direct naar inhoud van 3.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Nijmegen Ruimte voor de Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP21000-OH01

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Waterbeleid

Waterplan 2001 (voor gebieden ten zuiden van de Waal en kern Lent)

Het in juni 2001 vastgestelde Waterplan Nijmegen vormt voor de Nijmeegse waterpartners de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Het plan geeft vanuit een visie op de lange termijn (50 jaar) een beschrijving van het totale waterbeleid voor de middellange termijn (15 jaar) met een programma voor de eerste vijf jaar. Belangrijke doelstellingen zijn:

  • optimalisatie van de waterbeheerketen samen met de waterpartners;
  • gezond maken van de stadswateren;
  • afkoppelen van regenwater op een liefst zichtbare wijze;
  • bevordering van het waterbewustzijn bij de Nijmegenaren.


Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW, 2009)

Het in februari 2010 vastgestelde Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong vormt voor de Nijmeegse waterpartners de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samenwerken aan een gezond en veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen-Noord met veel zichtbaar water in de vorm van vijvers en een zoveel mogelijk oppervlakkig regenwaterafvoersysteem (goten en wadi's). Het plan geeft een beschrijving van het totale waterbeleid (aanleg en beheer van watersysteem en waterketen) voor de middellange termijn. In 2020 moet de stedelijke bouwopgave in Nijmegen-Noord gerealiseerd zijn en zal de landschapszone met zijn waterbergingsplassen en recreatiegebieden aangelegd zijn.

Het WIW 2009 heeft twee doelen. Ten eerste is het de grondslag voor bestuurlijke afstemming tussen betrokken partijen over de waterhuishoudkundige inrichting voor de Waalsprong. Ten tweede geeft het de kaders weer voor de inrichting van het watersysteem en de waterketen in deelplannen. In het verleden is geen watertoetsprocedure doorlopen bij het opstellen van de diverse ruimtelijke-ordeningsplannen en de MER-procedure. Bij het opstellen van dit beleids- en inrichtingsplan door de drie partijen wordt dat ontbrekende deel van het toetsingsproces ingehaald. Voor globale bestemmingsplannen is dat voldoende, voor de detailplannen zal in de waterparagraaf steeds aanvullende informatie moeten worden geleverd met behulp van de op te stellen water- en rioleringsplannen.

Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid van de gemeente.

Overigens wordt met dit bestemmingsplan minder verhard oppervlak gerealiseerd dan nu aanwezig. Dit betekent een vermindering van de afvoer van verhard oppervlak, waardoor compensatie niet nodig is.

Grondwaterzorgplicht

De taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot grondwater zijn geregeld in de Waterwet. Gemeenten hebben een zorgplicht in de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. Particulieren zijn verantwoordelijk voor de ontwatering van hun eigen perceel voor zover dat redelijkerwijs van hun verwacht mag worden. Gemeenten dragen zorg voor de inzameling en afvoer van het grondwater via riolering of drainage voor zover dit niet tot de taak van het waterschap behoort. Waterschappen hebben als taak de gewenste grond- en oppervlaktewatersituatie (GGOR) in beeld te brengen en het initiatief te nemen om samen met de gemeente en provincie maatregelen te treffen om deze gewenste situatie te realiseren. Deze maatregelen wordt onder andere uitgewerkt en vastgelegd in de peilbesluiten die het waterschap opstelt.

3.4.2 Structuurvisie Nijmegen 2010

Op 2 juni 2010 is door de gemeenteraad van Nijmegen de Structuurvisie Nijmegen 2010 vastgesteld. De Structuurvisie kijkt vooruit tot 2030 en gaat gepaard met een uitvoeringsprogramma (wettelijke verplichting) die vier jaar vooruit kijkt.

Hierin staat een drietal kwaliteitsuitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen centraal:

  • nieuwe ontwikkelingen met respect inpassen;
  • huidige woon- en verblijfskwaliteiten ontzien door enerzijds concentratie op bestaande drukke locaties en vervoersassen en anderzijds ontwikkeling van de extensieve gebieden om ze meer bij de stad te betrekken;
  • typisch Nijmeegse kenmerken versterken.

In de Structuurvisie zijn drie accenten genoemd die een rol spelen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en ambities: Bruisende Stad, Verleden Verbeeld en Stad in Balans.

De Structuurvisie geeft een concrete invulling aan de inhoudelijke en politieke ambities van de gemeente. Het beschrijft de gewenste ruimtelijke hoofdstructuur van Nijmegen en informeert over programma's en projecten. Welke ontwikkelingen zijn wanneer in de tijd geplaatst en hoe sluiten ze op elkaar aan? De Structuurvisie maakt duidelijk waar de stad op aan koerst.

Het gaat een toetsings- en onderbouwingskader voor ruimtelijke (bestemmings)plannen vormen, maar ook een kompas, inspiratie en ontwikkelingskader voor investeringen door gemeente en andere overheden, bedrijven, organisaties en inwoners. Voor de Structuurvisie is geen nieuw beleid ontwikkeld. Alleen de ruimtelijke gevolgen van vaststaand beleid zijn er in samengebracht.

De vooruitblik gaat tot 2030, het uitvoeringsprogramma beslaat vier jaar. Daarna wordt de structuurvisie aangepast aan maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Het beleid is dus niet dichtgetimmerd voor de komende twintig jaar, dat zou zeer onwenselijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP21000-OH01_0014.jpg"
Afbeelding 14: Kaart structuurvisie Nijmegen 2010-2030


De dijkteruglegging is een deelproject van de ambitie "Nijmegen omarmt de Waal". De rivierverruiming is belangrijk voor het beheersbaar houden van het (hoog)water in de Waal en biedt daarnaast kansen voor nieuwe woonmilieus, economie en toerisme.

Ook speelt de onderhavige ontwikkeling een rol bij de ambitie "Meer ruimte voor groen en water". De dijkteruglegging bij Lent biedt kansen voor groen, recreatie, toerisme, 'natuurlijk' spelen en sport (bijv. roeien). Bovendien wil de gemeente Nijmegen de komende jaren de sprong naar 'watersensitief' maken. Daarbij wordt water en bodem benut voor het opwekken en besparen van energie (warmte en koeling) en voor grondwaterbeheersing in relatie tot bovengrondse stedenbouwkundige ontwikkelingen.

Het basisniveau in het waterbeleid is gericht op de doelen 'veiligheid hoog water', 'droge voeten' én 'schoon en voldoende water'. Het project bij Lent is hier belangrijk voor.

In het kader van het beleidsveld "Water en ondergrond" moet de stad gevrijwaard blijven van overstromingen van de Waal en de Maas. Dat is een primaire doelstelling voor het waterbeleid. De dijkteruglegging is daarin een belangrijk project voor Nijmegen. Het is een project in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier. Eén van de belangrijkste bottlenecks van de Waal is de smalle doorgang bij Lent. Door het aanleggen van een nevengeul wordt de waterstand stroomopwaarts verlaagd waardoor er meer water afgevoerd kan worden. Door de nevengeul stroomt de Waal straks dichter bij de oude kern Lent. Er worden maatregelen getroffen door het Rijk om eventuele kweloverlast tegen te gaan. Het nieuwe buitendijkse gebied biedt kansen voor recreatie en kan ingericht worden als stedelijk uitloopgebied. De ontwikkeling past binnen de structuurvisie van Nijmegen.

3.4.3 Kadernotitie klimaat

De kadernotitie klimaat heeft de volgende doelstellingen:

  • algemeen: de uitstoot van broeikasgassen -met name CO2- in 2020 met 30% verminderen vergeleken met 1990. Het aandeel duurzame energie verhogen van 2% nu tot 20% in 2020. Een energiebesparing realiseren van 3% netto per jaar.
  • bedrijven: in 2020 heeft de Nijmeegse industrie een energiebesparing gerealiseerd van ten minste 20%. Bedrijven moeten energiebesparende maatregelen nemen die zich binnen 5 jaar terugverdienen. De gemeente handhaaft op naleving van de energievoorschriften op basis van Wet milieubeheer.
  • bouwen en wonen: de gemeente realiseert in de gebouwde omgeving een forse energiebesparing. Het streven is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen met meer dan 50% is verlaagd. De nieuwbouwwoningen voldoen ten minste aan de landelijk vastgestelde EPC (de huidige norm is 0,8), maar de voorkeur gaat uit naar een lagere EPC (0.6 in 2009). Voor de utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping. Op basis van vrijwilligheid mogen gemeenten en bedrijven gezamenlijk besluiten bij een nieuwbouwproject verder te gaan dan de landelijke vastgestelde EPC. In 2020 is het energieverbruik van de Nijmeegse huishoudens teruggebracht met 50%.
  • mobiliteit: In 2032 vindt 62% van de vervoersbewegingen plaats per voet, fiets of openbaar vervoer. Dit is gelijk aan het huidige percentage. - Energieproductie: de gemeente streeft naar het vergroten van het aandeel duurzame energie tot 20% in 2020. De gemeente streeft naar een verdubbeling van energie gewonnen door windturbines in 2011.
  • adaptatie (voorbereiden op extreme weersomstandigheden): realiseren naar voldoende waterberging (watertoetsprocedure). Voorkomen van hitte-eilanden (bijvoorbeeld door vergroenen van daken en gevels, beschaduwen en ondergronds parkeren).
3.4.4 MER 2003

Nijmegen had in de jaren tachtig van de vorige eeuw behoefte aan uitbreiding. Deze uitbreidingsbehoefte werd onderkend door zowel het Rijk als de Provincie. In 1992 heeft de provincie Gelderland onverplicht een MER Woningbouw Regio Nijmegen opgesteld. Daarin is gekeken waar in de regio Nijmegen een uitbreiding van woningbouw en bedrijventerrein het meest op zijn plaats zou zijn. Het gebied van de Waalsprong kwam daaruit als Meest Milieuvriendelijke Alternatief naar voren. In de vierde nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is vervolgens voor het Waalspronggebied een taakstelling voor de realisatie van 10.000 tot 12.000 woningen en 50 ha bedrijventerrein vastgelegd.

De gemeente Nijmegen heeft deze taakstelling uitgewerkt in het structuurplan "Land over de Waal" (1996).

In 2002 is de Milieueffectrapportage 2002 opgesteld, die de basis heeft gevormd voor de bestemmingsplannen Woonpark Oosterhout, Lent Oost en Stadsas Noord. Vervolgens zijn de aanbevelingen uit het MER 2002 verder onderzocht en uitgewerkt in het MER 2003.

Het MER Waalsprong 2003 is opgesteld voor de volgende activiteiten:

  • 1. bouw van woningen;
  • 2. aanleg van recreatieve voorzieningen;
  • 3. uitvoering van een stadsproject;
  • 4. aanleg van een bedrijventerrein;
  • 5. oprichting van windmolens;
  • 6. aanleg van waterbekkens;
  • 7. aanleg van winplaatsen voor oppervlaktedelfstoffen;
  • 8. grondwateronttrekking bij bouwputten.

Dit laatste MER vormt de basis voor de huidige plannen in de Waalsprong.

Voorkeursmodel 2003

Op basis van dit MER is het Voorkeursmodel 2003 uitgewerkt, waarin de hoofdstructuur en de verschillende deelgebieden van de Waalsprong zijn vastgelegd. De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend geweest bij de ontwikkeling van het Voorkeursmodel:

  • zuinig omgaan met schaarse ruimte;
  • versterken van de identiteit;
  • een beter bereikbare Waalsprong;
  • meer variatie in de woningbouw;
  • meer in het perspectief van de totale stad;
  • sterker uitgaan van de Waal en het Betuwse landschap.

Deze uitgangspunten hebben geleid tot een ander ontwerp waarbij het centrum van de Waalsprong niet meer concentrisch in het hart van de Waalsprong is gelegen, maar verschoven is naar de rivier. Hierdoor wordt de Waalsprong niet "een wijk achter de dijk", maar een deel van Nijmegen aan de overkant van de rivier.

Er wordt nadrukkelijk gezocht naar samenhang met het centrum van Nijmegen en de ontwikkeling van het Waalfront. De Waal vormt door de ontwikkeling van de Waalsprong niet langer de noordelijke begrenzing van de stad, maar stroomt tussen het historische centrum van Nijmegen en het nieuwe centrum van de Waalsprong. Door de aanleg van een nieuwe stadsbrug ontstaat er een binnenstedelijke verkeersring die de verschillende stadsdelen met elkaar verbindt. De nieuwe stadsbrug (en de aanleg van een verbinding tussen de stadsbrug en de Prins Mauritssingel) is van belang om de bereikbaarheid van de Waalsprong te kunnen garanderen. In het Voorkeursmodel is de beoogde ontwikkeling van de Waalsprong vastgelegd. Het Voorkeursmodel is de basis voor de stedenbouwkundige invulling van de verschillende deelgebieden.

3.4.5 Ruimtelijk plan Dijkteruglegging Lent

De Dijkteruglegging Lent is één van de ruim 30 projecten van het programma Ruimte voor de Rivier. In de PKB Ruimte voor de Rivier is voor Nijmegen als maatregel opgenomen, het verleggen van de rivierdijk, om zodoende een waterstandsverlagend effect van 27 cm bij maatgevend hoogwater te kunnen realiseren. Door deze besluitvorming is de dijkteruglegging bij Lent als type maatregel definitief geworden.

Om hieraan invulling te geven heeft de gemeente in 2007 een ruimtelijk plan opgesteld. In 2010 is dit plan nader uitgewerkt. Het Ruimtelijk Plan (2007) beschrijft de belangrijkste uitgangspunten voor het project Ruimte voor de Waal Nijmegen. In het plan gaat het niet alleen om technische kant, maar juist ook om alles wat te maken heeft met de toekomstige kwaliteit van het gebied.

Het Ruimtelijk Plan voldoet aan de veiligheidseisen van het Rijk en beschrijft hoe het gebied moet worden vormgegeven. De gemeente zet hierbij nadrukkelijk eigen accenten.

Met het Ruimtelijk Plan liggen de belangrijkste randvoorwaarden vast voor de nieuwe inrichting van het gebied. Daarbij is ook nadrukkelijk gekeken naar kansen. Kansen voor een mooie en aantrekkelijke omgeving, die goed aansluit bij het karakter van Nijmegen en Lent.

De eerste doelstelling in het Ruimtelijk Plan is: Het realiseren van een duurzame rivierkundige oplossing voor de flessenhals in de Waal bij Nijmegen. Door de nu nog beschikbare ruimte te bestemmen voor de rivier moet worden voorkomen dat de flessenhals onomkeerbaar wordt vastgelegd door stedelijke ontwikkeling. Daarbij wordt getoetst:

  • of en over welk traject uiterlijk in 2015 minimaal een Rijnafvoer van 16.000 m3/s veilig verwerkt kan worden, zonder overschrijding van de waterstanden waarop de bestaande dijken zijn ontworpen;
  • of de oplossing binnen het projectgebied een zo groot mogelijke bijdrage levert aan de beveiliging tegen een in de toekomst verder toenemende Rijnafvoer, dan wel hier op aan te passen is.

In de PKB Ruimte voor de Rivier wordt uitgegaan van 27 cm waterststandsdaling op de korte termijn. In het Nationaal Waterakkoord van najaar 2009 heeft het kabinet besloten dat ook de lange termijndoelstellingen uit de PKB Ruimte voor de Rivier voor onder andere Lent zoveel mogelijk gehaald moeten worden. Het streven in de planstudie is de realisatie van circa 34 cm waterstandsdaling.

3.4.6 Cultuurhistorisch beleid

De erkenning van het maatschappelijke belang van het cultuurhistorische erfgoed heeft er in Nijmegen voor gezorgd, dat cultuurhistorie een volwassen discipline is geworden in de ruimtelijke inrichting. De cultuurhistorische component is zelfs een belangrijke onderlegger bij de inrichting van de stad. Die gedachte is bepalend geweest voor de Kadernota Beeldkwaliteit uit 2003. De nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang.

Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument "kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad", zo stelt de Kadernota Beeldkwaliteit. Ook het nationale Belvedere-beleid kan als belangrijk kader worden gezien als het gaat om ruimtelijke vraagstukken. In de Nota Belvedere wordt aangegeven dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron kan worden gebruikt.

In het geval van de Waalsprong -en dus ook van het dijkterugleggingsgebied- zijn verschillende historische lagen van belang, zoals de laag van de historische wegen- en waterstructuren, van de vestingwerken en die van de historische dorpsstructuren van Lent.

In de loop van de tijd is er al herhaaldelijk cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen-noord. De resultaten zijn onder meer neergelegd in het document "Het land over de Waal" van het Gelders genootschap (januari 1995) en de MER Waalsprong 2002. In 2010 zijn het rapport Cultuurhistorische Effectrapportage Plan Ruimte voor de Waal en het MER Ruimte voor de Waal afgerond. Tenslotte is het gemeentelijk en rijksmonumentenbeleid van toepassing op enkele objecten in dit gebied. Er is geen beschermd dorpsgezicht in Lent aanwezig.

3.4.7 Archeologie beleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. Het verdrag stelt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed dienen te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie aan de bodem te worden onttrokken via archeologisch onderzoek.

Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek -inclusief uitwerking en rapportage- dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg.

Met de wijziging van de Monumentenwet zijn gemeenten verplicht om in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijjke ordening is bovendien het bestemmingsplan ge(her)positioneerd als het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening voor de gemeente. Voor de integratie van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening is de opname van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan dus een essentiële eerste stap.

Wanneer een bestemmingsplan volgens de herziene Monumentenwet tot stand is gekomen kan de gemeente van de aanvrager van een omgevingsvergunning verlangen dat archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd. De gemeente kan richtlijnen geven voor de wijze waarop dat onderzoek wordt uitgevoerd. De kosten voor het onderzoek komen voor rekening van de initiatiefnemer van het betreffende plan (dat kan ook de gemeente zelf zijn).

De archeologisch waardevolle gebieden en bijbehorende regimes die op de archeologische beleidsadvieskaart zijn weergegeven kunnen direct vertaald worden naar de kaarten en voorschriften van nieuwe bestemmingsplannen. Bij het opstellen of wijzigen van consoliderende bestemmingsplannen zal dit doorgaans voldoende zijn.

Voor elk bestemmingsplan dat is gericht op ruimtelijke ontwikkelingen is aanpak van de archeologische waarden door middel van archeologisch (voor)onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium vereist. Zo kunnen gedetailleerde gegevens over de ontwikkelingslocatie worden verzameld op basis waarvan archeologische belangen door de gemeente zorgvuldig kunnen worden afgewogen.

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met het Verdrag van Valetta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaand aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. In paragraaf 4.3 wordt de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de archeologische waarden van het plangebied beschreven.

3.4.8 Economisch beleid

Toerisme maakt een belangrijk onderdeel uit van de Nijmeegse economie. In Nijmegen zijn er nu al ruim 5500 banen in de toeristische sector. De toeristische bestedingen zijn de afgelopen jaren steeds gestegen. In de regio Arnhem Nijmegen besteden bezoekers jaarlijks € 1,3 mrd. Toerisme groeit in Nijmegen en de regio tegen de landelijke trend in.

Uit landelijke onderzoeken uit 2010 blijkt dat Nijmegen behoort tot de Top 5 van (middelgrote) steden en zich daarmee plaatst in het rijtje Den Bosch, Maastricht, Breda en Haarlem.

Toerisme in Nijmegen is gebaseerd op drie pijlers. De eerste pijler is de binnenstad. De meeste bezoekers komen naar Nijmegen voor een dagje winkelen, gecombineerd met een bezoekje aan onze horeca en/of cultuur. Een tweede toeristische pijler is het rijke historische verleden van de stad. Als bezoekers langer verblijven in Nijmegen combineren ze vaak het centrumbezoek met wandelen en fietsen in de groene omgeving of langs de rivier de Waal. Derde toeristische pijler is dan ook de groen/blauwe omgeving van de stad.

De komende jaren wordt ingezet op verdere versterking van de toeristische omgeving aan beide zijden van de Waal. Nu al is de Waalkade een toeristen-locatie met haar restaurants, cafés en terrassen, Holland Casino en Lindenberghaven. Verdere versterking van dit gebied vindt plaats, onder meer rond de Stratemakerstoren en bij de Waalhaven.

Maar ook de bijzondere groene omgeving aan de noordzijde van de Waal zal de komende jaren veel wandelende en fietsende bezoekers trekken. De kade in de Hoge Bongerd is bij uitstek geschikt voor de passerende bezoeker (wandelaar, fietser, waterrecreant) die een terrasje wil pikken, een hapje wil eten, wil flaneren, de drukte van de stad wil ontvluchten, etc.

Voor de westelijke landtong geldt dat beperkt kleinschalige horeca plaats kan vinden: denk daarbij aan een strandtent, bed en breakfast, klein café/restaurant. Vanuit toeristisch oogpunt willen we dit soort kleinschalige initiatieven graag stimuleren. De winkelfunctie is voorbehouden aan de nog te ontwikkelen Citadel, direct gelegen naast dit bestemmingsplangebied. Voor de kantoorfunctie is in het gehele plangebied geen programma voorzien.

3.4.9 Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht

In de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht (2008) zijn de voorwaarden vastgesteld waaronder een evenement mag afwijken van het algemene Verbod Geluidhinder zoals is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Deze beleidsregel bestaat sinds 2000 en is voor het laatst geactualiseerd en vastgesteld op 16 december 2008.

De beleidsregel geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen waar het openbare (buiten)ruimte betreft.

De beleidsregel kent algemene voorschriften en locatie specifieke voorschriften. Omdat de beleidsregel het laatst is vastgesteld in 2008 zijn voor de locatie Waalveld nog geen locatie specifieke voorschriften opgenomen. De algemene en locatiespecifieke voorschriften worden opgenomen in de ontheffing (vergunning) van een evenement.

De algemene voorschriften uit het beleid zijn wel direct van toepassing op evenementen in het Waalveld. Een ontheffing van het verbod geluidhinder is alleen mogelijk indien:

  • de eindtijd is beperkt tot 23:00 uur;
  • de eindtijd is beperkt tot 24:00 uur indien de volgende dag een weekenddag of officieel erkende feestdag is;
  • de begintijd na 09:00 uur is;
  • tussen de begintijd en de eindtijd maximaal 10 uur zit.

De algemene voorschriften stellen ook de handhaafbare grenzen aan de geluidemissie van het evenement. Hierbij is de publiekscapaciteit en omvang van het publiekdeel leidend. Binnen het publieksdeel moet het evenement normaal te beleven zijn. De capaciteit van het Waalveld is begrensd tot 8000 gelijktijdige bezoekers. In de ontheffing (van het verbod geluidhinder) wordt, per evenement, de maximaal toelaatbare geluidimmissie aan het einde van het publieksdeel vastgelegd in een voorschrift en een figuur met beoordelingslijnen.

De beleidsregels zijn als uitgangspunt betrokken bij de akoestische beoordeling van het evenemententerrein dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Voor zover ruimtelijk relevant zijn deze bepalingen ook opgenomen in de specifieke gebruiksregels die gelden voor de gronden met de aanduiding 'evenemententerrein'.