Plan: | Hezelstraat 22, Ooij |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0282.BPOoHezelstraat22-VSG1 |
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, met name bij plannen waarbij bodemwerkzaamheden uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om het bekende en nog niet bekende bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden blijven en niet aangetast mogen worden.
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Ubbergen in een gebied met een (zeer) hoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van de ligging binnen de historische dorpskern van Ooij geldt er voor het plangebied een specifiek zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd B (1050-1820 n. Chr.). Ten behoeve van het bouwplan is derhalve in maart 2011 een inventariserend archeologisch veldonderzoek (karterende fase) verricht. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage van het bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.
De geplande bodemwerkzaamheden vinden plaats ten behoeve van een uitbouw van een reeds bestaande schuur, die omgebouwd gaat worden tot woonhuis (locatie 1) en de voorgenomen realisatie van een nieuw te bouwen bijgebouw (locatie 2). Deze locaties zijn op het onderstaande kaartje weergegeven.
Boor- en verwachtingskaart met de 2 te bebouwen deellocaties (bron: archeologisch onderzoek)
Uit het karterend booronderzoek komt naar voren dat ter plekke van deelgebied 1 geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een oude woongrond en een oud leefoppervlak. Daarnaast is, als gevolg van de eroderende werking van een tussen 1300 en 1830 plaatsgevonden dijkdoorbraak, de top van het potentiële leef- en woonoppervlak ter plekke van deelgebied 2 sterk geërodeerd. Ook is er in dit deelgebied geen relevant vondstmateriaal aangetroffen en is als gevolg van (sub)recente bouwwerkzaamheden de top van het bodemprofiel tot 45/65 cm –mv verstoord geraakt.
Op basis van bovenstaande gegevens kan de hoge verwachting opgesteld in de gemeentelijke verwachtingskaart voor deelgebied 1 naar beneden toe worden bijgesteld tot een lage verwachting voor alle perioden op het aantreffen van nog intact aanwezige archeologische resten.
Voor deelgebied 2 kan op basis van de gunstige landschappelijke context, te weten: de ligging binnen de historische dorpskern van Ooij, de aangetroffen indicatoren, het vondstmateriaal (fosfaat, houtskool, puin en aardewerk) en de aanwezigheid van een oude woongrond, de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten, zoals opgenomen op de gemeentelijke verwachtingskaart 1, gehandhaafd blijven (complextypen: nederzetting, boerderijplaats met bijbehorend erf). Specifiek wordt er vanaf 120 cm – mv in de top van de stroomgordelafzettingen behorende tot de Ooij stroomgordel een mogelijke nederzetting uit de vroege tot en met de volle middeleeuwen verwacht (725- 1050 n. Chr.). In de daarboven opgebrachte oude woongrond tussen 60 en 120 cm – mv worden archeologische resten uit de volle middeleeuwen of de late middeleeuwen A (900 – 1300 n. Chr.) verwacht. In de afdekkende dijkdoorbraakafzettingen worden geen relevante archeologische resten meer “in situ” verwacht.
Voor deelgebied 1 behoeft op basis van bovenstaande gegevens geen vervolgonderzoek uitgevoerd te worden (circa 30 m2). De onderzoekers adviseren om bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan 55 cm –mv ter plekke van deelgebied 2 te vermijden. Indien dat niet mogelijk is wordt voor deelgebied 2 geadviseerd om op basis van de hoge verwachting op het aantreffen van nog intact aanwezige archeologische resten uit de volle middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd B (900 -1850 AD) een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding, protocol opgraven, uit te voeren.
Er is gekozen voor archeologische begeleiding vanwege het feit dat het om een relatief klein perceel gaat en er een aanzienlijk grote kans bestaat op het aantreffen van een intact aanwezige archeologische vindplaats. De archeologische begeleiding dient plaats te vinden in dat deel van het plangebied waar daadwerkelijk de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zullen gaan worden. In de regel betekent dit dat voornamelijk het deel van het plangebied waar de stal/garage gerealiseerd gaat worden verder archeologisch onderzocht dient te worden (circa 100 m2). Voor het overige deel van het plangebied, dat niet is onderzocht ,dient een archeologische dubbelbestemming opgenomen te worden in het bestemmingsplan. Bij eventuele toekomstige bodemverstorende activiteiten op deze locaties is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.
De regioarcheoloog heeft in juli 2011 advies uitgebracht over het archeologische onderzoek. Dat advies is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. De belangrijke punten van dat advies worden hier vermeld. Voor deelgebied 1 hoeven geen aanvullende voorwaarden te worden geformuleerd. Wel dient de volgende tekst te worden toegevoegd met betrekking tot de wettelijke meldingsplicht van toevalsvondsten (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):
"Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet, dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het verdient de aanbeveling ook de contactpersoon archeologie van de gemeente Ubbergen en de regio-archeoloog hiervan per direct in kennis te stellen".
De dubbelbestemming archeologie kan van deelgebied 1 verwijderd worden op basis van de uitkomsten van het archeologische onderzoek.
Voor deelgebied 2 wordt in het archeologische onderzoek een Archeologische Begeleiding, protocol opgraven aanbevolen. Dit advies wordt onderschreven. Er moet echter eerst een Programma van Eisen worden opgesteld. De regio-archeoloog adviseert om de opgraving te verrichten vóórdat de bouwwerkzaamheden van start gaan. Het eindresultaat van het archeologische onderzoek moet een uitgegraven bouwput zijn. In het bestemmingsplan moet aan deelgebied 2 een hoge archeologische verwachtingswaarde worden toegekend.
De diepte van de uitgraving wordt mede bepaald door de bouwkundige eis om de fundering van de stal op een minimale diepte van 80 cm beneden maaiveld aan te leggen om deze vorstvrij te houden.