direct naar inhoud van 4.10 Externe veiligheid
Plan: Nijmegen Ruimte voor de Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP21000-OH01

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Inleiding

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die, in dit geval, ontstaan door de combinatie van wonen en het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De kans dat er een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is zeer klein. De effecten van een dergelijk ongeval zullen zeer groot zijn. In de ontwikkeling van de locatie moet van deze kans op een zwaar ongeval rekenschap gegeven worden, dit heet de verantwoording van het de risico's.

Ondanks het feit dat er, absoluut gezien, geen mogelijkheden voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegevoegd, vindt er wel een verandering plaats in locatie van enkele woningen. Dit moet worden verantwoord.

4.10.2 Plaatsgebonden risico

Binnen de 10-6/jaar-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten bestemd worden. Voor zowel bedrijven met gevaarlijke stoffen (BEVI's), het water, het spoor als de weg is het berekende plaatsgebonden risico lager dan 10-6/jaar. Uit toetsing aan de normstelling, zoals beschreven in de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen", blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal(brug), de N325 en de spoorlijn Nijmegen-Arnhem geen belemmering vormt voor het mogelijk maken van een van de varianten binnen het plan 'Ruimte voor de Waal'.

4.10.3 Groepsrisico
4.10.3.1 Algemeen

Het hoogste groepsrisico is voor elke modaliteit berekend. Er is gekeken of het groepsrisico toeneemt voor de varianten ten opzichte van de autonome situatie en/of het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. Het groepsrisico is voor alle varianten per modaliteit berekend. Wanneer er een toename is van het groepsrisico is, dan dient dit verantwoord te worden. Onderstaand wordt per modaliteit (water, spoor en weg) aangegeven hoe omgegaan is met het groepsrisico en hoe dit wordt verantwoord.

Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico vloeit voort uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het groepsrisico is een maat voor maatschappelijke ontwrichting voor situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. Een verantwoording van het groepsrisico moet worden opgesteld als sprake is van een besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening of de Wet milieubeheer, in situaties waarop het Bevi van toepassing is. De verantwoordingsplicht is er op gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. De verantwoording van het groepsrisico is geïntroduceerd in het Bevi en nader uitgewerkt in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Beide hebben primair betrekking op inrichtingen. De circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (augustus 2004) regelt dat de verantwoordingsplicht ook geldt voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de verantwoording van het groepsrisico wordt een aantal onderwerpen behandeld dat van belang is bij het maken van een integrale afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde, evenals de mogelijkheden tot rampenbestrijding. In verband met het integrale karakter van de verantwoording zijn de Afdeling ruimtelijke ordening, Milieu, lokale brandweer Nijmegen en Regionale Brandweer Gelderland-Zuid betrokken geweest bij de uitwerking van de verantwoording.

Criteria bij de invulling van de verantwoordingsplicht

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn criteria gegeven die betrokken moeten worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Deze beoordeling is kwalitatief in plaats van kwantitatief. Dit heeft te maken met het niet-normatieve karakter van het groepsrisico. Elk criterium wordt afzonderlijk beschouwd waardoor de verschillende criteria moeilijk onderling vergelijkbaar zijn. De criteria staan hieronder. Het proces van de verantwoordingsplicht kan gezien worden als een optimaliseringsproces. Over de doorlopen procedure en gehaalde eindresultaat, inclusief het restrisico, dient in het ruimtelijk besluit 'verantwoording te worden afgelegd'.

Criteria verantwoordingsplicht:

1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobron

  • Functie-indeling;
  • Gemiddelde personendichtheid (totaal en per functie/locatie);
  • Verblijfsduurcorrecties;
  • Verschil tussen bestaande en nieuwe situatie.

2. De omvang van het groepsrisico

  • De omvang voor het van kracht worden van het besluit;
  • De verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit;
  • De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde.

3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en) en/of transportroute (valt buiten scope ruimtelijk plan)

4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit

5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

  • Pro-actie;
  • Preventie;
  • Preparatie;
  • Repressie/zelfredzaamheid.

6. De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen

7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst

Deze criteria worden in de volgende paragrafen behandeld.

4.10.3.2 Verantwoording externe-veiligheidsrsico's

Kwalitatief onderzoek externe veiligheid

Onderzocht is welke risicobronnen (mogelijk) invloed op het plangebied hebben. Het betreft hier:

  • Hogedrukaardgastransportleiding;
  • Bevi-inrichtingen;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Hogedrukaardgastransportleiding

De dichtstbijzijnde hogedrukaardtransportgasleiding is op meer dan een kilometer afstand gelegen. Gelet op deze afstand ligt het plangebied ruim buiten het invloedsgebied. De leiding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

Bevi-inrichtingen

Er zijn geen Bevi-inrichtingen of inrichtingen met gevaarlijke stoffen die van invloed zijn op het plangebied.

Vervoer over de weg

De langs het plangebied lopende Prins Mauritssingel/Waalbrug is aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De omvang van deze transportstroom is niet relevant. Er gaan dermate weinig stoffen over deze route dat hiermee niet te rekenen is. De route is ook niet opgenomen in het (concept) landelijk Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. De routering is uitsluitend bedoeld voor het afleveren van propaan/lpg richting Ubbergen opdat dit niet door het stadscentrum gaat.

Vervoer over het water

Het plangebied is langs de Waal gelegen. Op de Waal vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het berekende hoogste groepsrisico voor het watertransport van alle varianten is nihil. Gesteld kan derhalve worden dat het groepsrisico en de verandering hiervan niet relevant is.

Vervoer per spoor

Het plangebied bevindt zich in de risicocontour van het spoor Arnhem-Nijmegen. Daarom is onderzocht wat de effecten zijn van het vervoer van gevaarlijke stoffen ten opzichte van de geplande ontwikkeling.

Uit de risicostudie blijkt dat het groepsrisico in de huidige stedenbouwkundige situatie, beschouwd bij de 'realisatiecijfers 2009', zeer beperkt de oriëntatiewaarde overschrijdt. In de toekomstige situatie neemt het groepsrisico, ten opzichte van de autonome situatie gebaseerd op de prognosecijfers voor de situatie in 2020, ook zeer beperkt toe. Het groepsrisico ligt daarmee met een zeer geringe factor (0,0108) boven het hiervoor geldende ijkpunt, de oriëntatiewaarde. Een uitgebreide uitwerking van de personendichtheden, functie-indeling en verblijfsduur zijn in deze rapportage opgenomen. Deze toename van het groepsrisico door de ontwikkeling moet worden verantwoord.

In paragraaf 4.10.3.3 wordt conform de stappen genoemd in de Handreiking verantwoording groepsriscio, het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor verantwoord.

4.10.3.3 Vervoer per spoor

Algemeen

Het scala van gevaarlijke stoffen dat over het spoor wordt vervoerd is gevarieerd. Er is echter een drietal stofgroepen te onderscheiden:

  • Vervoer van brandbare gassen (koude en warme BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion));
  • Vervoer van giftige stoffen (verspreiding toxische wolk);
  • Vervoer van brandbare vloeistoffen (plasbrand).

Het effectgebied van een incident verschilt sterk per stofgroep. Globaal gesteld reiken de letale effecten van een plasbrand tot 30 m, van een BLEVE tot 200 m voor personen binnenshuis (dit is de meerderheid van de aanwezigen) en 300 m buitenshuis en van een toxische wolk tot vele kilometers (letale effecten met name bij personen buitenshuis).

Voor het onderhavige plangebied is, kwalitatief gesteld, de bijdrage aan het groepsrisico als volgt:

  • Het vervoer aan brandbare gassen bepaalt in overheersende mate de omvang van het groepsrisico;
  • Het vervoer van brandbare vloeistoffen levert vooral een bijdrage aan de omvang van het groepsrisico voor deel van het plangebied dat op minder dan 30 m van het spoor ligt;
  • Het vervoer van toxisch gas levert een relatief geringe bijdrage aan de omvang van het groepsrisico. De omvang van deze bijdrage wordt echter sterk bepaald door de aanname in de risicoberekening dat 90% van de aanwezig personen doelmatig kan schuilen.

Aangezien de BLEVE een overheersende rol speelt wordt nader ingegaan op de mogelijkheden van beschermende maatregelen.

BLEVE

Bij het scenario van de dreigende BLEVE van een LPG-ketelwagen in stedelijk gebied gaat het in grote lijnen om het volgende:

  • een 'warme' BLEVE kan optreden na circa 20 - 30 minuten bij forse hittebelasting van een (niet sterk mechanisch beschadigde) LPG-ketelwagen na de start van een incident. Bronbestrijding is in dit geval gericht op het voorkomen van een BLEVE door het koelen van de LPG-ketelwagen. Een 'koude' BLEVE kan niet voorkomen worden: deze treedt direct op als gevolg van het scheuren van de LPG-ketelwagen. Dit laatste kan veroorzaakt worden door een botsing of ontsporing;
  • na een BLEVE is er veel schade en zijn er secundaire branden;
  • mogelijk schade aan andere ketelwagons van een samengestelde trein en mogelijk vrijkomen van andere stoffen.

Bij een dreiging van een BLEVE is het belangrijk de directe omgeving van het ongeval te ontruimen. De beschikbare tijd hiervoor is echter kort. Deze tijd kan verlengd worden als de brandweer tijdig gevaar kan wegnemen door de ketelwagen(s) te koelen via (onbemande) waterkanonnen en blusmonitoren. Voorwaarden om deze reductie daadwerkelijk te bereiken zijn:

  • Snelle eenduidige beeldvorming;
  • Snelle alarmering;
  • Snelle en goede bereikbaarheid van het spoor voor hulpdiensten;
  • Voldoende bluswater in zeer directe omgeving.

Bestrijding ontstaan BLEVE bij plangebied

In de huidige en te ontwikkelen situatie is het spoor bij het plangebied slecht bereikbaar voor hulpdiensten. Voldoende bluswater is op grote afstand beschikbaar (dus niet op mogelijke ongevalslocatie). Dit betekent dat de hulpdiensten binnen het beschikbare tijdvenster niet doelmatig in actie kunnen komen. Het plangebied zelf is wel voldoende bereikbaar.

Veiligheidsbevorderende maatregelen

Hieronder worden de fysieke maatregelen met betrekking tot bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid nader beschreven. Verderop wordt nader ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het algemeen en het effect hiervan op de verantwoordingsplicht.

Bij de verkenning van de veiligheidsbevorderende maatregelen zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • Er zijn geen maatregelen onderzocht waarvan de realisatie door de gemeente redelijkerwijs niet valt af te dwingen. Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen wordt bijvoorbeeld als een gegeven beschouwd. Bronmaatregelen aan het spoorvervoer of aan de spoorinfra zijn ook niet door de gemeente af te dwingen;
  • Maatregelen die vanuit andere wetgeving worden voorgeschreven, zoals het Bouwbesluit, zijn niet nader onderzocht. Realisatie van deze maatregelen is immers een vaststaand gegeven;
  • Maatregelen dienen zoveel mogelijk óók de veiligheid in de bestaande omgeving te vergroten.

Bescherming plangebied

Beschermende maatregelen aan gebouwen kunnen een aanvullende veiligheid bieden indien het incident zich op voldoende afstand afspeelt. Het betreft:

  • Maatregelen welke de overdruk kunnen weerstaan;
  • Maatregelen welke de warmtestraling kunnen weerstaan.

Constructieve maatregelen tegen de piekoverdruk zijn niet te treffen, zonder de beoogde functie van het bouwwerk onmogelijk te maken. Evenzeer bestaan er redelijkerwijs geen maatregelen welke bescherming bieden tegen de piek in de warmtestraling.

Bestrijdbaarheid

Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken is het van belang dat op het moment dat er iets misgaat de hulpverlening niet wordt belemmerd bij de uitvoering van haar taken. De inrichting van de ruimte kan de bestrijding negatief of positief beïnvloeden. Daarom is de regionale brandweer om advies gevraagd.

In overleg met de brandweer is gekeken naar:

  • bereikbaarheid van het plangebied;
  • opstelmogelijkheden voor het materieel van de hulpverleningsdiensten;
  • inzetbaarheid van blusmiddelen.

Zoals eerder opgemerkt is het plangebied zelf goed te bereiken, echter de potentiële risicobronnen zijn slecht te bereiken. In het traject tot dit bestemmingsplan zijn echter geen plannen opgesteld om dit verbeteren. De gemeente Nijmegen is bezig met het opstellen van een externe veiligheidsbeleid waarin verbetering van de bereikbaarheid en de bestrijdingsmogelijkheden rondom het spoor tegen het licht worden gehouden.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid betreft de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. Belangrijk aspect is hierbij het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het gaat concreet om bijvoorbeeld schuilen of vluchten, afhankelijk van het type calamiteit. Belangrijke factoren voor een goede zelfredzaamheid zijn:

a. Communicatie

De in het plangebied aanwezige personen moeten goed zijn voorgelicht. Het moet voor hen duidelijk zijn wat te doen bij een sirenealarm en wat te doen zodra men chemische stoffen ruikt en de sirene nog niet is gegaan.

De communicatie en voorlichting kunnen niet in bestemmingsplannen worden geregeld. In de omgeving van Nijmegen wordt risicocommunicatie op regionaal niveau uitgevoerd. Wel ontvangen nieuwe inwoners van Nijmegen informatie over risico's bij inschrijving in de gemeente. Hierin staat op een rij hoe men zich op een ramp kan voorbereiden en wat men kan doen als er iets gebeurt.

b. Vluchtwegen

Er moeten voldoende adequate vluchtwegen aanwezig zijn, weg van de risicobron. Hierbij gaat het zowel om vluchtroutes uit de gebouwen als uit het gebied zelf.

In het programma van eisen bij de bouw van een complex wordt geadviseerd om de vluchtwegen zodanig in te richten dat er voldoende wegen van de risicobron weg leiden. Als het gaat om de maatgevende scenario's (vuurbelasting en aanstraling daarvan) dan moeten mensen op tijd het gebouw (o.a. seizoensgebonden horeca) uit. In het gebied is ruimte genoeg om aan de aanstraling van warmte te ontkomen. Bij ramptypes met grotere invloedsgebieden zoals toxische gassen, moet voorkomen worden dat mensen de giftige buitenlucht in gaan.

c. Zelfredzaam vermogen

De personen in het plangebied moeten fysiek in staat zijn om zichzelf ter verplaatsen. Ook moeten zij bij voorkeur zelfstandig keuzes kunnen maken.

Het bestemmingsplan laat, met uitzondering van de bestemming Maatschappelijk, de vestiging van maatschappelijke voorzieningen met mogelijk verblijf van beperkt zelfredzame mensen niet toe. De bestemming Maatschappelijk is op een zodanig klein gebied van toepassing, dat het groepsrisico hier niet door beïnvloed wordt.

Restrisico's

Onderdeel van de invulling van verantwoordingsplicht is de aanvaardbaarheid van de restrisico's. De informatie in het advies van de regionale brandweer speelt daarbij een belangrijke rol. De regionale brandweer is betrokken bij het opstellen van de onderhavige rapportage. Hierbij is afgestemd dat de informatie van de regionale brandweer zoveel als mogelijk in deze groepsrisicobeoordeling is verwerkt.

Het advies van de regionale brandweer wordt toegevoegd aan de onderliggende stukken. In hoeverre het restrisico overblijft door de uitvoering van het plan valt niet te kwantificeren, en het is dus niet uit te sluiten dat het maatscenario zich voor zal doen en boven de mogelijkheden van de rampenbestrijdingsorganisaties uitstijgt.

Er zal altijd sprake zijn van restrisico's maar die zijn niet zodanig groot dat daaruit een onoverkomelijk risico volgt.

Conclusie

Het groepsrisico neemt gering toe als gevolg van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Vanwege de beoogde (veiligheidsbevorderende) maatregelen, de bestrijdbaarheid in het plangebied en de zelfredzaamheid van de in het gebied aanwezige personen is deze geringe toename aanvaardbaar.

4.10.4 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk binnen plaatsgebonden-risicocontouren van Bevi-inrichtingen en vervoersassen voor gevaarlijke stoffen. Ook ter plaatse van bestaande, te behouden kwetsbare objecten is geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6/jaar.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt leiden tot een zeer beperkte toename van het groepsrisico. Als gevolg van beoogde maatregelen is deze zeer beperkte toename aanvaardbaar. Desondanks blijft er een kans op een ongeval aanwezig (het restrisico), maar deze kans weegt niet op tegen het belang dit is gemoeid met de realisering van het project dijkteruglegging Lent (waterstandsverlaging en toevoeging ruimtelijke kwaliteit).

Uit oogpunt van externe veiligheid bestaan dan ook geen bezwaren tegen het bestemmingsplan.