Plan: | Oldebroek West, Hogekamp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OB110-VG01 |
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om Oldebroek West II, fase 4 te ontwikkelen. Het betreft de vierde fase van de nieuwbouwwijk Oldebroek West II.
Het dorp Oldebroek is na Wezep de tweede kern van de gemeente Oldebroek. Aan de westzijde van het dorp worden in een samenwerking tussen de gemeente Oldebroek en ontwikkelingscombinatie 't Koeland BV circa 250 woningen ontwikkeld onder de naam Oldebroek-West II.
De realisatie van de woningen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009', waarin de eerste drie fasen van Oldebroek West II zijn opgenomen. Ter plaatse van de ontwikkelingslocatie van fase 4 voorziet het bestemmingsplan in een agrarische bestemming. De woningbouwontwikkeling is daardoor strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
Daarop aanvullend is ook het agrarische perceel tussen de Feithenhofsweg 2 en Feithenhofsweg 6 bij het plangebied in betrokken. Ter plaatse wordt geen woningbouw mogelijk gemaakt. Het perceel is opgenomen in het plangebied vanwege een noodzakelijke actualisatie die indirect verband houdt met de beoogde ontwikkeling.
De benodigde onderzoeken voorzien in een toepasselijke bestemmingsregeling waarbij de woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt en waarbij voldoende rechtszekerheid aan omwonenden wordt geboden.
Het plangebied bevindt zich in de gemeente Oldebroek aan de westzijde van de kern Oldebroek. De begrenzing van het plangebied is weergeven in onderstaande figuur.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Oldebroek West II, fase 4
Het plangebied ligt ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg. Aan de noordoostzijde grenst Oldebroek West II, fase 4 aan de huidige ontwikkeling van Oldebroek West. Aan de zuidwestzijde wordt het plangebied begrensd door de Feithenhofsweg. De zuidwestzijde van het plangebied kenmerkt zich door het agrarische buitengebied van de gemeente Oldebroek, waar ook diverse burgerwoningen (voormalig agrarische bedrijfsbebouwing) zijn gelegen.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De planuitgangspunten worden omschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Oldebroek West II, fase 4 is onderdeel van de enige grootschalige uitbreidingsmogelijkheid voor de kern Oldebroek, namelijk Oldebroek West. De locatie is gekozen op basis van een afweging die reeds in 1981 is gemaakt. Uitbreiding van de kern in oostelijke richting was niet mogelijk vanwege landschappelijke waarden. Het open landschap (weidegebied) ten noorden van Oldebroek zal vanwege landschappelijke kwaliteiten en de wens om de ruimtelijke geleding tussen de kernen Oldebroek en Oosterwolde in stand te houden, onbebouwd blijven. Aan de zuidkant dient afstand te worden bewaard tot de lintbebouwing aan de Bovenstraatweg. In het plan "Oldebroek-West" (inmiddels opgenomen in Oldebroek dorp 2009) is daarmee rekening gehouden. Oldebroek West bestaat in totaal uit vier planfasen. De oppervlakte van de totale uitbreiding bedraagt circa 34 hectare, waarvan circa 20 hectare in de eerste twee fasen wordt ontwikkeld. De ontwikkeling van het plangebied is de toekomstige rand van de kern Oldebroek.
Het plangebied bestaat uit grasland en sluit daarmee aan op de woonwijk die reeds in ontwikkeling is. Ter plaatse is een ontsluitingsstructuur en waterstructuur aangelegd. Naast Oldebroek West II dat in ontwikkeling is, zijn nabij het plangebied een aantal woningen (voormalige agrarische bedrijven) gelegen, evenals een autosloperij. Figuur 2.1 geeft een luchtfoto van het plangebied weer.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door het ontstaan van stuwwallen en een slagenverkaveling. De gronden van het plangebied zijn voornamelijk agrarisch in gebruik geweest. Rondom het plangebied is relatief veel beplanting aanwezig, met name rondom de voormalige agrarische bedrijven. De bebouwing staat vooral langs de evenwijdig aan de stuwwal lopende wegen. Daarnaast zijn relatief veel waterafvoerende sloten aanwezig. Voor zover bekend is het gebied altijd agrarisch in gebruik geweest.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in de omgeving van het plangebied voornamelijk uit zand. Het ligt in een dekzandlandschap van het Veluws zandgebied. De (ondiepe) geologische ondergrond bestaat uit pleistoceen dekzand.
Het plangebied bestaat uit grasland, aangrenzend aan het terrein van Oldebroek West II fase 3. Het plangebied wordt ontsloten door de infrastructuur van fase 3. Aan de westzijde van het plangebied ligt het agrarisch buitengebied met enkele woningen en bedrijven.
Ter plaatse van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan Oldebroek Dorp 2009. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2011 door de gemeenteraad van Oldebroek. Het plangebied heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Figuur 2.1 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan.
Figuur 2.2 Uitsnede bestemmingsplan Oldebroek Dorp 2009 met het plangebied
Voor deze woningbouwlocatie is het van belang dat het Rijk ervoor kiest om de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk te brengen bij degenen die het aangaat en daarom meer over te laten aan gemeenten en provincies. Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor de bovenregionale afstemming van woning bouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen.
Het Barro en de SVIR bevatten, naast de hieronder uitgewerkte ladder voor duurzame verstedelijking, geen relevante passages en artikelen voor de ontwikkeling in het plangebied.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. De toetsing aan de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is in paragraaf 5.1 opgenomen.
De realisatie van Oldebroek West II, fase 4 vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. In hoofdstuk 5 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.
Op 14 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Per 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening in werking getreden. De Omgevingsvisie is (als ontwerp) in december 2016 voor het laatst geactualiseerd. Deze actualisering heeft echter geen betrekking tot onderwerpen die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling. De provincie heeft als doel te werken aan een toekomstbestendig Gelderland. Daarvoor worden twee hoofdopgaven benoemd, te weten als:
Een aantrekkelijk vestigingsklimaat is van belang om de economische structuur te versterken. Goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden dragen hieraan bij. Ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland zijn hier van belang.
In de Omgevingsvisie zijn voor elke regio opgaven beschreven. De gemeente Oldebroek is gelegen in de regio Noord-Veluwe. Voor deze regio zijn de volgende opgaven beschreven:
Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Deze is juridisch gebaseerd op de ladder van duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro (zie paragraaf 3.1). Omdat deze juridische borging is opgenomen in de Bro is deze niet overgenomen in de ruimtelijke verordening.
De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 en in december 2016 (als ontwerp) voor het laatst geactualiseerd. De actualisering heeft echter geen betrekking tot onderwerpen die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling.
Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast. De opgave is vastgesteld in de kwalitatieve opgave voor de periode 2015 t/m 2024 en vastgelegd in de Omgevingsverordening (art. 2.2.1.1).
In artikel 2 lid 2.1.1. van de Omgevingsverordening staat beschreven dat nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit in het 'kwalitatieve opgave t/m 2024' is opgenomen.
Door de provincie is berekend dat er voor de periode tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is er een binnenregionale verdeling gemaakt. De gemeente Oldebroek mag tot en met 2024 maximaal 776 woningen realiseren.
De ontwikkeling van 29 woningen in Oldebroek West II, fase 4 is opgenomen in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' en maakt als harde plancapaciteit onderdeel uit van de regionale verdeling.
Op dit moment is de bouw van circa 705 woningen in de gemeente in voorbereiding voor de periode 2013-2024. De laatste fasen van Oldebroek-West II zijn hierin meegenomen. Hiermee staat het provinciaal beleid de ontwikkeling niet in de weg.
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. Het is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Dit beleid is grotendeels voortgezet met het Waterplan. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Het plangebied ligt volgens het Waterplan binnen de basisfunctie landbouw. Het is niet gelegen binnen een zone met een specifiek beschermingsregime. In paragraaf 4.9 zal nader op het aspect water worden ingegaan.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid aangezien de locatie is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan het Waterplan 2010-2015. In hoofdstuk 5 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet.
In 2011 is de Toekomstvisie Oldebroek 2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek. Kwaliteit in plaats van kwantiteit en het behoud van de kernwaarden zijn voor de toekomst van Oldebroek belangrijk. Oldebroek is een woongemeente die optimaal wil inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Een divers en kwalitatief woonaanbod is een van de ontwikkellijnen waar de gemeente Oldebroek aandacht aan besteedt. Oldebroek heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. De focus op de toekomst ligt op het verhogen van de kwaliteit en het bedienen van enkele specifieke doelgroepen. De ontwikkeling van Oldebroek West II, fase 4 draagt hier aan bij. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de toekomstvisie van de gemeente Oldebroek.
In 2016 is de Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 – 2020 vastgesteld. De doelstelling van de woonvisie luidt: Goed wonen voor iedereen in de kernen van de gemeente Oldebroek. Om die doelstelling te bereiken, zijn vier pijlers geformuleerd waarop het woonbeleid is gestoeld. Deze pijlers maken helder waar goed wonen uit bestaat, namelijk:
Voor nu en in de toekomst wordt gestreefd naar voldoende keuzemogelijkheden voor woningzoekende
huishoudens en ook naar voldoende keuzemogelijkheden voor verschillende inkomensklassen, van laag tot hoog. Binnen de gemeente blijft het aantal gezinnen op peil, maar stijgt het aantal jonge gezinnen licht. Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar, doordat de doorstroming en dynamiek op de woningmarkt te klein is om woningen beschikbaar te krijgen. Om de doorstroming en dynamiek te verbeteren is onder andere uitbreiding van het bestaande voorraad met een gedifferentieerd aanbod een van de instrumenten om dit doel te realiseren. Hierbij ligt het accent op kleinschalige en gefaseerde projectontwikkeling.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt in totaal 29 woningen mogelijk van het type vrijstaand,
twee-onder-een-kap en rijwoningen (maximaal drie aan één). Hiermee wordt een gevarieerd aanbod gecreëerd aansluitend bij de doelstellingen en randvoorwaarden van Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 –2020.
Het bestemmingsplan Oldebroek Dorp 2009 is vastgesteld op 28 juni 2011. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Kenmerkend voor de bestemming 'Agrarisch - 1' is dat op die locatie geen gebouwen gebouwd mogen worden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' verplicht tot een archeologisch onderzoek wanneer een initiatiefnemer voornemens is te bouwen in het plangebied. De gewenste ontwikkeling is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Met voorliggend plan wordt de nieuwe situatie juridisch-planologisch vastgelegd.
De vierde fase was aanvankelijk opgenomen in het bestemmingsplan 'Oldebroek West II 2005' maar is er uiteindelijk uitgehaald. Dit had te maken met een destijds nabijgelegen tuinbouwbedrijf en het feit dat het de laatste fase van Oldebroek West II is. Om de procedure vlotter te laten verlopen en wel een aanvang te kunnen nemen met de bouw van deelfasen die niet onder invloed van de spuitzone stonden, is de vierde fase er destijds uitgehaald. De spuitzone is na het stopzetten van de werkzaamheden van het tuinbouwbedrijf in onderhavig bestemmingsplan uit de bestemmingsplanregeling gehaald.
De realisatie van Oldebroek West II, fase 4 is in lijn met de Toekomstvisie Oldebroek 2030. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Met voorliggend plan wordt de nieuwe situatie juridisch-planologisch vastgelegd.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS/NNN waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied is eveneens geen sprake van cultuurhistorische waarden waar met de ontwikkeling van het plangebied rekening mee dient te worden gehouden of waarop de beoogde ontwikkeling mogelijk van invloed kan zijn.
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de totale ontwikkeling van Oldebroek West is in 2004 door RAAP een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). In de CHW-Gelderland (Provincie Gelderland, 2004) is het plangebied gelegen in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Er zijn geen archeologische vindplaatsen uit het plangebied of de nabije omgeving daarvan geregistreerd. Ook tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied waardoor aanvullend onderzoek op het aspect archeologie niet noodzakelijk wordt geacht.
Bij grondwerkzaamheden wordt verwezen naar de plicht om archeologische fondsen te melden bij het bevoegd gezag indien deze gevonden worden. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoen aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In 2009 is door Aveco de Bondt bodemonderzoek uitgevoerd voor de totale ontwikkeling van Oldebroek West. Tijdens het veldonderzoek zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat in de bovengrond plaatselijk een lichte verontreiniging aan kobalt en PAK aanwezig is. Uit de toetsing aan de bodemkwaliteitseisen blijkt de bovengrond geclassificeerd als 'overal toepasbaar' waaruit blijkt dat de bodem geen risico's vormt voor de volksgezondheid en het milieu. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
Een bodemonderzoek is geldig tot maximaal vijf jaar na uitvoering. Gezien het feit dat in 2009 voor het laatst een bodemonderzoek is uitgevoerd dient op het moment dat omgevingsvergunning voor de voorgenomen ontwikkeling wordt aangevraagd een nieuw bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Om dit voor te zijn is in mei 2015 door Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 3) voor het plangebied uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat in de bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kwik en minerale olie zijn aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen. De resultaten van het bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bouwplannen op het terrein, waardoor aanvullend onderzoek dan ook niet nodig wordt geacht.
Toetsingskader en beleid
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Door Econsultancy een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie Bijlage 4). Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van het Natura-2000 gebied de Veluwe, op circa 1,2 km afstand. Naar verwachting kan alleen het effect vermesting en verzuring door stikstof uit de lucht optreden. Uit een berekening van de stikstofdepositie met het rekenmodel AERIUS Calculator (zie Bijlage 5) blijkt dat in de Natura 2000-gebieden de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. niet wordt overschreden. Significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Op 0,2 km afstand van het plangebied is de EHS/NNN gelegen. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van deze gebieden invloed hebben.
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Op basis van bestaande gegevens was de verwachting aanwezig dat in de randen van het plangebied, met name aan de oostzijde, broedvogels zouden kunnen voorkomen. Indien ruigtebegroeiing buiten het broedseizoen wordt verwijderd, vinden er geen overtredingen plaatst met betrekking tot broedvogels. De periode van half maart tot half augustus wordt globaal gezien als broedperiode.
Vanuit dezelfde gegevens was ook de verwachting aanwezig dat in het plangebied de steenuil zou kunnen voorkomen. De steenuil is aangemerkt als een jaarrond beschermde vogel. Door Adviesbureau Mertens BV is ter plaatsen op meerdere momenten inventarisatieronden uitgevoerd (18 februari, 2 en 13 maart en 12 mei 2015) naar het voorkomen van de steenuil in het plangebied (zie Bijlage 6 voor de rapportage hiervan).
Uit de inventarisatieronden is gebleken dat de steenuil nog steeds voorkomt in de omgeving van het plangebied. De situatie lijkt hiermee niet wezenlijk veranderd ten opzichte van reeds bekende situatie aan de hand van de bestaande gegevens. De dichtstbijzijnde nestlocatie is op ongeveer 500 meter afstand van het plangebied gelegen. Een steenuil begeeft zich doorgaans in een straal van maximaal 300 meter rond de nestlocatie (RVO, 2014). De nestlocatie en het leefgebied wordt hiermee niet wezenlijk beïnvloed.
In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De houtsingel aan de oostzijde van het plangebied vormt wel een potentiële verblijfplaats. Het plangebied is ook geschikt als foerageergebied. Het is niet noodzakelijk om ontheffing aan te vragen ten behoeve van vleermuizen. Echter dient bij de inrichting van het plangebied wel rekening te worden gehouden met de verlichting ten opzichte van de houtsingel. De houtsingel dient niet te worden verlicht. Andere beschermde soorten zijn niet te verwachten in het plangebied.
Het plangebied bestaat uit een voedselrijk weiland waar het niet te verwachten is dat daar beschermde of zeldzame plantensoorten aanwezig zijn. Tijdens het veldonderzoek is het ook gebleken dat in het plangebied en directe omgeving geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn.
Conclusie
Op grond van bovenstaande analyses worden effecten op beschermde plant- en diersoorten en beschermde gebieden uitgesloten. Wel dient bij het plaatsen van verlichting in het plangebied rekening te worden gehouden met potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen in de aanwezige houtsingels.
De realisatie en uitvoering van het plan Oldebroek West 2 (fase 4) is dan ook niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd.
Volgens het Basisnet Spoor vindt echter wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Utrecht - Zwolle, wat gelegen is op een afstand van circa 2.5 km van het plangebied. Voor dit bestemmingsplan is het maatgevend scenario een calamiteit op het spoor waarbij (zeer) toxische stoffen betrokken is en dient rekening gehouden te worden met een effectgebied van 4 km. In het kader hiervan zal een beperkte verantwoording groepsrisico uitgevoerd worden.
Algemeen
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):
Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.
Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
Beoordeling
De ontwikkeling betreft de realisatie van 29 woningen. Deze ontwikkeling is aangemerkt als niet in betekende mate, omdat het minder dan 1.500 woningen betreft. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk. Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. Om de luchtkwaliteit in de omgeving van het gebied inzichtelijk te maken, is de monitoringstool van het ministerie van IenM (www.nsl-monitoringstool.nl) geraadpleegd.
Met behulp van de Monitoringstool (versie 2013) zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied beoordeeld. Er zijn in de monitoringstool geen gegevens opgenomen over de ontsluitingsweg voor het plangebied. Daarom is gebruik gemaakt van de gegevens van de meest nabijgelegen ontsluitingsweg, de Zuiderzeestraatweg. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zuiderzeestraatweg (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Toetsing en conclusie
Rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn twee percelen gelegen waar bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 zijn toegestaan. De minimale afstand die hiertoe gehouden moet worden met woningen bedraagt 50 meter. De twee locaties zijn gelegen op een afstand van circa 150 en 300 meter. Het betreft o.a. een autosloperij die is gelegen op een afstand van 150 meter. Het aspect milieuzonering staat daarmee de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.
Verkeer
Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 29 woningen plaats, bestaande uit 7 vrijstaande woningen, 4 halfvrijstaande woningen en 18 tussen/rijwoningen. Voor dit bouwplan geldt:
De realisatie van 29 nieuwe woningen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 222 mvt/etmaal. In de beoogde situatie zal er worden aangesloten op de bestaande infrastructuur van Oldebroek West. Ter plaatse van de rotonde van de Zuiderzeestraatweg (N308), gaat het verkeer qua aard en omvang op in het heersende verkeersbeeld. Ook de aansluitende wegen zijn voldoende toegerust voor de toename aan verkeersbewegingen. De bestaande infrastructuur is dan ook voldoende geschikt voor het beoogde voornemen.
Parkeren
Voor het parkeren is in het bestemmingsplan Oldebroek West II 2005 (plan voor Oldebroek Dorp 2009) uitgegaan van 1,8 parkeerplaats per woning. Bij de oorspronkelijk geplande woningen binnen het projectgebied was dit ook zo gepland. Voor het voornemen zijn vervolgens de normen uit de Parkeernota 2014 gehanteerd. Uitgangspunt hierbij is dat het parkeren op eigen erf zal plaatsvinden.
Ten behoeve van voorliggend plan is voor fase 3 en 4 een nieuwe berekening gemaakt van de parkeerbehoefte. Hieruit is gebleken dat het saldo (3,3 parkeerplaatsen) positief bedraagt, waardoor er dus sprake is van een overschot. Ten behoeve van de invulling van fase 2 van Oldebroek West II moesten er nog twee parkeerplaatsen worden toegevoegd. Deze parkeerplaatsen worden met het voorliggend plan gecompenseerd.
De beoogde parkeerplaatsen in het plangebied zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan dat is opgenomen in paragraaf 5.2.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Sinds 1 januari 2013 zijn de waterschappen Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd. In het Waterbeheerprogramma (WPB) 2016-2021 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het WPB bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor deze jaren. Om de ambities te kunnen vertalen naar een programma worden drie bestuurlijke programma's benoemd, te weten als Waterveiligheid, Watersysteem (voldoende en schoon) en Waterketen.
Met deze bestuurlijke programma's wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
Gemeentelijk beleid
Het Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP) is één integraal plan voor de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek en het waterschap Vallei en Veluwe (de kring H2OW). Het AWP is een integraal beleidsplan voor riolering en zuivering in de kring H2OW. Hiermee wordt beoogd het beleid op de zorgplichten in het gebied op elkaar af te stemmen met als neveneffect winst op het gebied van kwetsbaarheid, kwaliteit en minder meerkosten.
In het AWP zijn beleidskaders opgenomen die zich richten op verschillende thema's. Beleidskaders zijn opgenomen voor een doelmatig rioolbeheer en omgang met regenwater, afvalwater en grondwater. De beleidskaders zijn verder uitgewerkt in verschillende beleidsscenario's. In de scenario zijn kenmerken beschreven voor afvalwater, hemelwater, grondwater en RWZI. De beleidskaders en kenmerken geven specifieke aanwijzingen voor de gewenste ontwikkeling, te weten als de nieuwbouw van 29 woningen.
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Indien hier geen mogelijkheid tot is mag overtollig hemelwater worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Ook is de aanleg van duurzame watersystemen gewenst. Dergelijke systemen dienen ervoor te zorgen dat vuil en schoon water gescheiden blijft.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van het dorp Oldebroek aansluitend aan het reeds ontwikkelde deel van Oldebroek West.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zand. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +2,7m.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft een sloot die evenwijdig loopt aan de Feithenhofsweg.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit grondgebonden woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen.
Waterkwantiteit
Bij stedelijke uitbreidingen is vaak sprake van een toename van verhard oppervlak. Hierdoor kan het hemelwater niet infiltreren en wordt het versneld afgevoerd naar riolering of oppervlaktewater. Dit is ongewenst en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Uitgangspunt is dat het hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. De wijze waarop kan per situatie verschillen en is gebiedsafhankelijk.
Het waterschap gaat uit van een T=100 neerslaggebeurtenis waarbij 86mm neerslag in 24 uur valt. Daarbij mag 3l/s/ha afgevoerd worden naar het watersysteem wat over 24 uur gelijk staat aan 26mm neerslag. De overige 60mm dient in het plangebied te worden vastgehouden en gefaseerd te worden afgevoerd met een maximum van 1,5l/s/ha. Toename in verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Een plangebied kan daarbij het best in zijn totaliteit worden beoordeeld, ook wanneer het in fase wordt aangelegd.
Wanneer er in het plangebied geen compensatie mogelijk is kan in overleg met het waterschap gezocht worden naar alternatieve oplossingen. Omdat heel vroeg in het proces nog niet veel bekend is over de inrichting, is de wijze waarop de afvoernorm wordt gehaald vaak nog niet duidelijk. Het waterschap adviseert om 10% van het plangebied te reserveren voor waterberging.
In het plangebied zal een wadi worden aangelegd waarop het water wordt afgekoppeld. Dit ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De kwaliteit van het water in stedelijk gebied is vanuit ecologie en beleving een belangrijk aandachtspunt. Blauwalg en botulisme zijn fenomenen in de stad welke ook tot gezondheidsrisico's kunnen leiden. Aspecten die hierbij spelen zijn bijvoorbeeld stank, uiterlijk en zwerfvuil.
Ter voorkoming van dergelijke diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Lozen op oppervlaktewater
Wanneer de mogelijkheden om hemelwater vast te houden op de plek waar het valt zijn benut is het lozen op oppervlaktewater een goede oplossing. Dat kan direct vanaf particuliere terreinen of verzameld via het hemelwaterstelsel van de gemeente.
Het beleid van het waterschap is erop gericht om de gevolgen van extra verhard oppervlak op het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken. Daarbij is de hiervoor genoemde trits Vasthouden-Bergen-Afvoeren het algemene uitgangspunt.
De waterstaatkundige situatie mag in principe niet verslechteren door uitbreiding van verhard oppervlak. Hemelwater dat door de aanleg van extra verharding niet kan infiltreren en versneld tot afvoer komt dient binnen het plangebied te worden vastgehouden.
De mogelijkheden voor het vasthouden van hemelwater zijn niet onbegrensd en het waterschap stelt daarom dat in ieder geval tot een neerslaggebeurtenis die eens in de 100 jaar voorkomt het hemelwater in het plangebied moet worden vastgehouden.
Afvalwaterketen en riolering
Conform het gemeentelijk- en waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de trits Vasthouden-Bergen-Afvoeren aangehouden.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een lage grondwaterstand, te weten 1,06 meter onder maaiveld. Dit gegeven, in combinatie met de grondslag zand, maakt de locatie in beginsel geschikt voor het infiltreren van hemelwater. Concrete gegevens met betrekking tot de infiltratiecapaciteit in het plangebied zijn niet bekend. Op basis van het uitgevoerde (verkennend) bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake is van matig fijn zand in de ondergrond. Een dergelijke ondergrond heeft een korrelgrootte van 150-210 micrometer. Van deze grond mag worden aangenomen dat de doorlatendheid goed is. Infiltreren van hemelwater in de ondergrond is gezien de lage grondwaterstand en de bodemgesteldheid goed mogelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen -met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
In het bestemmingsplan worden nieuwe woningen voorzien. De woonfunctie is op grond van de Wgh geluidgevoelig, waardoor akoestisch onderzoek verplicht is. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woningen).
Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h zijn op grond van de Wgh niet-gezoneerd, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wel betrokken in het akoestisch onderzoek. Voor de beoordeling van de geluidsbelasting wordt aangesloten bij de normstelling uit de Wgh, waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde wordt gehanteerd. Omdat binnen het plangebied nieuwe 30 km/h-wegen worden mogelijk gemaakt, geldt hiervoor als maximaal aanvaardbare waarde 58 dB. Voor gezoneerde wegen is de maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen ten gevolge van nieuwe wegen namelijk 58 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/h geldt een correctie van 5 dB. Voor overige wegen geldt in beginsel een correctie van 2 dB. Van deze correctie (conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012) is gebruik gemaakt.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Rho adviseurs volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de N308 (Zuiderzeestraatweg) en de Feithenhofsweg. De N308 heeft deels een maximumsnelheid van 80 (buitenstedelijk) en deels van 50 km/h (binnenstedelijk). De komgrens ligt ter hoogte van het plangebied. De weg heeft twee rijstroken en daardoor buiten de bebouwde kom een geluidszone van 250 m en binnen de bebouwde kom een geluidszone van 200 m. De Feithenhofsweg is buitenstedelijk gelegen met een maximumsnelheid van 60 km/h en heeft een geluidszone van 250 m. Verder liggen in en rondom het plangebied 30 km/h-wegen die op basis van het snelheidsregime geen geluidszone hebben. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie worden deze wegen echter wel betrokken in het akoestisch onderzoek. Het betreft De Hagen en de Hogekamp.
De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in tabel 4.1. Daarbij is steeds gerekend op drie waarneemhoogtes, te weten 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m. Op die manier wordt rekening gehouden met de bouwhoogte van de geprojecteerde woningen. In tabel 2 is eveneens de minimale afstand tussen het plangebied (woonbestemming) en de wegas weergegeven.
Tabel 4.1 Geluidsbelasting
Geluidsbron | Afstand tot wegas | Geluidsbelasting | ||
1,5 m (begane grond) |
4,5 m (1e verdieping) |
7,5 m (2e verdieping) |
||
N308 | 169 m | 43 dB | 45 dB | 45 dB |
Feithenhofsweg | 80 m | 40 dB | 42 dB | 46 dB |
De Hagen | 35 m | 41 dB | 42 dB | 42 dB |
Hogekamp | >5 m | 48 dB | 48 dB | 46 dB |
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van geen enkele bron de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Daarom is er ook geen sprake van overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Ten gevolge van de gezoneerde wegen zijn daarom geen aanvullende procedures ingevolge de Wgh noodzakelijk. Ten gevolge van de niet-gezoneerde wegen is sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat er geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, worden geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidsisolatie van de woningen. Het aspect geluid staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Inleiding
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Tot aan de inwerkingtreding van de
gewijzigde ladder op 1 juli 2017, diende voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3). Hoewel de ladder sinds 1 juli 2017 formeel geen treden meer hanteert, zullen wij dit principe hier wel blijven hanteren. Enerzijds omdat het ontwerpbestemmingsplan voor 1 juli 2017 ter inzage heeft gelegen en anderzijds, omdat de voorgeschreven treden in het kader van een goede ruimtelijke ordening alsnog onderbouwd moeten worden.
Een nadere toelichting van de drie treden en de toetsing daaraan, volgt in deze paragraaf.
Trede 1: vraag in de regio
Trede 1 vraagt de ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen regionaal te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waar elders in de regio nog niet in is voorzien. Eventuele andere ontwikkelingen in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties, binnenstedelijke herstructurering of leegstand dienen te worden meegenomen in de bepaling van de vraag naar nieuwe verstedelijkingsruimte.
Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Toetsing trede 1:
Op 29 juni 2005 is door de Provinciale Staten van de provincie Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het doel van het Streekplan is voorzien in voldoende ruimtelijke reserveringen voor de behoefte aan stedelijke functies. Met de uitwerking van de zoekzones door de betrokken gemeenten wordt hieraan, voor wat betreft de benodigde uitbreidingsruimte, tegemoetgekomen. De samenwerkende gemeenten in de regio Noord Veluwe, waaronder de gemeente Oldebroek, hebben zoekzones aangegeven als uitwerking van het Streekplan. Voor de zoekzones wonen zijn de uitgangspunten van het Kwalitatief Woonprogramma ook meegenomen. De woonwijk Oldebroek West is in totaal opgenomen als zoekzone wonen als uitwerking op het Streekplan Gelderland 2005. Dit betreft ook het plangebied van Oldebroek West II, fase 4. Dit komt voort uit een zowel provinciale als regionale woningbehoefte. Op basis van de woningbehoefteberekening van de provincie zal het aantal huishoudens in de regio Noord-Veluwe groeien met circa 5.600 tot 2020. Voor de gemeente Oldebroek is een behoefte berekend van 530 tot 850 huishoudens voor de periode 2013 tot 2024.
De gemeente Oldebroek monitort elk jaar hoe het Kwalitatief Woonprogramma vordert en of er vraag is naar de woningontwikkeling. Hieruit is gebleken dat deze behoefte nog steeds aanwezig is.
In artikel 2 lid 2.1.1. van de Omgevingsverordening staat beschreven dat nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit in het 'kwalitatieve opgave t/m 2024' is opgenomen. De woningbouwontwikkeling van Oldebroek West II, fase 4 is opgenomen in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' en maakt onderdeel uit van de regionale verdeling.
Zoals aangegeven mag de gemeente Oldebroek tot en met 2024 maximaal 776 woningen realiseren. Onderstaande tabel 5.1 geeft de stand van zaken per 1 januari 2017 weer. Duidelijk is dat er op dit moment minder harde plancapaciteit is dan er in totaal gebouwd mag worden. De realisatie van Oldebroek West II, fase 4 voorziet daarmee in een actuele regionale behoefte.
Tabel 5.1 Stand van zaken per 1 januari 2017.
Aantallen harde capaciteit |
Aantallen zachte capaciteit |
|
Gereedgemelde woningen 2013 – 2016 | 237 | |
Woningen in aanbouw op 1 januari 2017 | 73 | |
Verwachte start bouw in 2017 | 82 | |
Toekomstige nieuwbouwplannen 2018 – 2020 | 207 | |
Toekomstige nieuwbouwplannen 2018 – 2020 | 215 | |
Projecten op langere termijn > 2021 | 210 | |
Totaal planning | 599 | |
Toe te voegen woningen op basis van de afspraken | 776 | 776 |
Tekort | 177 |
Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied
Bij trede 2 wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen en/of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
Toetsing trede 2:
In de kern Oldebroek zijn weinig inbreidingslocaties beschikbaar. Om in de behoefte te kunnen voorzien, is een gedifferentieerd aanbod van woningen noodzakelijk. Daarnaast zijn de oppervlaktes van de inbreidingslocaties veelal gering, waardoor er appartementen of enkele woningen kunnen worden gebouwd, terwijl dit bestemmingsplan voorziet in totaal 29 woningen van verschillende woningtypen als onderdeel van een nieuwbouwwijk. Appartementen en kleine inbreidingslocaties bedienen een andere doelgroep dan de woningen die in Oldebroek West zijn voorzien. Daarnaast kunnen de inbreidingslocaties ook qua aantallen niet in de behoefte voorzien. Deels zijn de inbreidingslocaties al als harde plancapaciteit opgenomen. Dit betreffen de locaties Altantis, Companjen, Centrum II en Kerkstraat. De andere potentiele inbreidingslocaties zoals de Oude Golff, Steenbergen en de Oude Spar zijn onvoldoende concreet en deze toekomstplannen maken onderdeel uit van de zachte plancapaciteit.
Geconcludeerd wordt dat de inbreidingslocaties te klein en te schaars zijn om in de behoefte te
voorzien. In dit geval is uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied noodzakelijk.
De locatie is gekozen op basis van een afweging die reeds in 1981 is gemaakt. Deze afweging is nog
steeds valide. Uitbreiding van de kern in oostelijke richting is niet mogelijk vanwege landschappelijke waarden. Het open landschap (weidegebied) ten noorden van Oldebroek zal vanwege landschappelijke kwaliteiten en de wens om de ruimtelijke geleding tussen de kernen Oldebroek en Oosterwolde in stand te houden, onbebouwd blijven. Aan de zuidkant dient afstand te worden bewaard tot de lintbebouwing aan de Bovenstraatweg. In dit plan wordt daarmee rekening gehouden. Oldebroek West II, fase 4 is direct aansluitend aan de kern Oldebroek gelegen als onderdeel van het totale plan. Er zijn diverse inbreidingsplannen maar de kern Oldebroek is compact waardoor grootschalige inbreiding of herstructurering in de kern niet aan de orde is zonder de cultuurhistorische waarden van het dorp aan te tasten.
Trede 3: multimodale ontsluiting
In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal (op meerdere plaatsen) ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2 is kwalitatief en kwantitatief.
Tot de kwalitatieve aspecten kunnen de eisen aan de bereikbaarheid en de ontsluitingskwaliteit van locaties behoren. Immers binnen het bestaand stedelijk gebied is in deze situatie gezocht naar vergelijkbare kwaliteiten en is het dan niet gelukt om een geschikt aanbod te vinden. Wetend wat de vraag is en welke kwaliteitseisen op het gebied van multimodaliteit gesteld worden, kan binnen de stedelijke regio vervolgens gezocht worden naar passende locaties, die multimodaal ontsloten zijn of in de nabije toekomst ontsloten worden. Het resultaat van trede 3 is inzicht waar de resterende ruimtevraag buiten bestaand stedelijk gebied het beste kan worden opgevangen uitgaande van een multimodale ontsluiting.
Toetsing trede 3
De locatie is passend multimodaal ontsloten per auto, langzaam verkeer en met openbaar vervoer op relatief korte afstand. Oldebroek West II, fase 4 wordt ontsloten door de provinciale weg N308. Er is daarnaast een bushalte gelegen vooraan de woonwijk. Ook dit uitgangspunt vormt geen belemmering.
De Hogekamp is de meest westelijke strook van de wijk Oldebroek West en maakt straks deel uit van de dorpsrand. Dit is bepalend voor de ontwerpkeuzes voor de bebouwing en de inrichting van het gebied. Voor de rand wordt gestreefd naar landelijkheid, openheid en kleinschaligheid van het bebouwingsbeeld.
In de oorspronkelijke plannen voor de wijk was sprake van een afnemende bebouwingsdichtheid richting de dorpsrand. Aan de Hagen, die de wijk ontsluit, staan rijtjeswoningen, daarachter waren halfvrijstaande woningen geprojecteerd en tenslotte bestond de feitelijke dorpsrand uit vrijstaande woningen.
De actuele woningmarkt vraagt om een ander woningbouwprogramma. Dit is aanleiding geweest om de verkaveling te heroverwegen en op onderdelen aan te passen. De ambitie om de dorpsrand zorgvuldig vorm te geven is onverminderd groot. Het programma voorziet nu in een hoger aantal woningen. Er zijn minder vrijstaande woningen en waar halfvrijstaande woningen waren geprojecteerd is nu deels gekozen voor korte rijtjes. De afnemende bebouwingsdichtheid naar de dorpsrand toe is daarbij zo veel mogelijk in stand gelaten. Bovendien is nu extra ingezet op de groene afronding van de wijk in de vorm van een robuuste groenstructuur langs de watergang die achter de woningen langs loopt (zie afbeelding 5.2).
De hierboven genoemde maatregelen zijn beschreven in een aanvulling op het eerder opgestelde beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 7), als aanvulling en onderdeel van de welstandsnota.
Voor een zo open en gevarieerd mogelijk, kleinschalig straatbeeld is gekozen voor een mix van vrijstaande en halfvrijstaande woningen en rijtjes van maximaal drie woningen. Incidenteel kunnen langere rijtjes worden gebouwd, uitsluitend aan de noordoost-zijde van de Hogekamp, ruggelings tegen de langere rijtjes aan De Hagen. Aan de zuidwest-zijde worden beperkt korte rijtjes toegepast, zoveel mogelijk afgewisseld met vrijstaande en halfvrijstaande woningen.
De kappen van de woningen zijn de beelddragers in het plan. Manifeste kappen dragen bij aan een rustige, landelijke uitstraling van de dorpsrand. Om dit te bereiken hebben de bouwvolumes aan de rand gedeeltelijk een doorschietende kap met een lage goot. Onderdeel van de beoogde afwisseling en variatie in het straatbeeld is het afwisselen van langs- en dwarskappen.
Vrijwel alle (half)vrijstaande woningen en hoekwoningen van rijtjes hebben een opstelplaats voor de auto op eigen terrein bij de woning. Op deze manier ontstaat de noodzakelijke afstand tussen verschillende bouwvolumes. Daarbij is het zo dat op “koppen”, op die plekken waar zijtuinen grenzen aan de openbare ruimte, ook daadwerkelijk “tuinen” worden gerealiseerd. Aan deze zijde kunnen geen garages of opstelplaatsen van auto's worden gerealiseerd. Het privégroen en openbaar groen kunnen elkaar zo versterken.
In het wegverloop van de Hogekamp zit een aantal knikken, waarmee de kleinschaligheid en de individualiteit van de bouwvolumes wordt benadrukt. De inrichting van de openbare ruimte is afgestemd op de rest van de wijk. Principe-profielen, materiaalgebruik en bijvoorbeeld de vormgeving van parkeerplaatsen passen binnen het handboek voor de openbare ruimte (LIOOR).
In het verlengde van de Doornkamp bevindt zich een wadi die zorgt voor tijdelijke berging en infiltratie van schoon regenwater in dit deel van de wijk.
Figuur 5.1 Uitsnede stedenbouwkundig plan
Figuur 5.2 Schets groenstructuren in het plangebied
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Agrarisch - 2
De gronden die in het voormalige bestemmingsplan bestemd waren voor teeltondersteunende voorzieningen (TOV) zijn in onderhavig bestemmingsplan meegenomen. Door het stopzetten van de activiteiten van het tuinbouwbedrijf is de ter plaatse aanwezige aanduiding van de verbeelding genomen, waardoor TOV in het plangebied zijn uitgesloten.
Er zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen om buiten de bouwpercelen onder voorwaarden schuilgelegenheden voor vee- en erfafscheidingen tot maximaal 2,50 meter te realiseren.
Daarop aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch - 2' te wijzigen in de bestemming 'Natuur - 1' of in de bestemming 'Natuur - 3', indien de wijziging onder meer past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN) of betrekking heeft op particulier bos- en/of natuurbeheer.
Groen
Een groot deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Groen'. De groenstroken rondom de woonblokken vormen de rand van de kern Oldebroek.
Tuin
De tuinen aan de wegzijde van de woningen zijn onder deze bestemming gebracht.
Verkeer
De toegangsweg van Oldebroek West II, fase 4 is bestemd als Verkeer. Ook paden, pleinen, groen- en parkeervoorzieningen zijn mogelijk binnen deze bestemming. Binnen de verkeersbestemming zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersfunctie mogen wel worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Water
In het plangebied is een sloot gelegen met de bestemming Water. Deze heeft hoofdzakelijk een waterbergingsfunctie voor de omliggende omgeving. Hier mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterfunctie worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Wonen
De 29 te realiseren woningen hebben de bestemming Wonen gekregen. Er mag vrijstaand, twee-aaneen of in rijtjes van maximaal drie worden gebouwd. De bouwregels zijn zodanig opgezet dat ze de waarden van het stedenbouwkundig plan waarborgen.
Ook zijn er mogelijkheden opgenomen voor bijgebouwen, uitbreidingen, overkappingen en overige bouwwerken. Indien bewoners voornemens zijn een bed&breakfast te beginnen kunnen zij een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan aanvragen. Hier zijn voorwaarden aan verbonden.
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
Onder deze (dubbel)bestemming valt een gedeelte van het plangebied dat op de Archeologische Monumentenkaart is opgenomen. Zowel de terreinen van archeologische betekenis, de terreinen van hoge archeologische waarde en de terreinen van zeer hoge archeologische waarden staan op de verbeelding aangegeven. Binnen deze dubbelbestemming moet voor het bouwen van een gebouw met een oppervlakte van meer dan 100 m2 een archeologisch rapport worden overlegd.
De bescherming richt zich tevens op diepere grondwerkzaamheden welke naast het bovenvermelde
aan een omgevingsvergunning zijn gekoppeld.
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Parkeergelegenheid
Dit is een regeling ter waarborging van voldoende parkeerruimte bij bouwwerken. De parkeernorm wordt bepaald door de beleidsnota van de gemeente die op gebied van parkeren is vastgesteld.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.
Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.
Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
De gemeente Oldebroek en ontwikkelingscombinatie 't Koeland hebben een aanvullende anterieure overeenkomst op de Ontwikkelingsovereenkomst 2009 gesloten, waarmee de economische uitvoerbaarheid is verzekerd.
Het plan heeft met ingang van 12 april tot en met 23 mei 2017 voor een ieder ter inzage gelegen met de
mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Hiervan is door twee reclamanten gebruik gemaakt. In de
‘Zienswijzenota’ wordt verslag gedaan van de inhoud van de zienswijzen en zijn deze voorzien van een
beantwoording. De ‘Zienswijzenota’ is als bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd. De zienswijze leidt
tot de volgende aanpassing van het bestemmingsplan:
Het bestemmingsplan is op 28 september gewijzigd vastgesteld.
Crisis- en Herstelwet
Omdat met het bestemmingsplan meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt, is de Crisis- en Herstelwet (CHW) op dit plan van toepassing. Op grond van artikel 1.1 lid 1 onder a van de CHW zijn de procedurele bepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de CHW van toepassing op dit bestemmingsplan. Met name in de beroepsfase levert dit tijdwinst op, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doet.