direct naar inhoud van Regels
Plan: De Nieuwe Koepel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2022NieuweKoepel-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'De Nieuwe Koepel' met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2022NieuweKoepel-vg01 van de gemeente Scherpenzeel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bedrijf aan huis:

het door de bewoner van de woning in beperkte omvang en ondergeschikt aan de woonfunctie bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitvoeren van geheel of overwegend handmatige ambachtelijke bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 beroep aan huis:

het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte onderschikte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.22 kwadrantwoningen:

woningen die in groepjes van 4 in een kwadrant met de zij- en achtergevel aan elkaar worden gebouwd.

1.23 nutsvoorziening:

een bouwwerk of andere voorziening ten dienste van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie of andere openbare nutsvoorziening, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.24 overkapping:

een ander bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.25 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.26 peil:

voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld
  • b. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.27 rug-aan-rugwoning:

woningen die met de achtergevel aan elkaar worden gebouwd.

1.28 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.29 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.30 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.31 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.32 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten.

1.33 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, zoals bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.34 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten krachtens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwwerken:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balustrades, relingen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • b. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, het begroeiingpatroon (houtsingels), het verkavelingpatroon, de (relatieve) openheid en/of in de kleinschaligheid, zoals deze met name tot uitdrukking komt in de verkaveling;
  • c. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  • d. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. hobbymatig weiden van paarden;

met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

3.2.2 Schaapskooien

In aanvulling op en in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 mag één gebouw worden opgericht op de met 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi' aangeduide gronden, met dien verstande dat de oppervlakte per aanduiding niet meer bedraagt dan 125 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Algemeen

Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 150 m met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen en woonerven;
    • 2. het aanbrengen van kuilvoerplaten;
    • 3. het aanleggen van kavel- en/of koepaden.
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, met meer dan 0,30 m voor zover niet reeds toegestaan volgens een provinciale ontgrondingvergunning;
  • c. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.
3.3.2 Uitzondering
  • a. Het bepaalde onder 3.3.1 is niet van toepassing indien het werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan, dan wel mogen worden uitgevoerd ter realisering van een omgevingsvergunning of krachtens een in het kader van de Wet natuurbescherming vastgesteld Beheersplan.
  • b. Het bepaalde onder 3.3.1 is niet van toepassing voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.
3.3.3 Waarden

De werken en/of werkzaamheden als genoemd onder 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de agrarische waarde en functie en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om:
  • a. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, mits:
    • 1. uitvoering wordt gegeven aan de Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone;
    • 2. agrarische bedrijven daardoor niet worden gehinderd.
  • b. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen door toevoeging van de bestemming 'Waarde - Ecologie', overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' vastgesteld op 24 september 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2013Buitengebied-vg02.
3.4.2 Toelaatbaarheid

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

3.4.3 Voorwaarden

Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 3.4.2 onevenredig worden geschaad vindt de onder 3.4.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals bossages en plantsoenen;
  • b. speelvoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' de inrichting als een centraal speelterrein binnen de woonwijk primair voorop staat;
  • c. waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden en overige verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag maximaal 3,00 m en de bouwhoogte mag maximaal 5,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 15 m² bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2,00 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' waar de bouwhoogte ten behoeve van de afscheiding van speelvoorzieningen in de vorm van o.a. trapveld, basketbalveld maximaal 5,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 10,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,50 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' waar de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming, zoals abri's, telefooncellen en nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming.
5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m³;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met uitzondering van licht- en andere masten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 m mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. detailhandel.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterpartijen, watergangen en overige waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  • c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
  • d. beeldende kunstwerken,
  • e. voet- en fietspaden en overige verhardingen

één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van de bestemming staan.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwwerken, geen gebouw zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.5.2;
  • c. verkeersdoeleinden, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Woongebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. bijbehorende bijgebouwen;
  • c. bijbehorende bouwerken, geen gebouw zijnde;
  • d. overige gebouwen, ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming, zoals abri's, telefooncellen en nutsvoorzieningen;
7.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak, al dan niet gekoppeld door de figuur 'relatie', mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', met dien verstande dat het totaal aantal woningen in het gehele plangebied gezamenlijk maximaal 451 woningen mag bedragen;
  • b. de woning c.q. het hoofdgebouw dient minimaal 1 meter uit de voorste perceelsgrens te worden gesitueerd, uitgezonderd ter plaatse van de figuur 'gevellijn' daar moet de woning c.q. het hoofdgebouw in of achter deze gevelrooilijn worden gesitueerd;
  • c. woningen aan de zijde van de Vlieterweg ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - 48 dB contour' dienen achter deze geluidzone te worden gesitueerd ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat, tenzij in het kader van de Wet geluidhinder is aangetoond dat spake is van een goed woon- en leefklimaat.
  • d. gestapelde woningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden gesitueerd.
  • e. de goothoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  • f. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 11,00 meter, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waar de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • g. de diepte van woningen mag voor;
    • 1. vrijstaande, twee-aaneengebouwde en drie-aaneengebouwde woningen niet meer bedragen dan 12,00 m;
    • 2. rijen van meer dan drie aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen niet meer bedragen dan 10,00 m;
  • h. de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag voor:
    • 1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3,00 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3,0 m;
    • 3. eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 1,00 m;
  • i. indien woningen c.q. hoofdgebouwen met hun zijgevel georiënteerd worden richting de perceelsgrens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zijgevel' dan dient deze zijgevel blind te worden uitgevoerd, met uitzondering van de begane grond, om de privacy van de aangrenzende bestaande woning te waarborgen.
  • j. het bepaalde onder i is niet van toepassing indien tussen het woonperceel en de perceelsgrens een breedte van minimaal 5 meter wordt aangehouden ter waarborging van de privacy van de aangrenzende woningen.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn, waarbij geldt dat de afstand tot de voorgevelrooilijn niet minder mag bedragen dan 1,00 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (inclusief erkers) voor zover gesitueerd buiten de gronden waar ingevolge artikel 7.2.2 woningen mogen worden gebouwd, mag per woning niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaand schema:

 

Totale oppervlakte van het bouwperceel   Maximaal toegestaan gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen  
tot 250 m2   50 m2  
van 250 tot 500 m2   75 m2  
van 500 tot 750 m2   100 m2  
van 750 tot 1000 m2   125 m2  
van 1000 m2 en meer   150 m2  

  • c. het bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,00 m;
  • f. Indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan een openbare weg of een openbare groenvoorziening mag de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen tot die perceelsgrens niet minder bedragen dan 1,00 m;
  • g. Indien de achterste of zijdelingse perceelsgrens grenst aan een watergang mag de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen tot de insteek van de watergang niet minder bedragen dan 3,00 m;
  • h. In afwijking van het bepaalde in lid a tot en met g geldt voor rug-aan-rugwoningen en kwadrantwoningen dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend mogen worden opgericht conform de regeling rug-aan-rug woningen Scherpenzeel zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels. Indien aan- en uitbouwen alsmede bijbehorende bouwwerken in de vorm van gezamelijke c.q. geclusterde bergingen voor de woningen dan gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van de berging mag per woning maximaal 15 m2 bedragen;
    • 2. de berging mag niet in de voor- of gevelzone worden gesitueerd, zoals aangegeven in de regeling rug-aan-rug woningen;
    • 3. de bergingen moeten gezamelijk voor het gehele complex worden gerealiseerd en mogen aangebouwd, aan weerszijden van het complex, of vrijstaand worden gesitueerd;
    • 4. de bouwhoogte van de bergingen maximaal 2,5 meter bedragen.
7.2.4 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. per woning is ten hoogste één erker, een hoekerker dan wel een erker voor de voorgevel van de woning toegestaan;
  • b. de diepte uit de betreffende gevel van de woning mag niet meer dan 1,50 m bedragen, met dien verstande dat ten minste een strook met een diepte van 2,00 m voor de erker onbebouwd dient te blijven en de afstand tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1,00 m dient te bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • d. de breedte mag niet meer dan 2/3 van de voorgevelbreedte van de woning bedragen, tot een maximale breedte van 5,00 m;
  • e. het bepaalde in artikel 7.2.3 onder b is tevens van toepassing;
  • f. het bepaalde in artikel 7.2.3 onder c is tevens van toepassing.
7.2.5 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen als bedoeld in artikel 7.2.1 onder c gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag maximaal 3,00 m en de bouwhoogte mag maximaal 5,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 15 m² bedragen.
7.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde op woonpercelen gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 m bedragen en daarachter maximaal 2,00 m;
    • 2. op hoekpercelen mag de bouwhoogte van erafscheidingen in de zijtuin tot een afstand van 3,00 m tot de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 1,00 m;
    • 3. carports en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn, waarbij geldt dat de afstand tot de voorgevelrooilijn niet minder mag bedragen dan 3,00 m;
    • 4. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan een openbare weg of een openbare groenvoorziening mag de afstand van een carport of overkapping tot die perceelsgrens niet minder bedragen dan 1,00 m;
    • 5. indien de achterste of zijdelingse perceelsgrens grenst aan een watergang mag de afstand van een carport of overkapping tot de insteek van de watergang niet minder bedragen dan 3,00 m;
    • 6. de bouwhoogte van carports en overkappingen mag maximaal 3,00 m bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag maximaal 5,00 m bedragen;
    • 8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 m bedragen.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde in de openbare ruimte gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en andere masten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties mag maximaal 10,00 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen;
  • c. In afwijking van het bepaalde in a en b geldt voor rug-aan-rugwoningen en kwadrantwoningen dat bouwwerken, geen gebouw zijnde, en erfafscheidingen uitsluitend mogen worden opgericht conform de regeling rug-aan-rug woningen Scherpenzeel zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Onderwerpen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • e. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
7.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 7.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een grotere diepte van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 onder g, met uitzondering van rug-aan-rugwoningen, en toestaan dat woningen worden gebouwd met een grotere diepte, tot een diepte van maximaal 15,00 m voor vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en drie-aaneengebouwde woningen en maximaal 12,00 m voor rijen van meer dan drie aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen, mits:

  • a. de diepere woningen inpasbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  • b. de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad.
7.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van aan-, uit- en bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.3 onder e en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken hoger mag zijn dan 5,00 m, met dien verstande dat bouwhoogte niet meer dan 6,00 m mag bedragen.

7.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwhoogte erafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.6 onder a1 en a2 en toestaan dat een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn en/of in de zijtuin hoger mag zijn dan 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen.

7.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van situering overkappingen en carports

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.6 onder a3 en toestaan dat een carport of overkapping wordt gebouwd op minder dan 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn, mits:

  • a. de afstand van de carport of overkapping tot de voorgevelrooilijn minimaal 1,00 m bedraagt;
  • b. de situering van de carport of overkapping inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  • c. de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad.
7.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 onder h1 en h2 en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens kleiner mag zijn dan 3,00 meter, mits

  • a. de afstand minimaal 1,0 meter bedraagt;
  • b. een kortere afstand dan 3,00 meter inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  • c. de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
  • b. bedrijf aan huis;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. coffeeshops.
7.5.2 Beroep aan huis

Een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 7.1 onder b is, met uitzondering van rug-aan-rugwoningen en kwadrantwoningen, toegestaan in een deel van de woning en/of de daarbij bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik van een deel van de woning en/of de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen ten behoeve van een activiteit mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt;
  • b. er mag geen sprake zijn van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;
  • c. detailhandel is niet toegestaan;
  • d. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis mag niet meer bedragen dan 50 m² van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  • e. de activiteit mag niet leiden tot overlast voor de woonomgeving, waaronder wordt verstaan geluidsoverlast, stankoverlast, gevaar, dan wel overlast veroorzaakt door de publieks- of verkeersaantrekkende werking van de activiteit;
  • f. de normale afwikkeling van het verkeer mag niet door de verkeersaantrekkende werking van de activiteit worden belemmerd;
  • g. in de met de activiteit samenhangende parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden voorzien;
  • h. de woonfunctie van de woning waar de activiteit plaatsvindt dient te worden gehandhaafd;
  • i. de uitoefenaar van de activiteit dient zelf woonachtig te zijn in de woning op het perceel waar de activiteit plaatsvindt.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.5.1 onder b ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat:

  • a. de te gebruiken oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m² van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen;
  • b. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming dient te zijn;
  • c. detailhandel niet is toegestaan;
  • d. de activiteit niet mag leiden tot overlast voor de woonomgeving, waaronder wordt verstaan geluidsoverlast, stankoverlast, gevaar, dan wel overlast veroorzaakt door de publieks- of verkeersaantrekkende werking van de activiteit;
  • e. er geen bedrijfsmatige opslag in de openlucht mag plaatsvinden;
  • f. de normale afwikkeling van het verkeer niet door de verkeersaantrekkende werking van de activiteit mag worden belemmerd;
  • g. in de met de activiteit samenhangende parkeerbehoefte op eigen terrein dient te worden voorzien;
  • h. de woonfunctie van de woning waar de activiteit plaatsvindt dient te worden gehandhaafd;
  • i. de uitoefenaar van de activiteit zelf woonachtig dient te zijn in de woning op het perceel waar de activiteit plaatsvindt.
7.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.5.1 onder c ten behoeve van het gebruik van een deel van de woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning gelijktijdig maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning plaats dient te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  • f. de te gebruiken oppervlakte niet meer mag bedragen dan 60 m² van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen;
  • g. indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, stelt de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis, waarop het bevoegd gezag de vergunning intrekt indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwen ten behoeve van de in lid 8.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan.
  • b. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
  • c. het bepaalde in 8.2 onder a en b is niet van toepassing, indien:
    • 1. worden gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    • 2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van de bouwwerk niet verandert;
    • 3. bouwwerken en de fundering, waaronder paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    • 4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 1000 m² bedraagt.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van lid 8.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
    • 4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  • c. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunning

Het is verboden of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
8.4.2 Uitzondering

Het verbod in lid 8.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
8.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Het bepaalde in lid 8.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.

8.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige lage archeologische verwachtingswaarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwen ten behoeve van de in lid 9.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
  • b. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd;
  • c. het bepaalde in 9.2 onder a. en b.is niet van toepassing indien:
    • 1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    • 2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
    • 3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    • 4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 10.000 m² bedraagt.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 9.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
    • 4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  • c. Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunning

Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
9.4.2 Uitzondering

Het verbod in lid 9.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m2;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
9.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Het bepaalde in lid 9.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.

9.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti - dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar woningen mogen worden gesitueerd;
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
  • d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

12.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. seksinrichting.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijken van de bestemmingsplanregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdruk regelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer dan 5,00 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20,00 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerk en, tot vanaf peil een hoogte van 40,00 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat:

  • a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en;
  • b. geen van de grenzen met meer dan 10,00 meter wordt verschoven.

Artikel 15 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

16.2 Parkeren
16.2.1 Parkeergelegenheid

Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering worden in ieder geval de volgende regels in acht genomen:

  • a. indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft moeten, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen parkeerplaatsen zijn aangebracht op eigen terrein volgens de richtlijn zoals deze is opgenomen in de meest recente CROW publicatie - basis voor parkeernormeringen en in Bijlage 2 bij de regels;
  • b. bij huur- en koopwoningen wordt, in gevallen dat de bovengrens van de CROW-parkeerrichtlijn lager is dan 2, de bovengrens verhoogd tot 2 parkeerplaatsen per woning;
  • c. gerealiseerde voorzieningen als bedoeld onder 1. dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
16.2.2 Afwijken van de parkeerregels

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het eerste lid onder artikel 16.2.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
16.3 Voorrangsregels
16.3.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'De Nieuwe Koepel'.