaats zullen vinden. Het onderhavige onderzoek heeft zich derhalve toegespitst op het overige, onverdachte terreindeel, waarbij wel reeds de locatie van de voormalige dieseltank is onderzocht aangezien deze tank reeds is verwijderd en hier geen gesloten verharding doorboord hoefde te worden. Er is een boring en peilbuis aan deze zijde van de onderzoekslocatie geplaatst.
Op verzoek van de gemeente Voorst zijn alle grond- en grondwatermonsters aanvullend geanalyseerd op arseen in verband met De Fliert die zich ten zuidwesten van de locatie bevindt.
Conclusies
Zintuiglijke waarnemingen
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodemopbouw op de locatie zeer wisselend is. De locatie lijkt grotendeels opgehoogd met zand. De ophooglaag heeft een wisselende dikte. Onder de aanwezige verhardingen is een laag cunetzand en/of een stabilisatielaag aanwezig. De originele bovengrond bestaat uit klei. Hieronder is afwisselend klei, zand of veen in de ondergrond aangetroffen.
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn geen directe vormen van bodemverontreiniging (olie- waterreactie e.d.) en visueel geen asbestverdachte materialen aan het maaiveld en in het opgeboorde materiaal waargenomen.
Grond
In de onderzochte bovengrondmonsters MM01 en MM02 van de ophooglaag en MM03 van de kleiige bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond. In monster MM04 van het cunetzand ter plaatse van de voormalige dieseltank is géén verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. De ondergrondmengmonsters MM05 en MM06 van de originele kleibovengrond onder de ophooglaag bevatten licht verhoogde gehalten aan PCB's. Daarnaast bevat mengmonster MM06 een licht verhoogd gehalte aan lood. In ondergrondmengmonster MM07 van de originele zandondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.
Grondwater
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, nikkel en/of xylenen aangetoond. De overige onderzochte parameters zijn niet verhoogd aangetoond.
Toetsing hypothese
De vooraf gestelde hypothese 'onverdachte' locatie wordt formeel verworpen, vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten en/of concentraties aan PCB's, barium, nikkel en/of xylenen. De onderzoeksresultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek omdat geen van de gehalten en/of concentraties aan PCB's, barium, nikkel en/of xylenen boven de betreffende tussen-/interventiewaarde(n) zijn aangetoond. De milieuhygiënische bodemkwaliteit geeft geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie. Indien grond van de locatie wordt afgevoerd, volstaat het onderhavige onderzoek niet en dient formeel een onderzoek conform Besluit Bodemkwaliteit te worden uitgevoerd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied Dernhorstlaan is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Daarnaast is dit plangebied ook gelegen binnen de invloedsfeer van railverkeer Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. In bijlage 2 is het uitgebreide akoestisch onderzoek te vinden. In de bijlagen 5 en 6 zijn een tweetal aanvullende memo's te vinden.
Locatie Dernhorstlaan
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt deels binnen de wettelijke zone van de Burgemeester van de Feltzweg. Om te bepalen of binnen het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden is met SRM 1 indicatief een berekening uitgevoerd.
Uit deze berekening (bijlage 2) blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Burgemeester van de Feltzweg in het plangebied niet boven de 40 dB uitkomt. Hiermee blijft deze waarde ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hierdoor is het niet nodig om een gedetailleerdere SRM 2 berekening uit te voeren. De Wet geluidhinder stelt vanwege deze weg geen aanvullende eisen aan het bouwplan.
Ook ligt het plangebied naast de Dernhorstlaan. De Dernhorstlaan is een 30 km/uur weg. Daarom zijn de grenswaarden in de Wgh niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor deze weg een SRM 1 berekening uitgevoerd om inzicht te geven in de geluidbelasting van deze weg. Uit deze berekening (bijlage VI) blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Dernhorstlaan op een
afstand van 10 meter van de weg niet boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit komt. Hierdoor is het niet nodig om een gedetailleerdere SRM 2 berekening uit te voeren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden er voor deze weg geen aanvullende eisen gesteld aan het bouwplan.
Railverkeerlawaai
Het plangebied ligt in de zone van het spoortraject tussen Twello en Deventer (traject 270). In bijlage 5 wordt, in aanvulling op het akoestisch rapport uit bijlage 2, aandacht wordt besteed aan de geluidbelasting op de gevels van de verschillende geplande woningen. Uit deze memo blijkt dat bij de verschillende woningen de voorkeurswaarde van 55 dB wordt overschreden, echter nergens wordt de maximaal te ontheffen waarden van 68 dB overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 63,8 dB. Voor woningen waarbij de geluidbelasting hoger is dan 55dB, maar lager dan 68 dB kan een procedure 'hogere waarde' worden gevoerd, waardoor de hogere waarde kan worden vastgesteld.
Voordat daadwerkelijk de hoge waarde procedure in gang gezet kan worden moet eerst bekeken worden of er geen maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen te treffen zijn, waardoor het geluidsniveau wordt verlaagd.
Maatregelen aan de bron is niet mogelijk. Op het spoor langs het bouwplan zijn al raildempers gerealiseerd en verdere geluidreductie is hier niet mogelijk.
Ook overdrachtsmaatregelen zijn niet realistisch. Vanwege de nabijheid van een spoorwegovergang is het niet mogelijk om een effectief geluidscherm langs het spoor te realiseren. Wel is het mogelijk om afschermende bebouwing langs het spoor te projecteren. Om inzicht te geven in het effect hiervan zijn in bijlage 2 de geluidcontouren gepresenteerd met afschermende bebouwing van 6 meter hoog. Op basis van het voorgenomen ontwerp (Ruimtewerk, december 2011) is afschermende bebouwing overigens niet realistisch.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het noodzakelijk is een hogere waarde procedure in het kader van railverkeerlawaai te voeren.
Locatie Withagen
Bij het nieuwe bedrijf wordt de mogelijkheid geboden een bedrijfswoning te realiseren. Omdat de bedrijfsowning binnen de wettelijke zone van de Sluinerweg ligt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of binnen het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Met SRM 1 is een indicatieve berekening uitgevoerd. Omdat de precieze locatie van de bedrijfswoning nog niet bekend is, is de meest ongunstigste toetsingslocatie gekozen. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevel maximaal 52 dB bedraagt. De voorkeurswaarden van 48db wordt daardoor overschreden, echter de maximaal te ontheffen waarden van 53 dB niet.
Voordat daadwerkelijk de hoge waarde procedure in gang gezet kan worden moet eerst bekeken worden of er geen maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen te treffen zijn, waardoor het geluidsniveau wordt verlaagd.
Het treffen van geluidbeperkende maatregelen door het toepassen van geluidreducerend asfalt op de Sluinerweg of het plaatsen van een geluidscherm stuit voor één woning op overwegende bezwaren vanuit financieel oogpunt.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het noodzakelijk is een hogere waarde procedure in het kader van Wet geluidhinder te voeren.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wm kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.
Locatie Dernhorstlaan
Voor de locatie Dernhorstlaan (een woningbouwlocatie) is op basis van bovenstaande een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig. In het totaal worden 9 nieuwe woningen toegevoegd, verder wordt de bestaande boerderij weer als woning in gebruik genomen en bevat het plangebied ook nog een bestaande woning aan de Dernhorstlaan. Het totaal aantal woningen komt hiermee op 11 en blijft daarmee ver onder de 1500 woningen.
Locatie Withagen
Voor de locatie withagen kan geen gebruik worden gemaakt van de 'niet in betekende mate' redenering. Op grond van art. 5.16 lid 1 sub a uit de Wm kan een project worden gerealiseerd wanneer wordt voldaan aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer. Hierbij zijn alleen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) beschouwd aangezien deze stoffen het meest kritisch zijn voor Nederland. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie is 40 µg/m³ voor NO2 en fijn stof (PM10) 40 µg/m³ (zonder derogatie).
De luchtkwaliteit vanwege het plan wordt bepaald door twee bronnen:
Aan beide bronnen zijn berekeningen uitgevoerd.
In onderstaande tabel zijn de totale concentraties van het plan weergegeven.
tabel 1: Rekenresultaten luchtkwaliteit voor het zichtjaar 2015
De concentratie NO2 en PM10 bedragen niet meer dan de grenswaarde van 40 µg/m³. Op grond van art. 5.16 lid 1 sub a voldoet het plan om een kassencomplex te realiseren aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. De volledige berekening is opgenomen in bijlage 2.
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving.
Dernhorstlaan
Nabij het plangebied bevinden zich vier potentiële risicobronnen. Uit een beschouwing van deze risicobronnen is gebleken dat alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Apeldoorn-Deventer relevant is vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.
Het transport gevaarlijke stoffen over de spoorzone Twello is in 2010 onderzocht (Oranjewoud/Save, projectnr. 2172-198216). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico zich beneden het risiconiveau van 10-6/jaar bevindt. Dit betekent dat nieuwbouwplannen niet worden beperkt door het plaatsgebonden risico. De hoogte van het groepsrisico wordt met name bepaald door vervoercijfers en het al dan niet hanteren van de maatregel “Warme BLEVE Vrij rijden”. Zonder dat de maatregel “Warme BLEVE Vrij rijden” wordt toegepast is het groepsrisico al ruim beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Wanneer de maatregel wel wordt toegepast, is het groepsrisico dusdanig klein dat deze buiten het wettelijke toetsingskader valt.
In bijlage 2 is het volledige onderzoek naar de externe veiligheid opgenomen.
Withagen
Volgens de informatie op de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) vinden binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen risicovolle activiteiten plaats.Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen belemmeringencirkels van nabijgelegen bedrijven. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de brochure VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan stankhinder van agrarische bedrijven en hinder van bedrijven die verspreid in de wijk en in de directe omgeving aanwezig zijn.
Dernhorstlaan
In de directe omgeving van de Dernhorstlaan zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de nieuwe woningen. Ook zijn er geen bedrijven aanwezig die door de komst van de nieuwe woningen zullen worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Withagen
In de directe omgeving van de locatie Withagen liggen twee bedrijven die invloed hebben op het plangebied. Het gaat hierbij om een paardenfokkerij aan de Oude Zutphenseweg 3. Dit bedrijf heeft een hindercirkel van 50 meter. Binnen deze cirkel worden geen geur of geluidgevoelige objecten gerealiseerd.
Aan de noorzijde van het perceel is de VAR gelegen. Bij de inpassing van bedrijven en van woningen nabij bedrijven wordt aangesloten bij de systematiek van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering. Van de daarin opgenomen richtafstanden kan, volgens vaste jurisprudentie, gemotiveerd worden afgeweken. Voor de VAR geldt een richtafstand tot een rustige woonwijk van 700 meter. Geur en geluid zijn daarbij de maatgevende thema's. De richtafstanden van de VNG gelden niet voor een bedrijfswoning. Echter gezien de relatief korte afstand tot de terreingrens van de VAR zijn onacceptabele geluid- en geuroverlast niet op voorhand uit te sluiten. Onderstaand wordt nader op deze thema's ingegaan. Omdat de precieze ligging van de nieuwe bedrijfswoning nog niet bekend is, wordt de meest ongunstigste situatie aangehoude. Dit is de locatie die het dichtsbij de VAR is gelegen. Voor het gemak wordt deze locatie aangeduid met toetslocatie.
Geluid
Volgens de vigerende provinciale omgevingsvergunning (milieuvergunning d.d. 20 mei 2008) bedraagt de geluidbelasting op de woning Sluinerweg 23 maximaal 50 dB(A). De voorkeurslocatie van de nieuwe bedrijfswoning ligt naast de woning Sluinerweg 23, op een net iets grotere afstand van de VAR. De geluidbelasting vanwege de VAR op de nieuwe bedrijfswoning zal dan ook maximaal 50 dB(A) bedragen. Dat is 5 dB(A) lager dan de richtwaarde voor bedrijfswoningen van 55 dB(A).
De vergunde piekgeluiden voldoen met een marge van 10 dB(A) ruimschoots aan de gebruikelijke grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde.
Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting bedraagt, blijkens het geluidrapport bij de aanvraag om de vigerende milieuvergunning, 42 dB(A) in de dagperiode en 27 dB(A) in de nachtperiode op de woning Sluinerweg 23. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de toetsingswaarde van 50 dB(A).
Voor het aspect geluid is de nieuwe bedrijfswoning derhalve goed op de voorkeurslocatie inpasbaar.
Geur
Volgens de vigerende omgevingsvergunning (milieu) bedraagt de geurbelasting op de woning Sluinerweg 23 maximaal 10 geureenheden/ m3 gedurende tenminste 98 % van de tijd. Volgens de milieuvergunning geldt die waarde als bovenwaarde, dat wil zeggen als de maximaal toelaatbare geurbelasting. De geurbelasting op de voor geur meest ongunstige locatie van de nieuwe bedrijfswoning is hiermee vergelijkbaar: maximaal 10 geureenheden/m3 gedurende tenminste 98 % van de tijd.
In de aanvraag om de omgevingsvergunning is aangegeven, dat 73 % van de geur veroorzaakt wordt door de biofilters en het verkleinen van groenafval. Deze bronnen geven volgens de aanvraag een gebiedseigen geur (gronderige geur, of vochtige boslucht), waarover in het algemeen zeer zelden klachten worden geuit.
Ondanks de relatief hoge geurbelasting zal er naar verwachting geen sprake zijn van (ernstige) hinder. Voor het onderdeel geur is er daamee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, rekening houdend met het feit dat het een bedrijfswoning betreft. De in de omgevingsvergunning opgenomen richtwaarde van 3 geureenheden wordt echter nog wel ruim overschreden.
Nu op de toetslocatie wordt voldaan aan de bovenwaarde doch niet wordt voldaan aan de richtwaarde, is er vanuit het aspect geur geen dwingende reden om af te wijken van de toetslocatie.
Voor het aspect geur is de nieuwe bedrijfswoning derhalve op een aanvaardbare wijze op de toetslocatie inpasbaar.
Milieuruimte voor de VAR
Een belangrijk aspect bij de afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is de vraag of de toelating van de nieuwe bedrijfswoning de rechten c q de milieuruimte van de VAR beperkt. Twee bestaande woningen aan de Sluinerweg liggen op net iets kortere afstand van de VAR. Dit hoeft evenwel niet bepalend te zijn, omdat voor nieuwe woningen doorgaans strengere eisen gelden dan voor bestaande woningen. In dit geval zal van strengere eisen geen sprake zijn, omdat het een bedrijfswoning betreft, waarvoor juist van een lager milieubeschermingsniveau kan worden uitgegaan.
Voor de VAR zullen de dichterbij de VAR gelegen woningen aan de Sluinerweg dan ook bepalend zijn en blijven voor de milieuruimte.
Conclusie
Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de toetslocatie van de nieuwe bedrijfswoning is, bezien vanuit de milieuhinder vanwege de VAR, voor wat betreft het aspect geluid goed en voor wat betreft het aspect geur aanvaardbaar, mede gezien het feit dat het een bedrijfswoning betreft. Bovendien is de toetslocatie niet beperkend voor de milieuruimte van de VAR.
Gelet hierop is de toelating van een bedrijfswoning op de toetslocatie niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de verplaatsing van Schoneveld Breeding en de daarmee gepaard gaande bestemmingsplanwijziging is een aantal milieukundige onderzoeken nodig, waaronder een natuuronderzoek. In een natuuronderzoek wordt vastgesteld of de plannen passen binnen de vigerende wet- en regelgeving, eventueel onder specifieke voorwaarden, en of eventueel aanvullend onderzoek nodig is. De centrale vraag is: past de verplaatsing binnen de vigerende wet- en regelgeving, eventueel onder specifieke voorwaarden?
In deze paragraaf worden de conclusies van het natuuronderzoek beschreven. In bijlage 2 worden de conclusies vervolgens onderbouwd per type wetgeving of beleid. Ook is daarbij een beknopt verslag gegeven van het bezoek aan de locaties.
Bij het beoordelen van de centrale vraag wordt rekening gehouden met:
Dernhorstlaan
De wettelijke soortbescherming (FFwet) en de planologische bescherming van de EHS hebben consequenties voor de bestemmingsplanwijziging. Ze vormen geen harde blokkade voor een bestemmingsplanwijziging, maar het nieuwe bestemmingsplan zal aan een aantal voorwaarden moeten voldoen om binnen de grenzen van wet- en regelgeving te blijven. Natura 2000 of de Natuurbeschermingswet 1998 heeft geen gevolgen.
Natuurinclusief ontwerp van woningbouw biedt kansen voor de Ecologische hoofdstructuur. De locatie langs de Dernhorstlaan is in de Provinciale Verordening van Gelderland aangewezen als een ecologische verbindingszone voor de doelsoorten winde en kamsalamander. Twee vragen staan bij de beoordeling van het plan centraal:
Ad a: effecten huidige situatie
In de huidige situatie is de ecologische verbinding niet optimaal ingericht voor de doelsoorten. In het voorlopige ontwerp komt veel meer ruimte vrij bij de beek, die de ruggengraat vormt van de ecologische verbinding. Verslechtering van de huidige kwaliteit is niet aan de orde, er zijn juist kansen voor verbetering.
Ad b: effecten op het behalen van de ecologische doelstelling
Het antwoord op de tweede vraag hangt grotendeels samen met het uiteindelijke ontwerp van de woningbouwlocatie. Voor de haalbaarheid van het plan is het van belang dat het behalen van de doelstellingen van de EHS niet in gevaar komen, als gevolg van de realisatie van de woningen.
Een ontwikkeling binnen een ecologische verbindingszone van de ecologische hoofdstructuur is mogelijk mits deze ontwikkeling een bijdrage levert aan het realiseren van de ecologische doelstelling. Door een aantal randvoorwaarden aan de bestemmingsplanwijziging, het ontwerp en het gebruik van de woningen te koppelen, wordt gegarandeerd dat de ecologische doelstellingen in één klap worden gerealiseerd en is er geen sprake van aantasting van EHS. Vanuit het beschermingsregime van de EHS is er dan geen grond om de ontwikkeling tegen te gaan.
Het realiseren van woningen wordt dus, beredeneerd vanuit het EHS-beschermingsregime, mogelijk wanneer er natuurinclusief wordt ontworpen: de woningbouw en de ecologische verbindingszone worden integraal ontworpen en gerealiseerd. In het definitieve ontwerp (Ruimtewerk, december 2011) is ruimte gereserveerd voor een ecologische inrichting langs de beek, waarmee de belangrijkste stap gezet is. De beek krijgt een natuurvriendelijke oever van 10 meter breed. Daarnaast is een strook van nog eens 10 meter breed gereserveerd voor een landschappelijke inpassing tussen de beek en percelen.
Flora- en faunawet
Op de locatie bij de Dernhorstlaan komen elementen voor die mogelijk beschermde natuurwaarden bevatten. Het zijn de oude eiken en beuken langs de Dernhorstlaan (vleermuizen) en de beek aan de achterzijde van het perceel (amfibieën en vissen). Deze dienen:
Het definitieve schetsontwerp (Ruimtewerk, december 2011) voorziet in het behoud en gedeeltelijke versterking van deze elementen. Het reeds aanwezige kantoor (voormalig woonhuis) is recent inpandig verbouwd en volledig geïsoleerd. Vanwege het ontbreken van gaten en kieren, is de verwachting dat het kantoor geen verblijfplaats van vleermuizen bevat.
Natura 2000
Het meest nabij gelegen Natura 2000 gebied is 'Uiterwaarden IJssel' op meer dan 1 km afstand (zie Afbeelding 2-1). Tussen Dernhorstlaan en de uiterwaarden ligt de N344, een maïsakker en weilanden. Het is uitgesloten dat het realiseren van enkele woningen aan de Dernhorstlaan, waar zich al vele woonhuizen bevinden, effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied Uiterwaarden IJssel. Het project is daarom niet vergunningplichtig voor de Natuurbeschermingswet 1998. Voor dit onderdeel is geen verdere verdieping nodig.
Sluinerweg
Vanwege een grote afstand (circa 3,5-4 km) tussen de dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden (de uiterwaarden langs de IJssel en de Veluwe) vormen de relevante wetten of regels geen blokkades voor de verplaatsing van Schoneveld Breeding. Wel dient de verplaatsing aan een aantal randvoorwaarden te voldoen om te garanderen dat wordt voldaan aan de Flora- en faunawet. De randvoorwaarden houden in dat er:
De plannen voor de inrichting van de nieuwe bedrijfslocatie (Bessels, augustus 2011) houden hier rekening mee. Het plangebied Sluinerweg is niet gelegen binnen de EHS. Voor dit onderdeel is geen verdere verdieping nodig.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
Door ADC is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd (datum 6 juli 2011) voor beide locaties om de archeologische waarden in het gebied goed in beeld te brengen.
Op de locatie Dernhorstlaan 9 is de top van de C-horizont waarschijnlijk nog intact bij de boringen 6,7, en 8. Dit is ook het niveau waar de archeologische sporen werden verwacht. Boven deze boringen is een omgewerkte A-horizont aangetroffen. Dit is het niveau waarin in theorie archeologisch vondstmateriaal verwacht wordt. In de overige boringen is de bodem omgewerkt tot in de C-horizont. Verder is uit het booronderzoek gebleken dat het oorspronkelijke maaiveld ter plaats van de bornigen 6,7 en 8 relatief laaggelegen is, waardoor waarschijnlijk vochtige omstandigheden geheerst hebben. Ook het venige zand dat in boring 8 is aangetroffen wijst hierop. Deze zone is naar verwachting daarom geen gunstig vestigingslocatie geweest. Archeologische resten worden daarom niet meer verwacht.
Op de locatie aan de Sluinerweg in Wilp (locatie Withagen) is in boring 23 de A-horizont nog aanwezig op een diepte van 50 cm onder maaiveld. in de overige boringen is de bodem omgewerkt tot in de C-Horizont. Het siltige zand of de leem die in een groot deel van het plangebied in de bodem is aangetroffen wijzen op vochtige omstandigheden, waardoor deze locatie niet gunstig was voor bewoning. Bovendien is de bodem omgewerkt tot in de C-Horizont. Archeologische resten worden daarom niet meer verwacht. Alleen in boring 23 is nog een A-horizont aangetroffen. Aangezien dit slechts in één boring het geval is, zal de zone waarin nog een intacte bodem aanwezig is zeer klein zijn. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom ook in deze zone niet zinvol geacht.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.