direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
Plan: Nijmegen Ooyse Schependom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP18000-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij en de teelt en toepassing van genetisch gemodificeerde gewassen;
  • b. behoud en/of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschapswaarden, die vooral bestaan uit de openheid van het landschap. De openheid manifesteert zich door beperkte aanwezigheid van beplanting en begroeiing, gebouwen, bouwwerken en verhardingen;
  • c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
  • d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. veldschuren, schuilgelegenheden en overkappingen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

3.2.2 Specifieke bouwregels

De in artikel 3.2.1 genoemde bouwwerken zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de volgende regels:

  • a. veldschuren, schuilgelegenheden en overkappingen mogen uitsluitend worden opgericht met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. de veldschuren, schuilgelegenheden en overkappingen dienen zo gesitueerd te worden dat aan de openheid van het gebied geen onevenredige afbreuk wordt gedaan;
    • 2. in totaal mogen op deze gronden maximaal 2 veldschuren of schuilgelegenheden worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 50 m2 per gebouw en per agrarisch bedrijf;
    • 3. de goothoogte van een veldschuur of schuilgelegenheid mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste 5 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen op het bouwperceel worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van palen en (licht)masten niet meer dan 10 meter en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, niet meer dan 4 meter mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en daarmee naar aard en effect op de waterkwaliteit te vergelijken stoffen, voor zover schadelijk voor de waterkwaliteit;
  • b. aanpassing van de waterhuishouding, anders dan ten behoeve van het realiseren van de ter plaatse gestelde natuurdoelen;
  • c. als opslagplaats voor nieuwe of gebruikte motorvoertuigen, aanhangwagens, machines of (onder)delen daarvan;
  • d. als opslag-, stort- of bergplaats voor andere voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. voor detailhandel;
  • f. als standplaats voor kampeermiddelen.

Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waaronder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 3.4.1 is verleend.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het kappen van bomen en andere beplanting;
  • d. het aanleggen van waterpartijen of vergraven, verruimen of dempen van waterpartijen;
  • e. het omzetten van grasland in bouwland of tuinbouwgrond;
  • f. het beplanten van gronden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als beplant konden worden aangemerkt.

3.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

3.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. De landschapswaarden bestaan vooral bestaat uit de openheid van het landschap, die zich manifesteert door beperkte aanwezigheid van beplanting en begroeiing, gebouwen, bouwwerken en verhardingen.