Plan: | Oostelijk Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004 |
Het plangebied ligt in zijn geheel op de Veluwse stuwwal die nu grotendeels uit grofzandige, hooggelegen humuspodzolen met een duidelijke inspoelingslaag en humusijzerpodzolen bestaat. Het regenwater stroomt direct door naar de ondergrond. De grondwaterstroming verloopt globaal in noordwestelijke richting naar de Gelderse Vallei en de randmeren. In de lager geleden dekzandvlakte ten westen van Putten kunnen kwelstromen de oppervlakte bereiken. Meststoffen als nitraat en fosfaat worden niet goed vastgehouden en spoelen gemakkelijk uit naar het diepe grondwater. De dikte van de humeuze bovenlaag is gemiddeld 0,50 meter. De hoogste zomergrondwaterstand komt tot een diepte van 1.2-2.0 meter beneden het maaiveld. De hoogste wintergrondwaterstand komt tot 1.0-2.0 meter beneden het maaiveld. De bodem is voedselarm en zuur met een geringe buffercapaciteit. Gevoeligheid voor verzuring is derhalve groot. De ontwikkeling van natuurwaarden hangt samen met de aard van de bodem, de beschikbaarheid van water in de wortelzone en de kwaliteit van het grondwater. Daarnaast hangt de ontwikkeling van natuurwaarden af van de ruimte die de mens hiervoor heeft geboden of heeft overgelaten. Omdat de hydrologische processen in de gemeente vrij ingewikkeld zijn en zich over een groot oppervlak uitstrekken kunnen plaatselijke ontwikkelingen in het grondgebruik, zoals de landbouw in Koudhoorn, of elders in de gemeente of daarbuiten van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de natuurwaarden in het onderhavige plangebied. Verder is de actuele situatie van het gehele Veluwemassief zorgelijk, met name als gevolg van de verstorende invloed van vermesting, verzuring van bodem en grondwater en als gevolg van verdroging.
Om in het kader van het bestemmingsplan aan te kunnen geven met welke ecologische waarden rekening moet worden gehouden, zijn ecosystemen en soorten beschreven. Ecosystemen worden in dit verband beschouwd als delen van de omgeving met een samenhangende bezetting van organismen uit alle biologische groepen; niet alleen de aanwezigheid van verschillende planten en dieren is van belang, maar met name de aanwezigheid van ten minste één gesloten voedselketen. In voedselketens zitten plantenetende dieren (rupsen, woelmuizen), die op hun beurt weer prooien vormen voor insecteneters (vleermuizen) en roofdieren (uilen, marters). Resterend dood materiaal wordt door verteerders zoals schimmels afgebroken tot voor planten bruikbare mineralen. Afhankelijk van het type ecosysteem en de daarin aanwezige soorten zijn er natuurlijk talloze variaties op een dergelijke voedselketen mogelijk. Rijke ecosystemen worden gekenmerkt door veel soorten en lange en gevarieerde voedselketens. Rijke ecosystemen zijn doorgaans minder gemakkelijk te verstoren dan ecosystemen met minder soorten. Het wegvallen van een soort heeft minder ernstige gevolgen. Predatoren schakelen dan over op andere prooisoorten. Een bos of een ven is in deze benadering op te vatten als een ecosysteem, maar ook een natuurgebied met daarin bossen, heiden en vennen kan als ecosysteem opgevat worden. De ruimte die een ecosysteem inneemt, vervult de functie van leefgebied voor verschillende soorten planten, schimmels en dieren. Dit zijn de organismen die het ecosysteem samenstellen. Natuurwaarden zijn doorgaans beperkt tot de kerngebieden en de randzones van het agrarische gebied. Met kerngebieden worden de natuurterreinen aangeduid in de terminologie van de EHS.
De meest waardevolle situaties worden veelal gevonden bij gradiënten. Dit zijn geleidelijke overgangen van verschillende abiotische of biotische omstandigheden. Verschillen in vegetatiestructuur kunnen ontstaan door verschillen in grondsoort, maar ook door verschillend beheer bijvoorbeeld houtkap, ontginningen etc. Een voorbeeld van een waardevolle overgang is de combinatie van bos- en heideterrein. Veel diersoorten zijn sterk afhankelijk van de aanwezigheid van verschillende biotopen op korte afstand van elkaar. Kikkers die hun eieren afzetten in een dobbe (laag en nat), maar overwinteren in een nabijgelegen houtwal(hoog en droog) zijn hier voorbeelden van. Ook de das heeft een sterke voorkeur voor een combinatie van enerzijds gesloten bos en anderzijds open heide- of extensief beheerd weidegebied.
De loofbosgebieden in het plangebied maken onderdeel uit van het Veluwemassief en vervullen onder meer een belangrijke rol voor grote zoogdieren, zoals edelhert, ree, vos, das en wild zwijn. Ook de zeldzame boommarter komt in dit bostype voor. In het Sprielderbos en het Huinerveld bevinden zich enkele voor publiek gesloten rustgebieden voor grote zoogdieren. De hoogste natuurwaarden zijn te vinden in de landgoedbossen en de oude bossen. De meeste landgoedbossen zijn aangelegd voor 1800. Als gevolg van de relatief rijke gronden waarop deze bossen zijn aangelegd, de geringe grondbewerking en de hoge ouderdom heeft zich op veel plaatsen een waardevol bosmilieu kunnen ontwikkelen met een gevarieerde struik- en kruidlaag. Naast eik, beuk en linde zijn in een later stadium ook naaldbomen aangeplant. In de struiklaag zijn onder meer hulst, vuilboom, lijsterbes en kamperfoelie aanwezig. Karakteristiek voor de kruidlaag zijn onder meer bos- en vossebes en adelaarsvaren. Bijzondere broedvogels zijn onder meer: appelvink en draaihals. De gekraagde roodstaart komt in het gebied nu nog in vrij grote aantallen voor, maar de soort is wel bedreigd. In het algemeen zijn gevarieerde bosranden voor veel insecten van groot belang. Hier vinden ze openheid, beschutting en de juiste waard- en nectarplanten. Een karakteristieke dagvlinder van bosranden is de eikepage. Op plaatsen waar oude eiken voorkomen, kan soms het vliegend hert nog aangetroffen worden, een grote kever die wettelijke bescherming geniet. Van de rijkdom aan insecten profiteren behalve genoemde vogels, ook zoogdieren als bosspitsmuis, egel en verschillende vleermuizen. In het plangebied zijn landgoedbossen vooral te vinden rondom de Garderenseweg tussen Putten en Garderen en rond Bato's erf. De oude bossen komen voor op plaatsen waar sinds de middeleeuwen loofbos aanwezig is. Het Putter- en Sprielderbos zijn voorbeelden van malebossen. In deze bossen was het beleid vanaf de middeleeuwen gericht op duurzame instandhouding. Van de loofbomen is beuk de dominerende soort. Vanwege de dichte kroonlaag is de ondergroei weinig ontwikkeld. De vochtige bosbodems bieden een uitstekend milieu voor diverse soorten mossen en schimmels. Wielwaal en boomklever zijn voorbeelden van minder algemene vogels die in deze bossen voorkomen.
Naaldbossen komen sinds de ijstijden van nature niet in Nederland voor. Om zandverstuivingen te bedwingen en voor de productie van hout werd halverwege de negentiende eeuw met de aanplant van naaldbos begonnen. Omdat naaldbossen wat betreft flora en fauna een lagere diversiteit en een geringer aantal planten en dieren per hectare herbergen dan loofbossen, worden ze doorgaans als minder waardevol beschouwd. De uitgestrektheid van de naaldbossen biedt echter wel geschikte broedgelegenheden voor verstoringsgevoelige vogels als buizerd, havik en sperwer. Andere karakteristieke naaldbosvogels die in het gebied voorkomen zijn: zwarte specht, goudhaantje, kruisbek, kuif- en zwarte mees.
Een ander belangrijk aspect van de naaldbossen in de gemeente Putten is dat ze op enkele plaatsen heidevelden of open gebieden omsluiten (Kolthoornseweg). Indien de overgang van bos naar heide geleidelijk verloopt, is sprake van een gradiënt. Op overgangen krijgt naaldbos vaak een ondergroei van natuurlijk loofbos. Ook al zijn de overgangen vaak abrupt, combinaties van heide en bos zijn ecologisch toch interessant. In zo'n overgangsgebied leven soorten die niet of slechts spaarzaam aanwezig zijn in een gebied met alleen maar heide of naaldbos. Daarmee is de totaalwaarde van zo'n gebied dus veel hoger dan de twee afzonderlijke waarden bij elkaar opgeteld. Voorbeelden van vogels die regelmatig bij overgangen van naaldbos naar heide worden aangetroffen zijn havik, boomvalk en groene specht. Internationaal gezien zijn heidevelden tamelijk uniek en ook kleine snippers zijn waardevol. De nog resterende heide in het plangebied is echter grotendeels vergrast en van de oorspronkelijke struikheidebegroeiing is niet veel meer over. Vogels als boompieper en geelgors (bosrand), komen hier nog wel voor. Vanwege de geringe oppervlakte, hoge betreding, verstoring en sterke vergrassing als gevolg van vermesting zijn de natuurwaarden van de heidegebiedjes in het plangebied erg laag vergeleken met andere heidevelden van het Veluwemassief.
In en rond de enclave Koudhoorn bevindt zich een aantal kampeerterreinen, weilanden en akkers. Ook overgangen van bos naar cultuurgrond en open gedeelten in een aaneengesloten bosgebied zijn faunistisch gezien belangrijk. Veel dieren die in het bos rustgelegenheid en dekking zoeken, vinden op akkers en weiden geschikte foerageerterreinen. Dit geldt onder meer voor roofdieren (das, vos) roofvogels (boomvalk, sperwer), uilen (ransuil, bosuil) en groot wild (edelhert, ree). Bosranden in kleinschalig cultuurlandschap zijn doorgaans rijk aan insecten waar verschillende soorten vleermuizen van profiteren. Het meest oostelijke weiland, tegen de plangrens aan gelegen, is als reservaatsgebied aangewezen.
De natuurwaarden zoals aangegeven voor verschillende gebieden, worden bedreigd door een aantal algemene ontwikkelingen:
Het landschap van het plangebied wordt grotendeels bepaald door uitgestrekte bossen. Ten noorden van de Garderenseweg ligt het Putterbos en Sprielderbos. Grote delen van dit bos zijn oud. Het bos bestaat uit zowel loof- als naaldbos van verschillende ouderdom en doorzicht. Kenmerkend voor het gebied zijn de enkele loodrecht kruisende, oude jachtwegen. Verder geven de onregelmatig slingerende paden en het glooiend reliëf een afwisselende indruk. Oude landgoedbossen zijn vooral te vinden rond de Garderenseweg en bij Bato's erf. Naast natuurwaarden vertegenwoordigen de landgoedbossen een belangrijke cultuurhistorische waarde. Deze bossen zijn aangelegd als onderdeel van een landgoed, bijvoorbeeld Schovenhorst en Groot Spriel. Bij de aanleg hebben naast functionele ook esthetische aspecten een rol gespeeld. Ze bestaan vooral uit loofhout- en gemengde bossen met onregelmatige padenpatronen en fraaie laanbeplantingen. Ook oude bossen vertegenwoordigen cultuurhistorische waarden in verband met de ouderdom van de groeiplaats en de vanouds gevoerde wijze van beheer. Het Sprielderbos, Schovenhorst, Groot Spriel, Klein Spriel, Bato's erf en omgeving zijn in archeologisch en landschappelijk oogpunt waardevolle bosgebieden, gelegen aan de zuidwestelijke rand van het stuwwallenlandschap. In sommige landgoederen bevinden zich nog oude landhuizen. Jonger naaldbos is onder meer te vinden op Het Huinerveld. Ten noorden van dit gebied komen nog enkele snipperheide voor. De Koudhoornse heide is nog een restant oud Veluws landschap met goed ontwikkeld loofhoutbos en een rijke kruidenflora. Van de oorspronkelijke heidevegetatie is inmiddels niet veel meer over. Vanwege de ongestoorde bodemprofielen zijn oude heidevelden ook van aardwetenschappelijk belang. Cultuurhistorische objecten zoals grafheuvels en urnenvelden zijn in heidevelden vaak goed geconserveerd gebleven.
De enclave Koudhoorn bestaat uit een engengebiedje met daaromheen heideontginningen afgewisseld met wat houtwallen. De oude eng wordt nu grotendeels ingenomen door grote campings met veel stacaravans. De in regelmatige blokken verkavelde heideontginningen zijn zowel als grasland en als bouwland in gebruik. Naast enkele boerderijen en een paar andere bedrijfsgebouwen, staan in de enclave Koudhoorn veel vrijstaande woningen. In het overige deel van het plangebied speelt bebouwing vrijwel geen rol in het landschapsbeeld.