direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden
Plan: Oostelijk Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat;
    • 1. intensieve veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    • 2. binnen elk agrarisch bouwvlak uitsluitend 1 agrarisch bedrijfscomplex is toegestaan;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;

tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  • d. de bescherming van landschapswaarden;
  • e. extensieve dagrecreatie en hobbymatig medegebruik;
  • f. wegen en uitwegen, met inachtneming van het bestaande aantal rijstroken, met dien verstande dat bestaande uitwegen mogen worden verlegd en het bestaande aantal uitwegen mag worden vermeerderd met ten hoogste 1 per agrarisch bouwperceel;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. paardenbakken;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven

Voor het bouwen van bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van agrarische bedrijven is bebouwing toegestaan uitsluitend voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van de bedrijven, met dien verstande dat de bouw van kassen niet is toegestaan;
  • b. bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak en ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - schuur;
  • c. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven;
  • d. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 1 per agrarisch bedrijfscomplex met een goothoogte van niet meer dan 3,0 m en een bouwhoogte van niet meer dan 8,0 m;
  • e. de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud vermeerderd met maximaal 100 m³ tot een maximum van 660 m³ per woning, met dien verstande, dat de inhoud van vrijstaande bedrijfswoningen tenminste 400 m³ mag bedragen;
  • f. een bedrijfswoning mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een maximale diepte van 3,0 m;
  • g. bij de bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat hiervoor lid 13.2.2 van toepassing is;
  • h. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m, met uitzondering van toegangen voor werktuigen waarvoor een grotere goothoogte is toegestaan;
  • i. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10,0 m, met uitzondering van inpandige silo's en voorzieningen ter beperking van de emissie van schadelijke stoffen voor het milieu;
  • j. gebouwen moeten worden voorzien van een kap.
3.2.2 Paardenbakken

Voor het bouwen ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende regels:

  • a. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • b. het aantal paardenbakken mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;
  • c. de afstand tot omliggende woningen mag niet minder dan 30 m bedragen (gemeten tot c.q. vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de betreffende woningen);
  • d. de afstand tot bebouwing op eigen terrein mag niet meer dan 10 m bedragen (gemeten tot c.q. vanaf de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw);
  • e. een paardenbak wordt opgericht achter (het verlengde van) de achtergevel van de (bedrijfs)woning;
  • f. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;
  • g. door de aanleg van de paardenbak dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. mestopslag en silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 5,0 m exclusief een afdekking danwel 8,0 m inclusief een afdekking;
  • c. de bouwhoogte van paardenbakomheiningen mag niet meer bedragen dan 2,0 m;
  • d. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,0 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 10,0 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 3,0 m.
3.2.4 Schuren

Voor het bouwen van schuren gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de specifieke bouwaanduiding - schuur;
  • b. de oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen indien de onderlinge afstand binnen het bouwperceel meer dan 20 m bedraagt;
  • b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor:

  • a. een hogere goothoogte tot niet meer dan 6,0 m;
  • b. een hogere bouwhoogte tot niet meer dan 12,0 m;
  • c. het vergroten en gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot niet meer dan 60 m2, mits de noodzaak om het bijbehorend bouwwerk te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw, is aangetoond;
  • d. het vergroten van de inhoud van de woning met niet meer dan 60 m³ tot een maximum van 720 m³ ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  • e. de bouw van een tweede bedrijfswoning met een inhoud van niet meer dan 660 m3, een goothoogte van niet meer dan 3,0 m en een bouwhoogte van niet meer dan 8,0 m, mits:
    • 1. er sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht;
    • 2. het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten;
    • 3. de tweede bedrijfswoning aansluitend aan de bedrijfsbebouwing wordt opgericht;
    • 4. wordt voldaan aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen;
  • f. het overschrijden van de bouwgrens met niet meer dan 25 m;
  • g. een hogere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 25 m;
  • h. voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte.
3.4.2 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het toestaan van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits de paardenbak direct grenst aan het bouwvlak, de ecologische haalbaarheid is aangetoond en met inachtneming van lid 3.2.2 en lid 3.2.3 onder c en d;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.3 onder d voor het toestaan van lichtmasten met een bouwhoogte van niet meer dan 8,0 m, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen niet minder dan 50 m bedraagt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1:

  • a. voor de verkoop aan huis van op het bedrijf geproduceerde producten en gewassen met een verkoopvloeroppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • b. voor het op een bouwvlak toestaan van niet-agrarische nevenactiviteiten, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de nevenactiviteit betreft een vorm van bedrijvigheid zoals vermeld in bijlage 1 Lijst niet-agrarische nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, dan wel is voor wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar met een van deze activiteiten;
    • 2. de niet-agrarische nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat ten behoeve van de nevenactiviteiten een oppervlakte van niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen tot het in bijlage 1 genoemde maximum mag worden gebruikt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 is nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten toegestaan, mits de nieuwbouw zorgvuldig in het landschap wordt ingepast en mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
      • er is sprake van vervangende nieuwbouw van in slechte staat verkerende bestaande bebouwing;
      • vervangende nieuwbouw is noodzakelijk gelet op de eisen vanuit de bouw- en/of milieuregelgeving die vestiging in de bestaande bebouwing absoluut verhinderen;
      • vervangende nieuwbouw is noodzakelijk gelet op de omstandigheid dat vestiging in de bestaande bebouwing uit hoofde van praktische bruikbaarheid en geschiktheid absoluut onmogelijk is, met dien verstande dat de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer mag bedragen dan de gesloopte oppervlakte tot het in de bijlage 1 aangegeven maximum;
    • 4. aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 5. de agrarische uitstraling van het perceel dient behouden te blijven;
    • 6. buitenopslag is niet toegestaan;
    • 7. de waarden van omringende functies, welke het plan beoogt te beschermen, zullen niet onevenredig worden geschaad;
    • 8. de bedrijfswoning blijft gehandhaafd.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk verharden van on- en halfverharde wegen en paden, met dien verstande dat asfaltverharding in geen geval is toegestaan, ook niet bij het vervangen van bestaande verharding;
  • b. het vellen of rooien van houtopstanden;
  • c. het aanbrengen van beplantingen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen, voorzover het de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' betreft;
  • e. het aanbrengen van drainage, het dempen of graven van watergangen.
3.6.2 Uitzondering op verbod

De in lid 3.6.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en binnen de bouwvlakken.

3.6.3 Toepassingsvoorwaarden

De in lid 3.6.1 bedoelde werken en werkzaamheden zijn alleen toelaatbaar, indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.